Ontwerpresolutie - B8-0124/2015Ontwerpresolutie
B8-0124/2015

ONTWERPRESOLUTIE over terrorismebestrijdingsmaatregelen

4.2.2015 - (2015/2530(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Cornelia Ernst, Barbara Spinelli, Marie-Christine Vergiat, Marina Albiol Guzmán namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2015/2530(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0124/2015
Ingediende teksten :
B8-0124/2015
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0124/2015

Resolutie van het Europees Parlement over terrorismebestrijdingsmaatregelen

(2015/2530(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–       gezien de artikelen 2, 3 en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–       gelet op de betreffende artikelen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–       gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over het EU-beleid inzake terrorismebestrijding: belangrijkste resultaten en nieuwe uitdagingen[1],

–       gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA[2],

–       gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2012)[3],

–       gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het surveillanceprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken[4],

–       gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit van de Raad 2001/220/JBZ[5],

–       gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 27 oktober 2010 met als titel "Experience of discrimination, social marginalisation and violence: A comparative study of Muslim and non-Muslim youth in three EU Member States",

–       gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 april 2014 waarbij de richtlijn gegevensbewaring nietig werd verklaard,

–       gezien zijn recente adviesaanvraag bij het Hof van Justitie over de PNR-overeenkomst tussen de EU en Canada,

–       gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

–       gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de eerbiediging van de grondrechten en de burgerlijke vrijheden van essentieel belang is voor een geslaagd terrorismebestrijdingsbeleid;

B.     overwegende dat de recente toename van racisme, waaronder islamofobie en antisemitisme, zeer zorgwekkend is en niet bijdraagt tot een constructief debat over inclusiviteit, maar integendeel alleen maar verdere polarisatie in de hand werkt;

C.     overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat discriminatie en sociale marginalisering behoren tot de belangrijkste factoren die tot gewelddadig gedrag leiden; overwegende dat recent onderzoek heeft aangetoond dat de religieuze achtergrond geen verklaring vormt voor gewelddadig gedrag[6];

D.     overwegende dat er dringend behoefte is aan een duidelijke juridische definitie van het begrip "profilering", uitgaande van de relevante grondrechten en normen inzake gegevensbescherming, om de onzekerheid te verkleinen over de vraag welke activiteiten verboden zijn en welke niet;

E.     overwegende dat het Hof van Justitie de richtlijn gegevensbewaring nietig heeft verklaard wegens gebrek aan evenredigheid, en in zijn arrest duidelijk heeft uiteengezet aan welke voorwaarden grootschalige verzameling van gegevens moet voldoen om de rechtsgeldigheidstest te doorstaan;

1.      veroordeelt alle terroristische aanslagen overal ter wereld; spreekt zijn diepe medeleven uit met de slachtoffers van de recente terroristische aanslagen in Parijs, met hun families en met de slachtoffers van terrorisme overal ter wereld;

2.      vraagt de lidstaten Richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten correct ten uitvoer te leggen;

3.      herhaalt zijn toegewijdheid aan het handhaven van de vrijheid van meningsuiting, de grondrechten, democratie, verdraagzaamheid, de rechtsstaat en de andere kernbeginselen die in het VN-Handvest en in het internationaal recht vastgelegd zijn;

4.      vraagt de lidstaten geen politieke, economische of militaire steun meer te verlenen aan regimes of terroristische groeperingen die zich inlaten met terroristische activiteiten of die terroristische activiteiten vergoelijken; benadrukt met name dat de Europese Unie, haar lidstaten en haar partnerlanden hun strategie ter bestrijding van het internationale terrorisme en alle andere vormen van criminaliteit moeten baseren op de regels van de rechtsstaat en op de eerbiediging van de grondrechten; onderstreept voorts dat het externe optreden van de Unie ter bestrijding van het internationale terrorisme in de eerste plaats gericht moet zijn op preventie en op een beleid dat alle soorten militaire interventie afwijst, dat de positie van de EU in internationale onderhandelingen grondig heroverwogen moet worden, en dat er moet worden gewerkt aan meer overleg, verdraagzaamheid en begrip tussen de verschillende culturen, beschavingen en godsdiensten;

5.      wijst erop dat, net als bij eerdere aanslagen, de daders van de aanslagen in Parijs reeds bekend waren bij de veiligheidsautoriteiten en het voorwerp hadden uitgemaakt van onderzoeken en toezichtsmaatregelen; wijst erop dat dit de vraag doet rijzen of deze autoriteiten beter gebruik hadden kunnen maken van bestaande gegevens over deze personen waarover zij reeds beschikten;

6.      herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de Raad om volgens de procedure van artikel 70 VWEU een grondige evaluatie te maken van de bestaande terrorismebestrijdings- en veiligheidsmaatregelen van de EU, met name wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden die zijn vastgelegd in de Verdragen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en deze evaluatie samen met de Europese veiligheidsagenda te publiceren;

7.      eist nogmaals dat er democratisch en gerechtelijk toezicht wordt gehouden op en rekenschap wordt afgegeven over het terrorismebestrijdingsbeleid, en benadrukt dat maatregelen ter bestrijding van terrorisme die achteraf gezien onnodig, ondoeltreffend en onevenredig blijken, moeten worden ingetrokken; benadrukt ook dat schendingen van de grondrechten moeten worden onderzocht en rechtgezet, en dat er nieuwe vormen van democratisch toezicht moeten worden ontwikkeld op grond van de bevoegdheden die het Verdrag van Lissabon aan het Europees Parlement en de nationale parlementen toekent;

Een alomvattende aanpak om radicalisering tegen te gaan en terrorisme te bestrijden

8.      is ervan overtuigd dat een samenleving om gewelddadige radicalisering te voorkomen vooral werk moet maken van inclusiviteit en wederzijds begrip tussen culturen, etnische groepen en godsdiensten, zodat duurzame tolerantie wordt bevorderd;

9.      vraagt de lidstaten te investeren in onderwijsprogramma's die gelijke kansen eerbiedigen en sociale discriminatie vanaf de eerste schooljaren verminderen, onder meer door leerkrachten te scholen in sociale zalen en diversiteit;

10.    waarschuwt ervoor dat het gebrek aan toekomstperspectieven als gevolg van armoede, werkloosheid, gettovorming in voorsteden en vervreemding van hele voorstadswijken ertoe kan leiden dat mensen zich machteloos voelen en zelfs op destructieve wijze voor zichzelf gaan opkomen door lid te worden van hetzij jihadistische organisaties of extreemrechtse bewegingen; vraagt de lidstaten meer inspanningen te leveren om armoede te verminderen, werkgelegenheidsperspectieven te bieden, individuen mondiger te maken en te respecteren, een eind te maken aan de bezuinigingen in de welzijnssector en de openbare dienstverlening, die het vermogen van de lokale, regionale en nationale overheden om aan re-integratie te werken, zwaar hebben aangetast, en degelijke sociale bijstand te bieden aan personen en gezinnen die in de meest verwaarloosde voorstedelijke gebieden wonen;

11.    onderstreept dat discriminatie radicaliserings- en geweldpatronen in de hand werkt; benadrukt dat gelijkheids- en non-discriminatienormen moeten worden aangevuld met specifieke beleidsstrategieën om alle vormen van racisme, met inbegrip van antisemitisme en islamofobie, tegen te gaan;

12.    verwerpt alle vormen van raciale, etnische en religieuze profilering om specifieke groepen uit te pikken in verband met terrorismebestrijdingsmaatregelen, omdat dit ingaat tegen de fundamentele democratische beginselen van gelijkheid voor de wet en non-discriminatie; wijst erop dat de praktijken van na 11 september onevenredige gevolgen hebben gehad voor moslims;

13.    spreek zijn steun uit voor door de staat gefinancierde programma's in samenwerking met maatschappelijke organisaties die etnische en religieuze minderheden leren het heft in eigen hand te nemen om de sociale en economische status van hun respectieve gemeenschappen op middellange en lange termijn te helpen verbeteren;

Gerichte veiligheidsmaatregelen overeenkomstig de regels van de rechtsstaat

14.    verwerpt de valse tweedeling tussen veiligheid en vrijheid; is van oordeel dat de vrijheid van het individu en de eerbiediging van de grondrechten binnen elke maatschappij een hoeksteen van en een voorwaarde voor veiligheid vormen;

15.    brengt in herinnering dat veiligheidsmaatregelen – met inbegrip van maatregelen ter bestrijding van terrorisme – moeten worden ontworpen om de vrijheid van het individu te garanderen, volledig moeten stroken met de regels van de rechtsstaat en de verplichtingen inzake de grondrechten, onder meer wat privacy- en gegevensbescherming betreft, en dat ze altijd voor de rechter moeten kunnen worden aangevochten;

16.    benadrukt dat de toetsing van de noodzaak en evenredigheid van een maatregel die de grondrechten en de fundamentele vrijheden inperkt, de vorm aanneemt van wettelijke vereisten die door het Handvest worden opgelegd; verzet zich in dit verband tegen de tendens om elke veiligheidsmaatregel te rechtvaardigen met een algemene verwijzing naar het "nut" ervan bij de bestrijding van terrorisme of zware criminaliteit;

17.    wijst er nogmaals op dat alle gegevensverzamelingsmaatregelen uitsluitend mogen worden gebaseerd op een coherent wettelijk kader voor gegevensbescherming dat voorziet in juridisch bindende normen voor de bescherming van persoonsgegevens, met name wat betreft specificiteit, gegevensminimalisatie, doorgifte, toegang, correctie, schrapping en gerechtelijk verhaal;

18.    verzet zich tegen het huidige klimaat waarin paranoïde angst wordt gewekt om er nog meer terrorismebestrijdingsmaatregelen, bijvoorbeeld betreffende PNR van EU-passagiers, door te jagen zonder dat de wettelijke noodzaak daarvan of het huidige arsenaal aan terrorismebestrijdingsmaatregelen is beoordeeld; wijst erop dat er in elke lidstaat al heel wat terrorismebestrijdingswetgeving en daarmee samenhangende maatregelen bestaan, zoals:

–  paspoortgegevens van reizigers worden nu reeds gecontroleerd in een database van bekende criminelen en personen die de EU niet binnen mogen;

–  wetshandhavingsautoriteiten kunnen de telefoon- en reizigersgegevens inkijken van verdachten en zelfs groepen verdachten wanneer zij in verband worden gebracht met een concrete bedreiging;

–  het Schengeninformatiesysteem maakt het mogelijk personen in de gaten te houden en ze snel te arresteren en uit te zetten indien ze een bedreiging voor de veiligheid vormen of van plan zijn een strafbaar feit te plegen;

19.    onderstreept daarom dat de wetshandhavingsautoriteiten gebruik moeten maken van de reeds bestaande mogelijkheden en in de eerste plaats meer moeten gaan samenwerken;

20.    is van mening dat het bestrijden van illegale wapenhandel voor de EU een prioriteit moet zijn bij de aanpak van zware en georganiseerde internationale criminaliteit; vindt met name dat er nog meer moet worden samengewerkt op het vlak van informatie-uitwisseling en het traceren en vernietigen van verboden wapens; vindt het in dit verband verwerpelijk dat verscheidene lidstaten met twee maten meten door wapens en militaire uitrusting te verkopen aan bepaalde groepen in conflictgebieden en tegelijk het gebruik van geweld veroordelen;

21.    dringt erop aan dat de onlangs vastgestelde antiwitwasrichtlijn snel ten uitvoer wordt gelegd;

22.    wijst erop dat personen voor wie het recht van vrij verkeer geldt bij het passeren van de buitengrenzen van de EU ook nu reeds, gedurende bepaalde perioden, op bepaalde routes of bij bepaalde grensposten aan gerichte controles onderworpen kunnen worden, afhankelijk van het dreigingsniveau; dringt er bij de lidstaten op aan volledig en beter gebruik te maken van het Schengenkader in plaats van te proberen opnieuw grenscontroles in te voeren bovenop de mogelijkheden waarover ze nu reeds beschikken;

23.    vraagt de Commissie het EU-PNR-voorstel formeel te toetsen aan het noodzakelijkheids- en het evenredigheidscriterium die het Hof van Justitie in het arrest over het bewaren van gegevens vastgesteld heeft; draagt zijn Juridische Dienst op uiterlijk zes weken na de aanneming van deze resolutie een soortgelijke toetsing te verrichten;

24.    herinnert er in dit verband aan dat er geen gemeenschappelijke definitie van terrorisme bestaat, waardoor de ambiguïteit van de voorgestelde terrorismebestrijdingsmaatregelen alleen maar groter wordt;

IT-beveiliging

25.    herhaalt dat maatregelen die de grondrechten op het internet beperken met het oog op terrorismebestrijding noodzakelijk en evenredig moeten zijn; benadrukt voorts dat vermoedelijk criminele inhoud slechts mag worden verwijderd op grond van uitdrukkelijke, bij wet vastgestelde criteria, met toestemming van een rechter en met de nodige procedurele waarborgen, en niet door middel van particuliere surveillance door internetproviders; herinnert in dit verband aan het recht op vrije meningsuiting dat door het Handvest wordt gegarandeerd en aan het gevaarlijke gebruik van censuur in derde landen en lidstaten, dat hoogstwaarschijnlijk een ontradend effect heeft op de vrije en open democratische inspraak van de burger;

26.    onderstreept dat het gebruik van encryptie door overheden, bedrijven en burgers een essentiële pijler van de IT-beveiliging in Europa is; vraagt de Commissie, de Raad en de lidstaten niet te proberen de IT-beveiliging te verzwakken door het gebruik van encryptie te reguleren; benadrukt dat een verbod op encryptie de veiligheid op de helling zou zetten en ons kwetsbaarder zou kunnen maken voor cyberaanvallen;

27.    onderstreept dat gratis en open-sourcesoftware van belang is in de context van IT-beveiliging, omdat een voor iedereen beschikbare broncode gemakkelijk en onafhankelijk kan worden onderzocht;

28.    herinnert eraan dat de EU en de lidstaten hebben beloofd het beginsel van ingebouwde privacy toe te passen in de gegevensbeschermingswetgeving;

29.    vraagt dat het gegevensbeschermingspakket snel wordt goedgekeurd, o.a. door de vaststelling van een algemene oriëntatie in de Raad met inachtneming van de in Richtlijn 95/46/EU vastgelegde minimumnormen;

Justitiële dimensie

30.    verzoekt de lidstaten de onderlinge justitiële samenwerking met behulp van de beschikbare EU-instrumenten, zoals het Europees Strafregisterinformatiesysteem (Ecris), het Europees arrestatiebevel en het Europees onderzoeksbevel, te verbeteren en daarbij het evenredigheidsbeginsel en de grondrechten te eerbiedigen; verzoekt de lidstaten snel een akkoord te bereiken over alle maatregelen die in het kader van de routekaart inzake procedurele rechten voorgesteld zijn, en in een volgend stadium knopen door te hakken met betrekking tot voorlopige hechtenis en detentievoorwaarden;

31.    herhaalt dat het doel van onze strafrechtsystemen moet zijn mensen te rehabiliteren, zodat ze bij hun terugkeer geen gevaar meer vormen voor de samenleving; vraagt de lidstaten te investeren in de nodige personele middelen om mensen die uit de gevangenis komen, te helpen rehabiliteren en re-integreren in de samenleving;

32.    vraagt de lidstaten en de Commissie beschermingsregelingen voor klokkenluiders in te stellen of te versterken, met name op het gebied van nationale veiligheid en inlichtingendiensten;

Externe dimensie

33.    vindt dat we de verleiding moeten weerstaan om, zoals in het verleden, onder inroeping van veiligheid, stabiliteit en de bestrijding van gewelddadig extremisme, met autoritaire regimes in zee te gaan, aangezien dit niet alleen kortzichtig maar ook ondoeltreffend is;

