Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B8-0146/2016Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B8-0146/2016

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Libië

3.2.2016 - (2016/2537(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 123, leden 2 en 4, van het Reglement
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties:
ECR (B8-0146/2016)
ALDE (B8-0169/2016)
Verts/ALE (B8-0170/2016)
PPE (B8-0177/2016)
S&D (B8-0178/2016)

Elmar Brok, Cristian Dan Preda, Andrej Plenković, Mariya Gabriel, David McAllister, Tunne Kelam, Michael Gahler, Barbara Matera, Daniel Caspary, Davor Ivo Stier, Roberta Metsola, Kinga Gál, Adam Szejnfeld, Traian Ungureanu, Lorenzo Cesa, Dariusz Rosati, Lara Comi, Tokia Saïfi, Arnaud Danjean, Milan Zver, Andrey Kovatchev namens de PPE-Fractie
Victor Boştinaru, Ana Gomes, Richard Howitt, Pier Antonio Panzeri, Zigmantas Balčytis, Hugues Bayet, Brando Benifei, José Blanco López, Vilija Blinkevičiūtė, Biljana Borzan, Andrea Cozzolino, Andi Cristea, Nicola Danti, Viorica Dăncilă, Isabella De Monte, Doru-Claudian Frunzulică, Eider Gardiazabal Rubial, Elena Gentile, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Neena Gill, Michela Giuffrida, Maria Grapini, Theresa Griffin, Enrique Guerrero Salom, Sylvie Guillaume, Sergio Gutiérrez Prieto, Cătălin Sorin Ivan, Liisa Jaakonsaari, Afzal Khan, Jeppe Kofod, Javi López, Costas Mavrides, Marlene Mizzi, Alessia Maria Mosca, Victor Negrescu, Momchil Nekov, Demetris Papadakis, Emilian Pavel, Vincent Peillon, Pina Picierno, Tonino Picula, Kati Piri, Miroslav Poche, Liliana Rodrigues, Inmaculada Rodríguez-Piñero Fernández, Daciana Octavia Sârbu, Olga Sehnalová, Monika Smolková, Renato Soru, Tibor Szanyi, Claudia Tapardel, Marc Tarabella, István Ujhelyi, Elena Valenciano, Josef Weidenholzer, Nicola Caputo namens de S&D-Fractie
Charles Tannock, Mark Demesmaeker, Angel Dzhambazki, Raffaele Fitto, Ruža Tomašić, Jana Žitňanská, Arne Gericke, Anna Elżbieta Fotyga, Ryszard Antoni Legutko, Ryszard Czarnecki, Jadwiga Wiśniewska, Karol Karski, Kosma Złotowski, Tomasz Piotr Poręba, Beatrix von Storch namens de ECR-Fractie
Pavel Telička, Nedzhmi Ali, Petras Auštrevičius, Beatriz Becerra Basterrechea, Dita Charanzová, Marielle de Sarnez, Gérard Deprez, Martina Dlabajová, José Inácio Faria, Marian Harkin, Filiz Hyusmenova, Ivan Jakovčić, Petr Ježek, Ilhan Kyuchyuk, Valentinas Mazuronis, Louis Michel, Javier Nart, Norica Nicolai, Urmas Paet, Jozo Radoš, Frédérique Ries, Marietje Schaake, Jasenko Selimovic, Ivo Vajgl, Johannes Cornelis van Baalen, Hilde Vautmans, Paavo Väyrynen, Renate Weber namens de ALDE-Fractie
Barbara Lochbihler namens de Verts/ALE-Fractie


Procedure : 2016/2537(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B8-0146/2016
Ingediende teksten :
RC-B8-0146/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Libië

(2016/2537(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Libië, met name die van 15 september 2011[1], 22 november 2012[2], 18 september 2014[3] en 15 januari 2015[4],

–  gezien Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië),

–  gezien het op 18 mei 2015 genomen besluit tot lancering van operatie Sophia (EUNAVFOR MED) met het oog op de identificatie, inbeslagname en vernietiging van vaartuigen en de identificatie van andere middelen die worden gebruikt of vermoedelijk worden gebruikt door migrantensmokkelaars of mensenhandelaars,

–  gezien de recente verklaringen over Libië van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid (VV/HV), Federica Mogherini, onder meer die van 30 april, 26 en 27 mei, 30 juni, 12 juli, 17 augustus, 13 en 22 september, 9 oktober, 19 en 26 november en 14 en 17 december 2015 en die van 7, 11 en 18 januari 2016,

–  gezien de conclusies van de Raad van 18 januari 2016 over Libië,

–  gezien het politieke akkoord over Libië dat op 17 december 2015 in Skhirat (Marokko) werd ondertekend,

–  gezien het gezamenlijke communiqué van 13 december 2015 naar aanleiding van de ministeriële bijeenkomst over Libië in Rome, dat is bekrachtigd door Algerije, China, Duitsland, Egypte, Frankrijk, Italië, Jordanië, Marokko, Qatar, Rusland, Saudi-Arabië, Spanje, Tunesië, Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, de Europese Unie, de Verenigde Naties, de Liga van Arabische Staten en de Afrikaanse Unie;

–  gezien Resolutie 2259 (2015) van de VN-Veiligheidsraad over de situatie in Libië, die op 23 december 2015 bij unanimiteit is aangenomen,

–  gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid[5],

–  gezien de nationale conferentie van Libische stammen die plaatsvond in Tripoli in juli 2011 en waarbij werd gepleit voor een wet inzake algemene amnestie om een eind te maken aan de burgeroorlog,

–  gezien de bijeenkomst van politieke leiders en activisten in Algiers op 11 maart 2015,

–  gezien de steunverklaring van de regeringen van Algerije, Duitsland, Frankrijk, Italië, Marokko, Spanje, Tunesië, de Verenigde Arabische Emiraten, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten voor een Libische regering van nationale eenheid (RNE),

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Libië onder de dictatuur van Kaddafi het grootste wapenarsenaal van alle landen aan de zuidkust van het Middellandse Zeegebied bezat en sinds de val van Kaddafi is uitgegroeid tot een belangrijk centrum van illegale wapenhandel en een bevoorradingszone voor alle terroristen en extremisten in de Sahel (Mali, Niger en Nigeria) en voor de oppositiebewegingen in Sudan, Tsjaad en Syrië;

B.  overwegende dat de Libische bevolking in februari 2011 tijdens de Arabische lente massaal de straat op ging, waarna een negen maanden durend burgerconflict volgde; overwegende dat de rebellen, die te kampen hadden met willekeurige overheidsrepressie, steun kregen van de NAVO en dat deze steun beslissend was voor de afzetting van Kaddafi;

C.  overwegende dat de Libische samenleving traditioneel - al vóór de staatsgreep en nog meer daarna - volgens een stammensysteem georganiseerd is; overwegende dat bondgenootschappen van stammen met een bepaalde etnische identiteit (Arabieren als meerderheid en Berbers, Toeboe en Toeareg als minderheden) in belangrijke mate blijven bijdragen tot de onrust die zich momenteel in Libië manifesteert;

D.  overwegende dat veel van de milities die tegen Kaddafi streden, zijn geïnfiltreerd door islamisten, die geleidelijk de bovenhand hebben gekregen en waarvan sommigen een cruciale rol hebben gespeeld in het conflict; overwegende dat Da'esh, Ansar al-Sharia en Al Qaida, alle drie aanwezig in Libië, in de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad zijn aangemerkt als terroristische organisaties;

E.  overwegende dat de Nationale Overgangsraad in augustus 2012 de macht overdroeg aan het Algemeen Nationaal Congres (ANC), een verkozen volksvertegenwoordiging, die vervolgens een tijdelijk staatshoofd aanwees; overwegende dat de stemgerechtigden in juni 2014 ter vervanging van het ANC een nieuwe volksvertegenwoordiging hebben verkozen, namelijk het Huis van Afgevaardigden (HvA), dat zich in Tobruk vestigde; overwegende dat het voormalige ANC, dat werd gedomineerd door de Moslimbroederschap, kort daarna opnieuw bijeenkwam en een eigen minister-president koos, en daarmee tijdens een periode van strijd waarbij zelfs de hoofdstad Tripoli in andere handen viel, het gezag van het HvA ondermijnde; overwegende dat beide strijdende partijen naar verluidt steun krijgen van externe machten, met name Egypte, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten voor wat het HvA (Tobruk) betreft en Turkije en Qatar voor wat het nieuwe ANC (Tripoli) betreft;

F.  overwegende dat deze twee politieke organen (het in Tobruk gevestigde en door de internationale gemeenschap erkende HvA en het nieuwe ANC in Tripoli) sinds augustus 2014 allebei beweren het land te regeren en allebei worden gesteund door meerdere zwaar bewapende milities die verbonden zijn met regio's, steden en stammen met verschillende achtergronden;

