Ontwerpresolutie - B8-1055/2016Ontwerpresolutie
B8-1055/2016

ONTWERPRESOLUTIE over de noodzaak van een Europees herindustrialiseringsbeleid in het licht van de recente Caterpillar- en Alstom-zaken

28.9.2016 - (2016/2891(RSP))

naar aanleiding van verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Anthea McIntyre, Zdzisław Krasnodębski, James Nicholson, Helga Stevens namens de ECR-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-1051/2016

Procedure : 2016/2891(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-1055/2016
Ingediende teksten :
B8-1055/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-1055/2016

Resolutie van het Europees Parlement over de noodzaak van een Europees herindustrialiseringsbeleid in het licht van de recente Caterpillar- en Alstom-zaken

(2016/2891(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het Verdrag betreffende de EU (VEU), met name artikel 5, lid 3, VEU en het bijbehorende Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

–  gezien zijn eerdere resoluties over concurrentievermogen, herstructurering, verplaatsing en sluiting van ondernemingen in de EU,

–  gezien de verklaring van de Europese Raad van 19 februari 2016 over het concurrentievermogen,

–  gezien de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 29 september 2016,

–  gezien de twee verslagen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, ERM 2012 ("Arbeidsmarkten, arbeidsomstandigheden en levensvoldoening na de herstructurering") en ERM 2009 ("Herstructurering tijdens recessie"),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De digitalisering van het Europese bedrijfsleven" (COM(2016)0180),

–  gezien de "Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen" van de Commissie,

–  gezien het interinstitutioneel akkoord van 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de recente Caterpillar- en Alstom-zaken voortvloeien uit de veelvuldige en toenemende herstructurering in veel lidstaten als gevolg van het veranderende economische klimaat, met dikwijls onverwachte effecten voor gemeenschappen en voor de economische en sociale structuur van de betreffende lidstaat;

B.  overwegende dat hervestiging, productieverplaatsing, sluitingen, fusies, acquisities, overnames, reorganisaties van de productie en outsourcing van activiteiten de meest voorkomende vormen van herstructurering zijn;

C.  overwegende dat voorlichting en raadpleging van werknemers een kernonderdeel is van de sociale modellen in de lidstaten;

D.  overwegende dat de lidstaten in de komende decennia zullen worden geconfronteerd met grote economische uitdagingen op een snel veranderende en steeds complexer wordende wereldmarkt; overwegende dat de lidstaten in samenwerking met de sector het niveau van productiviteit en innovatie moeten verhogen om aan de economische uitdagingen het hoofd te bieden;

E.  overwegende dat de instandhouding van een duurzame, sterke en concurrerende industriële basis van wezenlijk belang is voor de agenda van de EU voor groei en concurrentievermogen;

F.  overwegende dat lokale en regionale besluitvormers verantwoordelijk zijn voor twee derde van de publieke investeringen in de EU[1] en dat het daarom van zeer groot belang is dat zij voortdurend overleg plegen met het bedrijfsleven en de industrie;

G.  overwegende dat de Unie en haar lidstaten een rol te vervullen hebben bij het coördineren van het beleid om ervoor te zorgen dat duurzame, concurrerende productiesectoren kunnen inspelen op veranderende omstandigheden op de Europese en de niet-Europese markt;

1.  verklaart zich solidair met de werknemers en de aannemers van deze bedrijven, alsmede met de regio's die de gevolgen van deze sluitingen ondervinden;

2.  is van mening dat verlaging van de administratieve lasten en de nalevingskosten voor ondernemingen, en het intrekken van overbodige wetgeving, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de hoge normen inzake de bescherming van consumenten, werknemers, de gezondheid en het milieu, kernonderdelen moeten vormen van alle EU-beleid op het gebied van herindustrialisering;

3.  is van mening dat het industriële concurrentievermogen moet worden geïntegreerd in alle relevante beleidsterreinen van de EU, met inbegrip van de digitale sector, om in alle lidstaten een sterke industriële basis te kunnen garanderen;

4.  wijst erop dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) een instrument is waarmee een specifieke eenmalige kortetermijnmaatregel kan worden genomen om bij te dragen aan de herintreding van ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt;

5.  benadrukt echter dat het EFG alleen ingezet kan worden als de werknemers al zijn ontslagen en dat de lidstaten en de EU zich meer moeten inzetten om de juiste economische en wetgevende omgeving te scheppen om het concurrentievermogen te stimuleren en duurzame vaste banen te creëren;

6.  wijst op de recente trend dat bedrijven productie- en dienstenactiviteiten naar Europa terughalen, en op de kansen die dit biedt voor groei en nieuwe banen; verzoekt de Commissie na te denken over manieren waarop de EU een stimulerend klimaat kan scheppen om bedrijven te helpen hun voordeel te doen met de mogelijkheden die het terughalen van activiteiten biedt;

7.  wijst erop dat enige vooruitgang is geboekt met recente beleidsinitiatieven zoals het Europees Fonds voor strategische investeringen; is van mening dat de mogelijkheden van steeds strategischere en meer doelgerichte kredietverstrekking door de Europese Investeringsbank aan projecten voor innovatie en industriële transformatie, met name in de fabricagesector en de sector van aanverwante diensten, verder moeten worden onderzocht;

8.  benadrukt de belangrijke rol die het bedrijfsleven kan spelen door samen te werken met de onderwijsstelsels in de eigen lidstaat; onderstreept het belang van de bevordering van betere synergieën tussen onderwijssystemen, universiteiten en de arbeidsmarkt, met inbegrip van blootstelling aan de arbeidsmarkt en samenwerking met het bedrijfsleven bij het opzetten van innovatieclusters;

9.  meent dat de lidstaten door een internationaal concurrerend opleidingsniveau hoogwaardige segmenten van de wereldmarkt kunnen veroveren;

10.  onderstreept dat nieuwe eerlijke en evenwichtige handelsakkoorden als onderdeel van de Europese agenda voor groei van fundamenteel belang zijn om een op de buitenwereld gericht, concurrerend Europees economisch kader te ontwikkelen dat aan de burgers, consumenten en werknemers concrete voordelen kan bieden en nieuwe banen kan scheppen;

11.  wijst erop dat van de toeleveringsketen waar de belangrijkste Europese fabrikanten voornamelijk van afhankelijk zijn kmo's deel uitmaken die vaak minder in staat zijn om in te spelen op dergelijke herstructureringen; vraagt om aandacht voor de unieke positie van kmo's bij toekomstige beleidsinitiatieven van de EU op het gebied van industrie;

12.  verzoekt speciale aandacht te geven aan kmo's en de samenwerking tussen gevestigde ondernemingen en nieuwe bedrijven te versterken, om bij te dragen aan het verwezenlijken van een duurzamer en concurrerender bedrijfsmodel en het verwerven van wereldwijde leidersposities;

13.  roept de lidstaten, de lokale en de regionale autoriteiten op een breed scala aan opkomende industrieën en belangrijke groeisectoren aan te wijzen waarop de lidstaten zich moeten richten bij de ontwikkeling van hun basis van vaardigheden;

14.  roept de Commissie, de Raad en de lidstaten op de uitdagingen waar de Europese industrie mee te maken heeft in het oog te houden en waar nodig met deze uitdagingen rekening te houden bij de ontwikkeling van relevante beleidsinitiatieven, een en ander in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.