34.    is zeer kritisch over de rol die de verschillende westerse interventies in de afgelopen jaren hebben gespeeld in het aanwakkeren van radicalisering, met name in het Midden-Oosten en de landen van het zuidelijk nabuurschap; wijst erop dat dergelijk beleid terrorisme niet tegengaat, maar juist in de hand werkt, en dus overboord moet worden gegooid;

35.    is bezorgd over het feit dat in het terrorismebestrijdingsbeleid van de EU de nadruk ligt op militaire "oplossingen", hetgeen resulteert in tal van militaire steunprogramma's voor autoritaire regimes die tot doel hebben hun militaire capaciteit te versterken, waardoor hun repressieve beleid wordt gesteund;

36.    wijst erop dat het in verscheidene lidstaten over het algemeen verboden is om militairen in eigen land in te zetten; benadrukt dat de solidariteitsclausule (artikel 222 VWEU) niet mag worden ingeroepen als middel om dergelijke nationale beperkingen te omzeilen; wijst op het gevaar dat de solidariteitsclausule ook zou kunnen worden gebruikt om soldaten in een lidstaat in te zetten onder het mom van terrorismebestrijding bij "door de mens veroorzaakte rampen", wat potentieel ook zou kunnen slaan op betogingen enz.; benadrukt dat een dergelijke interpretatie van de solidariteitsclausule ten stelligste moet worden verworpen;

37.    is van mening dat de EU in het kader van de evaluatie van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) haar extern beleid, en met name haar strategie voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, grondig moet herzien, aangezien het gefaald heeft; verzoekt de EU een nieuw kader voor de betrekkingen met de landen en regio's in kwestie te scheppen op basis van niet-inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden en eerbiediging van hun soevereiniteit, met als doel de ontwikkeling van naburige gebieden te ondersteunen en werkgelegenheid en onderwijs te bevorderen, en niet op basis van "associatieovereenkomsten" die vooral bedoeld zijn om vrijhandelszones in te stellen die de belangen van grote bedrijven aan Europese zijde dienen;

38.    herhaalt dat de lidstaten en zo nodig de EU de fundamentele oorzaken van gewelddadig extremisme moeten aanpakken door religieus extremisme tegen te gaan op een wijze die strookt met de mensenrechten en het internationaal recht, in plaats van repressieve regimes of groeperingen in deze landen aan te moedigen of te steunen;

39.    benadrukt dat samenwerking op veiligheidsgebied – gaande van de uitwisseling van inlichtingen, de rechtsstaat, justitiële hervormingen en strafrechtsplegingsprogramma's tot de externalisering van het asielbeleid, zoals bij het proces van Khartoem – volledig in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht;

40.    is ervan overtuigd dat de EU zich op veiligheidsgebied moet beperken tot samenwerkingsprogramma's die gericht zijn op deradicalisering en het tegengaan van gewelddadig extremisme, wanneer dat nodig blijkt, en haar economische of politieke ideeën niet via haar externe beleid mag opdringen aan soevereine staten;

41.    herinnert er in dit verband aan dat het de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël verwerpt wegens de rol die de EU en veel van haar lidstaten in het Israëlisch-Palestijnse conflict spelen, waardoor nog steeds de indruk wordt gewekt van een dubbele moraal en een antimoslim- of anti-Arabische agenda;

42.    dringt aan op meer transparantie en verantwoording bij beleidsbesluiten met betrekking tot terrorismebestrijding; onderstreept dat er passende gerechtelijke procedures moeten zijn voor personen of organisaties die vragen om een rechterlijke toetsing van een besluit in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) dat gevolgen voor hen heeft;

43.    is sterk gekant tegen het gebruik van drones voor buitengerechtelijke executies van terreurverdachten, en vraagt dat het gebruik van drones voor het bewaken en in de gaten houden van burgers wordt verboden;

44.    vraagt dat de Commissie en de lidstaten, naar het voorbeeld van het verslag van de Amerikaanse senaat over de inlichtingendiensten, grondiger onderzoek verrichten naar de Europese deelname aan het door de VS opgezette programma voor foltering en buitengewone uitlevering, zodat de mensen te weten komen in welke mate hun regeringen betrokken zijn bij en medeplichtig zijn aan deze afschuwelijke onwettige praktijken;

45.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.