Ontwerpresolutie - B9-0149/2019Ontwerpresolutie
B9-0149/2019

ONTWERPRESOLUTIE over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie wat de beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen betreft

21.10.2019 - (D045385/06 – 2019/2776(RPS))

ingediend overeenkomstig artikel 112, leden 2 en 3, en lid 4, onder c), van het Reglement

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Bevoegde leden: Bas Eickhout, Eric Andrieu, Martin Hojsík, Anja Hazekamp

Procedure : 2019/2776(RPS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0149/2019
Ingediende teksten :
B9-0149/2019
Debatten :
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

B9‑0149/2019

Resolutie van het Europees Parlement over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie wat de beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen betreft

(D045385/06 – 2019/2776(RPS))

Het Europees Parlement,

 gezien de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie wat de beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen betreft (D045385/06),

 gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad[1], en met name artikel 4, artikel 78, lid 1, onder c), en bijlage II, punt 3.8.3,

 gezien Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie van 10 juni 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat uniforme beginselen voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen betreft[2],

 gezien Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen[3], en gezien Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen[4],

 gezien de richtsnoeren van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) over de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (Apis mellifera, Bombus spp. en solitaire bijen) die op 27 juni 2013 zijn goedgekeurd en op 4 juli 2014 voor het laatst zijn bijgewerkt[5] (“Bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013”),

 gezien artikel 5 bis, lid 3, onder b), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[6],

 gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden[7],

 gezien artikel 112, leden 2 en 3, en lid 4, onder c), van zijn Reglement,

 gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A. overwegende dat er volgens de Commissie sprake is van een “dramatische daling van het vóórkomen en de diversiteit van allerlei soorten Europese wilde bestuivende insecten, waaronder wilde bijen, zweefvliegen, vlinders en motten. Talrijke soorten bestuivers zijn uitgestorven of worden met uitsterven bedreigd”[8];

B. overwegende dat uit het externe wetenschappelijke rapport van de EFSA van 29 februari 2016 over de toxiciteit van pesticiden is gebleken dat “de toxiciteit op lange termijn een orde van grootte groter kan zijn dan op basis van kortetermijntests voorspeld wordt”[9];

C. overwegende dat uit hoofde van artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 het doel van die verordening is om “een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen en de werking van de interne markt te verbeteren door de regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, te harmoniseren en tegelijkertijd de landbouwproductie te verbeteren”;

D. overwegende dat in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt bepaald dat “een werkzame stof overeenkomstig bijlage II wordt goedgekeurd indien in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis kan worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, met inachtneming van de in de punten 2 en 3 van die bijlage vastgestelde goedkeuringscriteria, aan de in de leden 2 en 3 gestelde eisen voldoen”;

E. overwegende dat een gewasbeschermingsmiddel krachtens artikel 4, lid 3, onder e), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 “geen onaanvaardbare effecten op het milieu” mag hebben, en dat in het bijzonder rekening moet worden gehouden met bepaalde overwegingen wanneer de door de EFSA aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te beoordelen beschikbaar zijn, met name de overweging van “de gevolgen ervan voor niet-doelsoorten, ook voor het gedrag van deze soorten”;

F. overwegende dat overeenkomstig punt 3.8.3, tweede streepje, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 een werkzame stof, beschermstof of synergist slechts wordt goedgekeurd wanneer bij een passende risicobeoordeling op grond van communautaire of internationale richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven is vastgesteld dat het gebruik onder de voorgestelde voorwaarden van gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof, beschermstof of synergist bevatten “geen onaanvaardbare acute of chronische gevolgen heeft voor het overleven en de ontwikkeling van een honingbijenkolonie, rekening houdend met effecten op de larven of op het gedrag van de honingbijen”;

G. overwegende dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 dus verder is gegaan dan de oude Richtlijn 91/414/EEG[10] van de Raad, onder meer door expliciete voorschriften in te voeren met betrekking tot de chronische gevolgen van het gebruik van een werkzame stof, beschermstof of synergist voor het overleven en de ontwikkeling van een kolonie;

H. overwegende dat de gegevensvereisten voor werkzame stoffen en voor gewasbeschermingsmiddelen in 2013 zijn gewijzigd om daarin ook onderzoek naar de chronische gevolgen van deze stoffen en producten voor bijen op te nemen, evenals een studie naar de gevolgen van deze stoffen en producten voor de ontwikkeling van honingbijen en andere levensfasen van honingbijen[11];

I. overwegende dat de EFSA in 2013 de risicobeoordelingsmethode dienovereenkomstig heeft geactualiseerd, daarbij onder meer rekening houdend met chronische gevolgen voor bijen en negatieve gevolgen voor hommels en solitaire bijen;

J. overwegende dat de geactualiseerde risicobeoordelingsmethode is toegepast in de EFSA-beoordelingen van bevestigende gegevens overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 485/2013 van de Commissie[12] met betrekking tot drie neonicotinoïden, hetgeen in 2018 tot bijna volledige beperkingen heeft geleid[13];

K. overwegende dat de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 echter nog steeds niet formeel zijn goedgekeurd door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde permanent comité (“het Permanent Comité”);

L. overwegende dat de Commissie van mening is dat zij alleen kan vertrouwen op de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 voor besluiten in het kader van ad-hocevaluaties van goedkeuringen overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, maar niet voor standaardbesluiten inzake aanvragen voor goedkeuring of verlenging, indien de richtsnoeren niet door de lidstaten zijn goedgekeurd;

M. overwegende dat de Commissie heeft getracht de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 ten uitvoer te laten leggen, zodat deze ook van toepassing kunnen zijn op standaardbesluiten inzake de goedkeuring of de verlenging van werkzame stoffen en (hernieuwde) toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen;

N. overwegende dat de tenuitvoerlegging van de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 gedeeltelijk kan worden verwezenlijkt door de in Verordening (EU) nr. 546/2011 vastgestelde uniforme beginselen te wijzigen;

O. overwegende dat de Commissie hier echter van heeft afgezien, toen in 2018 zestien lidstaten bezwaar maakten tegen de tenuitvoerlegging van de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013, aangezien er geen verdere evaluatie was verricht[14], in het bijzonder van de onderdelen in verband met de beoordelingsmethode voor chronische risico’s;

P. overwegende dat er op grond van artikel 78, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in wijzigingen op Verordening (EU) nr. 546/2011 rekening moet worden gehouden met de huidige wetenschappelijke en technische kennis;

Q. overwegende dat in overweging 2 van de ontwerpverordening van de Commissie wordt gesteld dat “deze uniforme beginselen voor de beoordeling en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in het licht van de meest recente wetenschappelijke en technische kennis [moeten] worden gewijzigd”;

R. overwegende dat met de ontwerpverordening van de Commissie slechts wijzigingen worden aangebracht die zijn vermeld in de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 met betrekking tot de acute toxiciteit voor bijen, maar daarin wordt gezwegen over de chronische toxiciteit voor honingbijen, alsmede over de toxiciteit voor hommels en solitaire bijen;

S. overwegende dat de ontwerpverordening van de Commissie dus geen weerspiegeling vormt van de meest recente ontwikkelingen in wetenschappelijke en technische kennis, hetgeen in strijd is met overweging 2 van deze verordening en met de vereisten van artikel 78, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1107/2009, waardoor het vereiste van artikel 4, lid 1, van die verordening om stoffen goed te keuren in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis wordt ondermijnd, als gevolg waarvan ook de doelstelling van artikel 1, lid 3, van die verordening, namelijk een hoog niveau van bescherming van de diergezondheid en het milieu bereiken, wordt ondergraven;

T. overwegende dat volgens de EFSA voor een behoorlijke risicobeoordeling van bijen rekening moet worden gehouden met acute toxiciteit, chronische toxiciteit en toxiciteit voor larven[15];

U. overwegende dat het van het grootste belang is dat de chronische toxiciteit en toxiciteit voor larven worden beoordeeld, teneinde de risico’s van de nieuwe generatie systemische gewasbeschermingsmiddelen te kunnen aanpakken die leiden tot chronische blootstelling op lange termijn in plaats van acute blootstelling op korte termijn;

V. overwegende dat de door de Commissie in de ontwerpverordening voorgestelde wijzigingen slechts tot een verfijning van de tests over acute toxiciteit zouden leiden[16], en dat deze volgens een effectbeoordeling van de pesticidenindustrie het beschermingsniveau niet zouden veranderen[17];

W. overwegende dat het noch toereikend of passend noch in overeenstemming met de goedkeuringscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is om de door de EFSA voorgestelde wijzigingen uitsluitend met betrekking tot acute toxiciteit in de ontwerpverordening van de Commissie op te nemen;

X. overwegende dat aanvragers relevante gegevens over chronische toxiciteit moeten indienen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 283/2013 en Verordening (EU) nr. 284/2013;

Y. overwegende dat het bij gebrek aan bepalingen met betrekking tot chronische toxiciteit van Verordening (EU) nr. 546/2011 problematisch is voor de Commissie en de lidstaten om in hun besluiten inzake goedkeuring of toelating rekening te houden met de chronische gevolgen van dergelijke stoffen en producten voor bijen;

Z. overwegende dat vanwege deze situatie de correcte toepassing van de goedkeuringscriteria van artikel 4 van en bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 met betrekking tot bijen in het gedrang komt, waardoor vervolgens ook het doel van Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt ondermijnd, namelijk het bereiken van een hoog niveau van bescherming van de diergezondheid en het milieu;

AA. overwegende dat het onaanvaardbaar is dat de lidstaten bezwaar maken tegen de volledige tenuitvoerlegging van de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 en daardoor de correcte toepassing van de goedkeuringscriteria voor bijen in de weg staan;

AB. overwegende dat deze weerstand des te onacceptabeler is aangezien de richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) beschikbaar zijn voor het testen van chronische toxiciteit bij honingbijen en de gevolgen voor de larven van de honingbij (OESO-richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven 245 en 239), en voor het testen van acute toxiciteit bij hommels (OESO-richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven 246 en 247);

AC. overwegende dat de Commissie zelfs geen ontwerp bij het Permanent Comité heeft ingediend dat aansluit bij de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013; overwegende dat zij daarmee de verplichting als vastgelegd in artikel 5 bis, lid 4, van Besluit 1999/468/EG heeft omzeild om bij de Raad een voorstel in te dienen, waarna zij de maatregel had kunnen vaststellen als de Raad zich daar niet met gekwalificeerde meerderheid tegen verzette;

AD. overwegende dat het zeer betreurenswaardig is dat de Commissie geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 5 bis, lid 2, van Besluit 1999/468/EG, met als gevolg dat zestien lidstaten, die niettemin geen gekwalificeerde meerderheid vormden, erin geslaagd zijn de correcte toepassing van de goedkeuringscriteria met betrekking tot bijen te verhinderen;

AE. overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 16 januari 2019 heeft geoordeeld dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 zelf en de uitvoering ervan moesten worden verbeterd om het doel ervan te bereiken, en de Commissie en de lidstaten uitdrukkelijk heeft verzocht de bijgewerkte bijenrichtsnoeren van de EFSA onverwijld aan te nemen;

1. maakt bezwaar tegen de aanneming van de ontwerpverordening van de Commissie;

2. is van mening dat de ontwerpverordening van de Commissie niet verenigbaar is met het doel en de inhoud van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

3. verzoekt de Commissie haar ontwerpverordening in te trekken en onverwijld een nieuwe ontwerpverordening aan het Permanent Comité voor te leggen;

4. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de nieuwe ontwerpverordening gebaseerd is op de meest recente wetenschappelijke en technische kennis, en stelt daarom voor de uniforme beginselen niet alleen te wijzigen met betrekking tot de acute toxiciteit voor bijen, zoals in het huidige ontwerp, maar ten minste ook ten aanzien van de chronische toxiciteit en de toxiciteit voor de larven van honingbijen en de acute toxiciteit voor hommels, met name omdat voor al deze parameters richtsnoeren van de OESO voor het uitvoeren van proeven beschikbaar zijn;

5. verzoekt de Commissie zo nodig ten volle gebruik te maken van haar bevoegdheden uit hoofde van Besluit 1999/468/EG om de indiening van een passend voorstel voor toetsing door het Europees Parlement en de Raad te verkrijgen;

6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

Laatst bijgewerkt op: 22 oktober 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid