VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen

13.6.2017 - (2017/2021(IMM))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Sajjad Karim

Procedure : 2017/2021(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0223/2017
Ingediende teksten :
A8-0223/2017
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen

(2017/2021(IMM))

Het Europees Parlement,

–  gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen, dat op 9 december 2016 werd ingediend door Pascal Guinot, procureur-generaal bij het hof van beroep van Aix-en-Provence, en van de ontvangst waarvan op 19 januari 2017 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  na mevrouw Le Pen overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement op 29 mei en 12 juni 2017 te hebben uitgenodigd om te worden gehoord,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013[1],

–  gezien artikel 23, lid 1, artikel 29, lid 1, artikel 30 en artikel 31, lid 1, van de wet van 29 juli 1981 en artikel 93, leden 2 en 3, van de wet van 29 juli 1982,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0223/2017),

A.  overwegende dat de procureur-generaal bij het hof van beroep om opheffing van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement, Marine Le Pen, heeft verzocht in verband met een rechtsvervolging met betrekking tot een vermoedelijk gepleegd strafbaar gesteld feit;

B.  overwegende dat krachtens artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en dat zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

C.  overwegende dat krachtens artikel 9 van Protocol nr. 7 de leden van het Europees Parlement tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

D.  overwegende dat in artikel 26, lid 2, van de Franse grondwet is bepaald dat geen lid van het parlement zonder toestemming van het bureau van de wetgevende kamer waarvan het deel uitmaakt, ter zake van een misdrijf of overtreding kan worden aangehouden of aan andere vrijheid benemende of vrijheid beperkende maatregelen kan worden onderworpen, en dat die toestemming niet vereist is in geval van betrapping op heterdaad of bij een veroordeling in kracht van gewijsde;

E.  overwegende dat Marine Le Pen wordt beschuldigd van openbare laster jegens een gekozen ambtsdrager, een feit dat in de Franse wetgeving strafbaar is gesteld, met name in artikel 23, lid 1, artikel 29, lid 1, artikel 30 en artikel 31, lid 1, van de wet van 29 juli 1981, en in artikel 93, leden 2 en 3, van de wet van 29 juli 1982;

F.  overwegende dat Christian Estrosi op 28 juli 2015 bij de hoogste onderzoeksrechter in Nice een verzoek heeft ingediend om aan de rechtszaak tegen Marine Le Pen een civiele rechtsvordering toe te voegen wegens openbare laster jegens een gekozen ambtsdrager met een tijdelijk mandaat; overwegende dat hij beweert dat Marine Le Pen op 3 mei 2015, tijdens het programma Le Grand Rendez-vous, dat gelijktijdig op iTÉLÉ en Europe 1 werd uitgezonden, de volgende opmerkingen formuleerde, zijnde beweringen of aantijgingen jegens hem die hem in zijn eer of goede naam aantasten:

"Luister, wat ik weet is het volgende: de heer Estrosi heeft de UOIF (Unie van islamitische organisaties in Frankrijk) gefinancierd; hij is door de administratieve rechtspraak schuldig bevonden aan het toekennen van zulk een lage huur voor een UOIF-moskee dat zelfs de administratieve rechtbank hem op de vingers heeft getikt, wat eigenlijk aantoont hoe deze burgemeesters illegaal moskeeën financieren, in strijd met de wet van 1905; wanneer je betrapt wordt met je vingers in de cliëntelistische honingpot van religieuze gemeenschappen, moet je natuurlijk schokkende dingen vertellen, maar ik hecht weinig belang aan woorden en meer aan daden..."; in antwoord op een vraag van de interviewer, "Dus, Estrosi is een medeplichtige van jihadisten?", verklaarde mevrouw Le Pen naar verluidt: "Hulp, middelen, bijstand verlenen; wanneer je islamitisch fundamentalisme helpt om voet aan de grond te krijgen, zich te verspreiden en mensen te ronselen, dan ben je moreel gezien enigszins medeplichtig";

G.  overwegende dat Marine Le Pen overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement tweemaal is uitgenodigd voor een hoorzitting; overwegende dat zij evenwel niet van de gelegenheid gebruikgemaakt heeft om haar opmerkingen kenbaar te maken aan de bevoegde commissie;

H.  overwegende dat het omstreden optreden niet rechtstreeks of duidelijk verband houdt met de uitoefening van Marine Le Pens ambt als lid van het Europees Parlement, en dat haar uitlatingen evenmin meningen of stemmen zijn die zij in de uitoefening van haar ambt als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

I.  overwegende dat de beschuldigingen, gezien artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, kennelijk geen verband houden met de functie van Marine Le Pen als lid van het Europees Parlement maar verband houden met activiteiten van louter nationale of regionale aard, en dat artikel 8 bijgevolg niet van toepassing is;

J.  overwegende dat alleen de immuniteit uit hoofde van artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie voor opheffing in aanmerking komt;

K.  overwegende dat er gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, geen reden is om aan te nemen dat het verzoek om opheffing van de immuniteit is ingediend om de parlementaire werkzaamheden van Marine Le Pen te belemmeren of met de bedoeling om haar politiek te schaden (fumus persecutionis);

1.  besluit de immuniteit van Marine Le Pen op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit in Frankrijk en aan Marine Le Pen.

  • [1]  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C‑200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C‑163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.

TOELICHTING

1. Context

Op de vergadering van 19 januari 2017 heeft de Voorzitter overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement meegedeeld dat hij een brief d.d. 9 december 2016 van de procureur-generaal bij het hof van beroep van Aix-en-Provence, de heer Pascal Guinot, had ontvangen met het verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen.

De procureur-generaal bij het hof van beroep van Aix-en-Provence deed dat verzoek nadat hijzelf een verzoek om opheffing van de immuniteit had ontvangen van mevrouw Tallone, vicevoorzitter van en onderzoeksrechter bij de regionale rechtbank van Nice.

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement heeft de Voorzitter dit verzoek doorverwezen naar de Commissie juridische zaken.

Om de opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen wordt verzocht op grond van het feit dat mevrouw Le Pen redelijkerwijs ervan kan worden verdacht het strafbare feit van openbare laster jegens een gekozen ambtsdrager te hebben gepleegd overeenkomstig artikel 23, lid 1, artikel 29, lid 1, artikel 30 en artikel 31, lid 1, van de wet van 29 juli 1981 en artikel 93, leden 2 en 3, van de wet van 29 juli 1982.

Artikel 23, lid 1, van de wet van 29 juli 1881 luidt: "Als medeplichtige aan een als misdrijf strafbaar gesteld feit wordt bestraft al wie door middel van uitlatingen, uitroepen of bedreigingen op openbare plaatsen of tijdens openbare bijeenkomsten, ofwel door middel van geschriften, drukwerk, tekeningen, gravures, schilderingen, emblemen, afbeeldingen of enig ander schriftelijk, mondeling of visueel materiaal dat op openbare plaatsen of tijdens openbare bijeenkomsten verkocht of verspreid, te koop aangeboden of tentoongesteld wordt, ofwel door middel van voor het publiek zichtbare aanplakbiljetten of affiches, ofwel door middel van enig elektronisch communicatiemiddel, de dader of daders er rechtstreeks toe hebben aangezet het feit te plegen als hieraan gevolg is gegeven."

Overeenkomstig artikel 29, I, van bovengenoemde wet is "elke bewering of aanwrijving van een feit die de eer of reputatie aantast van de persoon aan wie of het orgaan waaraan het feit wordt aangewreven, laster. Rechtstreekse publicatie of publicatie door middel van reproductie van deze bewering of aantijging is strafbaar, zelfs als zij een weifelend karakter heeft of betrekking heeft op een persoon die of een orgaan dat niet uitdrukkelijk genoemd wordt, maar waarvan de identificatie mogelijk wordt gemaakt door de formulering van de toespraken, de kreten, de dreigementen, de geschriften of het drukwerk, de plakkaten of de affiches die gewraakt worden"; en overeenkomstig artikel 30 en artikel 31, lid 1, wordt "laster die met een van de in artikel 23 genoemde middelen wordt begaan ten aanzien van de hoven, de rechtbanken, de land-, de zee- of de luchtmacht, de gestelde lichamen en de diensten van de overheid, bestraft met een boete van 45 000 euro" en "wordt dezelfde boete opgelegd voor laster die met dezelfde middelen wordt begaan, wegens hun functie of hun kwaliteit, ten aanzien van de president van de Republiek, een of meer leden van het ministerie, een of meer leden van een van beide kamers, een overheidsambtenaar, een drager of ambtenaar van het openbaar gezag, een bedienaar van een van de door de staat bezoldigde erediensten, een burger die belast is met een tijdelijke of permanente openbare dienst of een tijdelijk of permanent openbaar mandaat, een jurylid of een getuige, wegens zijn verklaring. Elke smadelijke uiting, elke formulering van misprijzen en elk gescheld die geen aanwrijven van een feit inhouden, zijn smaad. "

De artikelen 93-2 en 93-3 van de wet van 29 juli 1982 luiden als volgt: "Elke dienst voor elektronische communicatie met het publiek moet beschikken over een directeur publicatie. Als de directeur publicatie parlementaire immuniteit geniet overeenkomstig de voorwaarden van artikel 26 van de grondwet en de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, wijst hij een codirecteur publicatie aan die wordt gekozen uit de personen die geen parlementaire immuniteit genieten en, als de communicatiedienst wordt verleend door een rechtspersoon, uit de leden van de vereniging, de raad van bestuur of het directiecomité of uit de bestuurders, naargelang van de vorm van de rechtspersoon in kwestie. De codirecteur publicatie moet worden aangewezen binnen een maand na de datum vanaf welke de directeur publicatie de in de vorige alinea genoemde immuniteit geniet. De directeur en eventueel de codirecteur publicatie moeten meerderjarig zijn, de burgerrechten genieten en niet als gevolg van een gerechtelijke veroordeling beroofd zijn van hun burgerschapsrechten. Bij wijze van afwijking kan een minderjarige die de volle leeftijd heeft bereikt van zestien jaar, worden aangewezen als directeur of codirecteur voor een publicatie die gratis wordt geproduceerd. De ouders van een minderjarige met de volle leeftijd van zestien jaar die is aangewezen als directeur of codirecteur publicatie, kunnen alleen verantwoordelijk worden gesteld, op basis van artikel 1242 van het burgerlijk wetboek, als de betrokkene een feit heeft gepleegd waarvoor hij zelf verantwoordelijk kan worden gesteld overeenkomstig de voorwaarden van de wet van 29 juli 1881 op de persvrijheid. Alle wettelijke verplichtingen die worden opgelegd aan de directeur publicatie, gelden voor de codirecteur publicatie.

Als de dienst wordt verleend door een rechtspersoon, is de directeur publicatie de voorzitter van het directiecomité of de raad van bestuur, de bestuurder of de wettelijk vertegenwoordiger, naar gelang van de vorm van de rechtspersoon. Als de dienst wordt verleend door een natuurlijke persoon, is de directeur publicatie deze natuurlijke persoon." en "als een van de misdrijven in hoofdstuk IV van de wet van 29 juli 1881 op de persvrijheid wordt begaan met een middel voor elektronische communicatie met het publiek, wordt de directeur publicatie of, in het geval waarin is voorzien in artikel 93-2, alinea 2, van deze wet, de codirecteur publicatie vervolgd als hoofdauteur, als de gewraakte boodschap vóór de communicatie ervan aan het publiek het voorwerp heeft uitgemaakt van een vaststelling. Bij gebrek hieraan wordt de auteur, en bij gebrek aan auteur, de producent vervolgd als hoofdauteur. Als de directeur of de codirecteur publicatie wordt aangeklaagd, wordt de auteur vervolgd als medeplichtige. Als medeplichtige kan ook iedere persoon worden vervolgd op wie artikel 121-7 van de strafwet van toepassing is. Als het misdrijf het gevolg is van de inhoud van een boodschap die een internetgebruiker toezendt aan een dienst voor onlinecommunicatie met het publiek en die door deze dienst ter beschikking wordt gesteld van het publiek in een als zodanig geïdentificeerde ruimte voor persoonlijke bijdragen, kan de directeur of de codirecteur publicatie niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld als hoofdauteur, als vaststaat dat hij geen effectieve kennis had van de boodschap vóór deze online werd geplaatst of als hij, zodra hij er kennis van kreeg, prompt is opgetreden om deze boodschap te verwijderen. "

Volgens de informatie die is verstrekt door de procureur-generaal op 28 juli 2015, heeft Christian Estrosi bij de hoogste onderzoeksrechter in Nice een verzoek ingediend om toevoeging van een civiele rechtsvordering aan een rechtszaak tegen mevrouw Marine Le Pen wegens openbare laster jegens een verkozen ambtsdrager met een tijdelijk mandaat. De heer Estrosi stelt dat Marine Le Pen op 3 mei 2015 tijdens het programma Le Grand Rendez-vous, dat gelijktijdig werd uitgezonden op iTELE en Europe 1, de volgende opmerkingen heeft geformuleerd, zijnde beweringen of aantijgingen jegens hem die hem in zijn eer of goede naam aantasten: " Luister, wat ik weet is het volgende: de heer Estrosi heeft de UOIF (Unie van islamitische organisaties in Frankrijk) gefinancierd; hij is door de administratieve rechtspraak schuldig bevonden aan het toekennen van zulk een lage huur voor een UOIF-moskee dat zelfs de administratieve rechtbank hem op de vingers heeft getikt, wat eigenlijk aantoont hoe deze burgemeesters illegaal moskeeën financieren, in strijd met de wet van 1905"; "hulp, middelen, bijstand verlenen; wanneer je islamitisch fundamentalisme helpt om voet aan de grond te krijgen, zich te verspreiden en mensen te ronselen, dan ben je moreel gezien enigszins medeplichtig."

Bovendien is mevrouw Le Pen tweemaal opgeroepen voor een verhoor, maar heeft zij via haar advocaat de rechtbank geïnformeerd dat zij immuniteit geniet in haar hoedanigheid van lid van het Europees Parlement.

Voorts zij opgemerkt dat overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass. Crim. 26 mei 1992) de enige rol van de rechtbank zou bestaan in het afnemen van een initieel verhoor van de auteur van de opmerkingen in kwestie, aangezien de rol van de onderzoeksrechter in perszaken niet is om bewijs te zoeken of te ontvangen met betrekking tot het waarheidsgehalte van de laster. Daarom is het nodig dat de parlementaire immuniteit van mevrouw Le Pen wordt opgeheven louter om het hof van beroep van Aix-en-Provence in staat te stellen zijn initiële verhoor met betrekking tot de tenlastelegging in kwestie af te nemen.

De Voorzitter heeft het desbetreffende verzoek op grond van artikel 9, lid 1, verwezen naar de Commissie juridische zaken. Mevrouw Le Pen is op grond van artikel 9, lid 5, uitgenodigd om door de commissie te worden gehoord op 29 mei en 12 juni 2017.

2. Wetgeving en procedure inzake de immuniteit van leden van het Europees Parlement

De artikelen 8 en 9 van Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie luiden als volgt:

Artikel 8

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a. op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

b. op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

Artikel 6, lid 1, en artikel 9 van het Reglement van het Europees Parlement luiden als volgt

Artikel 6

Opheffing van de immuniteit

1.   Een verzoek om opheffing van de immuniteit wordt beoordeeld overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de beginselen in artikel 5, lid 2, van dit Reglement.

Artikel 9

Immuniteitsprocedures

1.   Elk tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat om de immuniteit van een lid op te heffen, of door een lid of een voormalig lid om de voorrechten en immuniteiten te verdedigen, wordt ter plenaire vergadering meegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.

2.   Met instemming van het betrokken lid of voormalig lid kan het verzoek worden gedaan door een ander lid, die het betrokken lid of voormalig lid in alle fasen van de procedure vertegenwoordigt.

Het lid dat het betrokken lid of voormalig lid vertegenwoordigt, wordt niet betrokken bij de door de commissie genomen besluiten.

3.   De commissie behandelt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteiten onverwijld en met inachtneming van de relatieve complexiteit ervan.

4.   De commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op waarin wordt aanbevolen het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteit in te willigen dan wel af te wijzen. Amendementen daarop zijn niet ontvankelijk. Bij verwerping van een ontwerpbesluit wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen.

5.   De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij noodzakelijk acht om zich een oordeel te vormen over de vraag of de immuniteit moet worden opgeheven dan wel verdedigd.

6.   Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die dat lid relevant acht.

Behalve bij de hoorzitting zelf is het betrokken lid niet aanwezig bij de debatten over het verzoek om opheffing of verdediging van zijn immuniteit.

De commissievoorzitter nodigt het betrokken lid uit om te worden gehoord op een nader aangegeven datum en tijdstip. Het betrokken lid kan afstand doen van zijn recht om te worden gehoord.

Verschijnt het betrokken lid niet op de hoorzitting conform de uitnodiging, dan wordt hij geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord, tenzij hij onder opgave van redenen verzoekt te worden verschoond van verschijning op de hoorzitting op de voorgestelde datum en tijd. De commissievoorzitter beslist of een dergelijk verschoningsverzoek in het licht van de opgegeven redenen wordt ingewilligd. Het betrokken lid kan geen beroep instellen tegen deze beslissing.

Indien de commissievoorzitter het verschoningsverzoek inwilligt, dan nodigt hij het betrokken lid uit om te worden gehoord op een nieuwe datum en een nieuw tijdstip. Gaat het betrokken lid niet in op de tweede uitnodiging om te worden gehoord, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat het lid wordt gehoord. Er kunnen dan geen nieuwe verzoeken om verschoning of om te worden gehoord meer worden aanvaard.

7.   Indien het verzoek om opheffing of verdediging van de immuniteit op verscheidene punten van beschuldiging berust, kan elk van deze punten in een apart besluit worden behandeld. Het verslag van de commissie kan bij wijze van uitzondering het voorstel bevatten dat de opheffing of verdediging van de immuniteit uitsluitend betrekking heeft op de strafrechtelijke vervolging, zonder dat het lid, zolang geen definitieve beslissing is gewezen, kan worden aangehouden of gevangengenomen of tegen hem enige andere maatregel kan worden genomen die in de weg staat aan de uitoefening van zijn mandaat.

8.   De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid van de betrokken autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.

(...)

3. Motivering van het voorgestelde besluit

Op basis van de hierboven uiteengezette feiten voldoet deze zaak aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 9 van Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

Overeenkomstig deze bepaling genieten de leden op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend. Artikel 26 van de Franse grondwet bepaalt op zijn beurt dat leden van het Franse parlement niet kunnen worden vervolgd, dat er geen onderzoek tegen hen kan worden ingesteld en dat zij niet kunnen worden aangehouden, in hechtenis genomen of berecht op grond van meningen die zij hebben geuit of een stem die zij hebben uitgebracht in de uitoefening van hun mandaat, en dat leden van het Franse parlement niet zonder toestemming van het parlement in verband met een misdrijf kunnen worden aangehouden of aan andere vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende maatregelen worden onderworpen.

Voor zijn besluit over de vraag of de parlementaire immuniteit van een lid moet worden opgeheven, past het Europees Parlement zijn eigen, consistente principes toe. Een van deze principes is dat immuniteit gewoonlijk wordt opgeheven, als het misdrijf valt onder artikel 9 van Protocol (Nr. 7), op voorwaarde dat er geen sprake is van fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de zaak in behandeling is genomen om het lid in kwestie politiek te beschadigen.

Er is geen reden om aan te nemen dat er in dit geval sprake is van fumus persecutionis.

Wat artikel 8 van Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie betreft, heeft het Hof van Justitie bepaald dat een lid van het Europees Parlement alleen absolute immuniteit op grond van dit artikel geniet, als een mening door een Europees afgevaardigde is uitgebracht in de uitoefening van zijn ambt, zodat een verband wordt vereist tussen de meningsuiting en het parlementaire ambt[1].

In het onderhavige geval is het duidelijk niet zo dat de opmerkingen die mevrouw Le Pen zou hebben gemaakt, meningen zijn die zij heeft geuit als lid van het Europees Parlement in de uitoefening van haar ambt in de zin van artikel 8 van Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, zoals dit wordt uitgelegd door het Hof van Justitie.

4. Conclusie

Op basis van bovenstaande overwegingen en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van het Reglement beveelt de Commissie juridische zaken aan dat het Europees Parlement de parlementaire immuniteit van mevrouw Marine Le Pen opheft.

  • [1]  Hof van Justitie, 6 september 2011, Patriciello, C‑163/10, ECLI: EU:C:2011:543, paragraaf 35.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

13.6.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

14

1

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Joëlle Bergeron, Mady Delvaux, Rosa Estaràs Ferragut, Laura Ferrara, Mary Honeyball, Sajjad Karim, Sylvia-Yvonne Kaufmann, António Marinho e Pinto, Emil Radev, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, Axel Voss, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Daniel Buda, Angel Dzhambazki, Heidi Hautala, Jens Rohde