G.  overwegende dat Da'esh gebruik heeft gemaakt van het politieke vacuüm en het ontbreken van een stabiele regering, en overwegende dat buitenlanders en Libische terroristen die zijn teruggekeerd uit de oorlog in Irak en Syrië zich bij Da'esh hebben aangesloten; overwegende dat deze teruggekeerde islamisten in november 2014 samen met jihadisten uit andere landen de stad Derna ten oosten van Benghazi hebben ingenomen en trouw hebben gezworen aan Da'esh; overwegende dat deze strijdkrachten en hun bondgenoten sindsdien actief zijn langs bijna de gehele kustlijn van Derna tot aan Tripoli, onder meer in Al Bayda, Benghazi, Ajdabiya, Abu Grein en Misrata, volledige controle hebben over een zone van ruim 200 km rond Sirte, en ten westen van Tripoli, in de buurt van de grens met Tunesië, een trainingsbasis bezitten; overwegende dat Da'esh een lokale terreurcampagne is begonnen (met onthoofdingen, beschietingen en bombardementen), bezig is met een territoriale uitbreiding, het wegennet in handen heeft gekregen en de oost-westverbindingen kan platleggen;

H.  overwegende dat Libië is uitgegroeid tot de belangrijkste thuishaven voor Da'esh buiten het Midden-Oosten en tot een belangrijke uitvalsbasis van Da'esh langs de zuidkust van het Middellandse Zeegebied, wat een uiterst groot gevaar van terroristische aanslagen inhoudt voor de buurlanden van Libië in de Sahel en de Sahara en ook voor Europa;

I.  overwegende dat Da'esh sinds 4 januari 2016 grote offensieven heeft uitgevoerd op de belangrijkste olie-installaties in Libië, met als doel haar oorlogskas te spekken en de controle te verwerven over de immense oliefaciliteiten in de oostelijke plaatsen Al-Sidra, Ras Lanuf en Marsa Al-Brega, en overwegende dat hierbij de voor de Libische economie belangrijkste infrastructuur is beschadigd en voor de heropbouw van het land noodzakelijke inkomsten in het gedrang worden gebracht;

J.  overwegende dat Libië sinds het in anarchie verkeert nog meer dan vroeger een doorvoerland is geworden voor mensenhandel richting de zuidelijke grenzen van Europa; overwegende dat er nog honderdduizenden migranten en asielzoekers van verschillende nationaliteiten in Libië verblijven, vaak in erbarmelijke levensomstandigheden, waardoor zij een prooi vormen voor mensenhandelaars;

K.  overwegende dat de mensenrechtensituatie in het hele land almaar slechter wordt, en dat gevallen van willekeurige gevangenneming, ontvoering, buitengerechtelijke executies en marteling van alsmede geweld tegen journalisten, functionarissen, politici en mensenrechtenactivisten door alle bij het conflict betrokken partijen tot de tragische werkelijkheid behoren; overwegende dat de VN-Veiligheidsraad de situatie in Libië op 26 februari 2011 heeft doorverwezen naar het Internationaal Strafhof (ICC); overwegende dat het nog altijd het ICC is dat belast is met het onderzoeken van de mensenrechtenschendingen die in het land hebben plaatsgevonden en met het vervolgen van degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn; overwegende dat het ICC op 27 juni 2011 arrestatiebevelen heeft uitgevaardigd tegen Muammar Kaddafi en Saif al-Islam Kaddafi, en overwegende dat de resterende verdachten niet op gezag van het ICC in hechtenis worden gehouden; overwegende dat de Libische overheid erop heeft aangedrongen dat de verdachten binnen het Libische nationale rechtsstelsel worden berecht;

L.  overwegende dat bij het politieke traject van de Libische dialoog vooraanstaande leden van het Libische democratiseringsproces betrokken waren, met name leden van het Huis van Afgevaardigden (HvA), het Algemene Nationale Congres (ANC) en de Nationale Overgangsraad; overwegende dat andere onafhankelijke belanghebbenden zoals gemeenteraden, politieke partijen, stamhoofden en vrouwenorganisaties zich hebben ingezet voor de bevordering van een daadwerkelijke verzoening;

M.  overwegende dat het politieke akkoord over Libië tot doel heeft de democratische rechten van het Libische volk te waarborgen, een op consensus gebaseerde regering op te richten in overeenstemming met het beginsel van de scheiding der machten, en overheidsinstellingen zoals de RNE te empoweren; overwegende dat er, gezien de uitdagingen waarmee Libië wordt geconfronteerd, niet mag worden gewacht met de oprichting van de RNE, die zich zal inzetten voor alle inwoners van Libië en de grondslag zal leggen voor vrede en stabiliteit en voor de wederopbouw en ontwikkeling van het land;

N.  overwegende dat het Libische HvA in Tobruk op 25 januari 2016 de door de VN gesteunde eenheidsregering heeft verworpen, maar tegelijk wel zijn goedkeuring heeft gehecht aan het politieke akkoord over Libië, dat de basis vormt voor een politieke overgang in het land;

O.  overwegende dat het voor de Libische burgers alsook voor de veiligheid in de hele regio en in de Europese Unie absoluut noodzakelijk is dat Libië een veilig en politiek stabiel land wordt;

1.  is ingenomen met het door de VN ondersteunde politieke akkoord over Libië dat op 17 december 2015 is ondertekend, steunt de presidentiële raad ten volle en looft de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN, Martin Kobler, voor zijn harde werk;

2.  betreurt dat het HvA in Tobruk het eerste voorstel voor een eenheidsregering heeft afgewezen; roept de twee belangrijkste Libische instellingen ertoe op in te stemmen met het voorstel, dat cruciaal is voor de uitvoering van het politieke akkoord over Libië en het streven naar vrede en stabiliteit in Libië en de wens om alle Libische burgers te beschermen weerspiegelt; vraagt het HvA en diens voorzitter met klem blijk te geven van compromisbereidheid en te blijven discussiëren over de kabinetslijst, met het oog op de goedkeuring van de RNE, overeenkomstig het politieke akkoord over Libië;

3.  is voornemens de RNE die bij consensus door de Libische partijen zal worden gevormd, te erkennen en te ondersteunen als de enige wettige regering van Libië; benadrukt dat het politieke proces in Libische handen ligt en onderstreept het belang van het permanente inclusieve karakter van dit proces, onder meer in de vorm van constructieve betrokkenheid van de stamraden, positieve participatie van vrouwen en het maatschappelijk middenveld en bevorderlijke bijdragen van politieke en lokale actoren met het oog op de tijdige herziening en goedkeuring van een grondwet waarin de democratie, mensenrechten en burgerlijke vrijheden worden geëerbiedigd;

4.  verzoekt de internationale gemeenschap, de VN, EU, AU en de leden van de Liga van Arabische Staten zich gereed te houden om de Libische bevolking te steunen bij haar inspanningen om het akkoord naar behoren ten uitvoer te leggen; verwacht van de lidstaten en internationale instellingen dat zij uitsluitend officieel contact onderhouden met partijen bij het politieke akkoord over Libië; dringt er bij de EU op aan dat zij doelgerichte sancties – zoals reisverboden en bevriezing van tegoeden – oplegt aan personen en organisaties die het politieke akkoord over Libië boycotten;

5.  betreurt de oorlog op afstand die momenteel aan de gang is tussen buitenlandse soennitische partijen; verzoekt regionale spelers zich te onthouden van acties die voor meer verdeeldheid zouden kunnen zorgen en de overgang van Libië naar een stabiele, inclusieve en democratische staat zouden kunnen ondermijnen, en die tot instabiliteit in de buurlanden zouden kunnen leiden; herbevestigt dat het uitermate veel waarde hecht aan de soevereiniteit, territoriale integriteit, nationale eenheid en democratische overgang van Libië;

6.  veroordeelt de ontwrichtende terroristische aanslagen van Da'esh op de Libische bevolking en Libische minderheden en op de olie-infrastructuur in Al-Sidra en Ras Lanuf, alsook alle pogingen om het stabilisatieproces in het land te verstoren; dringt aan op een internationale coalitie ter bestrijding van de groeiende aanwezigheid van Da'esh in Libië, die niet alleen een bedreiging vormt voor Libië en de naburige landen in de Sahel en de Sahara, maar ook voor de EU;

7.  benadrukt dat de doorlaatbaarheid van de Libische grenzen en het ontbreken van centrale politieke controle ertoe hebben geleid dat wapens heel gemakkelijk kunnen worden verspreid en verhandeld en dat gewapende Libische en buitenlandse groeperingen zich vrijelijk kunnen bewegen; maakt zich zorgen over het overloopeffect van het Libische conflict op de buurlanden van Libië, in het bijzonder Egypte en Tunesië maar ook Algerije; is van oordeel dat de EU gebruik moet maken van haar diplomatieke en buitenlandse beleidsinstrumenten, in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en ander beleid, bijvoorbeeld op het vlak van handel en samenwerking, om die landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika ertoe aan te sporen een positieve bijdrage te leveren aan het overgangsproces in Libië;

8.  is van mening dat economisch herstel een belangrijke stap vormt in de overgang naar democratie in Libië; steunt de nieuwe Libische autoriteiten ten volle bij de bestrijding van terrorisme en hun inspanningen voor de noodzakelijke bescherming van de Libische bevolking en essentiële economische infrastructuur;

9.  brengt in herinnering dat de parlementaire dimensie van essentieel belang is om tot een politieke oplossing voor de crisis te komen; benadrukt dat de organen en leden van het Europees Parlement hun institutionele ervaring kunnen delen met Libische actoren om ze te steunen bij de totstandbrenging van een inclusieve politieke dialoog;

10.  is diep bezorgd over het lot van migranten, asielzoekers en vluchtelingen in Libië, wier zo al ondraaglijke situatie almaar slechter wordt; vraagt om meer betrokkenheid van het VN-vluchtelingenbureau (UNHCR) bij het coördineren van het VN-optreden; dringt bij de EU en haar lidstaten aan op een doeltreffende aanpak van de uit de hand lopende toevloed van migranten en vluchtelingen uit Noord-Afrika en in het bijzonder Libië; verzoekt de Libische overheid en milities om externe instanties toegang te verschaffen tot detentiecentra, met name die voor migranten;

11.  dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden - die het optreden van de lidstaten in Libië coördineert - op aan in de eerste plaats steun te verlenen voor de opbouw van overheidsstructuren en instellingen, en samen met de lidstaten, VN, NAVO en regionale partners te helpen bij de hervorming van de veiligheidssector en de oprichting, onder supervisie van de RNE, van een efficiënt nationaal leger en een efficiënte nationale politiemacht die in staat zijn het volledige Libische grondgebied alsook de Libische wateren te controleren en de Libische grenzen te bewaken; benadrukt dat de EU ook een prioriteit moet maken van het ondersteunen van de hervorming van het Libische rechtsstelsel en andere gebieden die cruciaal zijn voor een democratisch bestuur;

12.  steunt de inspanningen van operatie Sophia (EUNAVFOR MED) om een oplossing te vinden voor de migrantencrisis en de mensenhandelaars die migranten uitbuiten aan te pakken; brengt in herinnering dat het welslagen van de operatie onlosmakelijk verbonden is met de duurzaamheid van de politieke dialoog in Libië en het noodzakelijke herstel van de vrede en stabiliteit in het land; roept op tot een overeenkomst met de RNE die de EU-missie in staat stelt noodzakelijke operaties uit te voeren in de Libische territoriale wateren;

13.  verheugt zich over het feit dat de EU reeds een hulppakket van 100 miljoen EUR beschikbaar heeft gesteld en zich bereid heeft verklaard onmiddellijke steun te verlenen op gebieden waaraan in samenspraak met de nieuwe Libische RNE, zodra deze is gevormd, prioriteit zal worden gegeven; vraagt de EU en de VN om bijstand te plannen op het vlak van de opbouw van overheidsstructuren, veiligheid en vredeshandhaving, en op het gebied van opleiding betreffende de tenuitvoerlegging van capaciteiten op het gebied van noodmaatregelen en rampenbestrijding, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat;

14.  dringt er bij de lidstaten op aan niet individueel in actie te komen, maar de VV/HV te ondersteunen bij het formuleren van een omvattende strategie, in samenwerking met UNSMIL en de Libische autoriteiten, ter ondersteuning van het overgangsproces en de nieuwe Libische regering; is van mening dat de hervorming van de veiligheidssector en programma's voor ontwapening, demobilisatie en re-integratie van prioritair belang zijn voor Libië, en verzoekt de Commissie, de VV/HV en de lidstaten zich klaar te houden om op deze gebieden de nodige bijstand te verlenen als de nieuwe regering daarom vraagt;

15.  benadrukt hoe belangrijk het is dat de internationale gemeenschap meer humanitaire financiering beschikbaar stelt om tegemoet te komen aan de dringendste behoeften van de mensen die zwaar door het conflict in Libië zijn getroffen; onderstreept dat er financiering moet worden verstrekt om humanitaire organisaties te helpen de situatie beter in te schatten en beter in te spelen op de behoeften ter plaatse; verzoekt de Commissie om haar toezeggingen aan het EU-noodtrustfonds voor Afrika na te komen;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Liga van Arabische Staten, de Raad van de Afrikaanse Unie en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.