VERSLAG over het economisch beleid van de eurozone

18.10.2017 - 2017/2114(INI))

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Gunnar Hökmark,
Rapporteur voor advies (*):
Yana Toom, Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement


Procedure : 2017/2114(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0310/2017
Ingediende teksten :
A8-0310/2017
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het economisch beleid van de eurozone

(2017/2114(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name artikel 121, lid 2, artikel 136 en de protocollen nr. 1 en 2,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 mei 2017 over het "Europees semester 2017: landspecifieke aanbevelingen" (COM(2017)0500),

–  gezien zijn resolutie van 15 februari 2017 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2017[1],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 februari 2017 getiteld "Europees semester 2017: beoordeling van structurele hervormingen, preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande evaluaties ingevolge Verordening (EU) nr. 1176/2011" (COM(2017)0090),

–  gezien de verslagen van de Commissie getiteld "Jaarlijkse groeianalyse 2017", "Waarschuwingsmechanismeverslag 2017"en "Ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2017" en de aanbeveling van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 november 2016 getiteld "Naar een positieve begrotingskoers voor de eurozone" (COM(2016)0727),

-  gezien het verslag van het Europees Begrotingscomité van 20 juni 2017 getiteld "Assessment of the prospective fiscal stance appropriate for the euro area",

-  gezien Occasional Paper nr. 182 van de Europese Centrale Bank van januari 2017 over een begrotingskoers van de eurozone,

–  gezien de aanbeveling van de Raad van 10 maart 2017 over het economisch beleid van de eurozone,

–  gezien de conclusies van de Raad van 23 mei 2017 over de diepgaande evaluaties en de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen voor 2016,

-  gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2017 over het afsluiten van de buitensporigtekortprocedures ten aanzien van twee lidstaten en over het economisch en begrotingsbeleid,

–  gezien de Europese economische voorjaarsprognose 2017 van de Commissie van mei 2017,

–  gezien de details in de Eurostat-dataset van 31 mei 2017 over het reële bbp per hoofd van de bevolking, het groeipercentage en de totalen,

–  gezien de OESO-statistieken van 30 november 2016 over totale belastinginkomsten,

–  gezien het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie,

  gezien de overeenkomst die op 12 december 2015 tijdens de COP21-klimaatconferentie in Parijs is gesloten,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid[2],

–  gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten[3],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied[4],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten[5],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden[6],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied[7],

–  gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone[8],

–  gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit[9],

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A8‑0310/2017),

A.  overwegende dat de groei van het bbp in de eurozone volgens de voorspellingen van de Commissie in 2016 1,8 % bedroeg en in 2017 naar verwachting stabiel zal blijven op 1,7 % en op 1,9 % in de hele EU, wat hoger is dan vóór de crisis, maar dat dit nog steeds onvoldoende is en dat er grote verschillen zijn tussen de EU-landen; overwegende dat de particuliere consumptie de afgelopen jaren de belangrijkste groeiaanjager is geweest en dit jaar mogelijk wat zal afzwakken door de stijging van de consumptieprijzen, maar dat de binnenlandse vraag naar verwachting de groeivooruitzichten op middellange termijn zal bevorderen; overwegende dat de groei in de EU nog steeds te laag is om nieuwe banen in de lidstaten te creëren en veel lager ligt dan de voorspelde wereldwijde groei;

B.  overwegende dat het werkloosheidspercentage in de eurozone en in de EU‑28 in april 2017 respectievelijk 9,3 % en 7,8 % bedroeg, de laagste percentages sinds maart 2009 en december 2008, maar nog steeds hoger dan vóór de crisis; overwegende dat de werkloosheidspercentages in de EU-landen nog steeds sterk uiteenlopen, van 3,2 % tot 23,2 %; overwegende dat het jeugdwerkloosheidspercentage in de eurozone en in de EU‑28 in april 2017 nog steeds hoog was, namelijk 18,7 %, respectievelijk 16,7 %;

C.  overwegende dat het overheidstekort in de eurozone naar verwachting 1,4 % zal bedragen in 2017 en 1,3 % in 2018, en dat de prestaties van de afzonderlijke lidstaten heterogeen zullen zijn; overwegende dat de staatsschuld in de eurozone naar verwachting 90,3 % van het bbp zal bedragen in 2017 en 89,0 % in 2018;

D.  overwegende dat de wereldwijde economische groei nog broos is en dat de economie van de eurozone wordt geconfronteerd met toegenomen onzekerheid en grote interne en externe politieke uitdagingen;

E.  overwegende dat de te lage productiviteit en het te lage wereldwijde concurrentievermogen van de EU vragen om sociaal evenwichtige structurele hervormingen, aanhoudende begrotingsinspanningen en investeringen in de lidstaten om voor duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid te zorgen en opwaartse convergentie met andere wereldeconomieën en binnen de EU te bewerkstelligen;

F.  overwegende dat de arbeidsparticipatie in de eurozone in 2016 met 1,4 % is toegenomen; overwegende dat het werkloosheidspercentage in maart 2017 9,5 % bedroeg, terwijl het in maart 2016 nog 10,2 % was; overwegende dat de werkloosheidscijfers ondanks recente verbeteringen nog niet terug zijn op het niveau van vóór de crisis;

G.  overwegende dat de arbeidsparticipatie in de EU‑28 in 2016 met 1,2 % is toegenomen en dat 234,2 miljoen mensen in het eerste kwartaal van 2017 een baan hadden, het hoogste niveau ooit[10]; overwegende dat achter het aanzienlijke aantal gecreëerde banen in samenhang met de economische groei evenwel problemen schuil gaan, zoals een onvolledig herstel van het aantal gewerkte uren en een bescheiden productiviteitsgroei; overwegende dat deze factoren, indien ze blijvend zijn, op de lange termijn de economische groei en de sociale cohesie in de Unie nog meer onder druk kunnen zetten[11];

H.  overwegende dat de arbeidsparticipatie in het algemeen lager is bij vrouwen: in 2015 bedroeg de arbeidsparticipatie in de leeftijdscategorie 20‑64 in de EU‑28 75,9 % bij mannen tegen 64,3 % bij vrouwen;

I.  overwegende dat het jeugdwerkloosheidspercentage in de eurozone in maart 2017 19,4 % bedroeg, tegen 21,3 % in maart 2016; overwegende dat de jeugdwerkloosheid onaanvaardbaar hoog blijft; overwegende dat het NEET-percentage in 2015 nog steeds hoog was en 14,8 % van de jongeren tussen 15 en 29 jaar bedroeg, d.w.z. 14 miljoen jongeren; overwegende dat NEET's de Unie jaarlijks naar schatting 153 miljard EUR (1,21 % van het bbp) aan uitkeringen en gederfde inkomsten en belastingen kosten[12], terwijl de totale kostprijs voor het inrichten van jongerengarantiestelsels in de eurozone wordt geraamd op 21 miljard EUR, d.w.z. 0,22 % van het bbp; overwegende dat thans 1 miljard EUR is uitgetrokken voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, een bedrag dat moet worden aangevuld met 1 miljard EUR uit het Europees Sociaal Fonds voor de periode 2017‑2020;

J.  overwegende dat de langdurige werkloosheid in de EU-28 wel is gedaald van 5 % in 2014 tot 4 % in 2016, maar niettemin een punt van zorg blijft en bijna de helft van de totale werkloosheid uitmaakt; merkt bezorgd op dat het percentage zeer langdurige werkloosheid van 2,5 % in 2016 nog altijd 1 % hoger is dan het percentage van 2008; overwegende dat er nog steeds sprake is van grote verschillen tussen de lidstaten;

K.  overwegende dat de omvang van de bevolking in de werkende leeftijd en de beroepsbevolking in vele lidstaten blijft afnemen, met name als gevolg van de lage geboortecijfers; overwegende dat de inzetbaarheid van vrouwen, evenals de niet-aflatende toestroom van migranten, vluchtelingen en asielzoekers de lidstaten kansen biedt om deze kwestie het hoofd te bieden en de beroepsbevolking in de EU te versterken;

L.  overwegende dat een van de vijf doelstellingen van Europa 2020 erin bestaat het aantal mensen dat zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevindt of daarin dreigt terecht te komen, met ten minste 20 miljoen te verminderen; overwegende dat de armoede afneemt, aangezien in 2015 4,8 miljoen minder mensen met armoede of sociale uitsluiting werden bedreigd dan in 2012; overwegende dat het in 2015 nog steeds om 1,6 miljoen meer mensen ging dan in 2008; overwegende dat in 2012 in de EU 32,2 miljoen mensen met een handicap met armoede of sociale uitsluiting werden bedreigd; overwegende dat in 2013 26,5 miljoen kinderen in de EU‑28 met armoede of sociale uitsluiting werden bedreigd; overwegende dat het percentage mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, met 23,7 % nog steeds onaanvaardbaar hoog is, en dat de cijfers in sommige lidstaten erg hoog blijven; overwegende dat de energiearmoede bovendien nog steeds zo hoog is dat zij voor de betrokken 11 % van de EU-bevolking leidt tot een vicieuze cirkel van economische achterstand;

M.  overwegende dat er wat de arbeidsmarktomstandigheden en -prestaties betreft, sprake is van aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten, maar dat deze verschillen afnemen;

N.  overwegende dat nieuwe vormen van werkgelegenheid en arbeid steeds vaker voorkomen als gevolg van de digitale revolutie op de arbeidsmarkt;

1.  is verheugd over de verbeterde prestaties van de Europese economie, die steeds breder gedragen worden, ondersteund door een matige groei van het bbp, die nu boven het niveau van vóór de crisis ligt, en afnemende, zij het nog steeds hoge, werkloosheidspercentages; is van mening dat deze positieve tendens het gevolg is van het beleid van de afgelopen jaren; merkt evenwel op dat het bescheiden herstel broos blijft en ongelijk verdeeld is over de samenleving en de regio's, terwijl de ontwikkeling van het bbp per hoofd van de bevolking vrijwel stagneert; betreurt dat de economische ontwikkelingen last blijven ondervinden van de nasleep van de crisis; merkt op dat de schuldenniveaus in veel lidstaten, hoewel er veel vooruitgang is geboekt, nog steeds hoger zijn dan de in het stabiliteits- en groeipact vermelde maxima;

2.  stelt met bezorgdheid vast dat de groei van het bbp en de productiviteit achterblijft bij het volledige potentieel en onderstreept dat we dus niet zelfgenoegzaam mogen worden en dat dit bescheiden herstel betekent dat we onze inspanningen onverminderd moeten voortzetten om door middel van meer groei en banen voor grotere veerkracht en duurzaamheid op de middellange tot lange termijn te zorgen;

3.  merkt op dat Europa onaangeboord economisch potentieel herbergt, maar dat de groei en de werkgelegenheid zich in ongelijke mate ontwikkelen; onderstreept dat dit het gevolg is van de heterogene prestaties van de economieën van de lidstaten; benadrukt dat de uitvoering van sociaal evenwichtige structurele hervormingen en meer openbare en particuliere investeringen in de lidstaten en op EU-niveau kunnen zorgen voor ten minste 1 % meer groei; herinnert eraan dat de coördinatie van het economisch en begrotingsbeleid met het oog op convergentie en stabiliteit in de EU een topprioriteit van het Europees semester moet blijven;

4.  is van mening dat er ook een grotere mate van opwaartse convergentie en algemeen concurrentievermogen nodig zou zijn om het economisch herstel in de EU en in de eurozone op langere termijn vol te houden; is van mening dat de bestaande economische en werkgelegenheidsindicatoren van cruciaal belang zijn om voor duurzame en inclusieve groei te zorgen;

5.  is van mening dat daartoe de structurele omstandigheden voor groei moeten worden verbeterd; is van mening dat de potentiële groei van alle lidstaten op lange termijn moet toenemen tot ten minste 3 %; daartoe moet er meer aandacht worden besteed aan economische convergentie, waarbij de vaststelling van duidelijke benchmarks voor hoe de potentiële groei van de lidstaten kan worden verbeterd, de nodige leidraad kan bieden voor beleidsmaatregelen; wijst erop dat bij een dergelijke regelmatige benchmarking voldoende rekening moet worden gehouden met de afzonderlijke structurele sterke en zwakke punten van de lidstaten, en moet worden gestreefd naar inclusieve en duurzame groei; de benchmarking moet gebieden als de digitale economie, de dienstensector en de energiemarkt omvatten, maar ook de kwaliteit van de openbare diensten, de investeringsvoorwaarden en de inclusiviteit en vooruitziendheid van de onderwijsstelsels;

6.  benadrukt dat dit een aanvulling zou vormen op de huidige inspanningen om de kwaliteit en het beheer van de nationale begrotingen te verbeteren door groeibevorderende factoren aan te pakken overeenkomstig de begrotingsregels van de EU en met volledige inachtneming van de bestaande flexibiliteitsbepalingen;

Structuurbeleid

7.  is van mening dat de ongelijke groei en werkgelegenheidssituatie in de eurozone een betere coördinatie van economische beleidsmaatregelen vereisen, met name door beter en consistent nationaal ownership en een degelijke uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen, ook met het oog op de bevordering van opwaartse convergentie, onder meer door een betere toepassing en naleving van het EU‑recht; benadrukt dat bij hervormingen naar behoren rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie en uitdagingen in elke lidstaat; vraagt de Commissie te zorgen voor samenhang tussen de structurele hervormingen en de EU‑uitgaven; herinnert aan het belang van technische bijstand om de lidstaten te helpen capaciteit op te bouwen en te convergeren, en is van mening dat een op partnerschap gebaseerde aanpak kan zorgen voor meer verantwoording en ownership van de resultaten van de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen;

8.   merkt op dat de jeugdwerkloosheid in de landen van de eurozone nog steeds te hoog is, en wijst erop dat een hoge en aanhoudende jeugdwerkloosheid een structureel risico op lange termijn vormt; is het ermee eens dat de aanpak van de nasleep van de crisis, zoals langdurige werkloosheid, werkgelegenheid waarbij niet ten volle gebruik wordt gemaakt van vaardigheden en bekwaamheden, vergrijzende samenlevingen en hoge particuliere en overheidsschulden, een urgente prioriteit blijft, die noopt tot duurzame en inclusieve hervormingen;

9.  is van mening dat de nasleep van de crisis, zoals hoge schulden en werkloosheid in een aantal sectoren van de economie, nog steeds in de weg staat van duurzame groei en potentiële systemische risico's inhoudt; dringt er bij de lidstaten op aan buitensporige schuldenniveaus te verminderen; vreest in dit verband dat het aanhoudend hoge niveau van oninbare leningen in sommige lidstaten aanzienlijke spill-overeffecten kan hebben van de ene lidstaat naar de andere en tussen banken en overheden, waardoor dit een risico vormt voor de financiële stabiliteit in Europa; merkt op dat de kapitaalbuffers in de financiële sector zijn versterkt, maar dat er uitdagingen ontstaan als gevolg van een lage winstgevendheid in combinatie met een hoog niveau van oninbare leningen; is ervan overtuigd dat een strategie op EU-niveau voor het omgaan met oninbare leningen een meer omvattende oplossing zou bieden, met een mix van complementaire beleidsmaatregelen, in voorkomend geval op nationaal en op Europees niveau;

10.  is van mening dat hervormingen en initiatieven ter verbetering van het ondernemingsklimaat noodzakelijk zijn om de productiviteit, het prijsgebonden en niet‑prijsgebonden concurrentievermogen, de investeringen en de werkgelegenheid in de eurozone te stimuleren; is van mening dat er extra inspanningen nodig zijn om de toegang van kmo's tot financiering te bevorderen, wat voor ondernemingen een cruciale factor is om te innoveren en uit te breiden; benadrukt in dit verband het belang van toekomstgerichte hervormingen die aan de aanbod- en vraagzijde aangepast zijn;

11.  is van mening dat goed functionerende en productieve arbeidsmarkten, in combinatie met een adequaat niveau van sociale bescherming en dialoog, bijdragen tot meer werkgelegenheid en duurzame groei; onderstreept dat het van belang is de hoge arbeidsparticipatie te handhaven waar die al is bereikt; merkt op dat ook een tekort aan vaardigheden, de vergrijzende samenleving en een aantal andere uitdagingen een verdere groei van de werkgelegenheid en een verlaging van het werkloosheidspercentage in de lidstaten bemoeilijken;

12.  benadrukt het belang van een verantwoorde loonontwikkeling die bevorderlijk is voor groei en in een fatsoenlijke levensstandaard voorziet, in overeenstemming met de productiviteit en rekening houdend met het concurrentievermogen; neemt er nota van dat de loonstijging naar verwachting relatief laag zal zijn; is van mening dat een hogere productiviteit een primaire doelstelling van de structurele hervormingen moet zijn; is het met de Commissie eens dat er ruimte is voor loonsverhogingen die positieve gevolgen voor de totale consumptie kunnen hebben;

13.  benadrukt dat de belastingniveaus ook het concurrentievermogen, investeringen en banencreatie moeten ondersteunen; dringt aan op belastinghervormingen teneinde de belastinginning te verbeteren, belastingontwijking en ‑ontduiking en agressieve belastingplanning te voorkomen en de hoge belastingdruk op arbeid in Europa aan te pakken, met waarborging van de houdbaarheid van socialezekerheidsstelsels; is van mening dat het verlagen van de belastingdruk op arbeid de werkgelegenheid zou doen toenemen en groei zou bevorderen; benadrukt dat belastingstimulansen, indien mogelijk, onder meer door lagere belastingen, de binnenlandse vraag, de sociale zekerheid, investeringen en werkgelegenheid kunnen ondersteunen;

Investeringen

14.  is het ermee eens dat de economische opleving moet worden ondersteund door openbare en particuliere investeringen, met name in innovatie, en merkt op dat er in de eurozone nog steeds sprake is van een investeringskloof; is verheugd dat de investeringen in sommige lidstaten al het niveau van vóór de crisis overstijgen, en betreurt dat in andere lidstaten de investeringen achterblijven of niet genoeg op snelheid komen; benadrukt dat er verdere inspanningen nodig zijn om iets te doen aan het tekort aan investeringen dat sinds het begin van de crisis is opgelopen;

15.  is van mening dat hervormingen die knelpunten voor openbare en particuliere investeringen uit de weg ruimen, onmiddellijke steun voor economische activiteiten mogelijk maken en tegelijk de voorwaarden helpen scheppen voor duurzame groei op lange termijn; wijst erop dat investeringen in onderwijs, innovatie en onderzoek en ontwikkeling een betere aanpassing aan de kenniseconomie mogelijk zouden maken; benadrukt voorts dat de voltooiing van de kapitaalmarktenunie een cruciale factor is om investeringen aan te trekken en te verhogen en om de financiering van groei en banen te verbeteren;

16.  is van mening dat onderzoek, technologie en onderwijs van vitaal belang zijn voor de economische ontwikkeling van de eurozone op de lange termijn; wijst op de verschillen tussen de lidstaten wat investeringen op die gebieden betreft, en wijst erop dat investeringen aan de ontwikkeling van innovatie zouden bijdragen en een betere aanpassing aan de kenniseconomie mogelijk zouden maken, overeenkomstig de Europa 2020-strategie;

17.  is verheugd dat het tijdige akkoord over het herziene Europese Fonds voor strategische investeringen (EFSI) zal helpen om de doeltreffendheid van dit instrument te verbeteren en de tekortkomingen die tot nu toe bij de uitvoering ervan zijn vastgesteld, te verhelpen door de financiering van meer projecten met een groot potentieel te vergemakkelijken, voor een strikte handhaving van de additionaliteit te zorgen en de geografische dekking en benutting te vergroten, en zo investeringen ondersteunt die anders niet zouden zijn gerealiseerd;

18.  merkt op dat de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) andere doelstellingen hebben dan het EFSI en dat zij dus nog steeds van belang zijn, onder meer voor de ondersteuning van duurzame structurele hervormingen;

19.   benadrukt dat een volledig functionerende kapitaalmarktenunie op langere termijn nieuwe financiering kan verstrekken aan kmo's, in aanvulling op de bankensector; benadrukt dat kmo's de ruggengraat van de Europese economie vormen en is daarom van mening dat een van de grootste prioriteiten erin moet bestaan hen meer toegang tot financiering te bieden en iets te doen aan de bedrijfsonzekerheid met hun activiteiten die gepaard gaat, teneinde het concurrentievermogen in de eurozone te verbeteren; benadrukt dat de administratieve rompslomp moet worden verminderd en dat overheidsdiensten moeten worden gestroomlijnd en efficiënter moeten werken;

Begrotingsbeleid

20.  is van mening dat een prudent en vooruitziend begrotingsbeleid een fundamentele rol speelt voor de stabiliteit van de eurozone en de EU als geheel; benadrukt dat een sterke coördinatie van het begrotingsbeleid en een correcte uitvoering en naleving van de EU-regels ter zake, waaronder de volledige inachtneming van de bestaande flexibiliteitsbepalingen, een wettelijk vereiste zijn en van groot belang zijn voor de goede werking van de economische en monetaire unie (EMU);

21.  is in dit verband verheugd dat de overheidsfinanciën zich lijken te verbeteren en dat de overheidstekorten in de eurozone naar verwachting zullen afnemen; de inspanningen om de schuldenlast te verminderen, moeten echter worden voortgezet en tegelijkertijd moet economische groei worden bevorderd om te voorkomen dat de lidstaten kwetsbaar zijn voor externe schokken;

22.  is het met de Commissie eens dat de staatsschuld in sommige lidstaten hoog blijft en dat de overheidsfinanciën houdbaar moeten worden gemaakt, terwijl ook economische groei en werkgelegenheid moeten worden bevorderd; wijst er in dit verband op dat lage rentebetalingen, soepel monetair beleid, eenmalige maatregelen en andere factoren die de huidige schuldenlast verlagen, slechts tijdelijk zijn, en benadrukt daarom dat de overheidsfinanciën houdbaar moeten worden gemaakt, dat er ook rekening moet worden gehouden met toekomstige verplichtingen en dat er naar groei op lange termijn moet worden gestreefd; wijst erop dat de kosten van schuldaflossing misschien zullen stijgen; onderstreept dat het belangrijk is om het totale schuldenniveau te verminderen;

23.  benadrukt dat het begrotingsbeleid op nationaal niveau en op het niveau van de eurozone een evenwicht moet vinden tussen enerzijds de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn, in volledige overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact en met inachtneming van de daarin vervatte flexibiliteitsbepalingen, en anderzijds met macro-economische stabilisatie op korte termijn;

24.  wijst erop dat de huidige samengestelde begrotingskoers voor de euro in 2016 over het algemeen neutraal is en in 2017 naar verwachting ook neutraal zal blijven; herinnert eraan dat de Commissie in haar mededeling van 2016 om een positieve begrotingskoers vroeg, terwijl de Eurogroep, na te hebben geconcludeerd dat in 2017 met de over het algemeen neutrale begrotingskoers een passend evenwicht is gevonden, is overeengekomen om het belang te onderstrepen van een passend evenwicht tussen de noodzaak om houdbaarheid te waarborgen en de noodzaak om investeringen te ondersteunen teneinde het herstel te versterken en zo bij te dragen tot een evenwichtiger beleidsmix; neemt in dit verband nota van de eerste beoordeling van de prospectieve begrotingskoers die passend is voor de eurozone door het Europees Begrotingscomité (EFB) van 20 juni 2017; vraagt de Commissie en de lidstaten een begrotingskoers te overwegen die op de respectieve omstandigheden is afgestemd;

25.  benadrukt evenwel dat in het geaggregeerde beeld ook rekening moet worden gehouden met de heterogene situatie in de verschillende lidstaten en met de noodzaak om onderscheid te maken in het begrotingsbeleid waaraan elke lidstaat behoefte heeft; benadrukt dat het concept van een geaggregeerde begrotingskoers niet inhoudt dat overschotten en tekorten in verschillende lidstaten tegen elkaar kunnen worden weggestreept;

Landspecifieke aanbevelingen

26.  stelt vast dat de lidstaten in de loop der tijd ten minste "enige vooruitgang" hebben geboekt met twee derde van de aanbevelingen van 2016; is echter van oordeel dat de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen nog steeds te traag verloopt, hetgeen het convergentieproces in de eurozone belemmert; is van mening dat de lidstaten de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van het niet uitvoeren van de landspecifieke aanbevelingen dragen, en verwacht dan ook meer inzet van de lidstaten om de noodzakelijke beleidsmaatregelen te nemen op basis van de overeengekomen landspecifieke aanbevelingen;

27.  erkent dat de lidstaten vooruitgang hebben geboekt met de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen op het gebied van het begrotingsbeleid en actief arbeidsmarktbeleid, maar stelt vast dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt op gebieden als de mededinging in de dienstensector en het ondernemingsklimaat; verwacht een grotere inzet van de lidstaten om de noodzakelijke beleidsmaatregelen te nemen op basis van de landspecifieke aanbevelingen, waarvan de uitvoering van cruciaal belang is om de onevenwichtigheden in de eurozone aan te pakken;

28.  is ingenomen met de aanbeveling van de Commissie om de buitensporigtekortprocedures ten aanzien van verscheidene lidstaten af te sluiten; is ingenomen met de eerdere en lopende begrotings- en hervormingsinspanningen waardoor die lidstaten uit de buitensporigtekortprocedure zijn geraakt, maar benadrukt dat deze inspanningen moeten worden voortgezet om ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciën ook op lange termijn houdbaar blijven, terwijl groei en banencreatie worden bevorderd; verzoekt de Commissie toe te zien op de correcte uitvoering van het stabiliteits- en groeipact door de regels ervan op consistente wijze toe te passen;

29.  merkt op dat twaalf lidstaten te maken hebben met macro-economische onevenwichtigheden van verschillende aard en ernst, terwijl er in zes lidstaten buitensporige onevenwichtigheden bestaan; neemt nota van de conclusie van de Commissie dat er momenteel geen gronden zijn om verdere stappen te ondernemen in de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden voor een lidstaat;

30.  benadrukt dat de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden tot doel heeft onevenwichtigheden binnen de lidstaten te voorkomen teneinde negatieve spill‑overeffecten naar andere lidstaten te vermijden;

31.  acht het daarom essentieel dat alle lidstaten de nodige beleidsmaatregelen nemen om macro-economische onevenwichtigheden, met name hoge schuldenniveaus en overschotten op de lopende rekening en onevenwichtigheden op het gebied van concurrentievermogen, aan te pakken en zich te verbinden tot sociaal evenwichtige en inclusieve structurele hervormingen die de economische duurzaamheid van elke afzonderlijke lidstaat waarborgen, zodat het totale concurrentievermogen en de veerkracht van de Europese economie worden gewaarborgd;

Sectorale bijdragen aan het verslag over het economisch beleid van de eurozone

Werkgelegenheids- en sociaal beleid

32.  is van mening dat er permanent inspanningen moeten worden geleverd om een evenwicht tussen de economische en de sociale dimensie van het Europees semester te vinden en sociaal en economisch evenwichtige structurele hervormingen te bevorderen die de ongelijkheid verminderen en leiden tot behoorlijke banen, in het kader van hoogwaardige werkgelegenheid, duurzame groei en sociale investeringen; is het ermee eens dat het sociale scorebord wordt gebruikt in het kader van het Europees semester; pleit ervoor dat er in de landspecifieke aanbevelingen meer aandacht wordt besteed aan structurele onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt;

33.  herhaalt de oproep om de drie nieuwe kernindicatoren inzake werkgelegenheid op een gelijk niveau met bestaande economische indicatoren te brengen, teneinde ervoor te zorgen dat interne onevenwichtigheden beter worden beoordeeld en structurele hervormingen doeltreffender worden; stelt voor om een niet-punitieve procedure voor sociale onevenwichtigheden in de landspecifieke aanbevelingen op te nemen om een neerwaartse spiraal op het gebied van sociale normen te voorkomen, uitgaande van een doeltreffend gebruik van de sociale en werkgelegenheidsindicatoren in het macro-economische toezicht; wijst erop dat de ongelijkheid in circa tien lidstaten is toegenomen en een van de grootste sociaal-economische problemen in de EU is[13];

34.  wijst erop dat sociaal verantwoorde hervormingen gebaseerd moeten zijn op solidariteit, integratie en sociale rechtvaardigheid; benadrukt dat bij de hervormingen ook rekening moet worden gehouden met aanhoudende steun voor sociaal en economisch herstel, het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid, stimulering van sociale en territoriale cohesie, bescherming van kwetsbare groepen en het verbeteren van de levensomstandigheden van alle burgers;

35.  is van mening dat het Europees semester niet alleen moet bijdragen aan de aanpak van bestaande, maar ook opkomende maatschappelijke uitdagingen, teneinde te zorgen voor meer economische efficiëntie en meer sociale cohesie in de EU; erkent in dit verband de noodzaak van een beoordeling van de sociale gevolgen van het EU-beleid;

36.  verzoekt de Commissie voor adequate financiering te zorgen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, die in de EU nog steeds onaanvaardbaar hoog is, en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voort te zetten na het einde van het huidige meerjarig financieel kader (MFK) en tegelijkertijd de werking en uitvoering ervan te verbeteren, een en ander met inachtneming van de laatste bevindingen in het speciaal verslag van de Rekenkamer over jeugdwerkloosheid en het gebruik van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; verzoekt de lidstaten de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief volledig toegankelijk is; betreurt de verschuiving van begrotingsmiddelen uit de begroting van het Europees Sociaal Fonds (ESF), met inbegrip van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, naar het Europees solidariteitskorps, dat in plaats hiervan gefinancierd moet worden met alle financiële middelen die beschikbaar zijn in het kader van de huidige MFK-verordening; benadrukt dat er een kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling van de gecreëerde banen moet plaatsvinden; benadrukt dat EU-financiering niet mag worden gebruikt om nationale socialezekerheidsuitkeringen te vervangen;

37.  benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie moet worden versterkt op nationaal, regionaal en lokaal niveau en wijst op het belang ervan voor de overgang van school naar werk; benadrukt dat er bijzondere aandacht moet uitgaan naar jonge vrouwen en meisjes, die mogelijk worden geconfronteerd met gendergerelateerde belemmeringen en daardoor geen degelijk aanbod voor werk, voortgezette opleiding, leerlingplaats of stage krijgen; benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat de jongerengarantie jongeren bereikt die met meervoudige uitsluiting en extreme armoede te kampen hebben;

38.  verzoekt de lidstaten de voorstellen in de aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt[14] ten uitvoer te leggen;

39.  is van oordeel dat de reikwijdte, efficiëntie en doeltreffendheid van een actief en duurzaam arbeidsmarktbeleid moeten worden vergroot door middel van behoorlijke en adequate financiering, waarbij de nadruk ligt op bescherming van het milieu, werkgevers, werknemers, de gezondheid en consumenten; is van mening dat het verschijnsel armoede onder werkenden moet worden aangepakt;

40.  betreurt dat de Commissie in haar pakket beoordelingen/aanbevelingen geen aandacht heeft besteed aan de sociale economie; wijst erop dat deze sector 2 miljoen bedrijven telt die meer dan 14 miljoen mensen in dienst hebben en bijdragen tot de verwezenlijking van de 2020‑doelstellingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de ondernemingen van de sociale economie meer zichtbaarheid en erkenning te geven middels een Europees actieplan voor de sociale economie; is van mening dat dit gebrek aan erkenning hun toegang tot financiering negatief beïnvloedt; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een Europees statuut voor verenigingen, stichtingen en onderlinge maatschappijen;

41.  herinnert eraan dat de sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en de positie van werknemers in loonvormingssystemen moeten worden ondersteund en verbeterd, omdat zij een cruciale rol spelen bij de totstandbrenging van hoogwaardige arbeidsomstandigheden; benadrukt dat het arbeidsrecht en hoge sociale normen een essentiële rol spelen in de sociale markteconomie, door het ondersteunen van het inkomensniveau en het aanmoedigen van investeringen in capaciteit; benadrukt dat in het EU-recht de rechten en vrijheden van vakbonden moeten worden geëerbiedigd, collectieve overeenkomsten moeten worden nageleefd overeenkomstig de praktijken in de lidstaten en gelijke behandeling in arbeid en beroep moet worden gegarandeerd;

42.  verzoekt de Commissie voort te bouwen op de resolutie van het Europees Parlement door ambitieuze voorstellen in te dienen voor een sterke Europese pijler van sociale rechten en door de sociale doelstellingen van de Verdragen ten volle na te streven, om ieders levens- en arbeidsomstandigheden te verbeteren en iedereen goede kansen te bieden;

43.  waarschuwt voor het slinkend loonaandeel in de EU, de steeds grotere loon- en inkomensongelijkheden en de toenemende armoede onder werkenden; herinnert eraan dat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN van 1948 en in het Statuut van de IAO van 1919 wordt erkend dat werkenden een fatsoenlijk loon moeten krijgen, en dat alle mensenrechtenverklaringen het erover eens zijn dat een loon toereikend moet zijn om een gezin te onderhouden;

44.  benadrukt dat een loon werkenden in staat moet stellen te voldoen aan hun behoeften en die van hun gezin, en dat alle werkenden in de Europese Unie over een fatsoenlijk loon moeten beschikken dat niet alleen voorziet in de basisbehoeften van voeding, onderdak en kleding, maar ook toereikend is om gezondheidszorg, onderwijs, vervoer en recreatie te dekken en wat te kunnen sparen om onvoorziene gebeurtenissen zoals ziekte en ongevallen te kunnen opvangen; benadrukt dat dit de fatsoenlijke levensstandaard is waarin een fatsoenlijk loon voor werkenden en hun gezin in de EU moet voorzien;

45.  verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe moet worden bepaald wat een fatsoenlijk loon zou kunnen omvatten en hoe dit moet worden gemeten, om een referentie-instrument te bepalen voor de sociale partners, en een bijdrage te leveren aan de uitwisseling van goede praktijken op dit gebied;

46.   herinnert eraan dat fatsoenlijke lonen niet alleen van belang zijn voor de sociale cohesie, maar ook om te zorgen voor een sterke economie en een productieve werkende bevolking; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen in te voeren om de kwaliteit van banen te verbeteren en de loonverschillen terug te dringen;

47.  wijst erop dat de socialezekerheidsstelsels, waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn, op Europees niveau voortdurend beter moeten worden gecoördineerd; benadrukt dat het van prioritair belang is de houdbaarheid en de billijkheid van de socialezekerheidsstelsels te waarborgen, aangezien dit centrale pijlers zijn van het Europees sociaal model; wijst erop dat adequate, houdbare pensioenen een universeel recht zijn; verzoekt de lidstaten te zorgen voor toereikende en duurzame pensioenen met het oog op de voortdurende demografische veranderingen; benadrukt dat pensioenregelingen moeten voorzien in een adequaat pensioeninkomen dat boven de armoedegrens ligt en waarmee gepensioneerden een behoorlijke levensstandaard kunnen handhaven; is van mening dat de beste manier om duurzame, zekere en toereikende pensioenen voor vrouwen en mannen te garanderen, erin bestaat te zorgen voor een verhoging van de totale arbeidsparticipatie en van het beschikbare aantal behoorlijke banen voor alle leeftijdsgroepen en voor een verbetering van de arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden; wijst erop dat de verschillen in pensioen tussen mannen en vrouwen aanzienlijk blijven en negatieve sociale en economische gevolgen hebben; wijst er in verband hiermee op dat de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt en andere adequate maatregelen ter bestrijding van het loonverschil tussen mannen en vrouwen en armoede onder ouderen belangrijk zijn; is van mening dat hervormingen van pensioenstelsels en met name de pensioenleeftijd ook moeten aan sluiten bij de trends op de arbeidsmarkt, de geboortecijfers, de gezondheids- en welvaartsituatie, de arbeidsomstandigheden en de economische afhankelijkheidsratio;

48.  is van mening dat bij deze hervormingen ook rekening moet worden gehouden met de situatie van miljoenen werkenden in Europa, met name van vrouwen, jongeren en zelfstandigen, die worden geconfronteerd met onzeker werk, perioden van onvrijwillige werkloosheid en verminderde arbeidsduur;

49.  verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te blijven besteden aan de verbetering van kinderopvangdiensten en flexibele werktijdregelingen, en aan de behoeften van oudere mannen en vrouwen en andere afhankelijke personen op het gebied van langdurige zorg;

50.  benadrukt het feit dat ontoereikende en niet naar behoren afgestemde investeringen in de ontwikkeling van vaardigheden en een leven lang leren, met name op het gebied van digitale vaardigheden en programmering en andere vaardigheden die nodig zijn in groeisectoren, bijvoorbeeld de groene economie, de concurrentiepositie van de Unie kunnen ondermijnen; verzoekt de lidstaten te zorgen voor een betere uitwisseling van kennis, beste praktijken en samenwerking op het niveau van de EU, om de ontwikkeling van vaardigheden te helpen stimuleren door het actualiseren van kwalificaties en het corresponderende onderwijs, opleidingsprogramma’s en curricula; wijst op het belang van vaardigheden en competenties die zijn verworven in niet-formele en informele leeromgevingen; benadrukt daarom dat het belangrijk is een valideringssysteem in te stellen voor niet-formele en informele vormen van kennis, in het bijzonder kennis die door vrijwilligersactiviteiten is verworven;

51.  is van mening dat een betere afstemming van vaardigheden en een betere wederzijdse erkenning van kwalificaties noodzakelijk zijn om tekorten aan vaardigheden en discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden aan te pakken; wijst op de rol die beroepsonderwijs en ‑opleiding en leerlingplaatsen hierin kunnen spelen; verzoekt de Commissie een pan-Europees prognose-instrument voor de behoeften op het gebied van vaardigheden te ontwikkelen, inclusief de vaardigheden die nodig zijn in groeiende sectoren; is van mening dat alle belanghebbenden op de arbeidsmarkt daarbij op alle niveaus nauw moeten worden betrokken teneinde te kunnen anticiperen op toekomstige behoeften aan vaardigheden;

52.  dringt er bij de Commissie op aan alle passende mechanismen ter bevordering van de mobiliteit van jongeren, met inbegrip van leerlingplaatsen, in te voeren; verzoekt de lidstaten het leerlingwezen te ondersteunen en de beschikbare Erasmus+-middelen voor studenten ten volle te benutten om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van dit soort scholing te waarborgen; vraagt een betere tenuitvoerlegging van de EURES-verordening; benadrukt dat de programma's een groter bereik en effect zouden hebben door betere samenwerking tussen overheidsdiensten en belanghebbenden op lokale niveaus en door betere synergieën tussen de overheidsniveaus;

53.  is van mening dat de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs moeten worden verbeterd; herinnert eraan dat het de taak van de lidstaten is om een betaalbare toegang tot onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit te waarborgen, ongeacht de behoeften van de arbeidsmarkt in de hele EU; stelt vast dat er in vele lidstaten grotere inspanningen nodig zijn om de beroepsbevolking op te leiden, onder meer via mogelijkheden voor volwassenenonderwijs en beroepsopleiding; legt bijzondere nadruk op een leven lang leren, ook voor vrouwen, aangezien dit een kans op bijscholing biedt op een continu veranderende arbeidsmarkt; pleit ervoor STEM-vakken ("science, technology, engineering and mathematics"; wetenschap, technologie, techniek en wiskunde) gericht te blijven aanprijzen bij meisjes om bestaande onderwijsstereotypen aan te pakken en de reeds lang bestaande kloven op het gebied van arbeidsparticipatie, loon en pensioen te bestrijden;

54.  benadrukt dat er zo vroeg mogelijk in de levenscyclus in mensen moet worden geïnvesteerd, om zo ongelijkheid te verminderen en sociale inclusie reeds op jonge leeftijd te bevorderen; wenst daarom dat alle kinderen in alle lidstaten toegang krijgen tot hoogwaardige, inclusieve en betaalbare voor- en vroegschoolse educatie en opvang; beklemtoont eveneens dat stereotypen van jongs af aan op school moeten worden bestreden door de gelijkheid van vrouwen en mannen op alle onderwijsniveaus te bevorderen; moedigt de Commissie en de lidstaten ertoe aan de aanbeveling inzake investeren in kinderen volledig ten uitvoer te leggen en de voortgang ervan nauwlettend te volgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten initiatieven te ontwikkelen en in te voeren, zoals een kindergarantie, waarbij kinderen een centrale plaats krijgen in het bestaande armoedebestrijdingsbeleid;

55.  benadrukt dat er ingrijpende veranderingen zullen plaatsvinden op de arbeidsmarkt als gevolg van de opkomst van kunstmatige intelligentie; roept de lidstaten en de Commissie op in samenwerking met de sociale partners instrumenten en samenwerkingsinitiatieven te ontwikkelen om de vaardigheden in deze sector te versterken door middel van voorbereidende, initiële en permanente opleiding;

56.  verzoekt, met het oog hierop en om een evenwicht te realiseren tussen werk en privéleven, om aandacht te besteden aan flexizekerheidsregelingen, met inbegrip van telewerken en flexibele werktijden, in overleg met de sociale partners;

57.  benadrukt het belang van investeringen in menselijk kapitaal, een drijvende kracht achter ontwikkeling, concurrentievermogen en groei;

58.  benadrukt dat een beter evenwicht tussen werk en privéleven en meer gendergelijkheid van essentieel belang zijn om de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te ondersteunen; benadrukt het feit dat het voor de economische positie van vrouwen belangrijk is dat de arbeidsmarkt en de socialezekerheidsstelsels worden hervormd en aangepast aan de levensloop van vrouwen;

