VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten, en van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie
18.9.2015 - (COM(2015)0174 – C8‑0101/2015 – 2015/0090(COD)) - ***I
Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Rapporteur: Czesław Adam Siekierski
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten, en van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie
(COM(2015)0174 – C8‑0101/2015 – 2015/0090(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0174),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0101/2015),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 september 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8‑0255/2015),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Visum 1 | |
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2, |
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, eerste alinea, artikel 43, lid 2, en artikel 114, |
Motivering | |
Artikel 114 VWEU is toegevoegd omwille van de consistentie met de dubbele rechtsgrond (landbouw- en interne-marktbeleid) die voor Richtlijn 76/621/EEG betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten is gebruikt. |
ADVIES VAN DE COMMISSIE JURIDISCHE ZAKEN INZAKE DE RECHTSGROND
De heer Czesław Adam Siekierski
Voorzitter
Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
BRUSSEL
Betreft: Advies inzake de rechtsgrond van het voorstel voor een verordening tot intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten, en van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie (COM(2015) 174 final – C8-0101/2015 – 2015/0090(COD))
Geachte heer Siekierski,
Bij schrijven van 15 juli 2015 hebt u, overeenkomstig artikel 39, lid 2, van het Reglement, de Commissie juridische zaken verzocht de juistheid van de rechtsgrond van bovengenoemd Commissievoorstel na te gaan.
De Commissie stelt als rechtsgrond artikel 42, eerste alinea, VWEU voor, die betrekking heeft op de toepassing van de mededingingsregels op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten, en artikel 43, lid 2, VWEU, dat betrekking heeft op het instellen van een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten.
De Commissie AGRI vraagt na te gaan of het juist is artikel 114 VWEU, dat betrekking heeft op de onderlinge aanpassing van de wetgevingen met betrekking tot de instelling en werking van de interne markt, toe te voegen aan bovengenoemde rechtsgrond. Door deze uitbreiding blijft de oorspronkelijke rechtsgrond van de voorgestelde verordening intact en wordt artikel 114 VWEU enkel toegevoegd als derde rechtsgrond.
I. Achtergrond
Het voorstel dient tot intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad en van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad in verband met het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die gebaseerd zijn op artikel 42 en artikel 43, lid 2, VWEU.
Bepaalde in de afgelopen decennia aangenomen rechtshandelingen zijn niet langer relevant, omdat de inhoud is opgenomen in volgende handelingen, of wegens hun tijdelijke aard.
Overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven" moet het recht van de Unie in het belang van de transparantie en de rechtszekerheid bijgewerkt en ingekort worden door handelingen die niet langer van toepassing zijn te schrappen.
Volgens het Commissievoorstel beschikt de Commissie niet over de bevoegdheid om handelingen die door de Raad zijn vastgesteld, achterhaald te verklaren. De in dit voorstel opgenomen handelingen moeten dus door de Raad en het Europees Parlement worden ingetrokken volgens de gewone wetgevingsprocedure.
Op 23 juni 2015 werd een ontwerpverslag voorgesteld in de Commissie AGRI om het Commissievoorstel voor de opheffing van de twee achterhaalde handelingen over te nemen.[1] Vervolgens (op 24 juli 2015) diende de rapporteur, de heer Czesław Adam Siekierski, een amendement in om een verwijzing naar artikel 114 VWEU toe te voegen "omwille van de consistentie met de dubbele rechtsgrond (landbouw- en internemarktbeleid) die voor Richtlijn 76/621/EEG betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten is gebruikt".[2]
In een brief van 7 september 2015, gericht aan de rapporteur, bevestigt het Speciaal Comité Landbouw (SCL) van de Raad te zullen instemmen met het standpunt van het Europees Parlement.[3]
II. Relevante Verdragsbepalingen
In het voorstel van de Commissie worden de volgende artikelen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (opgenomen in het derde deel van het VWEU, getiteld "Het beleid en intern optreden van de Unie", en titel III daarvan, getiteld "Landbouw en visserij") voorgesteld als rechtsgrond (onderstreping toegevoegd):
Artikel 42 VWEU
(oud artikel 36 VEG)
De bepalingen van het hoofdstuk over regels betreffende de mededinging zijn op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten slechts in zoverre van toepassing, als door het Europees Parlement en de Raad met inachtneming van de in artikel 39 vermelde doeleinden zal worden bepaald binnen het raam van de bepalingen en overeenkomstig de procedure van artikel 43, lid 2.
[...]
Artikel 43
(oud artikel 37 VEG)
1. [...]
2. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de in artikel 40, lid 1, bedoelde gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten in en stellen de overige bepalingen vast die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven.
[...]
III. De voorgestelde rechtsgrond
De Commissie AGRI verzoekt na te gaan of het juist is artikel 114 VWEU toe te voegen aan de bestaande rechtsgrond. Het artikel luidt als volgt (onderstreping toegevoegd):
Artikel 114
(oud artikel 95 VEG)
1. Tenzij in de Verdragen anders is bepaald, zijn de volgende bepalingen van toepassing voor de verwezenlijking van de doeleinden van artikel 26. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de maatregelen vast inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.
[...]
IV. Jurisprudentie
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet de keuze van de rechtsgrond van een EU-maatregel berusten op objectieve, voor rechterlijke toetsing vatbare gegevens, waartoe met name het doel en de inhoud van de maatregel behoren.[4] De keuze van een onjuiste rechtsgrond kan dan ook aanleiding vormen tot de nietigverklaring van de desbetreffende handeling.
In beginsel dient een maatregel te zijn gebaseerd op één enkele rechtsgrond. Een dubbele rechtsgrond kan niettemin gebruikt worden wanneer een maatregel tegelijkertijd meerdere doelen nastreeft of verscheidene verbonden componenten heeft, zonder dat de ene secundair en indirect is ten opzichte van de andere.[5] Bovendien mogen de voor beide rechtsgronden voorgeschreven procedures voor de vaststelling van deze maatregel onderling niet onverenigbaar zijn.[6]
V. Doel en inhoud van het voorstel voor een verordening
Het Commissievoorstel dient tot intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad en van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad,[7] die in de praktijk geen enkel effect meer hebben, en alleen nog technisch van kracht zijn.
Volgens overweging 1 van het voorstel vormt het transparanter maken van de wetgeving van de Unie, onder meer door "besluiten die geen reëel effect meer hebben uit de actieve regelgeving te verwijderen", een essentieel onderdeel van de strategie voor beter wetgeven die de instellingen van de Unie ten uitvoer leggen.
De inhoud van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad is opgenomen in Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen.[8] Verder was de bij Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad vastgestelde tijdelijke regeling slechts van toepassing tot en met het verkoopseizoen 2009/2010 (overweging 2).
Dientengevolge zijn de bovengenoemde rechtshandelingen met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid achterhaald, hoewel zij formeel nog steeds van kracht zijn, en moeten zij dus worden ingetrokken ter wille van de rechtszekerheid en de duidelijkheid (overweging 3 en artikel 1).
VI. Analyse en vaststelling van de juiste rechtsgrond
Het doel en de inhoud van het voorstel voor een verordening bestaan uit een loutere intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad en Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad.[9]
Meer specifiek zijn beide handelingen achterhaald doordat de inhoud van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad werd opgenomen door de latere Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie, terwijl Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad slechts een tijdelijke regeling vaststelde die niet langer van toepassing is.
Bovendien is Richtlijn 76/621/EEG van de Raad aangenomen uit hoofde van de artikelen 43 en 100 van het EEG-Verdrag, die momenteel overeenstemmen met respectievelijk de artikelen 43 en 114 VWEU, terwijl Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad gebaseerd is op artikel 36 en artikel 37, lid 2, derde alinea, van het EG-Verdrag, die momenteel overeenstemmen met respectievelijk artikel 42 en artikel 43, lid 2, VWEU.
Zoals werd bevestigd in de nota van de Juridische Dienst betreffende de rechtsgrond van het voorstel voor een verordening (onderstreping toegevoegd):
"Er is bijgevolg een spoor van een rechtsgrond met betrekking tot de interne markt in één van de twee handelingen die worden ingetrokken. Ook al zou men kunnen stellen dat het gedeelte met betrekking tot de interne markt slechts bijkomstig is in het geheel van de intrekking, lijkt de toevoeging van artikel 114 aan de rechtsgrond echter volledig aan te sluiten bij de gebruikelijke manier waarop een rechtsgrond voor de intrekking van handelingen wordt bepaald."[10]
Aangezien in zowel artikel 43, lid 2, VWEU als artikel 114 VWEU voorzien is in de gewone wetgevingsprocedure, is er in dit geval bovendien geen sprake van onverenigbare procedures.
VII. Conclusie en aanbeveling
Uit voorgaande analyse blijkt dat artikel 42, eerste alinea, artikel 43, lid 2, en artikel 114 VWEU de juiste rechtsgrond vormen voor het voorstel voor een verordening tot intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten, en van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie, aangezien beide handelingen waarvan intrekking wordt voorgesteld zich op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid situeren en Richtlijn 76/621/EEG van de Raad eveneens gebaseerd is op wat momenteel overeenstemt met artikel 114 VWEU, het internemarktcriterium voor de onderlinge aanpassing van de wetgevingen.
Op haar vergadering van 15 september 2015 heeft de Commissie juridische zaken dan ook unaniem besloten[11] de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling aan te bevelen artikel 114 VWEU naast artikel 42 en artikel 43, lid 2, op te nemen als rechtsgrond.
Hoogachtend,
Pavel Svoboda
PROCEDURE
Titel |
Vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten, en instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie |
||||
Document- en procedurenummers |
COM(2015)0174 – C8-0101/2015 – 2015/0090(COD) |
||||
Datum indiening bij EP |
22.4.2015 |
|
|
|
|
Commissie ten principale Datum bekendmaking |
AGRI 27.4.2015 |
|
|
|
|
Medeadviserende commissies Datum bekendmaking |
DEVE 27.4.2015 |
INTA 27.4.2015 |
JURI 27.4.2015 |
|
|
Geen advies Datum besluit |
DEVE 20.5.2015 |
INTA 6.5.2015 |
JURI 22.6.2015 |
|
|
Rapporteurs Datum benoeming |
Czesław Adam Siekierski 5.5.2015 |
|
|
|
|
Betwisting rechtsgrondslag Datum JURI-advies |
JURI 15.9.2015 |
|
|
|
|
Datum goedkeuring |
15.9.2015 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
37 0 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, Richard Ashworth, José Bové, Paul Brannen, Daniel Buda, Nicola Caputo, Matt Carthy, Viorica Dăncilă, Michel Dantin, Paolo De Castro, Albert Deß, Herbert Dorfmann, Norbert Erdős, Edouard Ferrand, Luke Ming Flanagan, Beata Gosiewska, Martin Häusling, Esther Herranz García, Jan Huitema, Peter Jahr, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, Zbigniew Kuźmiuk, Philippe Loiseau, Mairead McGuinness, Giulia Moi, Ulrike Müller, James Nicholson, Maria Noichl, Marijana Petir, Laurenţiu Rebega, Bronis Ropė, Jordi Sebastià, Lidia Senra Rodríguez, Marc Tarabella, Janusz Wojciechowski, Marco Zullo |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Franc Bogovič, Angélique Delahaye, Jean-Paul Denanot, Maria Heubuch, Norbert Lins, Sofia Ribeiro, Annie Schreijer-Pierik, Alyn Smith, Hannu Takkula, Ramón Luis Valcárcel Siso |
||||
Datum indiening |
18.9.2015 |
||||
- [1] PE560.619v01-00.
- [2] PE565.051v01-00.
- [3] Zie de brief van 7 september 2015 van het SCL aan rapporteur Siekierski (SGS15/10567).
- [4] Zaak C-45/86, Commissie/Raad (Algemene tariefpreferenties), Jurispr. 1987, blz. 1439, punt 5; zaak C-440/05, Commissie/Raad, Jurispr. 2007, blz. I-9097; zaak C-411/06, Commissie/Parlement en Raad, Jurispr. 2009, blz. I-7585.
- [5] Zaak C-411/06, Commissie/Parlement en Raad, Jurispr. 2009, blz. I-7585, punt 47.
- [6] Zaak C-300/89 Commissie/Raad ("titaandioxydeafval"), Jurispr. 1991, blz. I-2867, punten 17 tot en met 25.
- [7] PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42.
- [8] PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5.
- [9] PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42.
- [10] SJ-0446/15.
- [11] Bij de eindstemming waren aanwezig: Pavel Svoboda (voorzitter), Jean-Marie Cavada, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Axel Voss (ondervoorzitter), Jytte Guteland (rapporteur voor advies), Max Andersson, Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Daniel Buda, Therese Comodini Cachia, Angel Dzhambazki, Laura Ferrara, Enrico Gasbarra, Heidi Hautala, Sajjad Karim, Dietmar Köster, Stefano Maullu, Emil Radev, Julia Reda, Evelyn Regner, Virginie Rozière, Tadeusz Zwiefka, Verónica Lope Fontagné (verving Rosa Estaràs Ferragut overeenkomstig artikel 200, lid 2, van het Reglement), en Dominique Martin (verving Gilles Lebreton overeenkomstig artikel 200, lid 2, van het Reglement).