VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van István Ujhelyi

14.7.2016 - (2015/2237(IMM))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Tadeusz Zwiefka

Procedure : 2015/2237(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0229/2016
Ingediende teksten :
A8-0229/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verzoek om opheffing van de immuniteit van István Ujhelyi

(2015/2237(IMM))

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van István Ujhelyi, bij beschikking van 26 november 2014 van de arrondissementsrechtbank van Pest (Hongarije), in verband met een voor die rechtbank dienende strafrechtelijke procedure, dat op 15 juli 2015 door de permanent vertegenwoordiger van Hongarije werd doorgezonden en op 7 september 2015 in de plenaire vergadering werd aangekondigd,

–  na István Ujhelyi te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013[1],

–  gezien artikel 4, lid 2 van de basiswet van Hongarije,

–  gezien artikel 10(2) van de Hongaarse wet LVII van 2004 inzake de Status van Hongaarse leden van het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 74(3) en 79(2) van de Hongaarse wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0229/2016),

A.  overwegende dat de arrondissementsrechtbank van Pest verzoekt om opheffing van de immuniteit van István Ujhelyi, lid van het Europees Parlement, in verband met een voor die rechtbank dienende procedure;

B.  overwegende dat het verzoek van de rechtbank betrekking heeft op een strafzaak wegens smadelijke uitlatingen van István Ujhelyi op 25 april 2014 jegens een persoon in Hongarije;

C.  overwegende dat volgens artikel 8 van het Protocol tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

D.  overwegende dat ingevolge artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

E.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Basiswet van Hongarije, de nationale parlementsleden een bezoldiging en immuniteit genieten met het oog op hun onafhankelijkheid;

F.  overwegende dat overeenkomstig afdeling 10(2) van de Hongaarse wet LVII van 2004 over de status van de Hongaarse leden van het Europees Parlement, een lid van het Europees Parlement dezelfde immuniteit krijgt als een lid van het Hongaarse parlement;

G.  overwegende dat ingevolge artikel 74(3) van de Hongaarse wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering een verzoek om opheffing van de immuniteit voor de aanklacht door de hoofdaanklager, en na de aanklacht door de rechtbank bij de parlementsvoorzitter moet worden ingediend;

H.  overwegende dat ingevolge artikel 79(2) van de Hongaarse wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering een geregistreerde kandidaat voor de parlementsverkiezingen dezelfde immuniteit geniet, zodat de gewraakte uitlatingen van 25 april 2014 onder de absolute immuniteit van het Hongaarse parlement kunnen vallen, zij het dat over de opheffing daarvan wordt beslist door de nationale kiesraad en een verzoek daartoe moet worden gericht aan de voorzitter van de kiesraad;

I.  overwegende dat de bewuste uitlatingen werden gedaan op 25 april 2014, toen István Ujhelyi geen lid was van het Europees Parlement maar van het nationale parlement;

J.  overwegende dat de beschuldigingen die tegen István Ujhelyi zijn ingebracht geen verband houden met een mening die hij in de uitoefening van zijn mandaat als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die hij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht, zodat artikel 8 van het Protocol hier niet van toepassing is;

1.  besluit de immuniteit van István Ujhelyi op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Hongaarse autoriteiten.

  • [1]  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23

TOELICHTING

I. DE FEITEN

In de plenaire vergadering van 7 september 2015 deelde de Voorzitter overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement mede dat hem op 15 juli 2015 door de permanent vertegenwoordiger van Hongarije een beschikking was toegestuurd van 26 november 2014 van de arrondissementsrechtbank van Pest (Pesti Központi Kerületi Bíróság) waarbij om opheffing van de parlementaire immuniteit van István Ujhelyi wordt verzocht. Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement heeft de Voorzitter dit verzoek doorverwezen naar de Commissie juridische zaken.

Voor de arrondissementsrechtbank van Pest werd István Ujhelyi aangeklaagd wegens smaad als bedoeld in artikel 226(1) van het Hongaarse wetboek van strafrecht (wet C van 2012).

In de beschikking wordt de toedracht als volgt beschreven: In het programma Egyenes Beszéd ('spreek vrijuit') op het Hongaarse tv-kanaal ATV van 25 april 2014 zou István Ujhelyi naar aanleiding van de kandidatuur van Tamás Sneider voor het vice-voorzitterschap van het Hongaarse parlement over deze Sneider hebben gezegd dat 'hij zei te hebben gevochten met een zigeuner-maffioso en hem geslagen had met ik weet niet wat, honkbalknuppels', en dat 'alle anderen zeggen dat hij de plaatselijke chef is van een maffia-achtige bende, een skinhead-bende'.

Volgens artikel 226(1) van het Hongaarse wetboek van strafrecht is eenieder die een ander aantast in diens integriteit door als eerste feiten te beweren, geruchten te verspreiden of op zulke feiten of geruchten toespelingen te maken, zich schuldig maakt aan smaad en gestraft wordt met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Ingevolge lid (2)(b) kan deze straf worden verhoogd tot twee jaar wanneer de smadelijke uitlatingen ten overstaan van het algemene publiek worden gedaan.