59.  is ingenomen met het voorstel voor de richtlijn betreffende evenwicht tussen werk en privéleven en beschouwt dit als een positieve eerste stap in de richting van het waarborgen van het evenwicht tussen werk en privéleven van mannen en vrouwen die voor hun kinderen en andere hulpbehoevenden zorgen en het vergroten van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt; betreurt evenwel het feit dat geen vooruitgang is geboekt met betrekking tot zwangerschapsverlof; benadrukt het feit dat het waarborgen van een passende vergoeding en een solide sociale zekerheid en bescherming van essentieel belang is voor de verwezenlijking van deze doelstellingen;

60.  verzoekt de Commissie en de lidstaten hervormingsmaatregelen te ontwikkelen en te investeren in bewustmakingscampagnes om genderstereotypen uit te bannen en een gelijkere verdeling van huishoudelijke en zorgtaken te bevorderen, waarbij tevens wordt erkend dat mannen zorgverantwoordelijkheden op zich moeten kunnen nemen zonder te worden gestigmatiseerd of gestraft;

61.  vraagt de lidstaten om proactief beleid en passende investeringen in te voeren die bedoeld en ontworpen zijn om vrouwen en mannen die na een periode in gezins- en zorggerelateerde verlofstelsels toetreden tot de arbeidsmarkt, ernaar terugkeren, aan het werk blijven en carrière maken te ondersteunen met duurzame en kwaliteitsvolle werkgelegenheid, in overeenstemming met artikel 27 van het Europees Sociaal Handvest; benadrukt met name dat het volgende gegarandeerd moet worden: terugkeer naar dezelfde of een gelijkwaardige of vergelijkbare functie; bescherming tegen ontslag en minder gunstige behandeling wegens zwangerschap; het recht verlof om gezinsredenen aan te vragen of te nemen; en een periode van bescherming voor wie terugkeert, om de betrokkenen in staat te stellen weer te wennen aan hun taken; herinnert eraan dat wijzigingen van werkroosters en/of van de arbeidsorganisatie bij de herintreding (met inbegrip van de verplichting voor de werkgever om weigeringen te rechtvaardigen) en deelname aan opleidingen eveneens gewaarborgd moeten zijn;

62.  roept de lidstaten ertoe op om betere bescherming te bieden tegen discriminatie en onrechtmatig ontslag in verband met de combinatie van werk en privéleven; roept in dit verband de Commissie en de lidstaten op om beleid voor te stellen voor betere handhaving van antidiscriminatiemaatregelen op het werk, onder andere door de wettelijke rechten inzake gelijke behandeling beter bekend te maken door informatiecampagnes te houden, de bewijslast om te keren en de nationale gelijkheidsorganen de mogelijkheid te bieden op eigen initiatief formele onderzoeken met betrekking tot gelijkheidskwesties uit te voeren en mogelijke slachtoffers van discriminatie te helpen;

63.  benadrukt het feit dat de integratie van langdurig werklozen met behulp van persoonsgerichte maatregelen essentieel is om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden en uiteindelijk zal bijdragen tot de houdbaarheid van de nationale socialezekerheidsstelsels; acht deze integratie nodig, gezien de sociale omstandigheden waarin deze burgers leven en hun behoeften inzake een toereikend inkomen, adequate huisvesting, openbaar vervoer, gezondheidszorg en kinderopvang; benadrukt dat er een betere monitoring op Europees niveau nodig is van de beleidsmaatregelen die op nationaal niveau ten uitvoer worden gelegd;

64.  benadrukt dat het belangrijk is nieuwe vormen van werk en werkgelegenheid te begrijpen en er vergelijkbare gegevens over te verzamelen, om de arbeidsmarktwetgeving efficiënter te maken en uiteindelijk de werkgelegenheid en duurzame groei te vergroten;

65.  verzoekt om een geïntegreerde anti-armoedestrategie om de armoededoelstelling van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken; benadrukt de rol van de minimuminkomensregelingen van de lidstaten bij het terugdringen van armoede, met name wanneer zij vergezeld gaan van maatregelen voor sociale inclusie, waaraan de begunstigden deelnemen; verzoekt de lidstaten te werken aan de geleidelijke verwezenlijking van minimuminkomensregelingen die niet alleen toereikend zijn, maar waarbij ook voldoende dekking en benutting wordt gegarandeerd; verstaat onder een toereikend minmuminkomen een inkomen dat onontbeerlijk is om gedurende het hele leven waardig te leven en volledig aan de samenleving deel te nemen; wijst erop dat een minimuminkomen, om toereikend te zijn, boven de armoedegrens moet liggen om tegemoet te komen aan de fundamentele behoeften van personen, met inbegrip van niet-monetaire aspecten zoals toegang tot onderwijs en een leven lang leren, fatsoenlijke huisvesting, hoogwaardige gezondheidszorg, sociale activiteiten en maatschappelijke participatie;

66.  verzoekt om een efficiënter, gerichter en zorgvuldiger gecontroleerd gebruik van de ESI-fondsen door nationale, regionale en lokale autoriteiten om investeringen in hoogwaardige sociale, gezondheids- en onderwijsdiensten en diensten voor arbeidsvoorziening te bevorderen en energiearmoede, toenemende kosten van levensonderhoud, sociale uitsluiting, woningnood en de ontoereikende kwaliteit van het woningbestand te bestrijden;

67.  verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij het vaststellen van specifieke investeringsprogramma's voor hun regio's waar de werkloosheid, jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid hoger zijn dan 30 %;

68.  verzoekt de Commissie de volgende voorjaarsbijeenkomst van de Raad te wijden aan sociale investeringen in de sectoren waarvoor er sterke aanwijzingen zijn dat zij bevorderlijk zijn voor sociale en economische winst (bijv. opvang en onderwijs voor jonge kinderen, lager en middelbaar onderwijs, opleiding en actief arbeidsmarktbeleid, betaalbare en sociale huisvesting en gezondheidszorg);

69.   pleit voor een agenda waarin meer aandacht wordt gegeven aan het standpunt van het Parlement en waarin met dit standpunt rekening wordt gehouden alvorens een besluit wordt genomen; vraagt dat de rol van de EPSCO-Raad binnen het Europees semester wordt versterkt;

70.  roept op tot extra gemeenschappelijke inspanningen om de integratie van migranten en mensen met een migrantenachtergrond op de arbeidsmarkt te verbeteren.

Regionaal beleid

71.  is verheugd dat de financiering in het kader van het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020 goed is voor 454 miljard EUR in lopende prijzen; benadrukt echter dat het cohesiebeleid van de EU niet louter een instrument is, maar een structuurbeleid voor de lange termijn dat gericht is op het wegwerken van regionale ongelijkheden op het vlak van ontwikkeling en de bevordering van investeringen, werkgelegenheid, concurrentievermogen, duurzame ontwikkeling en groei, en dat het cohesiebeleid het voornaamste en meest omvattende beleid vormt om grotere economische, sociale en territoriale cohesie tot stand te brengen in alle lidstaten, zonder onderscheid tussen eurolanden en niet-eurolanden; herinnert eraan dat de EU-begroting vijftigmaal zo klein is als de totale overheidsuitgaven van de EU‑28 en ongeveer 1 % van het bbp van de EU‑28 bedraagt; benadrukt daarom dat er synergieën tot stand moeten komen tussen de begrotingen van de EU en de lidstaten, beleidsprioriteiten en acties en projecten ter verwezenlijking van EU-streefdoelen, weliswaar met behoud van een evenwicht tussen de economische en sociale aspecten van het EU-beleidskader; wijst erop dat de medefinancieringsvereisten in het kader van de ESI-fondsen een belangrijk mechanisme zijn voor het creëren van synergieën; is van mening dat de eenheid van de EU-begroting in stand moet worden gehouden; is ingenomen met de maatregelen die in de lopende programmeringsperiode zijn ingevoerd om het cohesiebeleid beter af te stemmen op de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei;

°

°  °

72.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en nationale parlementen van de lidstaten en de Europese Centrale Bank.

  • [1]  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0038.
  • [2]  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.
  • [3]  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
  • [4]  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.
  • [5]  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.
  • [6]  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
  • [7]  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.
  • [8]  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.
  • [9]  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.
  • [10]  Werkgelegenheids- en sociale ontwikkelingen in Europa, jaarverslag 2017, blz. 11.
  • [11]  Ibid., blz. 46.
  • [12]  Verslag van Eurofound over jeugdwerkloosheid.
  • [13]  Werkgelegenheids- en sociale ontwikkelingen in Europa, jaarverslag 2017, blz. 47.
  • [14]  PB C 67 van 20.12.2016, blz. 1.

TOELICHTING

Inleiding

De Europese Unie is de grootste economie ter wereld. Deze economie neemt meer dan twintig procent van het wereldwijde bruto binnenlands product voor zijn rekening. We hebben enorme prestaties geleverd in termen van het creëren van de grootste interne markt ter wereld, waar onze 500 miljoen burgers vrij kunnen werken, reizen en investeren.

Het is echter niet allemaal rozengeur en maneschijn. De EU heeft te maken met een periode van stagnatie. De productiviteitsgroei is bijna nul. Het gebrek aan structurele hervormingen en de huidige hoge schuldenlast hebben geleid tot onvoldoende productiviteit in de lidstaten. In 2015 bereikte het bbp van de EU bijna het niveau van 2008. Het bbp van de EU per hoofd van de bevolking bedroeg in 2007 26 200 EUR en in 2016 26 900 EUR. De toename sinds 2007 is slechts 700 EUR.

Dit ondermijnt niet alleen de positie van Europa als wereldeconomie, maar zorgt ook voor onenigheid onder onze burgers. Cohesie van sociale welvaart kan alleen worden bereikt door middel van cohesie van groei. Hiervoor moeten in veel lidstaten structurele hervormingen worden doorgevoerd.

Als er hervormingen worden ingevoerd op het gebied van marktmededinging, belastingheffing en lagere overheidsuitgaven, zou Europa positieve gevolgen zien voor de groei en de welvaart. Dit zou de banen die we nodig hebben om werkloosheid te bestrijden verzekeren en tevens voorzien in de vraag die leidt tot nieuwe mogelijkheden. Een toegenomen convergentie met betrekking tot hervormingen zou leiden tot meer van de sociale cohesie die we nodig hebben. De hervormingsagenda moet worden aangepakt met behulp van een algemene benadering en landspecifieke maatregelen.

De rapporteur heeft het verslag in vijf delen verdeeld. Het eerste deel is een inleiding op de economische vooruitzichten in de lidstaten en de noodzaak van hervormingen. In het tweede deel van het verslag worden de gebieden voor structurele hervormingen besproken en in het derde deel van het verslag de noodzaak van investeringen voor een economische opleving. Het vierde deel van het verslag heeft betrekking op verantwoordelijk begrotingsbeleid en het vijfde en laatste deel is gewijd aan landspecifieke aanbevelingen en de noodzaak van samenhangende en gecoördineerde hervormingen door de landspecifieke aanbevelingen uit te voeren.

Economische groei en sociale cohesie

Degenen die stellen dat de economische groei ongelijk is verdeeld binnen de Europese Unie, hebben gelijk. Maar groei wordt niet verdeeld op de manier zoals deze bewoordingen zouden doen geloven. Deze ongelijkheid is een weerspiegeling van de structurele verschillen tussen de economieën van de lidstaten. De landen die hervormingen hebben doorgevoerd voor meer concurrentievermogen, hebben een hogere economische groei behaald en daar zijn meer banen gecreëerd, waardoor ze genieten van een hogere levensstandaard en lager werkloosheidspercentage, terwijl de landen die geen structurele hervormingen hebben doorgevoerd achterop raken.

Tussen de lidstaten bestaat er een duidelijk verband tussen concurrentievermogen en inkomensniveaus. In de onderstaande grafiek worden 26 landen weergegeven volgens de score in de Global Competitiveness Index (GCI) van het Wereld Economisch Forum (WEF) en het bbp per hoofd van de bevolking (PPP)[1]. Hoe concurrerender, hoe hoger het inkomensniveau.

 

Bron: Eurostat en Wereld Economisch Forum. Inkomensniveau: Bbp per hoofd van de bevolking, PPP.

De meest concurrerende economie

Tijdens de Europese Raad in Lissabon in maart 2000, deden staatshoofden en regeringsleiders de plechtige toezegging om, binnen een periode van tien jaar, van de EU "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te [maken] die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang".

Sindsdien heeft echter het tegenovergestelde plaatsgevonden. Tegen 2016-2017 was het EU-gemiddelde afgenomen tot plek 34 in de GCI-ranglijst, van plek 28 in 2001‑2002. Er moet worden benadrukt dat concurrentievermogen niet voornamelijk gaat over de kosten van arbeid. De meest concurrerende EU-landen zijn de landen met de hoogste lonen, niet andersom.

Er wordt door verschillende mensen opgeroepen tot een verbetering van de sociale samenhang in Europa, waarvan het voorstel van de Commissie voor een Europese pijler van sociale rechten een voorbeeld is. Vangnetten en sociale zekerheid vereisen middelen die worden gecreëerd door economische groei, wat weer het gevolg is van structurele hervormingen voor een verbeterd concurrentievermogen. Sterkere sociale samenhang vereist derhalve een betere samenhang in concurrentievermogen. Sinds 2001-2002 is het verschil in concurrentievermogen tussen de lidstaten echter toegenomen. De belangrijkste stap voor meer sociale samenhang in Europa is daarom een convergentie van structurele economische hervormingen die een opwaartse convergentie van concurrentievermogen creëren.

Duitsland is de grootste economie van de Unie en zal nog dominanter worden na de brexit. Dit is niet altijd zo geweest. In het begin van de jaren 2000 werd Duitsland de "zieke man van Europa" genoemd en leed het land onder hoge werkloosheid. Duitsland heeft sindsdien serieuze structurele hervormingen doorgevoerd en is sinds 2001‑2002 twaalf plaatsen gestegen in de GCI-rangschikking. Er kunnen belangrijke lessen worden getrokken uit het Duitse succesverhaal. De EU moet zijn streefcijfer voor potentiële groei verhogen. De enige manier waarop dat mogelijk is, is door middel van structurele hervormingen.

Belangrijke structurele hervormingen

Om Europa weer op de rails te krijgen, moeten er structurele hervormingen worden doorgevoerd. Dit is van essentieel belang voor ons toekomstige concurrentievermogen, ons vermogen om banen te creëren en niet te vergeten een socialer Europa.

In 2015 bedroegen de gemiddelde overheidsuitgaven in de EU 47 % van het bbp. Negen lidstaten hadden echter overheidsuitgaven van 35‑42 % van het bbp. Bepaalde lidstaten moeten de overheidsuitgaven beperken door pensioenstelsels te hervormen en administratie en buitensporige sociale overdrachten wegnemen om het concurrentievermogen te vergroten. Een stelsel van beste praktijken zou waardevol zijn voor alle lidstaten en voor de Unie als geheel.

We moeten niet alleen de overheidsuitgaven beperken om het concurrentievermogen te vergroten, maar ook om de duurzaamheid en soliditeit van de begrotingen te versterken. In 2015 bedroeg de staatsschuld van de EU 87 % van het bbp. Dit maakt Europa kwetsbaar voor de toekomst met enorme onzekerheden voor komende generaties en het is een gevolg van te grote uitgaven.

Conclusie

Het Europees semester is belangrijk om onze economische kracht te beoordelen. Er zijn structurele hervormingen nodig om de Unie als geheel te versterken. Dit moet zowel algemeen als landspecifiek worden aangepakt. Van al onze inspanningen om een socialer Europa te creëren, is het meest sociale beleid de funderingen te leggen voor groei en daarmee sociale groei. Dit is niet alleen een concrete mogelijkheid om een sterke toekomst te bouwen voor Europa, maar ook noodzakelijk om niet zwak te zijn.

Creëren van een dynamische digitale markt op Europees niveau. Verdiepen van de markt voor diensten. Uitvoeren van een energie-unie met open markten. Onderzoek en wetenschap voor excellentie en mogelijk maken van een Europese ruimte van onderzoek en wetenschap. Op nationaal niveau verlagen van de belastingdruk op arbeid en investeringen. Hervormen van arbeidsmarkten om het scheppen van nieuwe banen en nieuwe mensen die een baan vinden te faciliteren. Toegenomen concurrentievermogen zodat nieuwe startende ondernemingen en een groeiend aantal kleine en middelgrote ondernemingen kunnen uitgroeien tot nationale en wereldwijde bedrijven.

We moeten een groei kunnen behalen van ten minste 3 % en we moeten de hervormingen doorvoeren die we allemaal nodig hebben om dat te bereiken in het kader van het stabiliteits- en groeipact en zonder onevenwichtigheden te genereren. Daarom moeten we doortastendere streefcijfers vaststellen voor groei en hogere normen voor hervormingen die gericht zijn op een hoger niveau van potentiële groei van onze economieën. Op die manier kunnen we economisch en politiek leiderschap veiligstellen en onze burgers de beste mogelijkheden bieden.

  • [1]  Als gevolg van vertekeningen in het bbp per hoofd van de bevolking in vergelijking met het bni per hoofd van de bevolking, zijn Ierland (als gevolg van ondernemingswinsten die niet gerelateerd zijn aan productie in het land) en Luxemburg (als gevolg van het grote aantal werknemers dat forenst vanuit andere landen) uitgesloten.

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken(*) (28.9.2017)

aan de Commissie economische en monetaire zaken

over het economisch beleid van de eurozone
(2017/2114(INI))

Rapporteur voor advies: Yana Toom

(*)  Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 54 van het Reglement

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat de arbeidsparticipatie in de eurozone in 2016 met 1,4 % is toegenomen; overwegende dat het werkloosheidspercentage in maart 2017 9,5 % bedroeg, terwijl het in maart 2016 nog 10,2 % was; overwegende dat, ondanks recente verbeteringen, de werkloosheidscijfers nog niet terug zijn op het niveau van voor de crisis;

B.  overwegende dat de arbeidsparticipatie in de EU‑28 in 2016 met 1,2 % is toegenomen en dat 234,2 miljoen mensen in het eerste kwartaal van 2017 een baan hadden, het hoogste niveau ooit[1]; overwegende dat achter het aanzienlijke aantal gecreëerde banen in samenhang met de economische groei evenwel problemen schuil gaan, zoals een onvolledig herstel van het aantal gewerkte uren en de matige productiviteitsgroei; overwegende dat deze factoren, indien ze blijvend zijn, op de lange termijn de economische groei en sociale cohesie in de Unie nog meer onder druk kunnen zetten[2];

C.  overwegende dat de arbeidsparticipatie in het algemeen lager is onder vrouwen: in 2015 bedroeg de arbeidsparticipatie onder mannen in de leeftijdscategorie 20-64 in de EU-28 75,9 en onder vrouwen 64,3 %;

D.  overwegende dat het jeugdwerkloosheidspercentage in de eurozone in maart 2017 19,4 % bedroeg, tegen 21,3 % in maart 2016; overwegende dat de jeugdwerkloosheid onaanvaardbaar hoog blijft; overwegende dat het NEET-percentage in 2015 nog steeds hoog was en neerkwam op 14,8 % van de jongeren tussen 15 en 29 jaar, oftewel 14 miljoen jongeren; overwegende dat NEET's de Unie jaarlijks naar schatting 153 miljard EUR (1,21 % van het bbp) aan uitkeringen en gederfde inkomsten en belastingen kosten[3], terwijl de totale kostprijs voor het inrichten van jongerengarantiestelsels in de eurozone wordt geraamd op 21 miljard EUR, of 0,22 % van het bbp; overwegende dat thans 1 miljard EUR wordt toegekend aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, een bedrag dat dient te worden aangevuld met 1 miljard EUR uit het Europees Sociaal Fonds voor de periode 2017-2020;

E.  overwegende dat de langdurige werkloosheid in de EU-28 wel is gedaald van 5 % in 2014 tot 4 % in 2016, maar niettemin een punt van zorg blijft en bijna de helft van de totale werkloosheid uitmaakt; merkt bezorgd op dat het percentage zeer langdurige werkloosheid van 2,5 % in 2016 nog altijd 1 % hoger is dan het percentage van 2008; overwegende dat er nog steeds sprake is van grote verschillen tussen de lidstaten;

F.  overwegende dat de omvang van de bevolking in de werkende leeftijd en de beroepsbevolking in vele lidstaten blijft afnemen, met name als gevolg van de lage geboortecijfers; overwegende dat de inzetbaarheid van vrouwen, evenals de niet-aflatende toestroom van migranten, vluchtelingen en asielzoekers de lidstaten kansen biedt om deze kwestie het hoofd te bieden en de beroepsbevolking in de EU te versterken;

G.  overwegende dat een van de vijf doelstellingen van Europa 2020 erin bestaat het aantal mensen dat zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevindt of daarin dreigt terecht te komen, met ten minste 20 miljoen te verminderen; overwegende dat de armoede afneemt, aangezien in 2015 4,8 miljoen minder mensen met armoede en sociale uitsluiting werden bedreigd dan in 2012; overwegende dat dit bedrag voor 2015 nog steeds 1,6 miljoen EUR meer bedraagt dat dan het bedrag voor 2008; overwegende dat in 2012 in de EU 32,2 miljoen mensen met een handicap bedreigd werden door armoede en sociale uitsluiting; overwegende dat in 2013 26,5 miljoen kinderen in de EU-28 met armoede of sociale uitsluiting werden bedreigd; overwegende dat het percentage mensen dat door armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, met 23,7 % nog steeds onaanvaardbaar hoog ligt, waarbij de cijfers in sommige lidstaten erg hoog blijven; overwegende dat de energiearmoede bovendien nog steeds zo hoog is dat zij voor de betrokken 11 % van de EU-bevolking leidt tot een vicieuze cirkel van economische achterstand;

H.  overwegende dat de groei in de meeste lidstaten laag blijft, met een EU-groeipercentage dat gedaald is tot een stabiele 2 % in 2016 (in tegenstelling tot de mondiale groei (zonder de EU), die naar verwachting zal toenemen tot 3,7 % dit jaar en 3,9 % in 2018, tegenover 3,2 % in 2016), ondanks positieve tijdsgebonden aspecten zoals lage olieprijzen, lage rente voor krediet en een onconventioneel monetair beleid, hetgeen dus aantoont dat de EU meer kan doen om het economisch en sociaal herstel te bevorderen zodat het duurzamer wordt op de middellange termijn;

I.  overwegende dat, zoals de Commissie verklaart[4], het voor de versterking van de convergentie binnen landen en de EU van essentieel belang is om te komen tot een meer inclusieve, robuuste en duurzame groei;

J.  overwegende dat er wat arbeidsmarktomstandigheden en -prestaties betreft sprake is van aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten, hoewel deze ongelijkheden afnemen;

K.  overwegende dat het economisch beleid van de eurozone ook een sterke invloed heeft op de economieën van de andere lidstaten;

L.  overwegende dat belastingontduiking en corruptie, die steeds meer grensoverschrijdende kwesties zijn, alle lidstaten treffen en de economische prestaties van de EU, de rechtsstaat en de geloofwaardigheid van de democratische instellingen ondermijnen;

M.  overwegende dat nieuwe vormen van werk en werkgelegenheid steeds vaker voorkomen als gevolg van de digitale revolutie van de arbeidsmarkt;

N.  overwegende dat investeringen – zowel private als publieke – van essentieel belang zijn om de cohesie en echte economie groei te versterken, alsook de productiviteit en het wereldwijde concurrentievermogen;

1.  is van mening dat permanent inspanningen moeten worden geleverd om een evenwicht te realiseren tussen de economische en de sociale dimensie van het proces inzake het Europees semester en sociaal en economisch evenwichtige structurele hervormingen te stimuleren die de ongelijkheid verminderen en leiden tot behoorlijke banen, in het kader van hoogwaardige werkgelegenheid, duurzame groei en sociale investeringen; is het ermee eens dat het sociale scorebord wordt gebruikt in het kader van het Europees semester; pleit ervoor dat er meer aandacht wordt besteed aan structurele onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt in de landspecifieke aanbevelingen;

2.  herhaalt de oproep om de drie nieuwe kernindicatoren inzake werkgelegenheid op een gelijk niveau met bestaande economische indicatoren te brengen, teneinde ervoor te zorgen dat interne onevenwichtigheden beter worden beoordeeld en structurele hervormingen doeltreffender worden; stelt voor een niet-punitieve procedure voor sociale onevenwichtigheden in de LSA's op te nemen om een neerwaartse spiraal op het gebied van sociale normen te voorkomen, uitgaande van een doeltreffend gebruik van de sociale en werkgelegenheidsindicatoren in het macro-economische toezicht; wijst erop dat de ongelijkheid in circa tien lidstaten is toegenomen en een van de grootste sociaal-economische problemen in de EU is[5];

3.  wijst erop dat sociaal verantwoorde hervormingen gebaseerd moeten zijn op solidariteit, integratie en sociale rechtvaardigheid; benadrukt het feit dat bij de hervormingen ook rekening moet worden gehouden met aanhoudende steun voor sociaal en economisch herstel, het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid, stimulering van sociale en territoriale cohesie, bescherming van kwetsbare groepen en het verbeteren van de levensomstandigheden van alle burgers;

4.  is van mening dat het Europees semester niet alleen moet bijdragen aan de aanpak van bestaande, maar ook opkomende maatschappelijke uitdagingen, teneinde te zorgen voor grotere economische doelmatigheid en een sociaal coherentere Europese Unie; erkent in dit verband de noodzaak van een beoordeling van de sociale gevolgen van het EU-beleid; erkent in dit verband de noodzaak van een beoordeling van de sociale gevolgen van het EU-beleid;

5.  verzoekt de Commissie voor adequate financiering te zorgen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, die in de EU nog steeds onaanvaardbaar hoog is, en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voort te zetten na het einde van het huidige meerjarig financieel kader (MFK) en tegelijkertijd de werking en uitvoering ervan te verbeteren, een en ander met inachtneming van de laatste bevindingen in het speciaal verslag van de Rekenkamer over jeugdwerkloosheid en het gebruik van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; verzoekt de lidstaten de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief volledig toegankelijk is; betreurt de verschuiving van begrotingsmiddelen uit de begroting van het Europees Sociaal Fonds (ESF), met inbegrip van het YEI, naar het Europees solidariteitskorps, dat in plaats hiervan gefinancierd moet worden met alle financiële middelen die beschikbaar zijn in het kader van de huidige MFK-verordening; benadrukt dat er een kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling van de gecreëerde banen moet plaatsvinden; benadrukt het feit dat EU-financiering niet mag worden gebruikt om nationale socialezekerheidsuitkeringen te vervangen;

6.  benadrukt het feit dat de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie moet worden versterkt op nationaal, regionaal en lokaal niveau en wijst op het belang ervan voor de overgang van school naar werk; benadrukt dat er bijzondere aandacht moet uitgaan naar jonge vrouwen en meisjes die mogelijk worden geconfronteerd met gendergerelateerde belemmeringen en daardoor geen degelijk aanbod voor werk, voortgezette opleiding, leerlingplaats of stage krijgen; benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat de jongerengarantie jongeren bereikt die met meervoudige uitsluiting en extreme armoede te kampen hebben;

7.  verzoekt de lidstaten de voorstellen in de aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt ten uitvoer te leggen[6];

8.  is van oordeel dat de reikwijdte, efficiëntie en doeltreffendheid van een actief en duurzaam arbeidsmarktbeleid moeten worden vergroot door middel van behoorlijke en adequate financiering, waarbij de nadruk ligt op bescherming van het milieu, werkgevers, werknemers, de gezondheid en consumenten; is van mening dat het verschijnsel armoede onder werkenden moet worden aangepakt; benadrukt dat het belangrijk is de overheidsinvesteringen te verhogen en de betrokkenheid van de particuliere sector bij economische en sociale ontwikkeling te bevorderen;

9.  betreurt het feit dat de Commissie in haar pakket beoordelingen/aanbevelingen geen aandacht heeft besteed aan de sociale economie; wijst erop dat deze sector 2 miljoen bedrijven telt die meer dan 14 miljoen mensen in dienst hebben en bijdragen tot de verwezenlijking van de 2020-doelstellingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de ondernemingen van de sociale economie meer zichtbaarheid en erkenning te geven middels een Europees actieplan voor de sociale economie; is van mening dat dit gebrek aan erkenning hun toegang tot financiering negatief beïnvloedt; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een Europees statuut voor verenigingen, stichtingen en onderlinge maatschappijen;

10.  herinnert eraan dat de sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en de positie van werknemers in loonvormingssystemen moet worden ondersteund en verbeterd, omdat zij een cruciale rol spelen voor de totstandbrenging van hoogwaardige arbeidsomstandigheden; benadrukt dat het arbeidsrecht en hoge sociale normen een essentiële rol spelen in de sociale markteconomie, door het ondersteunen van het inkomensniveau en het aanmoedigen van investeringen in capaciteit; benadrukt het feit dat in het juridische kader van de EU de rechten en vrijheden van vakbonden moeten worden geëerbiedigd, collectieve overeenkomsten moeten worden nageleefd overeenkomstig de praktijken in de lidstaten en gelijke behandeling in arbeid en beroep moet worden gegarandeerd;

11.  wijst erop dat de Europese economie nog onvoldoende is hersteld om werk te bieden aan alle werkzoekenden en werklozen; benadrukt dat naast het scheppen van werkgelegenheid, onder meer via overheidsinvesteringen, ook het integreren van mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, met behulp van persoonsgerichte maatregelen, de betrokken personen ten goede komt, socialezekerheidsstelsels stabiliseert en de economie ondersteunt;

12.  verzoekt de Commissie voort te bouwen op de resolutie van het Europees Parlement door ambitieuze voorstellen in te dienen voor een sterke Europese pijler van sociale rechten en door de sociale doelstellingen van de Verdragen ten volle na te streven, om ieders levens- en arbeidsomstandigheden te verbeteren en iedereen goede kansen te bieden;

13.  verzoekt de lidstaten en de Commissie alles in het werk te stellen om de administratieve lasten en nalevingskosten voor ondernemingen te beperken, met name voor micro- en kleine en middelgrote ondernemingen, en de wetgeving in te trekken die leidt tot buitensporige bureaucratie, teneinde groei en werkgelegenheid te bevorderen;

14.  waarschuwt voor het slinkend loonaandeel in de EU, de steeds grotere loon- en inkomensongelijkheden en de toenemende armoede onder werkenden; herinnert eraan dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN van 1948 en het Statuut van de IAO van 1919 erkennen dat werkenden een fatsoenlijk loon moeten krijgen, en dat alle mensenrechtenverklaringen het erover eens zijn dat een loon toereikend moet zijn om een gezin te onderhouden;

15.  benadrukt dat een loon werkenden in staat moet stellen te voldoen aan hun behoeften en die van hun gezin, en dat alle werkenden in de Europese Unie over een fatsoenlijk loon moeten beschikken dat niet alleen voorziet in de basisbehoeften van voeding, onderdak en kleding, maar ook toereikend is om gezondheidszorg, onderwijs, vervoer en recreatie te dekken en wat te kunnen sparen om onvoorziene gebeurtenissen zoals ziekte en ongevallen te kunnen opvangen; benadrukt dat dit de fatsoenlijke levensstandaard is waarin een fatsoenlijk loon voor werkenden en hun gezin in de EU moet voorzien;

16.  verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe moet worden bepaald wat een fatsoenlijk loon zou kunnen omvatten en hoe dit moet worden gemeten, om een referentie-instrument te bepalen voor de sociale partners, en een bijdrage te leveren aan de uitwisseling van goede praktijken op dit gebied;

17  herinnert eraan dat fatsoenlijke lonen niet alleen van belang zijn voor de sociale cohesie, maar ook om te zorgen voor een sterke economie en een productieve werkende bevolking; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen in te voeren om de kwaliteit van banen te verbeteren en de loonverschillen terug te dringen;

18.  wijst erop dat de socialezekerheidsstelsels, waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn, op Europees niveau voortdurend beter moeten worden gecoördineerd; benadrukt dat het van prioritair belang is de houdbaarheid en de billijkheid van de socialezekerheidsstelsels te waarborgen, aangezien dit centrale pijlers zijn van het Europees sociaal model; wijst erop dat adequate, houdbare pensioenen een universeel recht zijn; verzoekt de lidstaten te zorgen voor toereikende en duurzame pensioenen met het oog op de voortdurende demografische veranderingen; benadrukt het feit dat pensioenregelingen moeten voorzien in een adequaat pensioeninkomen dat boven de armoedegrens ligt en waarmee gepensioneerden een behoorlijke levensstandaard kunnen handhaven; is van mening dat de beste manier om duurzame, zekere en toereikende pensioenen voor vrouwen en mannen te garanderen erin bestaat te zorgen voor een verhoging van de totale arbeidsparticipatie en van het beschikbare aantal behoorlijke banen voor alle leeftijdsgroepen en voor een verbetering van de arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden; wijst erop dat de verschillen in pensioen tussen mannen en vrouwen aanzienlijk blijven en negatieve sociale en economische gevolgen hebben; wijst er in verband hiermee op dat de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt en andere adequate maatregelen ter bestrijding van het loonverschil tussen mannen en vrouwen en armoede onder ouderen belangrijk zijn; is van mening dat hervormingen van pensioenstelsels en met name de pensioenleeftijd ook moeten aan sluiten bij de trends op de arbeidsmarkt, de geboortecijfers, de gezondheids- en welvaartsituatie, de arbeidsomstandigheden en de economische afhankelijkheidsratio;

19.  is van mening dat bij deze hervormingen ook rekening moet worden gehouden met de situatie van miljoenen werkenden in Europa, met name van vrouwen, jongeren en zelfstandigen, die worden geconfronteerd met onzeker werk, perioden van onvrijwillige werkloosheid en verminderde arbeidsduur;

20.  verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te blijven besteden aan de verbetering van kinderopvangdiensten en flexibele werktijdregelingen, en aan de behoeften van oudere mannen en vrouwen en andere afhankelijke personen op het gebied van langdurige zorg;

21.  betreurt het dat de loonkloof en de pensioenkloof nog altijd bestaan; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in samenwerking met de sociale partners en gendergelijkheidsorganisaties beleidsmaatregelen te ontwikkelen en toe te passen om de salariskloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te dichten; verzoekt de lidstaten om in aanvulling hierop periodiek de lonen in kaart te brengen;

22.  benadrukt het feit dat ontoereikende en niet naar behoren afgestemde investeringen in de ontwikkeling van vaardigheden en een leven lang leren, met name op het gebied van digitale vaardigheden en programmering en andere vaardigheden die nodig zijn in groeisectoren, bijvoorbeeld de groene economie, de concurrentiepositie van de Unie kunnen ondermijnen; verzoekt de lidstaten te zorgen voor een betere uitwisseling van kennis, beste praktijken en samenwerking op het niveau van de EU, om de ontwikkeling van vaardigheden te helpen stimuleren door het actualiseren van kwalificaties en het corresponderende onderwijs, opleidingsprogramma’s en curricula; wijst op het belang van vaardigheden en competenties die zijn verworven in niet-formele en informele leeromgevingen; benadrukt daarom dat het belangrijk is een valideringssysteem in te stellen voor niet-formele en informele vormen van kennis, in het bijzonder kennis die door vrijwilligersactiviteiten is verworven;

23.  is van mening dat een betere afstemming van vaardigheden en een betere wederzijdse erkenning van kwalificaties noodzakelijk zijn om tekorten aan vaardigheden en discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden aan te pakken; wijst op de rol die beroepsonderwijs en -opleiding en leerlingplaatsen hierin kunnen spelen; verzoekt de Commissie een pan-Europees prognose-instrument voor de behoeften op het gebied van vaardigheden te ontwikkelen, inclusief de vaardigheden die nodig zijn in groeiende sectoren; is van mening dat alle belanghebbenden op de arbeidsmarkt daarbij op alle niveaus nauw moeten worden betrokken teneinde te kunnen anticiperen op toekomstige behoeften aan vaardigheden;

24.  dringt er bij de Commissie op aan alle passende mechanismen ter bevordering van de mobiliteit van jongeren, met inbegrip van leerlingplaatsen, in te voeren; verzoekt de lidstaten het leerlingwezen te ondersteunen en de beschikbare Erasmus+-middelen voor studenten ten volle te benutten om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van dit soort scholing te waarborgen; vraagt een betere tenuitvoerlegging van de EURES-verordening; benadrukt dat de programma's een groter bereik en effect zouden hebben door betere samenwerking tussen overheidsdiensten en belanghebbenden op lokale niveaus en door betere synergieën tussen de overheidsniveaus;

25.  is van mening dat de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs moeten worden verbeterd; herinnert eraan dat het de taak van de lidstaten is om een betaalbare toegang tot onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit te waarborgen, ongeacht de behoeften van de arbeidsmarkt in de hele EU; stelt vast dat er in vele lidstaten grotere inspanningen nodig zijn om de beroepsbevolking op te leiden, onder meer via mogelijkheden voor volwassenenonderwijs en beroepsopleiding; legt bijzondere nadruk op een leven lang leren, ook voor vrouwen, aangezien dit een kans op bijscholing biedt op een continu veranderende arbeidsmarkt; pleit ervoor STEM-vakken ("science, technology, engineering and mathematics"; wetenschap, technologie, techniek en wiskunde) gericht te blijven aanprijzen bij meisjes om bestaande onderwijsstereotypen aan te pakken en de reeds lang bestaande kloven op het gebied van arbeidsparticipatie, loon en pensioen te bestrijden;

26.  benadrukt dat er zo vroeg mogelijk in de levenscyclus in mensen moet worden geïnvesteerd, om zo ongelijkheid te verminderen en sociale inclusie reeds op jonge leeftijd te bevorderen; wenst daarom dat alle kinderen in alle lidstaten toegang krijgen tot hoogwaardige, inclusieve en betaalbare voor- en vroegschoolse educatie en opvang; beklemtoont eveneens dat stereotypen van jongs af aan op school moeten worden bestreden door de gelijkheid van vrouwen en mannen op alle onderwijsniveaus te bevorderen; moedigt de Commissie en de lidstaten ertoe aan de aanbeveling inzake investeren in kinderen volledig ten uitvoer te leggen en de voortgang ervan nauwlettend te volgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten initiatieven te ontwikkelen en in te voeren, zoals een kindergarantie, waarbij kinderen een centrale plaats krijgen in het bestaande armoedebestrijdingsbeleid;

27.  benadrukt dat er ingrijpende veranderingen zullen plaatsvinden op de arbeidsmarkt als gevolg van de opkomst van kunstmatige intelligentie; roept de lidstaten en de Commissie op in samenwerking met de sociale partners instrumenten en samenwerkingsinitiatieven te ontwikkelen om de vaardigheden in deze sector te versterken door middel van voorbereidende, initiële en permanente opleiding;

28.  verzoekt, met het oog hierop en om een evenwicht te realiseren tussen werk en privéleven, om aandacht te besteden aan flexizekerheidsregelingen, met inbegrip van telewerken en flexibele werktijden, in overleg met de sociale partners;

29.  benadrukt het belang van investeringen in menselijk kapitaal, een drijvende kracht achter ontwikkeling, concurrentievermogen en groei;

30.  benadrukt dat een beter evenwicht tussen werk en privéleven en meer gendergelijkheid van essentieel belang zijn om de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te ondersteunen; benadrukt het feit dat het voor de economische positie van vrouwen belangrijk is dat de arbeidsmarkt en de socialezekerheidsstelsels worden hervormd en aangepast aan de levensloop van vrouwen;

31.  is ingenomen met het voorstel voor de richtlijn betreffende evenwicht tussen werk en privéleven en beschouwt dit als een positieve eerste stap in de richting van het waarborgen van het evenwicht tussen werk en privéleven van mannen en vrouwen die voor hun kinderen en andere hulpbehoevenden zorgen en het vergroten van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt; betreurt evenwel het feit dat geen vooruitgang is geboekt met betrekking tot zwangerschapsverlof; benadrukt het feit dat het waarborgen van een passende vergoeding en een solide sociale zekerheid en bescherming van essentieel belang is voor de verwezenlijking van deze doelstellingen;

32.  verzoekt de Commissie en de lidstaten hervormingsmaatregelen te ontwikkelen en te investeren in bewustmakingscampagnes om genderstereotypen uit te bannen en een gelijkere verdeling van huishoudelijke en zorgtaken te bevorderen, waarbij tevens wordt erkend dat mannen zorgverantwoordelijkheden op zich moeten kunnen nemen zonder te worden gestigmatiseerd of gestraft;

33.  vraagt de lidstaten om proactief beleid en passende investeringen in te voeren die bedoeld en ontworpen zijn om vrouwen en mannen die na een periode in gezins- en zorggerelateerde verlofstelsels toetreden tot de arbeidsmarkt, ernaar terugkeren, aan het werk blijven en carrière maken te ondersteunen met duurzame en kwaliteitsvolle werkgelegenheid, in overeenstemming met artikel 27 van het Europees Sociaal Handvest; benadrukt met name dat het volgende gegarandeerd moet worden: terugkeer naar dezelfde of een gelijkwaardige of vergelijkbare functie; bescherming tegen ontslag en minder gunstige behandeling wegens zwangerschap; het recht verlof om gezinsredenen aan te vragen of te nemen; en een periode van bescherming voor wie terugkeert, om de betrokkenen in staat te stellen weer te wennen aan hun taken; herinnert eraan dat wijzigingen van werkroosters en/of van de arbeidsorganisatie bij de herintreding (met inbegrip van de verplichting voor de werkgever om weigeringen te rechtvaardigen) en deelname aan opleidingen eveneens gewaarborgd moeten zijn;

34.  roept de lidstaten ertoe op om betere bescherming te bieden tegen discriminatie en onrechtmatig ontslag in verband met de combinatie van werk en privéleven; roept in dit verband de Commissie en de lidstaten op om beleid voor te stellen voor betere handhaving van antidiscriminatiemaatregelen op het werk, onder andere door de wettelijke rechten inzake gelijke behandeling beter bekend te maken door informatiecampagnes te houden, de bewijslast om te keren en de nationale gelijkheidsorganen de mogelijkheid te bieden op eigen initiatief formele onderzoeken met betrekking tot gelijkheidskwesties uit te voeren en mogelijke slachtoffers van discriminatie te helpen;

35.  meent dat het bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen zou leiden tot een toename van het bbp; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook om een krachtiger beleid en meer investeringen ter ondersteuning van vrouwen in hoogwaardige banen, met name in sectoren en posities waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, zoals in de STEM-sector en de sector van de groene economie, of in seniormanagementfuncties in alle sectoren;

36.  benadrukt het feit dat de integratie van langdurig werklozen met behulp van persoonsgerichte maatregelen essentieel is om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden en uiteindelijk zal bijdragen tot de houdbaarheid van de nationale socialezekerheidsstelsels; acht deze integratie nodig, gezien de sociale omstandigheden waarin deze burgers leven en hun behoeften inzake een toereikend inkomen, adequate huisvesting, openbaar vervoer, gezondheidszorg en kinderopvang; benadrukt het feit dat een betere monitoring nodig is op Europees niveau van de beleidsmaatregelen die op nationaal niveau ten uitvoer worden gelegd;

37.  benadrukt het feit dat het belangrijk is nieuwe vormen van werk en werkgelegenheid te begrijpen en er vergelijkbare gegevens over te verzamelen, om de arbeidsmarktwetgeving efficiënter te maken en uiteindelijk de werkgelegenheid en duurzame groei te vergroten;

38.  verzoekt om gezamenlijke inspanningen om de gendergebaseerde ongelijkheden in de lidstaten terug te dringen en verzoekt om niet-aflatende steun voor uitgewerkte, lokaal aangepaste plannen om de arbeidsparticipatie-, loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te beperken via economisch beleid;

39.  verzoekt om een geïntegreerde anti-armoedestrategie om de armoededoelstelling van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken; benadrukt de rol van de minimuminkomensregelingen van de lidstaten bij het terugdringen van armoede, met name wanneer zij vergezeld gaan van maatregelen voor sociale inclusie, waaraan de begunstigden deelnemen; verzoekt de lidstaten te werken aan de geleidelijke verwezenlijking van minimuminkomensregelingen die niet alleen toereikend zijn, maar waarbij ook voldoende dekking en benutting wordt gegarandeerd; verstaat onder een toereikend minmuminkomen een inkomen dat onontbeerlijk is om gedurende het hele leven waardig te leven en volledig aan de samenleving deel te nemen; wijst erop dat een minimuminkomen, om toereikend te zijn, boven de armoedegrens moet liggen om tegemoet te komen aan de fundamentele behoeften van personen, met inbegrip van niet-monetaire aspecten zoals toegang tot onderwijs en een leven lang leren, fatsoenlijke huisvesting, hoogwaardige gezondheidszorg, sociale activiteiten en maatschappelijke participatie;

40.  verzoekt om een efficiënter, gerichter en zorgvuldiger gecontroleerd gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) door nationale, regionale en lokale autoriteiten om investeringen in hoogwaardige sociale, gezondheids- en onderwijsdiensten en diensten voor arbeidsvoorziening te bevorderen en energiearmoede, toenemende kosten van levensonderhoud, sociale uitsluiting, woningnood en de ontoereikende kwaliteit van het woningbestand te bestrijden;

41.  verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij het vaststellen van specifieke investeringsprogramma's voor hun regio's waar de werkloosheid, jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid hoger zijn dan 30 %;

42.  betreurt het dat de Commissie, in haar pakket aanbevelingen, het verzoek van het Parlement heeft verworpen om de tenuitvoerlegging van artikel 349 VWEU te intensiveren, met name via de goedkeuring van specifieke maatregelen die erop gericht zijn de ultraperifere gebieden beter in de EU te integreren; wijst erop dat deze regio's specifieke kenmerken en beperkingen en een werkloosheidsgraad van meer dan 30 % hebben; benadrukt dat er gedifferentieerde maatregelen en programma's nodig zijn om asymmetrieën te verminderen en zo de sociale cohesie in de EU te maximaliseren;

43.  verzoekt de Commissie de volgende voorjaarsbijeenkomst van de Raad te wijden aan sociale investeringen in de sectoren waarvoor er sterke aanwijzingen zijn dat zij bevorderlijk zijn voor sociale en economische winst (bijv. opvang en onderwijs voor jonge kinderen, lager en middelbaar onderwijs, opleiding en actief arbeidsmarktbeleid, betaalbare en sociale huisvesting en gezondheidszorg);

44.  betreurt het feit dat het standpunt van het Parlement, na de goedkeuring ervan in de plenaire vergadering, de besproken landspecifieke aanbevelingen maar weinig zal kunnen beïnvloeden; pleit voor een agenda waarin meer aandacht wordt gegeven aan het standpunt van het Parlement en waarin met dit standpunt rekening wordt gehouden alvorens een besluit wordt genomen; vraagt dat de rol van de EPSCO-Raad binnen het Europees semester wordt versterkt;

45.  roept op tot extra gemeenschappelijke inspanningen om de integratie van migranten en mensen met een migrantenachtergrond op de arbeidsmarkt te verbeteren.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.9.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

34

10

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Guillaume Balas, Brando Benifei, Martina Dlabajová, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Arne Gericke, Marian Harkin, Czesław Hoc, Danuta Jazłowiecka, Agnes Jongerius, Jan Keller, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Kostadinka Kuneva, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Thomas Mann, Dominique Martin, Elisabeth Morin-Chartier, João Pimenta Lopes, Georgi Pirinski, Dennis Radtke, Robert Rochefort, Siôn Simon, Yana Toom, Ulrike Trebesius, Marita Ulvskog, Tatjana Ždanoka, Jana Žitňanská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Maria Arena, Georges Bach, Elmar Brok, Krzysztof Hetman, Dieter-Lebrecht Koch, Paloma López Bermejo, Evelyn Regner, Sven Schulze, Jasenko Selimovic, Michaela Šojdrová, Helga Stevens

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Klaus Buchner, Jens Nilsson, Gabriele Preuß, Jozo Radoš

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

34

+

ALDE

EPP

 

S&D

Verts/ALE

Martina Dlabajová, Marian Harkin, Jozo Radoš, Robert Rochefort, Jasenko Selimovic, Yana Toom

Georges Bach, Elmar Brok, Krzysztof Hetman, Danuta Jazłowiecka, Dieter-Lebrecht Koch, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Ádám Kósa, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Thomas Mann, Elisabeth Morin-Chartier, Dennis Radtke, Sven Schulze, Michaela Šojdrová

Maria Arena, Guillaume Balas, Brando Benifei, Elena Gentile, Agnes Jongerius, Jan Keller, Jens Nilsson, Georgi Pirinski, Gabriele Preuß, Evelyn Regner, Siôn Simon, Marita Ulvskog

Klaus Buchner, Tatjana Ždanoka

10

-

GUE/NGL

ECR

ENF

NI

Kostadinka Kuneva, Paloma López Bermejo, João Pimenta Lopes

Arne Gericke, Czesław Hoc, Helga Stevens, Ulrike Trebesius, Jana Žitňanská

Dominique Martin

Lampros Fountoulis

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

  • [1]  Werkgelegenheids- en sociale ontwikkelingen in Europa, jaarverslag 2017, blz. 11.
  • [2]  Idem, blz. 46.
  • [3]  Verslag van Eurofound over jeugdwerkloosheid.
  • [4]  Persbericht van de Commissie van 22 mei 2017 met als titel "Voorjaarspakket 2017 van het Europees semester: Commissie brengt landspecifieke aanbevelingen uit".
  • [5]  Werkgelegenheids- en sociale ontwikkelingen in Europa, jaarverslag 2017, blz. 47.
  • [6]  PB C 67 van 20.12.2016, blz. 1.

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (8.9.2017)

aan de Commissie economische en monetaire zaken

over het economisch beleid van de eurozone
(2017/2114(INI))

Rapporteur voor advies: Ramón Luis Valcárcel Siso

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt dat de Unie zich overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ten doel stelt de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen en de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen;

2.  benadrukt dat een sterke eurozone een cruciale voorwaarde is voor een sterk Europa als geheel en dat de gemeenschappelijke munt, net zoals het cohesiebeleid, langetermijndoelstellingen dient door bij te dragen aan groei en werkgelegenheid, grotere stabiliteit, meer veiligheid en betere kansen; beklemtoont echter dat de eurozone geen vooruitgang kan boeken en niet in staat zal zijn het aanzienlijke groeiniveau te bereiken dat vereist is voor ontwikkeling en het scheppen van banen zonder gezamenlijke inspanningen om een goede mix van economisch beleid uit te voeren, bestaande uit investeringen, structurele hervormingen en begrotingsconsolidatie in alle lidstaten, zowel binnen als buiten de eurozone; wijst erop dat economisch beleid moet worden ontwikkeld voor elke lidstaat afzonderlijk op basis van de specifieke kenmerken van die lidstaat, zoals in het geval van het Europees Semester, en dat men zich ver weg moet houden van een uniforme "one size fits all"-aanpak en elke mogelijke geografische of andere opdeling, zoals tussen eurolanden en niet-eurolanden, moet vermijden; neemt in dit verband kennis van de studie met betrekking tot de externe effecten van investeringen in het kader van het cohesiebeleid, waarin wordt aangetoond dat er in lidstaten die nettobetaler zijn rendement wordt behaald op investeringen die in begunstigde lidstaten worden gedaan in het kader van de operationele programma's[1];

3.  geeft echter toe dat ongelijkheden en verschillen binnen de eurozone, met name wat werkgelegenheid en werkloosheidscijfers betreft, een bedreiging vormen voor de Economische en Monetaire Unie en voor de EU in het algemeen, en dat dit in de mate van het mogelijke moet worden voorkomen; wijst er daarom op dat het voor het ontwerpen en uitvoeren van het cohesiebeleid zonder enige twijfel van cruciaal belang is regionale ongelijkheden in de gaten te houden en toe te zien op hun evolutie, aangezien er een gunstiger klimaat voor het behalen van de doelstellingen van het cohesiebeleid kan worden gecreëerd als uitdagingen in de eurozone worden aangepakt, meer bepaald door een beter bestuur, meer begrotingsconvergentie en een betere afstemming op maatregelen van de Europese Centrale Bank (ECB);

4.  stelt vast dat de tendens van het bbp per hoofd van de bevolking in de eurozone zo goed als stagneert; dringt bovendien aan op het hanteren van ruimere sociaal-economische beoordelingscriteria, waaronder bijvoorbeeld de index voor sociale vooruitgang, als essentiële aanvulling op het bbp; vestigt de aandacht op de parameters van het stabiliteits- en groeipact en wijst op het gebruik van geaggregeerde gegevens, die niet noodzakelijk een diep inzicht bieden in de economische en sociale contrasten en verschillen tussen lidstaten en regio's, hetgeen op zijn beurt bijkomende maatregelen in het kader van de Europese pijler van sociale rechten noodzakelijk maakt; wijst erop dat de doorsnede van de Europese bevolking die onder de armoedegrens leeft uiterst breed is; dringt daarom aan op de toepassing van een alomvattende strategie tegen armoede, zodat de doelstellingen van Europa 2020 kunnen worden behaald; wijst erop dat er een evenwichtige mix van bindende maatregelen en solidariteit nodig is om het economisch, monetair en ander beleid van de EU ten uitvoer te leggen; beklemtoont dat een aanzienlijk aantal landspecifieke aanbevelingen niet volledig kan worden uitgevoerd zonder een actieve rol voor lokale en regionale autoriteiten; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom een procedure te ontwerpen om lokale en regionale autoriteiten naar behoren bij het Europees Semester te betrekken;

5.  is verheugd dat de financiering in het kader van het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020 goed is voor 454 miljard EUR in lopende prijzen; benadrukt echter dat het cohesiebeleid van de EU niet louter een instrument is, maar een structuurbeleid voor de lange termijn dat gericht is op het wegwerken van regionale ongelijkheden op het vlak van ontwikkeling en de bevordering van investeringen, werkgelegenheid, concurrentievermogen, duurzame ontwikkeling en groei, en dat het cohesiebeleid het voornaamste en meest omvattende beleid vormt om grotere economische, sociale en territoriale cohesie tot stand te brengen in alle lidstaten, zonder onderscheid tussen eurolanden en niet-eurolanden; herinnert eraan dat de EU-begroting vijftigmaal zo klein is als de totale overheidsuitgaven van de EU-28 en ongeveer 1 % van het bbp van de EU-28 bedraagt; benadrukt daarom dat er synergieën tot stand moeten komen tussen de begrotingen van de EU en de lidstaten, beleidsprioriteiten en acties en projecten ter verwezenlijking van EU-streefdoelen, weliswaar met behoud van een evenwicht tussen de economische en sociale aspecten van het EU-beleidskader; wijst erop dat de medefinancieringsvereisten in het kader van de ESI-fondsen een belangrijk mechanisme zijn voor het creëren van synergieën; is van mening dat de eenheid van de EU-begroting in stand moet worden gehouden; is ingenomen met de maatregelen die in de lopende programmeringsperiode zijn ingevoerd om het cohesiebeleid beter af te stemmen op de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei;

6.  benadrukt dat er een nauw verband bestaat tussen de doelstellingen van het cohesiebeleid en die van het economisch beleid, en dat een aanzienlijk deel van de EU-begroting bestemd is voor prioriteiten in het kader van de jaarlijkse groeianalyse en het Europees Semester, hoofdzakelijk via subrubriek 1a van het meerjarig financieel kader (MFK) en de ESI-fondsen; benadrukt echter dat het gezien de doelstellingen, de structuur en het fundamentele belang van het cohesiebeleid voor de EU-regio's niet evident is financiering in het kader van het cohesiebeleid te koppelen aan de macro-economische prestaties van centrale overheden; is van mening dat financiering uit hoofde van het cohesiebeleid bedoeld is om investeringen, groei en werkgelegenheid in de hele EU te stimuleren en dat de Commissie daarom in nauwe samenwerking met de regeringen van de lidstaten moet nagaan of en hoe regionale en lokale medefinanciering kan worden uitgesloten van de regels van het stabiliteits- en groeipact;

7.  beklemtoont dat het EU-cohesiebeleid het beste instrument is om in alle EU-regio's bij te dragen aan zowel concurrentievermogen als solidariteit, aangezien het een ondersteuning vormt bij inspanningen om lokale en specifieke problemen op omvattende en gecoördineerde wijze aan te pakken, in overeenstemming met de gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen van de Unie, door een centrale rol te spelen bij het voorkomen van schommelingen en mee te zorgen voor stabiliteit; benadrukt dat het daarom van essentieel belang is het beleid na 2020 voor alle EU-regio's voort te zetten, zonder aan de begroting te raken, zodat de ongelijkheden tussen en binnen regio's die na de crisis zijn toegenomen, kunnen worden bestreden, en dat het beleid gepaard moet gaan met bijkomende convergentie-inspanningen en -doelstellingen op economisch en sociaal gebied om de goede werking van de interne markt te waarborgen; is met name van mening dat investeringen in fysieke en digitale infrastructuur bijdragen aan de stimulering van groei en de bestrijding van ongelijkheden tussen lidstaten en regio's; dringt er specifiek op aan dat het Cohesiefonds na 2020 wordt verlengd om deze reden; is van mening dat het cohesiebeleid kan en moet helpen manieren te vinden om het onbenut potentieel van de regio's aan te boren; benadrukt dat de langetermijn- en geïntegreerde benadering van het cohesiebeleid in de toekomst moet worden gehandhaafd;

8.  wijst erop dat de kloof tussen de EU en haar burgers moet worden gedicht; benadrukt dat het cohesiebeleid een uniek middel is om ervoor te zorgen dat Europa in de praktijk resultaten oplevert, door centrale EU-doelstellingen te combineren met territoriale behoeften en omstandigheden in een plaatsgerichte benadering; dringt er bij de EU-instellingen en alle belanghebbende partijen op aan zich meer in te spannen om beter te communiceren over de tastbare resultaten en de meerwaarde van dit gemeenschappelijk, op solidariteit gebaseerd EU-beleid dat alle lidstaten ten goede komt; beklemtoont dat de verantwoordelijkheid voor de verbetering van de zichtbaarheid van EU-investeringen hoofdzakelijk bij plaatselijke actoren ligt; benadrukt dat het cohesiebeleid een belangrijke economische en sociale impact heeft en tevens een grote bijdrage levert aan Europese integratie;

9.  is ervan overtuigd dat de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid een grote rol kan spelen bij de bevordering van groei, banen, inclusie, integratie en innovatie, niet alleen in grote stedelijke gebieden, maar ook in gebieden in de stadsrand, het stedelijk achterland en alle regio's met bijzondere geografische kenmerken, zoals uiteengezet in artikel 174 van het VWEU; wijst met nadruk op de hoge mate van deskundigheid in stedelijke gebieden en hun vermogen om het gebruik van EU-financiering te beheren;

10.  is van mening dat voor het stimuleren van duurzame groei en hoogwaardige werkgelegenheid een krachtigere ondersteuning nodig is van onderwijs, sociale inclusie en projecten in verband met onderzoek en innovatie, waaronder met name nieuwe initiatieven waarbij jong talent en start-ups betrokken zijn, en dat dit tevens een eenvoudigere toegang tot de nodige middelen vergt, in combinatie met een vereenvoudiging van de voorwaarden om deze te verkrijgen; benadrukt dat de noodzakelijke voorwaarden voor een maatschappij en economie die gericht zijn op innovatie, start-ups en onderzoek verbonden zijn met de doorvoering van hervormingen in het onderwijs- en wetenschappelijk systeem, waardoor deze worden afgestemd op ondernemers en hun behoeften, alsook hervormingen van de arbeidsmarkt, het belastingstelsel en het financieel systeem; ziet in hoe belangrijk het is technologische start-ups en ecosystemen te stimuleren die ondernemers, investeerders, specialisten en adviseurs bijeenbrengen in een poging om innovatieve projecten een impuls te geven; is ingenomen met de steun die wordt verleend aan programma's ter stimulering van het concurrentievermogen van ondernemers en kmo's die gericht zijn op vrouwelijke ondernemers en prioriteit toekennen aan economische groei en nieuwe banen;

11.  benadrukt dat arbeidsproductiviteit hoofdzakelijk afhangt van de omvang van het gebruikte kapitaal, de toegepaste technologieën en de snelheid van innovatie; beklemtoont dat structurele hervormingen het mogelijk zouden moeten maken om minder productieve bedrijven en industrieën productiever te maken;

12.  wijst erop dat de hardnekkig aanhoudende grote ongelijkheid tussen de lidstaten tot migratie van armere naar rijkere landen leidt en vaak een ernstige braindrain tot gevolg heeft wanneer de mensen met de hoogste kwalificaties weggaan voor beter betaalde banen in de centrale regio's van de EU;

13.  merkt op dat het werkgelegenheidscijfer van de eurozone nog niet naar het niveau van voor de crisis is teruggekeerd; is verontrust over de ernstige gevolgen van de hoge werkloosheidsgraad in tal van lidstaten, met name in het geval van jongeren en ouderen; is van mening dat het Europees optreden in de eurozone daarom gericht moet zijn op de doorvoering van doeltreffende maatregelen om werkgelegenheid te creëren en onzekere arbeidsomstandigheden tegen te gaan; is in dit opzicht van mening dat de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief de lidstaten helpen om jongeren te integreren op de arbeidsmarkt; verzoekt daarom dat dit initiatief in de volgende financiële programmeringsperiode wordt behouden en dat de begroting ervan aanzienlijk wordt uitgebreid, aangezien het een essentieel instrument vormt om niet alleen economische groei te stimuleren, maar tegelijk ook de sociale samenhang te versterken;

14.  beseft dat de EU in de context van toegenomen synergie tussen de EU-begroting en nationale begrotingen moet inspelen op nieuwe, ernstige uitdagingen, zoals klimaatverandering, de integratie van migranten en vluchtelingen die internationale bescherming genieten, een sterker gemeenschappelijk defensiebeleid, onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting en de strijd tegen discriminatie, waarvan een groot deel kan worden aangepakt via het cohesiebeleid, hetgeen ook nu al in zekere mate gebeurt; benadrukt echter dat in het cohesiebeleid al een enorme reeks uitdagingen aan bod komt die verband houden met de in de Verdragen vastgelegde doelstellingen, en wijst er daarom op dat de financiële middelen van het cohesiebeleid dan ook naar boven moeten worden bijgesteld om verdere problemen het hoofd te kunnen bieden, zodat dit beleid niet verstoken blijft van de middelen die het nodig heeft om zijn doelstellingen te verwezenlijken;

15.  wijst erop dat de brexit grote gevolgen zal hebben voor de begroting van de EU; pleit in dit verband voor krachtigere communicatie om te wijzen op de meerwaarde van de bijdrage van het cohesiebeleid aan de bevordering van groei en het scheppen van banen in de regio's van de EU en daarbij te laten zien dat het EU-cohesiebeleid in de volgende programmeringsperiode het belangrijkste investeringsinstrument van de EU moet blijven;

16.  is van mening dat verschillende bronnen van financiering kunnen worden gecoördineerd door krachtige en nieuwe synergieën tot stand te brengen, zodat het geld in alle bestaande instrumenten, zoals Horizon 2020, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF), Erasmus+ en Life+, beter kan worden benut; herhaalt dat subsidies de belangrijkste bron van financiering in het kader van het cohesiebeleid moeten blijven, onverminderd financieringsinstrumenten, waarvoor in bepaalde gevallen een belangrijke rol is weggelegd; benadrukt dat het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en de ESI-fondsen elkaar in sommige gevallen kunnen aanvullen, maar dat het EFSI in geen geval de strategische coherentie, de territoriale concentratie en de langetermijnperspectieven van het cohesiebeleid mag ondermijnen;

17.  is ervan overtuigd dat het cohesiebeleid weliswaar zijn fundamentele rol moet bewaren, maar tegelijkertijd flexibeler moet worden, moet gebruikmaken van efficiëntere instrumenten, overregulering moet tegengaan, resultaatgerichter moet zijn en eenvoudiger en efficiënter moet worden om ervoor te zorgen dat geld op doeltreffendere wijze wordt gebruikt en om voor de komende periode na 2020 betere resultaten te kunnen voorleggen; is van mening dat de correcte, transparante en verantwoorde aanwending van EU-middelen over het algemeen strookt met het beginsel om het Europese project dichter bij de burger te brengen.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.9.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

5

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Pascal Arimont, Mercedes Bresso, James Carver, Andrea Cozzolino, Rosa D’Amato, Raymond Finch, Michela Giuffrida, Krzysztof Hetman, Ivan Jakovčić, Marc Joulaud, Constanze Krehl, Sławomir Kłosowski, Louis-Joseph Manscour, Martina Michels, Jens Nilsson, Andrey Novakov, Younous Omarjee, Konstantinos Papadakis, Stanislav Polčák, Liliana Rodrigues, Fernando Ruas, Maria Spyraki, Matthijs van Miltenburg, Lambert van Nistelrooij, Kerstin Westphal

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Andor Deli, John Howarth, Ivana Maletić, Dimitrios Papadimoulis, Georgi Pirinski, Bronis Ropė

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Santiago Fisas Ayxelà, Olga Sehnalová

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

24

+

ECR

Sławomir Kłosowski

PPE

Pascal Arimont, Andor Deli, Santiago Fisas Ayxelà, Krzysztof Hetman, Marc Joulaud, Ivana Maletić, Andrey Novakov, Stanislav Polčák, Fernando Ruas, Maria Spyraki, Lambert van Nistelrooij

S&D

Mercedes Bresso, Andrea Cozzolino, Michela Giuffrida, John Howarth, Constanze Krehl, , Louis-Joseph Manscour, Jens Nilsson, Georgi Pirinski, Liliana Rodrigues, Olga Sehnalová, Kerstin Westphal

VERTS/ALE

Bronis Ropė

5

-

ALDE

Ivan Jakovčić,, Matthijs van Miltenburg

EFDD

James Carver, Raymond Finch

NI

Konstantinos Papadakis

4

0

EFDD

Rosa D’Amato

GUE/NGL

Martina Michels, Younous Omarjee, Dimitrios Papadimoulis

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

  • [1]  Verslag getiteld "How do EU-15 Member States benefit from the Cohesion Policy in the V4?" (Welke voordelen levert het cohesiebeleid in de Visegrádlanden op voor de lidstaten van de EU-15?), opgesteld als onderdeel van een studie in opdracht van het Pools ministerie voor Economische Ontwikkeling met een ex-postevaluatie en prognose inzake de voordelen die de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid in de Visegrádlanden oplevert voor de lidstaten van de EU-15.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

16.10.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

33

8

5

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gerolf Annemans, Hugues Bayet, Pervenche Berès, Esther de Lange, Markus Ferber, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Barbara Kappel, Georgios Kyrtsos, Werner Langen, Bernd Lucke, Olle Ludvigsson, Fulvio Martusciello, Gabriel Mato, Costas Mavrides, Bernard Monot, Luděk Niedermayer, Stanisław Ożóg, Sirpa Pietikäinen, Pirkko Ruohonen-Lerner, Anne Sander, Molly Scott Cato, Peter Simon, Kay Swinburne, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Tom Vandenkendelaere, Cora van Nieuwenhuizen, Miguel Viegas, Jakob von Weizsäcker, Marco Zanni

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Richard Corbett, Mady Delvaux, Frank Engel, Ramón Jáuregui Atondo, Eva Joly, Verónica Lope Fontagné, Luigi Morgano, Tibor Szanyi, Lieve Wierinck

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Carlos Iturgaiz, Axel Voss, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Anna Záborská

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

33

+

ALDE

Ramon Tremosa i Balcells, Lieve Wierinck, Cora van Nieuwenhuizen

PPE

Frank Engel, Markus Ferber, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Carlos Iturgaiz, Georgios Kyrtsos, Werner Langen, Verónica Lope Fontagné, Fulvio Martusciello, Gabriel Mato, Luděk Niedermayer, Sirpa Pietikäinen, Anne Sander, Tom Vandenkendelaere, Axel Voss, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Anna Záborská, Esther de Lange

S&D

Hugues Bayet, Pervenche Berès, Richard Corbett, Mady Delvaux, Roberto Gualtieri, Ramón Jáuregui Atondo, Olle Ludvigsson, Costas Mavrides, Luigi Morgano, Peter Simon, Tibor Szanyi, Jakob von Weizsäcker

8

-

EFDD

Marco Valli

ENF

Gerolf Annemans, Bernard Monot, Marco Zanni

GUE/NGL

Miguel Viegas

Verts/ALE

Eva Joly, Molly Scott Cato, Ernest Urtasun

5

0

ECR

Bernd Lucke, Stanisław Ożóg, Pirkko Ruohonen-Lerner, Kay Swinburne

ENF

Barbara Kappel

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding