Ontwerpresolutie - B8-0141/2019Ontwerpresolutie
B8-0141/2019

ONTWERPRESOLUTIE over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 4114 (DP-ØØ4114-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

21.2.2019 - (D060242/03 – 2019/2551(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 106, leden 2 en 3, van het Reglement
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Verantwoordelijk lid: Bart Staes

Guillaume Balas, Lynn Boylan, Eleonora Evi, Sirpa Pietikäinen, Valentinas Mazuronis

Procedure : 2019/2551(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0141/2019
Ingediende teksten :
B8-0141/2019
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0141/2019

Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 4114 (DP-ØØ4114-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(D060242/03 – 2019/2551(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 4114 (DP‑ØØ4114-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D060242/03),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders[1], en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

–  gezien de stemming van 14 januari 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

–  gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[2],

–  gezien het advies dat op 19 april 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd, op 24 mei 2018 werd gepubliceerd en op 5 juli 2018 werd gewijzigd[3],

–  gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen[4],

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Pioneer Overseas Corporation op 27 november 2014 namens Pioneer Hi-Bred International Inc., gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika, bij de bevoegde nationale instantie van Nederland overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 4114, en dat de aanvraag ook betrekking had op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde mais 4114 voor andere toepassingen dan levensmiddelen en diervoeders, met uitzondering van de teelt;

B.  overwegende dat de EFSA op 19 april 2018 een gunstig advies met betrekking tot de aanvraag heeft uitgebracht;

C.  overwegende dat genetisch gemodificeerde mais 4114 ontwikkeld is voor het tot expressie brengen van drie insectendodende eiwitten (Cry1F, Cry34Ab1en Cry35Ab1), met het oog op bescherming tegen specifieke schadelijke schubvleugeligen en schildvleugeligen, alsmede van het PAT-eiwit, dat tolerantie geeft voor het actieve herbicidebestanddeel glufosinaat-ammonium;

Residuen en componenten van de complementaire herbiciden

D.  overwegende dat de toepassing van de complementaire herbiciden, in dit geval glufosinaat, behoort tot de gangbare landbouwpraktijken bij de teelt van herbicideresistente gewassen en dat daarom te verwachten valt dat zij zullen worden blootgesteld zowel aan hogere als aan herhaalde doses, hetgeen niet alleen zal leiden tot een grotere aanwezigheid van residuen in de oogst, en dus in het ingevoerde product, maar ook van invloed kan zijn op de samenstelling van het genetisch gemodificeerde gewas en op de agronomische eigenschappen ervan;

E.  overwegende dat het gebruik van glufosinaat niet toegestaan is in de Unie sinds 1 augustus 2018, aangezien het is ingedeeld als toxisch ten aanzien van de voortplanting en dus valt onder de uitsluitingscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad[5];

F.  overwegende dat gegevens over de hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten essentieel zijn voor een grondige risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen; overwegende dat residuen die afkomstig zijn van besproeiing met herbiciden, worden beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid valt van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen; overwegende dat het effect van het besproeien van genetisch gemodificeerde mais met herbiciden niet beoordeeld is;

G.  overwegende dat de lidstaten in het kader van het in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie niet verplicht zijn om residuen van glufosinaat op ingevoerde mais te meten om naleving te garanderen van de maximumgehalten aan residuen[6]; overwegende dat niet kan worden gegarandeerd dat de residuen van glufosinaat op genetisch gemodificeerde mais 4114 niet hoger zullen liggen dan de in de Unie geldende maximumgehalten;

Bt-toxinen

H.  overwegende dat genetisch gemodificeerde mais 4114 drie Bt-toxinen (het Cry1F-, het Cry34Ab1 en het Cry35Ab1-eiwit) tot expressie brengt, die bescherming bieden tegen bepaalde schadelijke schubvleugeligen en schildvleugeligen;

I.  overwegende dat Cry1-eiwitten zijn erkend als proteïnen met adjuvans-eigenschappen, d.w.z. dat zij de allergene eigenschappen van andere levensmiddelen kunnen versterken, maar dat dit niet door de EFSA is geanalyseerd; overwegende dat dit problematisch is, omdat Bt-toxinen kunnen worden gemengd met allergenen in levensmiddelen en diervoeders zoals sojabonen;

J.  overwegende dat in een wetenschappelijke studie uit 2017 over de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van Bt-toxinen en residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden, is geconcludeerd dat speciale aandacht moet worden besteed aan de residuen van herbiciden en de interactie daarvan met Bt-toxinen[7]; overwegende dat dit niet door de EFSA is onderzocht;

Gebrek aan democratische legitimiteit

K.  overwegende dat de stemming van 14 januari 2019 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

L.  overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting van haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, als in de toelichting van het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité van lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie met het oog op een definitief besluit, die in het geheel van de procedure zeer uitzonderlijk is, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze[8];

M.  overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen[9], en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;

1.  is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;

2.  is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld[10] de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.  verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.  verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een herbicide dat niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie, in dit geval glufosinaat;

5.  verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen zonder dat er een volledige beoordeling is verricht van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden, metabolieten en commerciële toepassingen in de landen waar ze worden geteeld;

6.  verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en hun residuen volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

7.  herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;

8.  verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot aanvragen voor toelating van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;

9.  verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

10.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

 

Laatst bijgewerkt op: 4 maart 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid