Ontwerpresolutie - B8-0860/2016Ontwerpresolutie
B8-0860/2016

ONTWERPRESOLUTIE over synergieën voor innovatie: de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere Europese innovatiefondsen en EU-programma's

29.6.2016 - (2016/2695(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Christian Ehler, Lambert van Nistelrooij namens de PPE-Fractie
Constanze Krehl, Soledad Cabezón Ruiz, Derek Vaughan namens de S&D-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0851/2016

Procedure : 2016/2695(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0860/2016
Ingediende teksten :
B8-0860/2016
Aangenomen teksten :

B8-0860/2016

Resolutie van het Europees Parlement over synergieën voor innovatie: de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere Europese innovatiefondsen en EU-programma's

(2016/2695(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 4, 162 en 174 tot en met 178,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (hierna: "de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen")[1],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006[2],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad[3],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"[4],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft[5],

–  gezien Verordening (EG) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad[6],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad[7],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG[8],

–  gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling over cohesiebeleid en onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (RIS3) (A8-0159/2016),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2016 aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economische en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Europa investeert weer – Balans van het investeringsplan voor Europa en volgende stappen" (COM(2016)0359),

–  gezien de publicatie van de Commissie van 22 februari 2016 getiteld "Investeringsplan voor Europa: nieuwe richtsnoeren voor de combinatie van Europese structuur- en investeringsfondsen en het Europees Fonds voor strategische investeringen",

–  gezien zijn resolutie van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor kmo's[9],

–  gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over slimme specialisatie: netwerken van kenniscentra voor een doeltreffend cohesiebeleid[10],

–  gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie[11],

–  gezien zijn resolutie van 26 november 2015 over "Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020"[12],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2014 getiteld "Onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei" (COM(2014)0339),

–  gezien het zesde verslag van de Commissie van 23 juli 2014 over economische, sociale en territoriale cohesie, getiteld "Investeringen ter bevordering van banen en groei",

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld "Een investeringsplan voor Europa" (COM(2014)0903),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie uit 2014 getiteld "Bevordering van synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere programma's van de Unie op het gebied van onderzoek, innovatie en concurrentievermogen" (SWD(2014)0205),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld "Bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0553),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 juli 2013 getiteld "De innovatiekloof dichten",

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 20 november 2014 getiteld "Steunmaatregelen voor het opzetten van ecosystemen voor startende hightechbedrijven",

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het cohesiebeleid in de financiële programmeringsperiode 2014-2020 nog steeds het voornaamste EU-instrument voor investeringen in de reële economie is dat beoogt de EU dichter bij de burgers te brengen en in alle regio's kan worden ingezet, en tegelijk een uiting van Europese solidariteit is, aangezien het groei en welvaart verspreidt en economische, sociale en territoriale onevenwichtigheden, die door de economische en financiële crisis zijn verergerd, verkleint;

B.  overwegende dat het cohesiebeleid volledig in overeenstemming moet zijn met de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en gebaseerd is op het samenspel tussen de drie fondsen ervan, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF), met een ruimere coördinatie op basis van een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) met de fondsen voor plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en, voor de maritieme en de visserijsector, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV);

C.  overwegende dat voor al deze vijf fondsen – de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) – gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld uit hoofde van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, terwijl voor elk ESI-fonds en voor het doel "Europese territoriale samenwerking" specifieke regels zijn vastgesteld in afzonderlijke verordeningen;

D.  overwegende dat met de recente hervorming van het cohesiebeleid een beperkt aantal doelstellingen en prioriteiten is ingevoerd waarmee een thematische focus/thematische concentratie wordt gecreëerd, maar waarmee tegelijkertijd een bepaalde mate van flexibiliteit en aanpassing aan bepaalde kenmerken mogelijk is; overwegende dat hiermee bovendien wordt gezorgd voor een sterker beginsel van partnerschap en degelijk meerlagig bestuur, een duidelijk omschreven benadering voor territoriale ontwikkeling, betere synergieën tussen de vijf fondsen maar ook met andere relevante programma's en initiatieven (bv. Horizon 2020, het EaSI, Cosme, LIFE, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, Erasmus+ en NER 300), een verdere vereenvoudiging van de uitvoeringsbepalingen, een doeltreffend toezicht- en evaluatiesysteem, een transparant prestatiekader, duidelijke regels voor het gebruik van financieringsinstrumenten, een degelijk beheers- en controlesysteem en een doeltreffend systeem voor financieel beheer;

E.  overwegende dat de Commissie op 14 december 2015 een mededeling heeft aangenomen over de bijdrage van de ESI-fondsen aan de groeistrategie van de EU, aan het investeringsplan en aan de prioriteiten van de Commissie voor de komende tien jaar, wat in feite neerkomt op het verslag waarin wordt voorzien in artikel 16 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen betreffende de ESI-fondsen, over hun tenuitvoerlegging tot nu toe, en waarin ook de resultaten zijn opgenomen van de onderhandelingen met alle lidstaten over partnerschapsovereenkomsten, operationele programma's en de belangrijkste uitdagingen per land;

1.  stelt nogmaals dat de banden tussen het cohesiebeleid en andere EU-beleidsdomeinen, financieringsprogramma's en initiatieven (bv. Horizon 2020, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, de digitale interne markt, plattelandsontwikkeling, de energie-unie, de innovatie-unie en de Europa 2020-vlaggenschipinitiatieven) zijn versterkt binnen het gemeenschappelijk strategisch kader dat is ingevoerd door de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen; overwegende dat het cohesiebeleid bijgevolg door middel van alle instrumenten en doelstellingen ervan, met inbegrip van de stedelijke agenda, de territoriale agenda, investeringen in kmo's, slimme groei en strategieën voor slimme specialisatie, potentiële overheidsinvesteringen om innovatieve oplossingen op het gebied van onder meer milieu, energie, gezondheid, klimaat, digitalisering en vervoer te doen aanslaan, substantieel bijdraagt aan de versterking van de interne markt en het behalen van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

2.  onderstreept dat de eerder genoemde synergieën al vanaf het stadium van strategische planning zijn ingebouwd en dat de regio's en de lidstaten derhalve van bij het begin strategische keuzes dienen te maken en planningen dienen op te stellen om kansen in kaart te brengen en te genereren, bv. om excellentie te bevorderen op de gebieden voor slimme specialisatie; wijst erop dat dit in het geval van Horizon 2020 bestaat uit bewustmaking, informatieverstrekking (met name over onderzoeksresultaten van KP7- en Horizon 2020-projecten), deelname aan communicatiecampagnes, de opstelling van memoranda van overeenstemming voor systematische informatie-uitwisseling met de beheersautoriteiten, het openstellen van bestaande netwerken voor nieuwkomers en het zoveel mogelijk verbinden van de nationale contactpunten met de regionale beleidsmakers en beheersautoriteiten voor het ESIF;

3.  benadrukt dat regio's en lidstaten die EFRO-middelen wensen te investeren in onderzoek en innovatie verplicht zijn strategieën voor slimme specialisatie te ontwikkelen in samenspraak met de nationale of regionale beheersautoriteiten en belanghebbenden, zoals universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs, het bedrijfsleven en de sociale partners, in een proces om het ondernemerspotentieel te ontginnen; wijst er nogmaals op dat strategieën voor slimme specialisatie zowel upstreamacties (capaciteitsopbouw, verbetering van nationale/regionale systemen voor onderzoek en innovatie) als downstreamacties (onderzoeksresultaten benutten, steun voor innovatie en markttoegang) in het kader van Horizon 2020 moeten omvatten, hetgeen op zijn beurt een stimulans is voor samenwerking op EU-schaal om de innovatiekloof in Europa te dichten en het concurrentievermogen van de Unie in de wereld te vergroten, door ook te investeren in contacten tussen voorlopers en volgers in de context van activiteiten voor het verspreiden van topkwaliteit en het verbreden van de deelname, terwijl de methodologie van slimme specialisatie een model moet blijven voor het cohesiebeleid na 2020;

4.  meent dat het cohesiebeleid nog resultaatgerichter moet worden; onderstreept dat er dringend werk moet worden gemaakt van meer synergie met ander EU-beleid inzake concurrentievermogen, met name op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, ICT, hernieuwbare energie en kmo's, zodat de resultaten van onderzoek en ontwikkeling in de EU beter worden benut, nieuwe, hoogwaardige banen worden geschapen en bestaande banen behouden blijven, en de groene economie wordt gestimuleerd;

5.  merkt op dat in het cohesiebeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020 een belangrijke aanvullende rol is weggelegd voor financieringsinstrumenten, en herinnert eraan dat financieringsinstrumenten, aangezien zij een aanvulling vormen op subsidies, een hefboomeffect hebben waardoor financiering ter verbetering van de marktkansen voor innovatie meer impact kan krijgen, bv. door energie-efficiëntie, en dat zij kunnen bijdragen tot een beter absorptiepercentage door de nodige medefinanciering te verstrekken, met name in lidstaten en regio's met een lage nationale medefinancieringscapaciteit; onderstreept evenwel dat subsidies onmisbaar blijven voor bepaalde projecten, zoals projecten voor onderzoek en innovatie en projecten die sterk gericht zijn op maatschappelijke uitdagingen; herinnert eraan dat subsidies en financieringsinstrumenten niet dezelfde soort activiteiten financieren en dat de verschillende vormen van steun gericht zijn op verschillende soorten begunstigden en projecten; benadrukt hoe belangrijk het is om in het kader van toekomstige EU-programma's subsidies te blijven verlenen; benadrukt dat in de toekomst het juiste evenwicht tussen subsidies en financieringsinstrumenten moet worden gehandhaafd; herinnert eraan dat de controleerbaarheid, transparantie en resultaatgerichtheid van financieringsinstrumenten verder moeten worden verbeterd;

6.  vraagt de Commissie en de lidstaten bij de opzet en de uitvoering van de ESI-fondsen en Horizon 2020 de behoeften van kmo's steeds voor ogen te blijven houden en aandacht te besteden aan onderlinge synergieën; verzoekt de Commissie gecoördineerde oproepen tot het indienen van voorstellen op te stellen om de toegang tot financiering uit verscheidene fondsen te vergemakkelijken; vraagt ook dat de betreffende kmo-programma's, zoals Cosme, het kmo-instrument van Horizon 2020 en het kmo-onderdeel in het EFSI, grondig worden beoordeeld wat betreft de toewijzing van begrotingsmiddelen, het percentage geslaagde projecten, de administratieve lasten en de uitvoerbaarheid;

7.  merkt op dat synergieën met andere beleidsmaatregelen en instrumenten verder moeten worden versterkt om het effect van investeringen te maximaliseren; wijst in dit verband op het proefproject "ladder naar topkwaliteit" (S2E) in het kader van de EU-begroting, dat regio's in dertien lidstaten ondersteuning blijft bieden bij het ontwikkelen en benutten van synergieën tussen de ESI-fondsen; dringt aan op flexibiliteit voor de lidstaten met betrekking tot het gebruik van de Excellentiekeur; wijst er voorts op hoe belangrijk het is verwante specialisatiegebieden in andere regio's en lidstaten in kaart te brengen om de krachten te bundelen en zo beter voorbereid te zijn op projectkansen waarbij meerdere landen betrokken zijn en internationale banden te smeden;

8.  herinnert eraan dat door de budgettaire beperkingen met betrekking tot Horizon 2020 het risico bestaat dat projecten die als excellent worden beoordeeld, geen financiering ontvangen; benadrukt dat er alternatieve financiering moet worden aangeboord; zo kunnen bv. met behulp van de Excellentiekeur ESIF-subsidies worden toegekend aan excellente Horizon 2020-projecten;

9.  merkt op dat belangrijke onderdelen van het Horizon 2020-budget zullen worden gedelegeerd aan publiek-publieke partnerschappen en publiek-private partnerschappen, wat mogelijkheden biedt om de bestuursmechanismen van de publiek-publieke partnerschappen te gebruiken om de synergieën met de initiatieven voor slimme specialisatie (RIS3) en de programma's te optimaliseren door het ontwerp van de jaarlijkse werkprogramma's;

10.  benadrukt dat het EFSI een aanvulling moet vormen bovenop de ESI-fondsen, andere EU-programma's, zoals Horizon 2020, en de inbreng van de Europese Investeringsbank; merkt op dat hieruit volgt dat het EFSI gericht is op andere soorten projecten dan die waarvoor de 2,2 miljard EUR via Horizon 2020 zou worden ingezet; benadrukt dat volledige samenhang en synergieën tussen alle EU-instrumenten moeten worden gewaarborgd om de overkoepelende strategische doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei te kunnen behalen en overlappingen of tegenstellingen, zowel onderling als tussen de verschillende niveaus van beleidsuitvoering, te voorkomen, en dit als aanvulling op nationale en regionale financiering en programma's; herinnert eraan dat uit de evaluatie van de Europa 2020-strategie moet blijken welke middelen nodig zijn terwijl alle beschikbare middelen effectief worden benut en de verwachte resultaten wat de overkoepelende strategische doelstellingen betreft worden behaald, aangezien de kwantiteit, kwaliteit en impact van de investeringen in onderzoek en innovatie moeten worden verbeterd door een gecoördineerd gebruik van de instrumenten van het cohesiebeleid en Horizon 2020;

11.  vraagt de Commissie de synergieën tussen de fondsen systematisch te monitoren en een mededeling over deze synergieën te publiceren, met name over de synergieën tussen Horizon 2020 en RIS3, teneinde voorbeelden van best practices te verspreiden en het effect daarvan te vergroten in de aanloop naar de evaluatie van de Europa 2020-strategie; herinnert eraan dat een dergelijk systeem niet tot meer administratieve rompslomp mag leiden;

12.  wijst op het verkennende werk van de commissaris voor Onderzoek, Wetenschap en Innovatie met betrekking tot de mogelijke oprichting van een Europese Innovatieraad voor betere coördinatie van de innovatie-initiatieven in de Europese Unie; merkt op dat een Europese Innovatieraad vooral tot doel moet hebben obstakels voor commercialisering in Europa uit de weg te ruimen en de innovatiekloof te dichten; benadrukt dat alle belanghebbenden bij de Europese Innovatieraad betrokken moeten worden, dat de raadplegings- en besluitvormingsprocedures transparant en snel moeten verlopen en dat overlapping moet worden voorkomen; onderstreept voorts dat de kredieten waarin het Horizon 2020-budget thans voorzien, niet verder mogen worden verlaagd, aangezien zij reeds zijn gekort als onderdeel van het EFSI;

13.  wijst op het verband tussen Horizon 2020 en de ESI-fondsen op het vlak van beveiliging (de noodzaak om in de hele EU te beschikken over hetzelfde niveau van ICT-infrastructuur); is voorstander van een harmonisatie van de structuren voor ICT-beveiliging; vraagt voorts dat deze programma's onderling worden gekoppeld wat de auditprocedures betreft, en vraagt de Commissie een duidelijke, afgestemde en gecoördineerde benadering voor de periode na 2020 vast te stellen, met bijzondere aandacht voor administratieve en auditprocedures, proportionaliteit en verantwoordingsplicht;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de nationale regeringen en de regionale overheden van de lidstaten.