Bij beschikking van 26 november 2014 besloot de arrondissementsrechtbank van Pest de behandeling van de strafzaak tegen István Ujhelyi aan te houden overeenkomstig de artikelen 501(2), 266(1)(a) en 188(1)(d) wetboek van strafvordering, en overeenkomstig artikelen 10(2) en 12(1) van wet LVII en artikel 5(1) van wet LV van 1990 betreffende de status van leden van het Hongaarse parlement te vragen om opheffing van diens immuniteit.

István Ujhelyi stelt zich op het standpunt dat het Europees Parlement zijn immuniteit dient te verdedigen omdat kandidaten in de Europese verkiezingen ingevolge de Hongaarse wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering eveneens parlementaire immuniteit genieten.

II. DE WETGEVING

(a) Algemene wetgeving

Protocol No 7 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie

Artikel 8

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

(a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

(b) op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

Het intern reglement van het Europees Parlement

“Artikel 6

Opheffing van de immuniteit

1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten zet het Parlement zich in voor handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken. Een verzoek om opheffing van de immuniteit wordt overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de beginselen in dit artikel beoordeeld.

Artikel 7

Verdediging van de voorrechten en van de immuniteit

3. Een verzoek om verdediging van de voorrechten en van de immuniteit van een lid is niet ontvankelijk, wanneer reeds een verzoek om opheffing of verdediging van de immuniteit van dat lid is ontvangen in verband met dezelfde gerechtelijke procedure, ongeacht de vraag of er op dat tijdstip al dan niet een besluit was genomen.

4. Een verzoek om verdediging van de voorrechten en van de immuniteit van een lid wordt niet verder behandeld, wanneer een verzoek om opheffing van de immuniteit van dit lid in verband met dezelfde gerechtelijke procedure wordt ontvangen.

5. Wanneer een besluit is genomen om de voorrechten en de immuniteit van een lid niet te verdedigen, kan het lid een verzoek indienen om het besluit in het licht van ingediend nieuw bewijsmateriaal te heroverwegen. Het verzoek om heroverweging is niet ontvankelijk, wanneer overeenkomstig artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tegen het besluit beroep is ingesteld of wanneer de Voorzitter van oordeel is dat het ingediende nieuwe bewijsmateriaal onvoldoende onderbouwd is om een heroverweging te rechtvaardigen.

(b) Nationale wetgeving

Basiswet van Hongarije

“Artikel 4 punt 2

Leden van het parlement hebben recht op een bezoldiging en immuniteit met het oog op hun onafhankelijkheid. Bij wet wordt een lijst van openbare ambten gepubliceerd die onverenigbaar zijn met het mandaat van parlementslid en worden andere incompatibiliteitscriteria vastgesteld."

Hongaarse wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering

"73. (1) Afgevaardigden kunnen tijdens of na hun mandaat niet voor een gerecht of enige andere autoriteit ter verantwoording worden geroepen voor hun wijze van stemmen of voor feiten en meningen die zij tijdens en in verband met hun mandaat hebben geuit.

(2) Deze immuniteit geldt niet voor civielrechtelijke aansprakelijkheid of voor de volgende delicten:

(a) ophitsing tegen een bevolkingsgroep, schennis van het nationale embleem, ontkenning van de misdaden van de nationaal-socialistische en communistische regimes, misbruik van strikt geheime of als geheim geclassificeerde dan wel vertrouwelijke of als vertrouwelijk geclassificeerde gegevens, conform het wetboek van strafrecht van 1978 zoals dat van kracht was tot 30 juni 2013,

(b) ophitsing tegen een bevolkingsgroep, schennis van het nationale embleem, ontkenning van de misdaden van de nationaal-socialistische en communistische regimes, misbruik van geclassificeerde gegevens, conform het wetboek van strafrecht van 2012 ."

74. (1) Alleen met voorafgaande toestemming van het parlement kan een strafrechtelijke procedure of, in geval niet vrijwillig afstand wordt gedaan van de immuniteit, een disciplinaire procedure tegen een afgevaardigde worden ingeleid en dwangmaatregelen tegen hem worden genomen.

(2) Een afgevaardigde kan alleen (a) worden aangehouden of aan strafrechtelijke dwangmaatregelen onderworpen bij betrapping op heterdaad op een misdrijf; (b) worden aangehouden of aan strafrechtelijke dwangmaatregelen onderworpen bij betrapping op heterdaad op een overtreding als aan de wettelijke voorwaarden voor detentie wegens die overtreding is voldaan.

(3) Een verzoek om opheffing van de immuniteit wordt voor de aanklacht door de hoofdaanklager, en na de aanklacht of civiele dagvaarding door de rechtbank bij de parlementsvoorzitter ingediend. In geval van betrapping op heterdaad wordt dit verzoek onmiddellijk ingediend.

(4) In geval van een overtreding deelt de verantwoordelijke autoriteit de afgevaardigde mee dat hij vrijwillig afstand kan doen van zijn immuniteit. In geval van vrijwillige afstand van de immuniteit binnen acht dagen laat de verantwoordelijke autoriteit de parlementsvoorzitter via de hoofdaanklager op de hoogte brengen van de afstand van immuniteit of de afloop van de procedure zodra deze definitief is afgesloten. De parlementsvoorzitter geeft deze berichten door aan de commissie immuniteit, belangenconflicten, discipline en mandaatsinspectie. De voorzitter van deze commissie brengt het bericht in de eerstvolgende commissievergadering over aan de commissieleden. In het geval de bij een overtreding betrokken afgevaardigde niet binnen acht dagen afstand doet van zijn immuniteit dient de hoofdaanklager op aanwijzing van de verantwoordelijke autoriteit een verzoek om opheffing van diens immuniteit in bij de parlementsvoorzitter. Tijdens deze procedure kan de afgevaardigde te allen tijde alsnog afstand doen van zijn immuniteit ten overstaan van elke optredende autoriteit, totdat het parlement een resolutie aanneemt.

...

79. (1) Immuniteit geldt vanaf de dag waarop de afgevaardigde wordt gekozen.

(2) Een geregistreerde kandidaat voor de parlementsverkiezingen geniet dezelfde immuniteit, zij het dat over de opheffing daarvan wordt beslist door de nationale kiesraad en een verzoek daartoe aan de voorzitter van de nationale kiesraad moet worden gericht."

Hongaarse wet LVII van 2004 inzake de Status van Hongaarse leden van het Europees Parlement

"10. (1) De leden van het Europees Parlement genieten de voorrechten en immuniteiten uit hoofde van het Protocol No 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), oorspronkelijk als bijlage gevoegd bij het verdrag van 8 april 1965 ter zake van een enkele Commissie voor de Europese Gemeenschappen.

(2) De leden van het Europees Parlement genieten dezelfde mate van immuniteit als de leden van het parlement.

11. Voor wat de immuniteit betreft worden degenen die zijn ingeschreven als kandidaat voor de verkiezingen voor het Europees Parlement beschouwd als leden van het Europees Parlement."

III. ALGEMENE OVERWEGINGEN EN MOTIVERING VAN HET VOORGESTELDE BESLUIT

De gewraakte uitlatingen werden gedaan op 25 april 2014, dus voordat István Ujhelyi in de Europese verkiezingen van 2014 werd gekozen als lid van het Europees Parlement.

Volgens het Hof van Justitie moet de omvang van de absolute immuniteit uit hoofde van artikel 8 van Protocol No 7 aan de hand van uitsluitend het recht van de EU worden bepaald[1]. Het Hof heeft echter recentelijk eveneens geoordeeld dat "een door een Europees afgevaardigde buiten het Europees Parlement afgelegde verklaring die in zijn lidstaat van herkomst heeft geleid tot strafvervolging wegens valse beschuldigingen, slechts een in de uitoefening van zijn parlementair ambt uitgebrachte mening vormt die onder de in die bepaling neergelegde immuniteit valt, indien die verklaring een subjectieve beoordeling weergeeft die een rechtstreeks en voor de hand liggend verband vertoont met de uitoefening van dat ambt"[2].

De feiten zoals die blijken uit de documenten en de verklaringen van István Ujhelyi tijdens de hoorzitting, wijzen erop dat de gewraakte uitlatingen werden gebezigd op een moment dat hij nog geen lid was van het Europees Parlement. De commissie meent daarom dat István Ujhelyi daarbij niet handelde in de uitoefening van zijn taak als lid van het Europees Parlement. Dat kandidaten in de verkiezingen voor het nationaal of het Europees parlement ingevolge de Hongaarse wetgeving parlementaire immuniteit volgens nationale procedures genieten, doet aan deze conclusie ten aanzien van de procedure in het Europees Parlement niet af.

Op grond van bovengenoemde overwegingen en overeenkomstig artikel 6, lid 2, van het Reglement beveelt de Commissie juridische zaken, na de redenen vóór en tegen de opheffing van de immuniteit van het betrokken lid te hebben overwogen, het Europees Parlement aan de parlementaire immuniteit van István Ujhelyi op te heffen.

  • [1]  Marra, reeds aangehaald, punt 26.
  • [2]  Patricello, reeds aangehaald, dictum.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

11.7.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

16

0

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Therese Comodini Cachia, Mary Honeyball, Dietmar Köster, Gilles Lebreton, António Marinho e Pinto, Emil Radev, Julia Reda, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Sergio Gaetano Cofferati, Heidi Hautala, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Constance Le Grip, Stefano Maullu, Victor Negrescu

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Maria Noichl