Ontwerpresolutie - B8-0590/2017Ontwerpresolutie
B8-0590/2017

ONTWERPRESOLUTIE over de evaluatie van de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving

8.11.2017 - (2017/2705(RSP))

naar aanleiding van vragen met verzoek om mondeling antwoord B8‑0000/2017 en B8‑0000/2017
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement

Sirpa Pietikäinen, Simona Bonafè, Mark Demesmaeker, Gerben-Jan Gerbrandy, Luke Ming Flanagan, Benedek Jávor namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

Procedure : 2017/2705(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0590/2017
Ingediende teksten :
B8-0590/2017
Aangenomen teksten :

B8‑0590/2017

Resolutie van het Europees Parlement over de evaluatie van de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving

(2017/2705(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 februari 2017 getiteld "Evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid: Gemeenschappelijke uitdagingen en hoe inspanningen te bundelen om betere resultaten te realiseren" (COM(2017)0063), en de bijbehorende 28 landverslagen,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2016, getiteld "Voordeel halen uit het milieubeleid van de EU door een regelmatige evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid" (COM(2016)0316),

–  gezien Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet" (het 7e MAP)[1],

–  gezien de op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de VN goedgekeurde resolutie getiteld "Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development" (A/RES/70/1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2016 getiteld "Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst, Europese duurzaamheidsmaatregelen" (COM(2016) 739),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 mei 2017 getiteld "Europees semester 2017: landspecifieke aanbevelingen" (COM(2017) 500),

–  gezien het verslag van de Commissie van 2 december 2015 getiteld "Maak de cirkel rond: Een EU-actieplan voor de circulaire economie" (COM(2015) 614),

–  gezien het verslag van de Commissie van 26 januari 2017 over de tenuitvoerlegging van het actieplan voor de circulaire economie (COM(2017) 33),

–  gezien de vragen aan de Raad (O-000065/2017 – B8-0000/2017) en de Commissie (O‑000066/2012 – B8-0000/2017) over de EU-evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid (EIR),

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU een sterke milieuwetgeving heeft, maar dat de slappe en gebrekkige tenuitvoerlegging ervan nog altijd een probleem vormt; overwegende dat deze tekortkomingen in de tenuitvoerlegging duurzame ontwikkeling in de weg staan, grensoverschrijdende gevolgen hebben voor het milieu en de gezondheid van de mens en een beduidende sociaal-economische kostenpost vormen; overwegende dat deze tekortkomingen bovendien de geloofwaardigheid van de EU aantasten;

B.  overwegende dat 70 % van de milieuwetgeving van de EU door regionale en lokale autoriteiten ten uitvoer wordt gelegd;

C.  overwegende dat uit de EU-evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid (EIR) en de 28 landverslagen opnieuw is gebleken dat de tenuitvoerlegging van het milieubeleid in de EU sterk uiteenloopt per lidstaat en milieugebied; er echter op wijzend dat er gemeenschappelijke probleemgebieden zijn waarbij in de hele EU sprake is van schamele tenuitvoerlegging, en dat het daarbij vaak gaat om de ernstigste milieugerelateerde gezondheidsbedreigingen;

D.  overwegende dat de tweejaarlijkse verslagen van groot belang zijn voor het onthullen van de werkelijke stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging in de lidstaten, maar dat regelmatige monitoring ook belangrijk zou zijn;

E.  overwegende dat de EIR weliswaar belangrijke onderdelen van de milieuwetgeving bestrijkt, maar dat die evaluatie nog verder moet worden uitgebreid om stelselmatiger oplossingen te kunnen bieden voor de uitdagingen die duurzame ontwikkeling van het milieu meebrengt;

F.  overwegende dat de EIR een sectoroverschrijdend middel moet zijn voor de beoordeling van de milieueffecten in andere bedrijfstakken, zoals de landbouw, de visserij, de industrie, het vervoer, de bosbouw, en het regionaal beleid in het algemeen;

G.  overwegende dat de Commissie ernaar moet streven dat de gegevens die voor de beoordeling van de prestaties van de lidstaten worden gebruikt, beter vergelijkbaar worden; overwegende dat de verschillen tussen de gegevens die in de verschillende lidstaten verzameld worden een belangrijke hinderpaal vormen voor de vergelijkbaarheid ervan en uiteindelijk ook voor de evaluatie zelf;

H.  overwegende dat het van belang is alle bevoegde autoriteiten bij de EIR te betrekken op een wijze die strookt met de institutionele realiteit van de lidstaten; overwegende dat het vooral van belang is te benadrukken dat in sommige lidstaten de regio's volledig bevoegd zijn op het gebied van milieuwetgeving;

I.  overwegende dat de EIR volledig complementair is ten opzichte van andere instrumenten die een betere implementatie nastreven, zoals IMPEL (Netwerk voor de tenuitvoerlegging van en de controle op de toepassing van het milieurecht) en het project "Make it work";

J.  overwegende dat de EIR moet worden gezien als een instrument voor beleidsdiscussie, vooral op ministerieel niveau, en niet uitsluitend als een technisch instrument;

Belang en context van de EIR

1.  is ingenomen met het initiatief van de Commissie om de EIR in te voeren en onderkent dat die enorme mogelijkheden biedt als de politiek er voldoende belang aan hecht en de EIR volledig transparant is; wijst erop dat de EIR ervoor kan zorgen dat problemen bij de tenuitvoerlegging hoog op de politieke agenda komen te staan, dat beleidsmakers een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing tot hun beschikking hebben en uiteindelijk dat de tenuitvoerlegging van EU-milieuwetgeving en -beleid wordt verbeterd;

2.  herinnert eraan dat het Parlement meermaals verzocht heeft om een proactievere rol van de Commissie in de monitoring, begeleiding en ondersteuning van de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving en -beleid, bijvoorbeeld in verband met de natuurrichtlijnen; is van mening dat de Commissie gedecideerd moet optreden in geval van inbreuk daarop en daarbij actief gebruik moet maken van alle wetgevingsmaatregelen waarover zij beschikt;

3.  staat achter de sectoroverschrijdende, holistische benadering van de Commissie waarbij verschillende belanghebbenden betrokken zijn, wat essentieel is om in de praktijk veranderingen te bewerkstelligen; is ingenomen met het feit dat door middel van de EIR de grondoorzaken van de gebrekkige tenuitvoerlegging kunnen worden blootgelegd en stelt voor maatregelen te nemen om deze uitdagingen op constructieve wijze aan te pakken;

4.  is van mening dat de EIR deel moet uitmaken van de instrumenten ter bevordering van de coherentie met de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) en ter beoordeling van de vorderingen van de lidstaten en de Unie bij het verwezenlijken van de milieugerelateerde SDG's; verzoekt de Commissie in dit verband verder na te gaan hoe de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving van de EU ook bevorderlijk is voor de verwezenlijking van de desbetreffende SDG's en het halen van specifieke SDG-indicatoren en -streefcijfers door de lidstaten;

5.  is van oordeel dat de EIR tevens een preventieve werking kan hebben en zo kan bijdragen aan de verlaging van het aantal inbreukprocedures; benadrukt echter dat de EIR niet mag leiden tot uitstel of afstel van noodzakelijk optreden van de Commissie in geval van inbreuken;

Verbetering van de EIR en van de resultaten

6.  vindt het verheugend dat de EIR het merendeel van de thematische doelstellingen van het zevende EU-milieuactieprogramma (het 7e MAP) bestrijkt; betreurt echter dat belangrijke kwesties als klimaatverandering, maatregelen voor een efficiënter en zuiniger energiegebruik, chemische stoffen en industriële emissies en diverse systemische en milieuproblemen in verband met energie-, vervoer-, product- en regionaal beleid niet aan de orde komen en verzoekt de Commissie te waarborgen dat deze in toekomstige versies wel aan bod komen; wijst erop dat er met de bestaande, al door het Europees Milieuagentschap gepubliceerde gegevens minstens een voorlopige analyse op zowel EU- als lidstaatniveau had kunnen worden gemaakt van de tenuitvoerlegging van de wetgeving in verband met klimaatverandering en de maatregelen voor een efficiënter en zuiniger energiegebruik;

7.  betreurt voorts dat belangrijke kwesties als hormoon- en medicijnresten in afval-, oppervlakte- en grondwater en de gevolgen ervan voor drinkwater, volksgezondheid, biodiversiteit en (aquatisch) milieu evenmin aan de orde worden gesteld en verzoekt de Commissie te waarborgen dat deze in toekomstige versies wel aan bod komen;

8.  vestigt de aandacht op het feit dat de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling op mondiaal niveau en het 7de MAP op EU-niveau een kader scheppen voor progressief milieubeleid;

9.  is van mening dat een betere koppeling tussen de EIR en het Europees semester de samenhang van het optreden van de Unie ten goede zou komen;

10.  benadrukt dat de beperkte beschikbaarheid van gegevens tot tekortkomingen in de tenuitvoerlegging kan leiden en de evaluatie van de tenuitvoerlegging kan bemoeilijken;

11.  wijst op het belang van het harmoniseren van gegevens en verslaglegging om toekomstige evaluatieprocessen te stroomlijnen; verzoekt de Commissie de vergelijkbaarheid van gegevens te bevorderen en in toekomstige EIR's een afzonderlijk onderdeel te wijden aan de beoordeling van de verslagen en gegevens die uit hoofde van de verschillende richtlijnen door de lidstaten beschikbaar worden gesteld; benadrukt het belang van veilige elektronische gegevensuitwisseling om de verslaglegging door de lidstaten te vergemakkelijken;

12.  benadrukt dat voor de kwalitatieve beoordeling ook gebruik moet worden gemaakt van kwantitatieve streefcijfers; is in dit verband van mening dat betere coördinatie met het Europees Milieuagentschap zou kunnen helpen bij het ontwikkelen van passende indicatoren;

13.  benadrukt dat in de EIR rekening moet worden gehouden met en een beoordeling moet worden gemaakt van ernstige problemen en mogelijk met elkaar botsende doelstellingen tussen milieubeleid en ander sectoraal beleid, waarbij gesignaleerde discrepanties benadrukt moeten worden en voorstellen moeten worden gedaan om die te corrigeren;

14.  is van mening dat de lidstaten minder ruimte zouden moeten hebben om zelf oplossingen te vinden voor een betere tenuitvoerlegging;

Betere tenuitvoerlegging van milieuwetgeving

15.  benadrukt dat het feit dat op andere beleidsgebieden onvoldoende rekening wordt gehouden met milieuaspecten een van de grondoorzaken is van tekortkomingen in de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving en -beleid;

16.  benadrukt dat de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving verbeterd zou kunnen worden door die wetgeving beter te integreren in andere beleidsdomeinen en door het voorzorgsbeginsel onverkort toe te passen;

17.  meent dat het gebrek aan bestuurlijke capaciteit en het gebrek aan governance – twee van de hoofdoorzaken van gebrekkige tenuitvoerlegging – ten dele veroorzaakt worden door ontoereikende financiering en inefficiënt gebruik van de beschikbare financiële middelen door de lidstaten en verzoekt de lidstaten daarom de situatie op deze punten te verbeteren;

18.  is van mening dat het voor een goede en sterke governance en meer doeltreffendheid noodzakelijk is dat overheden op alle niveaus partnerschappen aangaan en transparantie betrachten en dat er gezorgd wordt voor een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden, toewijzing van voldoende middelen, capaciteitsopbouw en betere coördinatiemechanismen;

19.  is van mening dat gebruikmaking van marktinstrumenten door de lidstaten, zoals een fiscaal beleid dat gebaseerd is op het beginsel dat de vervuiler betaalt, een doeltreffend en doelmatig middel is om de doelstelling van volledige tenuitvoerlegging van het milieubeleid te verwezenlijken;

20.  steunt het van harte dat in het kader van de EIR de nadruk wordt gelegd op de uitwisseling van optimale werkmethoden en peer-to-peer-doorlichting en is van mening dat deze praktijken lidstaten die problemen ondervinden bij de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving kunnen helpen bij het vinden van innovatieve oplossingen; is er in dit verband van overtuigd dat richtsnoeren van de Commissie nuttig zouden zijn;

21.  is van mening dat er in de EIR duidelijke en strikte, door de Commissie vastgestelde tijdschema's moeten worden opgenomen om de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving in de lidstaten te waarborgen;

22.  is van mening dat zowel de lidstaten als de burgers er baat bij hebben als de EIR ook als middel wordt gebruikt om het publiek te informeren en bewust te maken, de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de inzet van het publiek te vergroten en de voorlichting over milieubeleid te bevorderen; verzoekt de Commissie in dit verband een instrumentarium van maatregelen te ontwikkelen voor de beoordeling van de milieuprestaties van de lidstaten, waaronder toetsing aan beste praktijken en scorebordverslagen, die regelmatig moeten worden geactualiseerd en gepubliceerd moeten worden om te waarborgen dat zij openbaar zijn;

23.  verzoekt de Commissie en de lidstaten het toezicht op de naleving te versterken, onder meer door zich beter en meer in te spannen voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn milieuaansprakelijkheid;

24.  benadrukt dat ngo's en het grote publiek ook een belangrijke rol kunnen spelen bij het bevorderen van betere tenuitvoerlegging en zodoende bij het in stand houden van de rechtsstaat, indien er sprake is van daadwerkelijke toegang tot de rechter;

25.  verzoekt de Commissie met een wetgevingsvoorstel voor milieu-inspecties te komen om vaart te zetten achter de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving en -normen;

26.  verzoekt de Commissie om, in de context van goede governance en toezicht op de naleving, een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen inzake minimumnormen voor toegang tot rechterlijke toetsing en voor te stellen dat de Aarhusverordening betreffende de toepassing van het Verdrag op het optreden van de Unie wordt herzien om rekening te houden met de recente aanbeveling van het comité van toezicht op de naleving van de Aarhusverordening;

Rol van de lidstaten en de EU-instellingen in de follow-up van de EIR

27.  roept de Commissie, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de betrokken belanghebbenden op zich onverwijld ten volle in te zetten voor de EIR; benadrukt de belangrijke rol van de regionale en lokale autoriteiten; verzoekt de lidstaten de lokale en regionale autoriteiten volledig te betrekken bij het netwerk van de Europese Unie voor de tenuitvoerlegging en handhaving van het milieurecht (IMPEL) en hen aan te moedigen zich daar meer voor in te zetten, en de inschakeling van lokale en regionale deskundigen te stimuleren om de uitwisseling van gegevens, kennis en optimale praktijken moet spoed te verbeteren;

28.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de gegevensverzameling en de beschikbaarheid van informatie te verbeteren, goede praktijken beter te verspreiden, de betrokkenheid van de burgers te vergroten en te overwegen plaatselijke autoriteiten in ruimere mate te betrekken bij de ontwikkeling van milieubeleid;

29.  verzoekt de bevoegde autoriteiten op het relevante niveau in de lidstaten te zorgen dat er een open en inclusieve dialoog over de tenuitvoerlegging wordt georganiseerd, met adequate informatievoorziening aan en participatie van het publiek en het maatschappelijk middenveld, en verzoekt de Commissie aan die dialoog deel te nemen en het Parlement op de hoogte te houden;

30.  is ingenomen met de beleidsvoorstellen van de Commissie inzake een specifiek kader voor een gestructureerde dialoog over de tenuitvoerlegging, maar acht het essentieel dat ervoor wordt gezorgd dat dit proces transparant is en dat de betroffen ngo's en de voornaamste belanghebbenden eraan deelnemen;

31.  is ingenomen met de discussie tussen de Commissie, de lidstaten en de belanghebbenden in de deskundigengroep "Vergroening van het Europees semester", maar meent dat de inschakeling van een afzonderlijke deskundigengroep voor de tenuitvoerlegging van het milieubeleid naast de bilaterale dialogen met de landen zou kunnen bijdragen aan de gestructureerde dialoog over de tenuitvoerlegging;

32.  dringt erop aan dat de tenuitvoerleggingskwestie een vast punt in de prioriteiten en programma's van het voorzitterschapstrio wordt dat ten minste eenmaal per jaar – wellicht via een speciale implementatieraad – moet worden besproken in de Raad Milieu en er in aanvulling hierop een ander forum wordt ingesteld waarvan ook het Parlement en het Comité van de Regio's deel uitmaken; verzoekt om gezamenlijke vergaderingen van de Raad om de tenuitvoerlegging van sectoroverschrijdende, horizontale kwesties en gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken en nieuwe problemen met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen aan de orde te stellen;

°

°  °

33.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.