VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jørn Dohrmann

21.3.2019 - (2018/2277(IMM))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Evelyn Regner

Procedure : 2018/2277(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0178/2019
Ingediende teksten :
A8-0178/2019
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jørn Dohrmann

(2018/2277(IMM))

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek van de minister van Justitie van Denemarken om opheffing van de immuniteit van Jørn Dohrmann, dat op 6 november 2018 werd ingediend door de permanent vertegenwoordiger van Denemarken bij de EU in verband met een strafrechtelijke procedure op grond van § 260, lid 1, punt 1), § 291, lid 1, en § 293, lid 1, juncto § 21 van het Deense wetboek van strafrecht, en van de ontvangst waarvan op 28 november 2018 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  na Jørn Dohrmann te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013[1],

–  gezien § 57 van de Deense grondwet,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0178/2019),

A.  overwegende dat de openbaar aanklager van Viborg een verzoek om opheffing van de immuniteit van Jørn Dohrmann, Deens lid van het Europees Parlement, heeft ingediend in verband met de in § 260, lid 1, punt 1), § 291, lid 1, en § 293, lid 1, juncto § 21 van het Deense wetboek van strafrecht genoemde strafbare feiten; overwegende, meer bepaald, dat het lid wordt verdacht van het onrechtmatig uitoefenen van dwang, het wederrechtelijk beschadigen van een goed dat aan een ander toebehoort en een poging tot het wederrechtelijk gebruiken van een goed dat aan een ander toebehoort;

B.  overwegende dat Jørn Dohrmann op 26 april 2017 in de nabijheid van zijn woning in Vamdrup een camera heeft afgepakt van een cameraman die van een afstand van circa 195 meter filmopnamen maakte van het huis van Dohrmann voor een televisiedocumentaire over een aantal Deense Europarlementariërs; overwegende dat Jørn Dohrmann heeft gedreigd de camera kapot te gooien; overwegende dat Dohrmann genoemde camera (onder meer de microfoon, het scherm en de kabel) heeft beschadigd; overwegende dat hij de camera met geheugenkaart heeft ingenomen omdat hij de opnames wilde bekijken, hetgeen een vorm van wederrechtelijk gebruik is, maar dat hij daarvan werd weerhouden door de politie, die ter plaatse kwam en de camera en de geheugenkaart, die door Dohrmann uit de camera was verwijderd, in beslag nam;

C.  overwegende dat de cameraman in eerste instantie werd aangeklaagd op grond van § 264a van het Deense wetboek van strafrecht vanwege het wederrechtelijk fotograferen van personen die zich op hun eigen grondgebied bevinden; overwegende dat de openbaar aanklager heeft geadviseerd de aanklacht te laten vallen omdat opzet niet bewezen kon worden (en opzet een bestanddeel is van de delictsomschrijving van § 264a van het Deense wetboek van strafrecht en dus voor een veroordeling bewezen moet worden);

D.  overwegende dat de politie van Zuidoost-Jutland erop heeft gewezen dat de organisatie waarbij de journalist in dienst was en die de eigenaar van de camera was in casu compensatie voor de geleden schade vordert ter hoogte van 14 724,71 DKK, en dat zaken waarin sprake is van wederrechtelijke beschadiging, diefstal, toe-eigening e.d. waarop een boete staat, via de rechter moeten worden beslecht als de benadeelde partij een schadevergoeding vordert;

E.  overwegende dat de openbaar aanklager in de zaak tegen Jørn Dohrmann in eerste instantie adviseerde tot het opleggen van een boete ter hoogte van 20 000 DKK in plaats van een vrijheidsstraf, zonder verdere formele aanklacht;

F.  overwegende dat Jørn Dohrmann de beschuldigingen ontkent; overwegende dat het openbaar ministerie heeft aangegeven dat het in dat geval niet consistent is om te streven naar een buitengerechtelijke schikking met een vaste boete;

G.  overwegende dat de bevoegde autoriteit een verzoek heeft ingediend om opheffing van de immuniteit van het EP-lid om hem te kunnen vervolgen;

H.  overwegende dat de leden van het Europees Parlement uit hoofde van artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

I.  overwegende dat in § 57, lid 1, van de Deense grondwet is bepaald dat leden van het Deense parlement, behoudens in geval van betrapping op heterdaad, niet kunnen worden aangeklaagd en niet op enigerlei wijze gevangen kunnen worden genomen zonder dat het Deense parlement daarmee instemt; overwegende dat deze bepaling bescherming biedt tegen strafvervolging door het openbaar ministerie, maar niet tegen particuliere strafvervolging; overwegende dat als buitengerechtelijke geschillenbeslechting met een vaste boete mogelijk is, instemming van het Deense parlement niet nodig is;

J.  overwegende dat de reikwijdte van de immuniteit die aan leden van het Deense parlement wordt geboden, feitelijk overeenkomt met die van de immuniteit uit hoofde van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie voor leden van het Europees Parlement; overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat een mening slechts door de immuniteit wordt gedekt indien zij door een lid van het Parlement is uitgebracht "in de uitoefening van [zijn of haar] ambt", zodat een verband vereist is tussen de meningsuiting en het parlementaire ambt; overwegende dat dit verband rechtstreeks moet zijn en duidelijk;

K.  overwegende dat de bewuste feiten geen betrekking hebben op een mening die Jørn Dohrmann in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die hij in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en dus niet duidelijk of rechtstreeks van invloed zijn op de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement;

L.  overwegende dat er geen bewijs of reden is om fumus persecutionis te vermoeden;

1.  besluit de immuniteit van Jørn Dohrmann op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de minister van Justitie van Denemarken en aan Jørn Dohrmann.

  • [1]  Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

18.3.2019

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

11

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jean-Marie Cavada, Laura Ferrara, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Pavel Svoboda, Axel Voss, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Sergio Gaetano Cofferati, Pascal Durand, Angel Dzhambazki, Jytte Guteland, Virginie Rozière

Laatst bijgewerkt op: 22 maart 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid