Parlementaire vraag - O-000014/2017Parlementaire vraag
O-000014/2017

Gevolgen van de beschikkingen van het Gerecht inzake de Verklaring EU-Turkije

6.3.2017

Vraag met verzoek om mondeling antwoord O-000014/2017
aan de Commissie
Artikel 128 van het Reglement
Judith Sargentini, Jean Lambert, namens de Verts/ALE-Fractie
Barbara Spinelli, Cornelia Ernst, Martina Anderson, Malin Björk, Marie-Christine Vergiat, Marina Albiol Guzmán, Fabio De Masi, Merja Kyllönen, Eleonora Forenza, Helmut Scholz, namens de GUE/NGL-Fractie
Birgit Sippel, Tanja Fajon, Sylvie Guillaume, Claude Moraes, Monika Flašíková Beňová, Ana Gomes, Cécile Kashetu Kyenge, Dietmar Köster, Marju Lauristin, Juan Fernando López Aguilar, Péter Niedermüller, Christine Revault D'Allonnes Bonnefoy, Elly Schlein, namens de S&D-Fractie
Fabio Massimo Castaldo, Laura Ferrara, Ignazio Corrao, Josep-Maria Terricabras

In zijn beschikkingen van 28 februari 2017 in de zaken T-192/16, T-193/16 en T-257/16, NF, NG en NM vs Europese Raad, stelt het Gerecht van de Europese Unie dat noch de Europese Raad noch enige andere instelling van de EU als onderdeel van de op 18 maart 2016 goedgekeurde Verklaring EU-Turkije heeft besloten tot een overeenkomst met de Turkse regering over migratie, en verklaarde zich dus onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van de eisers. Het Gerecht verklaarde verder dat, zelfs ervan uitgaande dat tijdens de bijeenkomst van 18 maart 2016 sprake was van de informele sluiting van een internationale overeenkomst [...], deze overeenkomst zou zijn gesloten tussen de staatshoofden en regeringsleiders van de EU-lidstaten en de Turkse premier.

1. Indien de Verklaring EU-Turkije, in het licht van wat voorafgaat, wordt beschouwd als een internationale overeenkomsten die gesloten is door de lidstaten, wat is dan de rechtsgrond voor de betrokkenheid van de EU-instellingen bij de tenuitvoerlegging ervan?

2. Meent de Commissie dat haar acties met het oog op de tenuitvoerlegging van de Verklaring EU-Turkije sinds deze op 20 maart 2016 in werking is getreden, en de toezeggingen die op grond van de Verklaring zijn gedaan, in overeenstemming zijn met de beschikkingen van het Gerecht van 28 februari 2017?

3. Wat is het standpunt van de Commissie ten aanzien van deze beschikkingen en is zij voornemens beroep aan te tekenen overeenkomstig artikel 56 van het Statuut van het HvJEU?