Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 15 januari 2015 - Straatsburg
Rusland, in het bijzonder de zaak van Alexei Navalny
 Pakistan, in het bijzonder de situatie na de aanval op de school in Peshawar
 Kirgizië, wet inzake propaganda van homoseksualiteit
 Jaarverslag van de Ombudsman 2013
 Situatie in Lybië
 Situatie in Oekraïne
 Situatie in Egypte
 De zaak van de twee Italiaanse "marò"
 Vrijheid van meningsuiting in Turkije: recente arrestaties van journalisten, mediadirecties en systematische druk op de media

Rusland, in het bijzonder de zaak van Alexei Navalny
PDF 137kWORD 60k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over Rusland, in het bijzonder de zaak-Alexei Navalnyj (2015/2503(RSP))
P8_TA(2015)0006RC-B8-0046/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de Grondwet van Rusland, met name artikel 118 daarvan, dat stipuleert dat in de Russische Federatie uitsluitend recht wordt gesproken door rechtbanken, en artikel 120 daarvan, dat stipuleert dat rechters onafhankelijk zijn en uitsluitend ondergeschikt aan de Russische grondwet en de federale wetten;

–  gezien zijn vorige resoluties over Rusland, met name de resolutie van 23 oktober 2012 betreffende gemeenschappelijke visumbeperkingen voor Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak-​​Sergej Magnitskij(1), de resolutie van 13 juni 2013 over de rechtsstaat in Rusland(2), de resolutie van 13 maart 2014 over Rusland: veroordeling van demonstranten die betrokken waren bij de protesten op het Bolotnaya-plein(3), de resolutie van 23 oktober 2014 over het sluiten van de ngo Memorial (winnaar van de Sacharov-prijs 2009) in Rusland(4) en de aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 2 april 2014 over de instelling van gemeenschappelijke visumbeperkingen voor Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak-Magnitskij(5),

−  gezien zijn resolutie van 11 december 2013 over het jaarverslag inzake mensenrechten en democratie in de wereld in 2012 en het beleid van de Europese Unie ter zake(6),

−  gezien de verklaring van 30 december 2014 van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over de veroordeling van Aleksej Navalnyj en zijn broer Oleg Navalnyj door de rechtbank van het arrondissement Zamoskvoretskyj,

−  gezien het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland van 28 november 2013,

−  gezien de bestaande Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, en de opgeschorte onderhandelingen voor een nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van het Reglement,

A.  overwegende dat de Russische Federatie een volwaardig lid van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa is en zich als zodanig heeft verplicht tot naleving van de democratische beginselen, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten; overwegende dat er wegens een aantal ernstige schendingen van de rechtsstaat en de goedkeuring van beperkende wetten de voorbije maanden ernstige zorgen bestaan of Rusland zijn internationale en nationale verplichtingen nakomt; overwegende dat de Europese Unie meermaals via het Partnerschap voor modernisering bijkomende bijstand en expertise heeft geboden om Rusland te helpen met de modernisering en de naleving van zijn constitutionele en juridische stelsel, overeenkomstig de normen van de Raad van Europa; overwegende dat er tal van rechtszaken zijn waarbij politiek geconstrueerde motieven worden gebruikt om af te rekenen met politieke tegenstanders en het maatschappelijk middenveld te bedreigen alsook om burgers te ontmoedigen deel te nemen aan openbare betogingen en demonstraties tegen het huidige gezag van het land;

B.  overwegende dat Aleksej Navalnyj consequent de enorme corruptie binnen de hoogste niveaus van het Russische staatsapparaat aan de kaak heeft gesteld; overwegende dat zijn eerste veroordeling in juli 2013 tot vijf jaar als politiek werd beschouwd; overwegende dat hij in februari 2014 voor twee maanden onder huisarrest werd geplaatst en dat hij in maart 2014 een elektronische band moest dragen om zijn activiteiten te registeren;

C.  overwegende dat Aleksej Navalnyj in september 2013 bij de burgemeestersverkiezingen voor Moskou 27 % van de stemmen heeft behaald en dat hierdoor zijn rol als één van de meest prominente vertegenwoordigers van de Russische oppositie tegen het Kremlin werd bevestigd;

D.  overwegende dat het tweede vonnis tegen Aleksej Navalnyj op 15 januari 2015 werd verwacht, maar de rechtbank de uitspraak onbegrijpelijkerwijs heeft vooruitgeschoven naar 30 december 2014, wanneer de aandacht van de meeste Russen naar het nieuwjaarsfeest gaat; overwegende dat dezelfde techniek (het vooruitschuiven van de dag van de uitspraak) werd gebruikt in de zaak-Michail Chodorkovskij;

E.  overwegende dat de mensenrechtensituatie in Rusland de voorbije jaren dramatisch is verslechterd en dat de Russische autoriteiten een reeks wetten met dubbelzinnige bepalingen hebben aangenomen, die worden gebruikt om de oppositie en het maatschappelijk middenveld verder de mond te snoeren en de vrijheid van meningsuiting en van vergadering te beperken;

F.  overwegende dat het voorbije jaar de wetten inzake ngo's en inzake het recht van vergadering zijn ingezet om het maatschappelijk middenveld te onderdrukken, afwijkende politieke meningen te doen verstommen en ngo's, democratische oppositie en de media te intimideren; overwegende dat de onafhankelijke rechtenorganisatie Memorial de facto werd gesloten overeenkomstig de zogenaamde wet "buitenlandse agenten"; overwegende dat op basis van deze wet strenge actie werd ondernomen om organisaties van het maatschappelijk middenveld, waaronder Moeders van soldaten, te verhinderen of te ontmoedigen hun werk uit te voeren;

G.  overwegende dat het Ministerie van Justitie van de Russische Federatie eind december 2014 de lijst van "buitenlandse agenten" aanzienlijk heeft gewijzigd en verschillende organisaties die actief zijn op het vlak van de bescherming van de mensenrechten eraan heeft toegevoegd, met inbegrip van het Sacharov-centrum, waardoor hun activiteiten en de bescherming van de mensenrechten in Rusland merkbaar worden verhinderd;

H.  overwegende dat verschillende processen en gerechtelijke procedures in de afgelopen jaren, zoals de zaak-Magnitskij, de zaak-Chodorkovskij en de zaak-Politkovskaja, aanleiding zijn geweest om vraagtekens te plaatsen bij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gerechtelijke instellingen van de Russische Federatie; overwegende dat de spraakmakende zaken, zoals die van Aleksej Navalnyj, slechts de buiten Rusland meest bekende voorbeelden zijn van het feit dat de Russische staat stelselmatig nalaat de rechtsstaat te handhaven en zijn burgers recht te doen; overwegende dat dit vonnis van de rechtbank een politiek gemotiveerde poging is Aleksej Navalnyj te bestraffen omdat hij één van de meest prominente tegenstanders van de regering is;

I.  overwegende dat er steeds meer behoefte bestaat aan een krachtig, coherent en omvattend beleid van de EU ten aanzien van Rusland, dat door alle lidstaten wordt ondersteund en waarin hulp en bijstand worden aangeboden op basis van eerlijke, stevige kritiek;

1.  uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de wet in Rusland wordt gebruikt als politiek instrument; benadrukt dat de veroordeling van de prominente advocaat, corruptiebestrijder en sociale activist Aleksej Navalnyj tot 3,5 jaar voorwaardelijke gevangenisstraf en van zijn broer Oleg Navalnyj tot 3,5 jaar gevangenisstraf, op ongegronde aanklachten was gebaseerd; betreurt het ten zeerste dat deze vervolging politiek gemotiveerd lijkt te zijn;

2.  stelt met bezorgdheid vast dat hoewel Aleksej Navalnyj zelf niet gevangen is gezet, zijn broer Oleg Navalnyj momenteel wel in de gevangenis zit, hetgeen zorgwekkend is omdat zo een familielid politiek gebruikt kan worden om een van de Russische oppositieleiders, Aleksej Navalnyj, te intimideren en het zwijgen op te leggen; herinnert eraan dat Aleksej's broer Oleg, die twee kleine kinderen heeft en een voormalig uitvoerend directeur van de staatsposterijen is, nooit een rol heeft gespeeld in de Russische oppositiebeweging;

3.  dringt er bij de Russische rechterlijke en rechtshandhavingsinstanties op aan hun plichten op een onpartijdige en onafhankelijke manier zonder politieke inmenging te vervullen en ervoor te zorgen dat rechterlijke procedures in de zaak-Navalnyj en alle andere onderzoeken naar en rechtszaken tegen oppositieactivisten aan de internationaal aanvaarde normen voldoen; benadrukt dat moet worden gegarandeerd dat rechterlijke besluiten op onafhankelijke manier zonder politieke inmenging en in volledige eerbiediging van de rechtsstaat worden genomen;

4.  steunt de door Aleksej Navalnyj opgestarte campagne tegen corruptie in Rusland volledig en steunt de inspanningen van de Russische bevolking die streeft naar een schikking waarin democratie, politiek pluralisme, eenheid en eerbiediging van de mensenrechten worden gewaarborgd;

5.  is van mening dat de Russische Federatie als lid van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa zijn aangegane verplichtingen moet nakomen; wijst erop dat de recente ontwikkelingen niet in de richting van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht gaan;

6.  roept de voorzitters van de Raad en de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV/VV) op dergelijke zaken nauwgezet te blijven volgen, deze kwesties in verschillende vormen en vergaderingen met Rusland aan te kaarten en het Parlement op de hoogte houden van de uitwisselingen met de Russische autoriteiten;

7.  benadrukt dat in de Russische Federatie de vrijheid van vergadering wordt gewaarborgd door artikel 31 van de Russische grondwet en door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat door Rusland is ondertekend waardoor de Russische autoriteiten verplicht zijn het na te leven;

8.  dringt er bij de Raad op aan een gezamenlijk beleid te formuleren ten aanzien van Rusland, zodat de 28 lidstaten en de instellingen van de EU een krachtig gemeenschappelijk standpunt over de rol van de mensenrechten in de betrekkingen met Rusland kunnen uitdragen en kunnen aandringen op het beëindigen van de beperking van de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging in Rusland;

9.  vraagt de VV/HV dringend een voorstel te doen voor een alomvattende strategie ten aanzien van Rusland, die erop is gericht de territoriale integriteit en soevereiniteit van Europese staten te bewaren en tegelijkertijd de versterking van democratische beginselen, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat in Rusland te ondersteunen;

10.  uit zijn ernstige bezorgdheid over de voortdurende golf van aanvallen tegen onafhankelijke mensenrechtenorganisaties en het maatschappelijk middenveld in Rusland, hetgeen een bijkomend teken is van hardhandig optreden tegen onafhankelijke opiniemakers, een trend waarover de Europese Unie zich steeds meer zorgen maakt; dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan met betrekking tot de lopende programmeringsfase van de financiële instrumenten van de EU de financiële steun aan Russische maatschappelijke organisaties te verhogen via het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten en het fonds voor maatschappelijke organisaties en lokale overheden, en het Civil Society Forum EU-Rusland op te nemen in het partnerschapinstrument teneinde duurzame en geloofwaardige ondersteuning op lange termijn te waarborgen; is verheugd over het besluit van de raad van bestuur van het Europees Fonds voor Democratie om toestemming te geven dat de activiteiten van het fonds ook naar Rusland worden uitgebreid;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, en de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie.

(1) PB C 68 E van 7.3.2014, blz. 13.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0284.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0253.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0039.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0258.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0575.


Pakistan, in het bijzonder de situatie na de aanval op de school in Peshawar
PDF 140kWORD 195k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over Pakistan, en in het bijzonder de situatie na de aanval op een school in Peshawar (2015/2515(RSP))
P8_TA(2015)0007RC-B8-0050/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Pakistan, met name de resoluties van 27 november 2014(1), 17 april 2014(2), 10 oktober 2013(3) en 7 februari 2013(4),

–  gezien de verklaringen van de Voorzitter van het Europees Parlement van 16 december 2014 en de voorzitters van de Subcommissie mensenrechten en de Delegatie voor de betrekkingen met de Zuid-Aziatische landen van 17 december 2014,

–  gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over de aanval op een school in Peshawar (Pakistan) van 16 december 2014, de lokale EU-verklaring over de hervatting van executies in Pakistan van 24 december 2014 en de persmededeling over het bezoek van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten aan Pakistan op 29 oktober 2014,

–  gezien de verklaring van Malala Yousafzai, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede en van de Sacharovprijs, van 16 december 2014,

–  gezien het samenwerkingsakkoord tussen Pakistan en de EU, het vijfjarig inzetplan, de strategische dialoog EU-Pakistan en de SAP+-regeling inzake handelspreferenties,

–  gezien de verklaringen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN van 16 december 2014 en van de VN-commissie voor de rechten van het kind van 17 december 2014 over de terroristische aanval op een school in Peshawar,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989,

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 november 2009 over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging waarin het strategische belang van deze vrijheid en van het tegengaan van religieuze onverdraagzaamheid wordt onderstreept,

–  gezien het verslag van 5 augustus 2011 aan de Algemene Vergadering van de VN van de speciale VN-rapporteur inzake het recht op onderwijs over de bescherming van onderwijs tijdens noodsituaties,

–  gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over de regionale rol van Pakistan en zijn politieke betrekkingen met de EU(5),

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Pakistan partij is,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat 7 gewapende mannen op 16 december 2014 een dodelijke aanval hebben uitgevoerd tegen een door het leger gerunde openbare school in de stad Peshawar, die aan drie zijden omgeven wordt door de Federaal Bestuurde Tribale Gebieden (FATA), waarbij meer dan 140 mensen werden gedood, waaronder 134 schoolkinderen, en er bijna evenveel gewonden vielen;

B.  overwegende dat deze aanval een enorme schok veroorzaakt heeft binnen en buiten Pakistan, aangezien de aanval wordt beschouwd als de meest wreedaardige terroristische daad in de geschiedenis van het land, en het bovendien acht uur duurde eer militaire troepen de controle over de school konden heroveren; overwegende dat veel leerlingen en personeelsleden van de school in de loop van dit tijdsbestek geëxecuteerd en verwond zijn en de overlevenden van deze beproeving zwaar getraumatiseerd achterbleven;

C.  overwegende dat Malala Yousafzai, de jongste laureaat van de Nobelprijs voor de vrede en winnaar van de Sacharovprijs, in oktober 2012 door schutters van de Taliban in het hoofd is geschoten omdat ze campagne voerde voor onderwijs voor meisjes in Pakistan;

D.  overwegende dat Tehrik-e-Taliban Pakistan (TTP) de verantwoordelijkheid heeft opgeëist voor het bloedbad en heeft verklaard dat de aanval op de school onder meer bedoeld was om een duidelijke boodschap te sturen naar de medestanders van Malala, die pleit voor onderwijs voor vrouwen en kinderen, alsook om wraak te nemen voor de campagne van het leger tegen de militanten;

E.  overwegende dat er sinds het begin van het offensief van de regering tegen de Taliban en andere militante groeperingen in de FATA, een van de armste regio's van Pakistan, meer dan één miljoen personen ontheemd zijn en zich naar Afghanistan of andere delen van Pakistan hebben begeven;

F.  overwegende dat de vrijheid van geloof en de religieuze verdraagzaamheid in Pakistan worden bedreigd door het terroristisch geweld en door het wijdverbreide misbruik van de godslasteringswetten; overwegende dat vrouwen en meisjes dubbel lijden, aangezien ze zowel worden blootgesteld aan gedwongen bekering als aan wijdverbreid seksueel geweld;

G.  overwegende dat er volgens een rapport van de Global Coalition to Protect Education from Attack (GCPEA) meer dan 800 aanvallen op scholen plaatsvonden in Pakistan tussen 2009 en 2012; overwegende dat militanten eveneens kinderen hebben gerekruteerd uit scholen en madrassa's, waaronder sommigen als toekomstige plegers van zelfmoordaanslagen; overwegende dat er volgens het verslag ten minste 30 kinderen, tientallen schoolleraren en andere personeelsleden uit de onderwijssector, waaronder een provinciale minister van Onderwijs, zijn omgebracht bij aanvallen op scholen en schoolvervoer tussen 2009 en 2012;

H.  overwegende dat de VN-commissie voor de rechten van het kind Pakistan heeft opgeroepen een snelleresponssysteem in te stellen wanneer er aanvallen plaatsvinden op onderwijsinstellingen, om te zorgen voor snelle reparaties en wederopbouw en om onderwijsmateriaal te vervangen zodat de leerlingen zo snel mogelijk opnieuw kunnen worden opgenomen in de scholen/universiteiten; overwegende dat recente wijzigingen van de grondwet van toegang tot gratis en verplicht onderwijs een grondrecht hebben gemaakt;

I.  overwegende dat premier Nawaz Sharif enkele uren na de aanval op de school in Peshawar het moratorium op de doodstraf, dat reeds zes jaar van kracht was, heeft opgeheven; overwegende dat er tot dusver verscheidene gevangenen die in de dodencel zaten omwille van met terrorisme verband houdende zaken geëxecuteerd zijn; overwegende dat er volgens Pakistaanse functionarissen 500 veroordeelden zouden kunnen worden geëxecuteerd in de loop van de komende weken; overwegende dat er momenteel naar schatting 8 000 personen ter dood veroordeeld zijn in Pakistan;

J.  overwegende dat het Pakistaanse parlement op 6 januari 2015, naar aanleiding van het bloedbad in de school, een herziening van de grondwet heeft goedgekeurd waardoor militaire rechtbanken de komende twee jaar gemachtigd zullen zijn om vermeende islamistische militanten te berechten en waardoor er potentieel slechts een aantal weken tijd zou liggen tussen de arrestatie en de executie van verdachten; overwegende dat Pakistan, als partij bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, verplicht is maatregelen te nemen en te handhaven om een eerlijk proces te waarborgen en geen militaire rechtbanken mag gebruiken om burgers te berechten wanneer de gewone rechtbanken werkzaam zijn;

K.  overwegende dat Pakistan recentelijk zeven van de negen meest belangrijke internationale overeenkomsten inzake mensenrechten heeft geratificeerd, waaronder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die een reeks bepalingen bevatten inzake rechtsbedeling, het recht op een eerlijk proces, gelijkheid voor de wet en non-discriminatie;

L.  overwegende dat de aanbevelingen van de speciale rapporteur van de VN voor de onafhankelijkheid van rechters en advocaten in haar rapport van 4 april 2013 onder meer betrekking hebben op de hervorming van het rechtswezen met als doel ervoor te zorgen dat de grondrechten worden gehandhaafd en dat het systeem doeltreffend is; overwegende dat mensenrechtenorganisaties vaak de aandacht vestigen op corruptie in het rechtsstelsel;

M.  overwegende dat de EU en Pakistan hun bilaterale betrekkingen hebben verdiept en verbreed, zoals blijkt uit het in februari 2012 gepresenteerde vijfjarige inzetplan en uit de tweede strategische dialoog EU-Pakistan, die in maart 2014 werd gehouden; overwegende dat het vijfjarig inzetplan EU-Pakistan ten doel heeft strategische betrekkingen op te bouwen en een partnerschap voor vrede en ontwikkeling tot stand te brengen dat geworteld is in gedeelde waarden en beginselen;

N.  overwegende dat de stabiliteit van Pakistan bijzonder belangrijk is voor de vrede in Zuid-Azië en daarbuiten; overwegende dat Pakistan een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van de stabiliteit in de regio en daarom geacht mag worden het voortouw te nemen bij het versterken van de rechtsstaat en de mensenrechten;

1.  veroordeelt met klem de meedogenloze afslachting van schoolkinderen door Tehreek-e-Taliban (TTP), een Pakistaanse splintergroepering van de Taliban, als een gruwelijke en laffe daad en betuigt zijn oprechte deelneming aan de families van de slachtoffers van de aanval op de school in Peshawar, alsook zijn steun aan de bevolking en de autoriteiten van Pakistan;

2.  spreekt zijn engagement uit om zich ten volle te blijven inzetten om de dreiging van terrorisme en religieus extremisme aan te pakken en staat klaar om de Pakistaanse regering hier verder bij te helpen;

3.  verwacht dat de regering van Pakistan, overeenkomstig internationaal erkende normen met betrekking tot de rechtsstaat, dringende en effectieve maatregelen zal nemen om de veiligheidsdreiging aan te pakken die wordt gecreëerd door alle militante groeperingen die actief zijn in Pakistan en de omliggende gebieden, zonder uitzonderingen; onderstreept dat de autoriteiten geen enkele vorm van terrorisme of extremisme mogen steunen;

4.  roept de regering van Pakistan op de veiligheid van scholen te waarborgen en ervoor te zorgen dat kinderen, ongeacht gender, nooit geïntimideerd worden wanneer ze naar school gaan; is van mening dat de regering veel meer blijk moet geven van vastbeslotenheid en meer inspanningen moet leveren om TTP-militanten en anderen die scholen als doelwit kiezen voor gewelddaden te arresteren en te vervolgen, zo niet wordt haar internationale geloofwaardigheid ondermijnd;

5.  herhaalt gekant te blijven tegen de doodstraf, onder alle omstandigheden; betreurt het besluit van de premier van Pakistan, Nawaz Sharif, om een vierjarig onofficieel moratorium op de doodstraf te herroepen en roept op dit moratorium onmiddellijk opnieuw in te stellen;

6.  roept de regering van Pakistan op antiterrorismewetten voor te behouden voor terreurdaden, in plaats van ze te gebruiken in het kader van gewone strafzaken; betreurt ten stelligste dat geopteerd wordt voor versnelde militaire rechtspraak, in het kader waarvan er geen minimumvoorwaarden gelden met betrekking tot de rechtsstaat, en benadrukt dat een verlenging van de SAP+-preferenties samenhangt met de naleving van een aantal basisnormen die zijn vastgelegd in verdragen van de VN en de IAO;

7.  is ingenomen met het voornemen van de Pakistaanse politieke partijen om een nationaal plan op te stellen om terrorisme aan te pakken; benadrukt dat het in het kader van de strijd tegen terrorisme en religieus extremisme van wezenlijk belang is de onderliggende oorzaken aan te pakken, met inbegrip van de bestrijding van armoede, het waarborgen van religieuze verdraagzaamheid en vrijheid van geloof, de versterking van de rechtsstaat en de vrijwaring van het recht op en de vrije toegang tot onderwijs voor jongens en meisjes; vraagt om een langetermijnstrategie om de radicalisering van jongeren in Pakistan te voorkomen en de "grootschalige leercrisis" die er volgens Unesco heerst in Pakistan aan te pakken, met name door meer te investeren in een door de overheid gefinancierd onderwijsstelsel en door ervoor te zorgen dat religieuze scholen beschikken over het nodige materiaal om jongeren evenwichtig en inclusief onderwijs te bieden;

8.  dringt er bij de regering van Pakistan op aan zich te houden aan de recentelijk geratificeerde internationale overeenkomsten inzake mensenrechten, waaronder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die de autoriteiten ertoe verplichten een eerlijk proces te waarborgen en geen militaire rechtbanken te gebruiken om burgers te berechten wanneer de gewone rechtbanken werkzaam zijn;

9.  vraagt een hernieuwd internationaal engagement om de financiering van en steunverlening aan terroristische netwerken te bestrijden;

10.  roept de Commissie, de vicevoorzitter Federica Mogherini, de Europese Dienst voor extern optreden / Hoge Vertegenwoordiger en de Raad op zich volledig in te zetten om de dreiging van het terrorisme aan te pakken en om de regering en de bevolking van Pakistan verder bij te staan in hun inspanningen om terrorisme uit te bannen;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de VN-Mensenrechtenraad en de regering en het parlement van Pakistan.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0064.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0460.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0422.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0060.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0208.


Kirgizië, wet inzake propaganda van homoseksualiteit
PDF 136kWORD 190k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over Kirgizië, wet op homoseksuele propaganda (2015/2505(RSP))
P8_TA(2015)0008RC-B8-0054/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Kirgizië en Centraal-Aziatische republieken, en met name die van 15 december 2011 over de staat van de uitvoering van de EU-strategie voor Centraal-Azië(1),

–  gezien de grondwet van Kirgizië, en met name de artikelen 16, 31, 33 en 34,

–  gezien de internationale verplichtingen en instrumenten op het gebied van de mensenrechten die onder meer voortvloeien uit de VN-verdragen inzake de rechten van de mens en uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en die de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden waarborgen en discriminatie verbieden,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), dat de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, het recht op eerbiediging van het privéleven en gezinsleven en het recht op gelijkheid garandeert en discriminatie bij de uitoefening van die rechten verbiedt,

–  gezien resolutie A/HRC/17/19 van de VN-Mensenrechtenraad van 17 juni 2011 en resolutie A/HRC/27/32 van de VN-Mensenrechtenraad van 24 september 2014 over mensenrechten, seksuele gerichtheid en genderidentiteit,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN over Kirgizië van 24 oktober 2014,

–  gezien de status van het Kirgizische parlement als "partner voor democratie" in de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa,

–  gezien resolutie 1984 (2014) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 8 april 2014 over het verzoek van het parlement van de Republiek Kirgizië om de status van "partner voor democratie" in de Parlementaire Vergadering te krijgen, en met name de punten 15.24, 15.25 en 15.26,

–  gezien de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kirgizstan, anderzijds, en met name de artikelen 2 en 92,

–  gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, die in juni 2004 zijn vastgesteld en in 2008 zijn herzien, en de richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksen (LGBTI-personen), die op 24 juni 2013 door de Raad zijn aangenomen,

–  gelet op het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), dat in 1979 is aangenomen,

–  gezien de millenniumdoelstelling voor ontwikkeling en de post 2015-agenda,

–  gelet op artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Kirgizië de afgelopen jaren in vergelijking met de andere landen in de regio grote vooruitgang heeft geboekt, met name door een parlementaire democratie te worden, harder op te treden tegen corruptie, en de universele mensenrechtennormen te onderschrijven;

B.  overwegende dat de EU duidelijk belang heeft bij een vreedzaam, democratisch en economisch welvarend Kirgizië; overwegende dat de EU zich er met name via haar strategie voor Centraal-Azië toe verbonden heeft als partner van de landen in de regio op te treden;

C.  overwegende dat de landen in Centraal-Azië aankijken tegen een aantal gemeenschappelijke uitdagingen, zoals armoede, ernstig bedreiging van de menselijke veiligheid en de noodzaak om de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten, goed bestuur en de rechtsstaat te versterken;

D.  overwegende dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en rechten worden geboren; overwegende dat alle staten de plicht hebben geweld en discriminatie, onder meer op grond van seksuele gerichtheid, seksuele identiteit en genderexpressie, te voorkomen;

E.  overwegende dat lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksen (LGBTI) dezelfde mensenrechten moeten genieten als alle andere mensen;

F.  overwegende dat de Kirgizische Republiek mannelijke homoseksualiteit in 1998 heeft gedecriminaliseerd;

G.  overwegende dat het Kirgizische parlement op 15 oktober 2014 in eerste lezing wetsontwerp 6‑11804/14 heeft aangenomen, dat wijzigingen in de strafwet, de wet op de ambtelijke verantwoordelijkheid, de wet op vreedzame vergadering en de wet op massamedia aanbrengt teneinde de "promotie van niet-traditionele seksuele betrekkingen op open of indirecte wijze" te verbieden en met maximaal een jaar gevangenisstraf te bestraffen;

H.  overwegende dat sommige media en sommige politieke en religieuze leiders in het land steeds meer proberen LGBTI te intimideren, hun rechten te beperken en geweld tegen hen te wettigen;

I.  overwegende dat tal van staatshoofden en regeringsleiders, VN-leiders, regerings- en parlementsvertegenwoordigers, de Europese Unie (de Raad, het Parlement, de Commissie en voormalig hoge vertegenwoordiger Ashton) hun sterke afkeuring hebben uitgesproken over soortgelijke "antipropagandawetgeving";

J.  overwegende dat discriminatie op grond van geslacht, seksuele gerichtheid en genderidentiteit met elkaar verband houden, en overwegende dat verscheidene ngo's en de VN erop hebben gewezen dat de ongelijkheidheden tussen mannen en vrouwen nog steeds groot zijn, en dat meisjes en vrouwen in Kirgizië nog steeds lijden onder misbruik zoals ontvoeringen en gedwongen huwelijken, hoewel de wet van 1994, die deze praktijken verbiedt, in januari 2013 is verstrengd;

1.  betreurt ten zeerste de indiening van dit wetsontwerp en alle andere maatregelen die tot wrede, onmenselijke en onterende behandeling kunnen leiden, en roept alle landen op een einde te maken aan de criminalisering van homoseksualiteit;

2.  beklemtoont nogmaals dat seksuele gerichtheid en genderidentiteit vallen onder het individuele recht op privacy, dat verankerd is in de internationale wetgeving inzake de mensenrechten, op grond waarvan gelijkheid en non-discriminatie moet worden beschermd en de vrijheid van meningsuiting moet worden gewaarborgd;

3.  herinnert het Kirgizische parlement aan zijn internationale verplichtingen en aan de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met de Europese Unie, waarvan de volledige eerbiediging van de mensenrechten een essentieel onderdeel vormt, en vraagt dat het wetsontwerp over de "verspreiding van informatie over niet-traditionele seksuele betrekkingen" dat momenteel in het parlement voorligt, wordt ingetrokken;

4.  merkt op dat het wetsontwerp in eerste lezing is aangenomen en dat er nog twee maal over moet worden gestemd alvorens de wet ter ondertekening aan de president wordt voorgelegd, en benadrukt dat de aanneming van wetgeving inzake "niet-traditionele betrekkingen" niet in strijd mag zijn met de verplichtingen en verbintenissen van Kirgizië op het gebied van de mensenrechten;

5.  vraagt de Kirgizische autoriteiten openlijk opnieuw te bevestigen dat iedereen in Kirgizië het recht heeft te leven zonder discriminatie of geweld op grond van zijn seksuele gerichtheid of genderidentiteit en dat handelingen die met dat recht in strijd zijn, onwettig zijn en zullen worden vervolgd;

6.  vraagt het Kirgizische parlement gehoor te geven aan de aanbevelingen van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa in resolutie 1984 (2014) over het verzoek om de status van "partner voor democratie" te krijgen, en met name aanbevelingen 15.24, 15.25 en 15.26;

7.  vraagt het Kirgizische parlement zijn grondwet te eerbiedigen, met inbegrip van artikel 16, dat bepaalt dat "wetten die mensenrechten, burgerrechten en vrijheden ontzeggen of daarop inbreuk maken, in de Kirgizische Republiek niet worden aangenomen" en de artikelen 31, 33 en 34, die de vrijheid van meningsuiting, informatie en vergadering bekrachtigen, en wetsontwerp 6-11804/14 te verwerpen;

8.  is uiterst bezorgd over de negatieve gevolgen van de behandeling en mogelijke aanneming van deze wet, waardoor de stigmatisering, de discriminatie en het geweld tegen LGTBI nog toeneemt; vraagt politici en religieuze leiders af te zien van anti-LGTBI-retoriek, haatzaaiende uitlatingen en aanzetting tot haat;

9.  is bezorgd over de mogelijke gevolgen van dergelijke wetgeving voor internationale donoren, niet-gouvernementele organisaties en humanitaire organisaties die rond LGTBI-kwesties en hiv-preventie werken;

10.  vraagt de VN-Mensenrechtenraad bij de komende universele periodieke doorlichting van Kirgizië rekening te houden met het gebrek aan respect voor de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie dat dit wetsontwerp inhoudt;

11.  vraagt de Kirgizische autoriteiten alle noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat verdedigers van mensenrechten hun werkzaamheden ter bevordering en bescherming van de mensenrechten zonder belemmeringen kunnen voortzetten;

12.  vraagt Kirgizië in de aanloop naar de veertiende bijeenkomst van de Samenwerkingsraad tussen de EU en de Kirgizische Republiek door te gaan met hervormingen die leiden tot transparantie, een onafhankelijke rechterlijke macht, verzoening tussen de etnische groepen en eerbiediging van de mensenrechten, omdat dit essentiële factoren zijn voor de duurzame ontwikkeling van het land op de lange termijn;

13.  is verheugd over de vooruitgang die Kirgizië in de periode tussen de vierde en vijfde ronde van de mensenrechtendialoog tussen de EU en de Kirgizische Republiek heeft geboekt op het gebied van de mensenrechten; vraagt de Kirgizische autoriteiten met aandrang verdere vooruitgang op dit gebied te boeken;

14.  vraagt de Commissie, de Raad en de Dienst voor extern optreden de Kirgizische autoriteiten duidelijk te maken dat de eventuele aanneming van deze wet overeenkomstig artikel 92, lid 2, van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst gevolgen kan hebben voor de betrekkingen met de EU; vraagt de Raad en de Dienst voor extern optreden voorts deze kwestie aan de orde te brengen in de desbetreffende internationale fora, zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Verenigde Naties;

15.  vraagt de Kirgizische autoriteiten erop toe te zien dat alle aantijgingen van foltering en onmenselijke en onterende behandeling onverwijld worden onderzocht en dat de daders worden berecht; vraagt voorts dat alle gewetensgevangenen, en met name Azimjon Askarov, worden vrijgelaten in afwachting van een volledig, onafhankelijk en eerlijk onderzoek, ook naar de aantijgingen van foltering en mishandeling;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, het parlement van Kirgizië en de president van Kirgizië.

(1) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 91.


Jaarverslag van de Ombudsman 2013
PDF 161kWORD 209k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over het jaarverslag over de activiteiten van de Ombudsman in 2013 (2014/2159(INI))
P8_TA(2015)0009A8-0058/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag over de activiteiten van de Ombudsman in 2013,

–  gezien artikel 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 43 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gelet op Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt(1),

–  gezien de Europese code van goed administratief gedrag zoals door het Europees Parlement in september 2001 goedgekeurd,

–   gezien de beginselen van transparantie en integriteit voor lobbyisten die zijn gepubliceerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),

–  gezien zijn voorgaande resoluties over de activiteiten van de Ombudsman,

–  gezien artikel 220, lid 2, tweede en derde zin, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A8-0058/2014),

A.  overwegende dat het jaarverslag 2013 over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman op 15 september 2014 officieel werd aangeboden aan de Voorzitter van het Parlement en dat de ombudsman, Emily O'Reilly, haar verslag op 24 september 2014 in Brussel aan de Commissie verzoekschriften heeft voorgelegd;

B.  overwegende dat artikel 24 VWEU bepaalt: "Iedere burger van de Unie kan zich wenden tot de overeenkomstig artikel 228 ingestelde ombudsman";

C.  overwegende dat artikel 228 VWEU de Ombudsman in staat stelt om klachten te ontvangen betreffende gevallen van wanbeheer in de werkzaamheden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak;

D.  overwegende dat artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie als volgt luidt: "Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld";

E.  overwegende dat artikel 43 van het Handvest bepaalt: "Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht zich tot de Ombudsman te wenden over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of agentschappen van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak" ;

F.  overwegende dat deze omschrijving van wanbeheer niet alleen ziet op gevallen waarin de overtreden regel of het overtreden beginsel juridisch bindend is; overwegende dat de beginselen van behoorlijk bestuur verder gaan dan de wet; overwegende dat er volgens de eerste Europese Ombudsman ‘... sprake (is) van wanbeheer wanneer een overheidsinstantie niet handelt in overeenstemming met een regel of een beginsel waaraan zij gehouden is’’, hetgeen inhoudt dat de EU-instellingen niet alleen aan hun wettelijke verplichtingen moeten voldoen, maar zich ook dienstbaar moeten opstellen en zorgen dat de burger behoorlijk wordt bejegend en het volle genot van zijn rechten behoudt;

G.  overwegende dat het begrip "behoorlijk bestuur" zou moeten worden verbreed naar beter bestuur, waaronder een voortdurend verbeteringsproces dient te worden verstaan;

H.  overwegende dat de eerste prioriteit van de Ombudsman is te zorgen dat de rechten van de burger volledig worden geëerbiedigd en dat het recht op behoorlijk bestuur van de hoogste normen uitgaat, zoals verwacht wordt van de EU-instellingen, -organen en -agentschappen; overwegende dat de Ombudsman een essentiële rol speelt in het ondersteunen van de EU-instellingen om transparanter, doeltreffender en burgervriendelijker te worden, teneinde het vertrouwen van de burgers in de EU te versterken;

I.  overwegende dat Emily O'Reilly door het Europees Parlement in de plenaire vergadering van 3 juli 2013 tot Europees Ombudsman werd verkozen en op 30 september 2013 haar eed heeft afgelegd;

J.  overwegende dat 23 245 burgers in 2013 de hulp van de Ombudsman hebben ingeroepen; overwegende dat hiervan 19 418 burgers advies hebben ingewonnen via de interactieve handleiding op de website van de Ombudsman, en 1 407 burgers op zoek waren naar informatie; overwegende dat 2 420 verzoeken als klacht werden geregistreerd (2 442 in 2012); overwegende dat de Ombudsman 2 354 maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van in 2013 ontvangen klachten;

K.  overwegende dat het belangrijk is dat de Ombudsman nader aangeeft in welk formaat de klachten worden ingediend, zodat over de jaren vergelijking mogelijk is tussen klachten die in elektronisch formaat via de interactieve website van de Ombudsman binnenkomen en klachten die langs andere weg worden ontvangen;

L.  overwegende dat de Ombudsman in 2013 350 onderzoeken heeft geopend (465 in 2012), waarvan 341 naar aanleiding van een klacht en 9 ambtshalve;

M.  overwegende dat de Ombudsman in 2013 461 onderzoeken heeft afgesloten (390 in 2012) waarvan 441 naar aanleiding van een klacht en 20 ambtshalve waren ingesteld; overwegende dat van de afgesloten onderzoeken er 340 (77,1 %) op verzoek van individuele burgers waren ingesteld, en 101 (22,9 %) op verzoek van ondernemingen, verenigingen of andere rechtssubjecten;

N.  overwegende dat het bij de in 2013 afgesloten onderzoeken ging om: informatie en toegang tot documenten (25,6 %), de Commissie als hoedster van de verdragen (19,1 %), institutionele en beleidsmatige aangelegenheden (17,6 %), administratie en het ambtenarenstatuut (16,5 %), concoursen en selectieprocedures (14,8 %), gunning van opdrachten of verlening van subsidies (9,5 %), en uitvoering van contracten (7,4 %);

O.  overwegende dat de onderzoeken die de Ombudsman in 2013 heeft ingeleid onder meer de volgende belangrijke onderwerpen betroffen: transparantie binnen de EU-instellingen, ethische kwesties, deelname door burgers aan de besluitvorming van de EU, door de EU gefinancierde projecten en programma ' s, grondrechten, en dienstbaarheid;

P.  overwegende dat de meest voorkomende klachten rond transparantie gingen om ontzegging van toegang tot documenten of informatie door de instellingen, vergaderingen achter gesloten deuren en gebrek aan openheid bij de benoeming van leden van EU-deskundigengroepen; overwegende dat de toegang van het publiek tot documenten een van de rechten is die zijn gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de EU;

Q.  overwegende dat de Ombudsman in 2013 talloze klachten heeft ontvangen in verband met belangenconflicten of "draaideurpraktijken" waarbij hooggeplaatste ambtenaren circuleren tussen nauw verwante functies in de openbare en de particuliere sector; overwegende dat de EU-administratie uitermate veel belang moet hechten aan voorbeeldig ethisch gedrag; overwegende dat de Ombudsman daarom een aantal beginselen voor de openbare dienst en ethische richtsnoeren heeft opgesteld; overwegende dat talloze ngo's beweren dat de Commissie de "draaideurgevallen", die volgens hen systematisch voorkomen, niet passend aanpakt.

R.  overwegende dat de Ombudsman nauw samenwerkt met verschillende netwerken met als belangrijkste het Europees netwerk van ombudsmannen, dat 94 bureaus omvat in 35 Europese landen; overwegende dat klachten die buiten het mandaat van de Ombudsman vallen worden doorverwezen naar een ombudsman in het netwerk die de meest aangewezene is om de zaak te behandelen; overwegende dat 52,5 % van de ontvangen klachten naar andere leden van het netwerk werden doorverwezen;

S.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften van het Parlement volwaardig lid is van het Europees netwerk van ombudsmannen; overwegende dat de Ombudsman 51 klachten aan deze commissie heeft doorgegeven; overwegende dat 178 zaken naar de Commissie werden doorverwezen en 503 naar andere instellingen en organen;

T.  overwegende dat de Ombudsman ook samenwerkt met andere internationale organisaties zoals bijvoorbeeld de Verenigde Naties; overwegende dat de Ombudsman, het Parlement, de Commissie, het Bureau voor de grondrechten en het Europees Gehandicaptenforum, samen het EU-kader vormen binnen het verband van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; overwegende dat dit kader tot taak heeft de uitvoering van dat verdrag op niveau van de EU-instellingen te beschermen, te bevorderen en te bewaken;

U.  overwegende dat het jaarverslag voor 2013 niet precies aangeeft welk percentage van de klachten binnen en welk percentage buiten het mandaat van de Ombudsman viel; overwegende dat het essentieel is dat voortaan in alle verslagen concrete aantallen worden genoemd zodat van jaar tot jaar vergelijking mogelijk is en trends en tendensen rond de (niet-)ontvankelijkheid van klachten gemakkelijk te onderscheiden zijn; overwegende dat volgens het verslag van elke typische 100 klachten er 68 buiten het mandaat van de Ombudsman vallen en worden doorverwezen naar een nationale of regionale ombudsman, naar de Commissie verzoekschriften van het EP, dan wel doorverwezen naar andere klachtenbehandelende instanties zoals de Europese Commissie, SOLVIT, Uw Europa – Advies of de Europese Consumenten Centra; overwegende dat een follow-upprocedure en inlichtingen over aan andere instellingen of organen overgedragen klachten nodig zijn om ervoor te zorgen dat zaken van de burgers onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn worden afgehandeld;

V.  overwegende dat van elke typische 100 klachten er slechts 32 binnen het mandaat van de Ombudsman vallen; overwegende dat daaronder 17 zijn waar geen aanleiding tot onderzoek bestaat (9 zijn niet-ontvankelijk verklaard en 8 zijn wel ontvankelijk verklaard , maar geven onvoldoende reden om een onderzoek te openen); overwegende dat van elke typische 100 klachten er 15 tot een onderzoek leiden; overwegende dat in 4 daarvan tijdens het onderzoek een schikking werd getroffen, dat in 4 zaken geen en in 1 zaak wel wanbeheer werd geconstateerd, en dat in 6 zaken geen grond tot verder onderzoek aanwezig bleek;

W.  overwegende dat 80 % (40 zaken) van de onderzoeken waarin wanbeheer werd geconstateerd werd afgesloten met kritisch commentaar aan het adres van de betrokken instelling, en 18 % (9 zaken) werd afgesloten met een conceptaanbeveling die door de betrokken instelling volledig of deels werd opgevolgd; overwegende dat de Ombudsman in één zaak (2 %) een speciaal verslag heeft uitgebracht "...van de Europese Ombudsman betreffende het onderzoek op eigen initiatief naar Frontex OI/5/2012/BEH-MHZ"; overwegende dat de Europese Ombudsman gemiddeld één speciaal verslag per jaar uitbrengt;

X.  overwegende dat het aan het Parlement voorgelegde speciaal verslag het resultaat is van een alomvattend onderzoek ambtshalve naar de verplichtingen van Frontex in het kader van het Handvest van de grondrechten van de EU, en dat de uiteindelijke voornaamste aanleiding ervoor de reactie van het agentschap op de specifieke aanbevelingen van de Ombudsman om het ontbreken van een beroepsprocedure voor asielzoekers aan te pakken was;

Y.  overwegende dat speciale verslagen het laatste middel zijn dat de Europese Ombudsman kan inzetten in gevallen van wanbeheer door EU-instellingen, -organen en -agentschappen; overwegende dat de Ombudsman haar politieke bevoegdheden verder zou moeten verkennen en instrumenten zou moeten waarover zij kan beschikken;

Z.  overwegende dat aan de voorstellen van de Ombudsman in 2012 voor 80 % gevolg werd gegeven; overwegende dat de Commissie, die het grootste deel van de onderzoeken door de Ombudsman voor haar rekening neemt, een nalevingsgraad had van 84 %; overwegende dat de Ombudsman elk jaar een alomvattend verslag uitbrengt over de wijze waarop de EU-instellingen reageren op zijn voorstellen ter verbetering van de EU-administratie; overwegende dat het niet-naleven van 20 % van de voorstellen van de Ombudsman een ernstige bedreiging vormt die het vertrouwen van de burgers in de doeltreffendheid van de Europese instellingen verder kan aantasten;

AA.  overwegende dat de meeste klachten die worden ingediend bij de Ombudsman de Europese Commissie betreffen; overwegende dat een van de in 2013 afgesloten onderzoeken de documenten betrof met betrekking tot de vrijwaringsclausule voor het Verenigd Koninkrijk in het Handvest van de grondrechten van de EU;

AB.  overwegende dat de gemiddelde duur van het onderzoek in de zaken die de Ombudsman in 2013 heeft afgesloten, 13 maanden bedroeg; overwegende dat 22 % van de zaken binnen 3 maanden werd afgesloten, 37 % binnen 3 tot 12 maanden, 14 % binnen 12 tot 18 maanden, en 27 % na meer dan 18 maanden;

AC.  overwegende dat de Ombudsman in 2013 over een begroting beschikte van 9 731 371 EUR en dat het organigram bij de Ombudsman 67 posten omvat; overwegende dat de instandhouding van toereikende begrotings- en personele middelen essentieel is om de efficiëntie van de dienstverlening van de Ombudsman en snelle reacties op de klachten van burgers te waarborgen;

AD.  overwegende dat Emily O'Reilly als eerste vrouw is verkozen tot Europese Ombudsman;

1.  keurt het door de Europese Ombudsman ingediende jaarverslag over het jaar 2013 goed; wenst Emily O'Reilly geluk met haar eerste verslag als Ombudsman en waardeert de wijze waarop zij te werk wil gaan, namelijk in een relatie van goede samenwerking met het Parlement, in het bijzonder met de Commissie verzoekschriften; begrijpt dat 2013 een overgangsjaar was en dat een groot deel van het jaarverslag aan het werk van professor Nikiforos Diamandouros is gewijd, de vorige Europese Ombudsman, en diens verdiensten memoreert;

2.  neemt zich voor weer terug te keren naar het gebruik om de Ombudsman direct na diens verkiezing in de plenaire vergadering uit te nodigen;

3.  betuigt zijn volledige steun aan het door de nieuwe Ombudsman aangegeven uiteindelijke doel, namelijk de structuren en instituten voor verantwoordingsplicht en transparantie op Europees niveau helpen versterken om behoorlijk bestuur voor alle EU-burgers en -ingezetenen te bevorderen, en de kwaliteit van de democratie in de Unie verbeteren; herhaalt dat de Europese Ombudsman een cruciale rol speelt in het aanpakken van de zorgen van de burgers en het overbruggen van de brede kloof tussen hen en de EU-instellingen;

4.  wijst op het belang van de sociale media als communicatiekanaal en moedigt het bureau van de Ombudsman aan hier meer gebruik van te maken om het publiek bewust te maken van de activiteiten van de Ombudsman en de rechten van de EU-burgers te bevorderen; is evenwel van mening dat verdere digitalisering van de diensten van de Ombudsman niet mag leiden tot uitsluiting van burgers die geen toegang hebben tot internet of het niet kunnen gebruiken; vraagt de Ombudsman speciale aandacht te schenken aan deze burgers zodat elke EU-burger verzekerd is van gelijke mate van toegang en dus ten volle gebruik kan maken van de diensten van de Ombudsman;

5.  merkt op dat het jaarverslag van de Ombudsman over 2013 een andere vorm heeft gekregen en dat naast de traditionele gedrukte versie thans ook een downloadbare interactieve versie in e-book format verkrijgbaar is; merkt voorts op dat het verslag in twee delen is gesplitst, namelijk een gemakkelijk leesbaar naslaggedeelte met de belangrijkste feiten en cijfers rond de werkzaamheden van de Ombudsman in 2013, en een uitgebreid verslag van de belangrijkste zaken die de Ombudsman in 2013 heeft onderzocht(2);

6.  begroet met instemming deze nieuwe aanpak van de Ombudsman, waarvoor zij heeft gekozen vanuit de wens om haar ambt zo toegankelijk en gebruiksvriendelijk mogelijk te maken; spoort belangstellenden aan om het gedeelte met de uitvoerige onderzoeken te lezen, onder de titel: "Goed bestuur in de praktijk: Besluiten van de Europese Ombudsman in 2013", en de overwegingen en aanbevelingen van de Ombudsman ter harte te nemen;

7.  merkt op dat Spanje het land is waar in 2013 de meeste klachten vandaan kwamen (416), gevolgd door Duitsland (269), Polen (248) en België (153); tekent aan dat België vooroploopt waar het gaat om het aantal per lidstaat geopende onderzoeken (53), gevolgd door Duitsland (40), Italië (39), en Spanje (34);

8.  merkt op dat kwesties rond transparantie nog steeds de lijst aanvoeren van de door de Ombudsman afgesloten onderzoeken (64,3 %) en constateert een stijging ten opzichte van 2012 (52,7 %); andere belangrijke punten waarover de klachten handelden waren ethische kwesties, deelneming aan de besluitvorming in de EU, door EU gefinancierde projecten, grondrechten, en dienstbaarheidscultuur;

9.  herhaalt dat transparantie, openheid, toegang tot informatie, eerbiediging van de rechten van burgers en strikte ethische normen essentieel zijn om het vertrouwen van de burgers en ingezetenen in het Europese bestuursapparaat te bewaren; benadrukt dat het in de huidige moeilijke economische situatie van het allergrootste belang is dat de burgers en ingezetenen vertrouwen hebben in de instellingen, is het met de Ombudsman eens dat transparantie een hoeksteen van een ontwikkelde democratie is, in die zin dat transparantie het mogelijk maakt het handelen van de overheidsinstanties te toetsen, hun prestaties te beoordelen en hen verantwoording te laten afleggen; is het er ook mee eens dat openheid en publieke toegang tot documenten een essentieel deel uitmaakt van het stelsel van institutionele machtsverhoudingen; erkent het recht van de burger op persoonlijke levenssfeer en bescherming van zijn persoonsgegevens;

10.  merkt op dat aanbevelingen en kritische opmerkingen juridisch weliswaar niet bindend zijn, maar door de EU-instellingen wel ter harte kunnen worden genomen als gelegenheid om een probleem op te lossen, een les te leren met het oog op de toekomst en om herhaling van vergelijkbare gevallen van wanbeheer te voorkomen; vraagt alle EU-instellingen, -organen en -agentschappen dringend om volle medewerking aan de Ombudsman en integrale opvolging van haar aanbevelingen alsook om volledige benutting van de kritische opmerkingen; herinnert eraan dat in het Handvest van de grondrechten (artikel 41) het recht op behoorlijk bestuur is opgenomen als een grondrecht van het burgerschap van de Unie;

11.  stelt vast dat het grootste deel van de onderzoeken door de Ombudsman over het afgelopen jaar (64,3 %) de Europese Commissie betroffen; acht het logisch dat de meeste klachten betrekking hebben op de Commissie, omdat dat de instelling is waarvan de besluiten rechtstreeks van invloed zijn voor de burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven; begrijpt daarom dat de burger het eerst naar de Commissie kijkt; merkt evenwel met enige verontrusting op dat het percentage klachten tegen de Commissie is gestegen ten opzichte van 2012 toen het nog 52,7 % bedroeg; moedigt de Ombudsman de oorzaken van deze stijging te onderzoeken om de administratie van de Commissie te helpen verbeteren en daarmee de geloofwaardigheid van de EU-instellingen als geheel te vergroten; verzoekt de nieuwe Commissie snel actie te ondernemen om haar score te verbeteren zodat er minder klachten over haar komen; is van mening dat de betrokkenheid van de Commissie bij ondoorzichtige instanties zoals de trojka niet bijdraagt tot het bevorderen van transparantie en het afleggen van verantwoording in de Unie noch tot het eerbiedigen van het subsidiariteitsbeginsel;

12.  stelt bezorgd vast dat het percentage klachten tegen EU-agentschappen bijna is verdubbeld, van 12,5 % in 2012 tot 24 % in 2013; stelt de Ombudsman voor aan te geven of deze stijging toe te schrijven is aan grotere bekendheid met klachtenprocedures onder het publiek of aan andere factoren, zoals mogelijke niet-naleving door EU-agentschappen van de aanbevelingen van de Ombudsman uit eerdere jaren; spoort de Ombudsman aan om de ontwikkelingen bij de agentschappen in het oog te houden en hierover te zijner tijd verslag uit te brengen; steunt de plannen van de Ombudsman om de verschillende agentschappen handreiking te bieden met voorlichting en advies, met de nadruk op goed bestuur, deugdelijke klachtenbehandeling en een dienstbare opstelling;

13.  stelt met voldoening vast dat het percentage klachten over het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) in 2013 met meer dan de helft is afgenomen, van 16,8 % in 2012 tot 7,1 % in 2013; acht het eveneens verheugend dat het percentage klachten tegen het Europees Parlement is gedaald van 5,2 % in 2012 tot 4,3 % in 2013; betuigt zijn waardering voor het werk van de Ombudsman en van EPSO waardoor het aantal klachten tegen dat agentschap zo is teruggelopen;

14.  verneemt dat de Ombudsman in 2013 een nieuwe versie heeft gepubliceerd van de code van goed administratief gedrag; roept alle instellingen op die code volledig te respecteren en toe te passen; roept de nieuwe Commissie op om bindende regels en beginselen voor bestuursrechtelijke procedures in de EU-administratie vast te stellen en hiertoe een ontwerpverordening te presenteren; overwegende dat artikel 41 van het Handvest van de grondrechten het volgende bepaalt: "Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld";

15.  spoort alle EU-instellingen, -organen en -agentschappen aan tot verbetering van hun functioneren, door zich nog meer in te zetten voor goed bestuur en cultuur van dienstbaarheid aan de burger; vraagt hun ook de Ombudsman behulpzaam te zijn door snel te antwoorden op haar onderzoeken en eraan mee te werken dat de termijnen in de onderzoeksprocedures kunnen worden bekort; steunt de Ombudsman in haar streven het onderzoeksproces te bespoedigen en de bestaande wachttijd voor de behandeling van klachten te bekorten teneinde de burgers van dienst te kunnen zijn die hun rechten tijdig en naar behoren uitoefenen;

16.  stelt vast dat de aanbevelingen van de Ombudsman in 2012 over de gehele lijn voor 80 % werden opgevolgd, iets minder dan de 82 % in 2011; steunt de Ombudsman in haar ambitie om de nalevingsgraad te verbeteren; vraagt vooral de Commissie met klem om alles in het werk te stellen om haar nalevingsgraad te verbeteren; acht dit percentage van 20 % van niet-naleving zorgwekkend en dringt er bij de EU-instellingen, -organen en -agentschappen op aan binnen een redelijke termijn te reageren op de kritische opmerkingen van de Ombudsman en alles in het werk te stellen om hun nalevingsgraad te verbeteren door de aanbevelingen en kritische opmerkingen van de Ombudsman onverwijld op te volgen; kijkt belangstellend uit naar de specifieke informatie die de Ombudsman zal geven in zijn komende jaarverslag over de nalevingsgraad in 2013;

17.  constateert dat de Ombudsman in 10,8 % van de in 2013 afgesloten onderzoeken wanbeheer heeft geconstateerd, en dat zij in 80 % van die gevallen kritische opmerkingen aan de betrokken instelling heeft gericht; stelt vast dat in 18 % van de wanbeheergevallen de conceptaanbevelingen van de Ombudsman geheel of gedeeltelijk door de instelling werden overgenomen;

18.  tekent aan dat de Ombudsman eenmaal een speciaal verslag aan het Parlement heeft voorgelegd, over het ontbreken van een mechanisme bij Frontex voor de behandeling van klachten over grondrechtinbreuken die het werk van Frontex met zich kunnen brengen; verwacht stellig dat dit speciale verslag zal worden behandeld in een door zijn Commissie verzoekschriften in samenwerking met de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op te stellen verslag;

19.  moedigt de Ombudsman aan om haar relaties en samenwerking met de verschillende netwerken te verdiepen, met name met het Europees netwerk van ombudsmannen en met het kader binnen het verband van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; roept in herinnering dat het Parlement in het jaarverslag van de Commissie verzoekschriften van 2012 de opzet – door het Parlement – van een netwerk bepleitte bestaande uit parlementaire verzoekschriftencommissies in de lidstaten, als aanvulling op het Europees netwerk van ombudsmannen;

20.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften van het Parlement volwaardig lid is van beide bovenbedoelde netwerken; merkt op dat de Ombudsman in 2013 51 klachten aan deze commissie heeft doorgegeven; is van mening dat er, gezien de parallelle en soms aanvullende werkzaamheden die de Commissie verzoekschriften verricht om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving op alle bestuursniveaus naar behoren ten uitvoer wordt gelegd, meer middelen moeten worden toegewezen aan die commissie, naar analogie van de middelen van de Europese Ombudsman;

21.  neemt kennis van de nieuwe strategie van de Ombudsman "Naar 2019" , die drie hoofdpijlers omvat, aangeduid met de woorden Effect, Relevantie en Zichtbaarheid; begrijpt dat de Ombudsman meer effect wil scoren door strategisch onderzoek te doen naar systeemproblemen, dat zij haar rol wil verzwaren door bij te dragen aan de belangrijke debatten binnen de EU, en dat zij haar zichtbaarheid wil vergroten door meer handreiking te bieden aan doelgroepen en aandacht te winnen voor belangrijke gevallen;

22.  dringt er bij de Ombudsman op aan haar inspanningen ter verbetering van de communicatiekanalen voort te zetten en daarbij voort te bouwen op het werk dat in het kader van het Europees Jaar van de burger (2013) is verricht, en de Europese burgers beter te informeren zodat zij goed op de hoogte zijn van de diensten en bevoegdheden van de Ombudsman;

23.  wijst nogmaals op het belang van het Europees burgerinitiatief als nieuw instrument om de burgers rechtstreeks te betrekken bij het besluitvormingsproces bij het uitvaardigen van Europese wetgeving;

24.  neemt met instemming kennis van een aantal belangrijke onderzoeken waaraan de Ombudsman is begonnen, bijvoorbeeld naar het gebrek aan transparantie rond de onderhandelingen over het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP), klokkenluiden bij de EU-instellingen, het gebrek aan transparantie in de deskundigengroepen bij de Commissie, "draaideur" -gevallen en gevallen van belangenconflicten, grondrechten en cohesiebeleid, en het Europees burgerinitiatief; kijkt met belangstelling uit naar de resultaten van die onderzoeken;

25.  is ingenomen met het besluit van de Raad van de Europese Unie om de onderhandelingsrichtsnoeren van de lopende TTIP-onderhandelingen tussen de EU en de VS openbaar te maken; is eveneens verheugd over het besluit van de Commissie om meer onderhandelingsteksten openbaar te maken en ruimere toegang te verlenen tot andere documenten rond de TIPP-onderhandelingen; stelt dat door nauwlettend het oog te houden op de transparantie rond de TTIP-onderhandelingen, de Ombudsman zijn rol als hoeder van de transparantie in de EU heeft weten te versterken; stelt zich achter het pleidooi van de Ombudsman voor een transparante beleidsaanpak en een door de Europese instelling te verzorgen informatiecampagne over TTIP; neemt zich voor aan de uitkomsten van de raadpleging over de transparantie rond TTIP verder vervolg te zullen geven, onder meer bij de behandeling van verzoekschriften die over deze kwestie binnenkomen, met name met het oog op de mogelijke weerslag die TTIP en andere onderhandelingen over vrijhandel op het leven van de Europese burger kunnen hebben;

26.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ombudsmannen of soortgelijke organen in de lidstaten.

(1) PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15.
(2) http://www.ombudsman.europa.eu/en/activities/annualreports.faces


Situatie in Lybië
PDF 152kWORD 203k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over de situatie in Libië (2014/3018(RSP))
P8_TA(2015)0010RC-B8-0011/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Libië, met name die van 15 september 2011(1), 22 november 2012(2) en 18 september 2014(3),

–  gezien de recente verklaringen die de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Federica Mogherini heeft afgelegd over Libië, waaronder die van 16 en 30 december 2014 en die van 10 januari 2015,

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 augustus en 30 augustus 2014, 20 oktober 2014, 17 en 18 november 2014 en 15 december 2014,

–  gezien de gezamenlijke verklaring over Libië van de regeringen van Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, het VK en de VS van 11 januari 2015,

–  gezien de resoluties 1970, 1973 (2011) en 2174 van 27 augustus 2014 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,

–  gezien het verslag van de Ondersteuningsmissie van de Verenigde Naties in Libië (UNSMIL) van 4 september 2014, bijgewerkt op 27 december 2014, met de titel "Overzicht van de schendingen van de internationale mensenrechten en het humanitair recht tijdens het aanhoudende geweld in Libië",

–  gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen van 1977, en de verplichting van partijen bij gewapende conflicten om ervoor te zorgen dat het internationaal humanitair recht in alle omstandigheden wordt geëerbiedigd,

–  gezien Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot oprichting van de geïntegreerde EU-grensversterkingsmissie in Libië (EUBAM – European Union Border Assistance Mission in Libya),

–  gezien het ENB-pakket voor Libië van september 2014,

–  gezien de op 19 december 2014 in Mauritanië gehouden Saheltop, die werd bijgewoond door leiders uit Mauritanië, Mali, Niger, Tsjaad en Burkina Faso,

–  gezien de gezamenlijke verklaring die op 22 september 2014 werd uitgegeven door dertien landen(4), waarin zij pleitten voor een non-interventiebeleid ten aanzien van de Libische aangelegenheden,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Libiërs in februari 2011 de straat op gingen om politieke rechten te eisen, en overwegende dat zij daarbij stuitten op willekeurig staatsgeweld, dat de aanleiding was voor een negen maanden durende burgeroorlog die leidde tot het afzetten van het Kadhafi-regime;

B.  overwegende dat er in juni 2014 voor de derde keer algemene democratische en vrije verkiezingen zijn gehouden in Libië om een Huis van afgevaardigden te kiezen dat het in juli 2012 verkozen Algemeen Nationaal Congres zou vervangen;

C.  overwegende dat de aspiraties die het Libische volk heeft ontleend aan de val van kolonel Kadhafi, ondanks nationale parlementsverkiezingen in juni 2014 zijn doorkruist door politieke onenigheid en geweld in wat een regelrechte burgeroorlog aan het worden is; overwegende dat er al maanden lang rivaliserende regeringen en parlementen in Tripoli en Tobruk actief zijn;

D.  overwegende dat Libië verwikkeld blijft in een politieke stammenstrijd die zich tot een gewelddadige machtsstrijd ontwikkeld heeft tussen twee rivaliserende regeringen en talloze strijdende facties van nationalistische, islamitische, tribale en regionale troepen, met nog meer leed voor de burgerbevolking, meer doden, massale ontheemding en een zich verder uitbreidende humanitaire crisis;

E.  overwegende dat beide partijen zich schuldig zouden hebben gemaakt aan een hele reeks misdaden en schendingen van internationale mensenrechten en het humanitair recht; overwegende dat volgens schattingen van UNSMIL ten minste 400 000 Libiërs in eigen land ontheemd zijn geraakt door de laatste reeks gevechten, en dat nog eens 150 000 mensen, waaronder veel arbeidsmigranten, het land hebben verlaten; overwegende dat buitenlandse hulpverleners en diplomaten, onder wie EU- en UNSMIL-personeel, uit Libië zijn geëvacueerd; overwegende dat de massale toestroom van Libische vluchtelingen in buurland Tunesië de capaciteit en de stabiliteit van dat land zwaar onder druk zet; overwegende dat er naar schatting al meer dan een miljoen Libiërs in Tunesië verblijven;

F.  overwegende dat op 23 december 2014 de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, Zeid Ra'ad al‑Hussein, verklaard heeft dat het willekeurig beschieten van burgers in Libië zou kunnen leiden tot vervolging voor oorlogsmisdaden;

G.  overwegende dat de speciale VN-gezant, Bernardino León, actief heeft getracht gesprekken tussen de strijdende partijen tot stand te brengen en een nationale dialoog op te starten met het oog op een verzoeningsproces en de vorming van een regering van nationale eenheid; overwegende dat de eerste gespreksronde op 29 september 2014 plaatsvond in Gadames en op 11 oktober 2014 werd voortgezet in Tripoli, maar dat de vervolgronde, aanvankelijk gepland voor 5 januari 2015, is uitgesteld vanwege een gebrek aan overeenstemming tussen beide partijen; overwegende dat UNSMIL heeft verklaard dat de Libische partijen nu zijn overeengekomen om op 14 januari 2015 een nieuwe gespreksronde te houden in Genève; overwegende dat beide kampen tot dusver maar in zeer beperkte mate bereid of in staat zijn gebleken compromissen te sluiten;

H.  overwegende dat de VN-gezant voor de Sahelregio, Hiroute Guebre Sellassie, de VN-Veiligheidsraad ervoor heeft gewaarschuwd dat de Libische crisis de gehele regio in de nabije toekomst dreigt te destabiliseren, en eveneens heeft verklaard dat terroristische en criminele netwerken in Libië nauwere banden ontwikkelen met Mali en Noord-Nigeria, in een context van wapen-, drugs- en andere illegale handel;

I.  overwegende dat de eenheid van de staat Libië op het spel staat en er een reëel gevaar bestaat dat ten minste drie regio's (Fezzan, Cyrenaika en Tripolitania) zich zullen afscheiden als er geen compromis en geen verzoeningsproces tot stand komt;

J.  overwegende dat de recente gevechten er in grote mate toe hebben bijgedragen dat terroristische groeperingen als IS zich in het land konden verspreiden en vestigen; overwegende dat dit, indien hiertegen niets wordt ondernomen, een grote bedreiging van de veiligheid van de regio en van de EU zou kunnen betekenen; overwegende dat de Oost-Libische tak van IS op 8 januari 2015 heeft laten weten de journalist Sofiene Chourabi en de cameraman Nadhir Ktari te hebben geëxecuteerd;

K.  overwegende dat gevechtsvliegtuigen van aan de internationaal erkende regering trouwe troepen op 4 januari 2015 een Griekse olietanker in de militaire zone van de haven van Derna hebben gebombardeerd, waarbij een Grieks en een Roemeens bemanningslid om het leven kwamen en twee andere bemanningsleden gewond raakten; overwegende dat de haven in handen is van islamistische militanten en het afgelopen jaar herhaaldelijk is aangevallen;

L.  overwegende dat in een officiële regeringsverklaring van 3 januari 2015 is gezegd dat milities van de Islamitische Staat 14 soldaten van het Libische leger zouden hebben gedood en dat de regering de internationale gemeenschap oproept het wapenembargo tegen het land op te heffen, zodat deze milities, die zij als terroristen aanmerkt, kunnen worden bestreden;

M.  overwegende dat IS in Libië strijders opleidt en bezig is in het oostelijk deel van het land een tak van de beweging te vestigen; overwegende dat terroristen op 30 december 2014 in Tobruk een autobom lieten ontploffen, bedoeld voor de vergadering van het Huis van afgevaardigden die daar plaatsvond; overwegende dat leden van al-Qaida in de islamitische Maghreb naar verluidt logistieke knooppunten hebben uitgebouwd in de zuidelijke buurlanden van Libië; overwegende dat volgens een officiële regeringsverklaring een militie van de Islamitische Staat op 3 januari 2015 14 soldaten van het Libische leger heeft geëxecuteerd;

N.  overwegende dat de militaire leider generaal Heftar op 28 december 2014 luchtaanvallen liet uitvoeren op Misrata, een bolwerk van de groepering Libische Dageraad, kennelijk als represaille voor de aanvallen van 25 december 2014 van milities op de grootste olieterminal in Sidra en op soldaten van het Libische leger in Sirte, waarbij 22 van hen om het leven kwamen;

O.  overwegende dat een twintigtal Egyptische koptische christenen zijn ontvoerd door militante leden van Ansar al-Sharia in Sirte, dat in handen is van milities, bij de meest recente van een serie aanvallen op christenen en andere religieuze minderheden in Libië; overwegende dat de gevangenneming, ontvoering, marteling en executie van veronderstelde strijders uit alle kampen hand over hand toeneemt;

P.  overwegende dat honderden migranten en vluchtelingen die het geweld in Libië wilden ontvluchten naar verluidt zijn omgekomen toen ze de Middellandse Zee probeerden over te steken naar Europa, waardoor er een enorme vluchtelingencrisis is ontstaan in Italië en Malta; overwegende dat Libië een belangrijk vertrekpunt is voor migranten die Europa proberen te bereiken;

Q.  overwegende dat het Libische hooggerechtshof op 6 november 2014 heeft geoordeeld dat de in juni gehouden parlementsverkiezingen, waarmee het internationaal erkende, in Tobruk gevestigde Huis van afgevaardigden in het leven werd geroepen, onwettig waren;

R.  overwegende dat het Huis van afgevaardigden de uitspraak heeft verworpen, met het argument dat deze het mandaat van het gerechtshof overschrijdt, dat de uitspraak onder druk van de islamistische milities in Tripoli tot stand is gekomen en dat het Huis van afgevaardigden en de regering hun werk blijven voortzetten;

S.  overwegende dat resolutie nr. 2174 (2014) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties toestemming geeft voor reisverboden en het bevriezen van vermogensbestanddelen van personen en groepen die door het Comité worden aangewezen als personen die handelingen verrichten of steunen die een gevaar vormen voor de vrede, de veiligheid of de stabiliteit van Libië, of die het politieke overgangsproces belemmeren of ondermijnen;

T.  overwegende dat een cruciaal bestanddeel van het conflict de controle en het bestuur van de Nationale Oliemaatschappij betreft; overwegende dat beide partijen in het conflict hun eigen olie-ministers hebben benoemd in een poging zich de olie-inkomsten toe te eigenen; overwegende dat olie goed is voor 95 % van de inkomsten van de Libische staat en voor 65 % van het bbp van het land; overwegende dat Libië beschikt over de grootste oliereserves in Afrika en de op vier na grootste ter wereld;

1.  veroordeelt krachtig de sterke escalatie van geweld in Libië, met name gericht op burgers, wat de slaagkansen van een vreedzame oplossing ernstig in het gedrang brengt; spreekt zijn uitdrukkelijke steun uit aan de door de VN georganiseerde besprekingen in Genève, en roept alle bij het conflict betrokken partijen op het voorstel van de speciale VN-vertegenwoordiger Bernardino León om de militaire operaties op te schorten, te aanvaarden, teneinde een gunstig klimaat te scheppen;

2.  doet een beroep op alle bij het geweld betrokken partijen om zich te verplichten tot een onvoorwaardelijk staakt-het-vuren, zich te onthouden van acties die de verdeeldheid en polarisering doen toenemen, publiekelijk te verklaren dat zij dergelijke acties niet tolereren en zonder voorwaarden vooraf mee te werken aan de inspanningen van de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Libië, Bernardino León, die erop gericht zijn de rivaliserende groepen bijeen te brengen in een inclusieve nationale politieke dialoog; benadrukt dat er in dit proces voldoende aandacht moet worden besteed aan de rol van vrouwen en minderheden; brengt in herinnering dat er geen militaire oplossing is voor het huidige conflict;

3.  bekrachtigt zijn volledige steun aan de ondersteuningsmissie van de VN in Libië; is vol lof over de onvermoeibare inspanningen van de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Libië, Bernardino León, om in deze politieke dialoog te bemiddelen; juicht het toe dat de komende dagen een nieuwe ronde in de politieke dialoog in Genève is gepland;

4.  verzoekt de EU deze inspanningen te steunen door onverwijld eigen gerichte sancties te treffen, waaronder het bevriezen van vermogensbestanddelen en reisverboden, voor degenen die verantwoordelijk zijn voor wapengeweld, mensenrechtenschendingen en wandaden, en het boycotten van de onderhandelingen onder auspiciën van de VN;

5.  spreekt opnieuw zijn steun uit voor het Huis van afgevaardigden in Tobruk als het enige democratisch gekozen orgaan na de verkiezingen van juni 2014; herhaalt zijn oproep aan het verkozen Huis van afgevaardigden en de officiële regering om hun taken uit te voeren op basis van de rechtsstaat en de mensenrechten, in een geest van inclusiviteit in het belang van het land en om de rechten van alle Libische burgers te beschermen, inclusief de religieuze en etnische minderheden;

6.  is zeer bezorgd over de toenemende aanwezigheid van aan al-Qaida gelieerde terroristische groeperingen, milities van de Islamitische Staat en andere extremistische organisaties en bewegingen in Libië; is van mening dat de regio in een destructieve chaos terecht dreigt te komen, vergelijkbaar met de huidige situatie in Syrië en Irak; is van oordeel dat deze groeperingen een grote bedreiging van de stabiliteit en veiligheid van de hele regio vormen, alsmede van de veiligheid van Europa; bevestigt dat iedere bedreiging van de internationale vrede en veiligheid die wordt veroorzaakt door terroristische daden, overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht, inclusief de toepasselijke internationale mensenrechten, het vluchtelingenrecht en het humanitair recht, met alle middelen moet worden bestreden;

7.  roept de EU en de internationale gemeenschap op steun te blijven verlenen aan inspanningen om terrorisme te bestrijden, met passende eerbiediging van het internationaal recht, en verdere verspreiding ervan en vestiging van nieuwe bases in Libië te voorkomen;

8.  wijst op de ontwrichtende impact van het Libische conflict op andere landen in het Sahelgebied en op de Europese veiligheid; verzoekt de buurlanden en regionale spelers, met name Egypte, Qatar, Saudi-Arabië, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten, om zich te onthouden van acties die de bestaande tegenstellingen kunnen verscherpen en de overgang naar een democratisch bestel in Libië kunnen ondermijnen, en om het door de VN geleide proces van Ghadames ten volle te ondersteunen; herinnert eraan dat zij die een op consensus gebaseerde politieke oplossing actief in de weg staan, inbreuk maken op de resoluties van de Veiligheidsraad over Libië en de gevolgen van hun daden onder ogen moeten zien;

9.  is verheugd over de recente verklaringen die de Afrikaanse Unie op 3 december 2014 en de Liga van Arabische Staten op 5 januari 2015 hebben afgelegd, en over hun publieke toezegging het door de VN geleide proces te ondersteunen;

10.  benadrukt dat er behoefte is aan een gezamenlijk en gecoördineerd optreden van alle 28 lidstaten onder toezicht van de hoge vertegenwoordiger; dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan de acties van de lidstaten te coördineren en hun steun te richten op de opbouw van overheidsstructuren en instellingen en tezamen met de lidstaten, de VN, de NAVO en regionale partners te assisteren bij de oprichting van effectieve en op nationaal niveau aangestuurde en gecontroleerde veiligheidstroepen (leger- en politiemacht) die de vrede en de orde in het land kunnen handhaven, alsmede de pogingen om tot een staakt-het-vuren te komen te steunen en een regeling op te stellen om toe te zien op de handhaving ervan; benadrukt dat de EU tevens steun moet verlenen aan het Libische rechtsstelsel, alsmede op andere gebieden die cruciaal zijn voor het democratisch bestuur;

11.  herinnert aan het krachtige engagement van de EU voor de eenheid en territoriale integriteit van Libië en aan de noodzaak de verspreiding van terrorisme te voorkomen; herinnert aan resolutie nr. 2174 van de VN-Veiligheidsraad die op 27 augustus 2014 is aangenomen en waarin de bestaande internationale sancties tegen Libië worden uitgebreid tot personen die zich bezighouden met of voorstander zijn van handelingen die "een bedreiging vormen voor de vrede, stabiliteit of veiligheid van Libië, of de succesvolle voltooiing van het politieke overgangsproces in het land belemmeren of ondermijnen"; verzoekt de EU verdere maatregelen te overwegen, met inbegrip van restrictieve maatregelen;

12.  benadrukt dat alle schenders van mensenrechten en het internationaal humanitair recht ter verantwoording moeten worden geroepen; wijst op de door UNSMIL afgelegde verklaring dat veel van de in Libië gepleegde schendingen onder de jurisdictie van het Internationaal Strafhof vallen, en dringt erop aan dat dit hof van de nodige politieke, logistieke en financiële middelen wordt voorzien om deze misdaden te onderzoeken; is van oordeel dat krachtigere internationale verantwoordingsmechanismen milities ervan af kunnen brengen om verdere misdaden en schendingen te plegen, en meent dat moet worden overwogen een VN-onderzoekscommissie of een soortgelijk mechanisme in te stellen voor het onderzoeken van schendingen van de mensenrechten en van het internationaal humanitair recht;

13.  betuigt zijn solidariteit met het Libische volk; is van mening dat de Europese Unie het Libische volk moet helpen bij het vervullen van zijn ambitie om van Libië een democratische, stabiele en welvarende staat te maken, overeenkomstig de verplichtingen die zij is aangegaan in haar nabuurschapsbeleid voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied; roept op tot voortzetting van de humanitaire, financiële en politieke hulp van de EU en de internationale gemeenschap bij maatregelen ten behoeve van de humanitaire situatie in Libië, van het lot van ontheemden en vluchtelingen in het land zelf en van burgers die geen toegang meer hebben tot basisvoorzieningen;

14.  roept alle partijen in Libië op om de veiligheid en vrijheid van christenen en andere religieuze minderheden te garanderen die worden geconfronteerd met toenemende discriminatie en vervolging, en zich in het kruisvuur bevinden; roept de EU en haar lidstaten op om ervoor te zorgen dat toekomstige bilaterale overeenkomsten doeltreffende controle mechanismen voor de bescherming van de mensenrechten van religieuze minderheden omvatten;

15.  dringt erop aan dat vooraanstaande Libische instellingen, met name de Centrale Bank, de Nationale Oliemaatschappij en het staatsinvesteringsfonds, die toestemming hebben van de VN om olie-inkomsten uit het buitenland te ontvangen, neutraal blijven;

16.  prijst de Tunesische gastvrijheid voor de naar schatting 1,5 miljoen Libische burgers die momenteel in Tunesië verblijven om het geweld in Libië ontvluchten; verzoekt de EU de Tunesische regering daarbij financieel en logistiek te ondersteunen;

17.  verzoekt internationale bedrijven, voordat zij overgaan tot enige transactie met betrekking tot Libische olie, die aan de Libische bevolking toebehoort, zich ervan te verzekeren dat dergelijke transacties de oorlogvoerende milities niet rechtstreeks of zijdelings financieren; verzoekt internationale bedrijven die zaken doen in Libië, nogmaals hun financiële activiteiten in de energiesector openbaar te maken;

18.  maakt zich nog steeds grote zorgen over de verspreiding van wapens, munitie en explosieven en het smokkelen van wapens, omdat dit een gevaar vormt voor de bevolking en voor de stabiliteit in Libië en in de regio;

19.  herhaalt zijn oproep aan de hoge vertegenwoordiger om herziening van het mandaat van de EU-grensversterkingsmissie (EUBAM) in Libië, die momenteel in afwachting van orders in Tunesië is gestationeerd, teneinde rekening te houden met de drastisch veranderde situatie in het land en met het oog op een naar behoren gecoördineerde GVDB-missie om in samenspraak met de VN en regionale partners op te treden wanneer een politieke oplossing wordt gevonden; is van oordeel dat de GVDB-missie gericht moet zijn op het ondersteunen van de tenuitvoerlegging van een politieke oplossing, prioriteit moet verlenen aan de hervorming van de veiligheidssector en aan ontwapening, demobilisatie en re-integratie, en eveneens in de overige dringende bestuursbehoeften moet voorzien; is voorts van mening dat de GVDB-missie, gezien het risico op een voortslepende oorlog in Libië, toenemende instabiliteit en ernstige dreigingen voor de Europese veiligheid, moet worden voorbereid voor deelname aan een gecoördineerd optreden onder mandaat van de VN-Veiligheidsraad om de stabiliteit in Libië te doen wederkeren;

20.  trekt zich het lot van migranten, asielzoekers en vluchtelingen in Libië zeer aan, zeker nu hun toch al benarde situatie blijft verslechteren; verzoekt de EU en haar lidstaten om Italië met raad en daad bij te staan bij de prijzenswaardige inspanningen om de uit de hand lopende migratie- en vluchtelingenstromen uit Noord-Afrika, met name uit Libië, aan te pakken;

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het huis van afgevaardigden van Libië, de secretaris-generaal van de VN, de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie.

(1) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 114.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0465.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0028.
(4) Algerije, Duitsland, Egypte, Frankrijk, Italië, Qatar, Saudi-Arabië, Spanje, Tunesië, Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika, alsmede de EU en de VN.


Situatie in Oekraïne
PDF 155kWORD 206k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over de situatie in Oekraïne (2014/2965(RSP))
P8_TA(2015)0011RC-B8-0008/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over het Europees Nabuurschapsbeleid en het Oostelijk Partnerschap,

–  gezien de voorlopige bevindingen van de OVSE/ODIHR over de vervroegde parlementsverkiezingen in Oekraïne op 26 oktober 2014,

–  gezien het 8e verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN (OHCHR) over de mensenrechtensituatie in Oekraïne van 15 december 2014 en het door het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA) uitgebrachte 22ste verslag over de situatie in Oekraïne van 26 december 2014,

–  gezien de ondertekening op 27 juni 2014 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne, die tevens een diepgaande en uitgebreide vrijhandelsovereenkomst (DCFTA) omvat, en de gelijktijdige ratificatie ervan door het Europees Parlement en de Verchovna Rada op 16 september 2014,

–  gezien het protocol van Minsk van 5 september 2014 en het memorandum van Minsk van 19 september 2014 over de tenuitvoerlegging van het 12 punten tellende vredesplan,

–  gezien het verslag van de VN van 20 november 2014 over ernstige mensenrechtenschendingen in het oosten van Oekraïne en de rapporten van Human Rights Watch over misstanden op de Krim,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de NAVO-Oekraïne-Commissie van 2 december 2014,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad over Oekraïne van 21 maart 2014, 27 juni 2014, 16 juli 2014, 30 augustus 2014 en 18 december 2014,

–  gezien de uitkomst van de eerste vergadering van de Associatieraad tussen de EU en Oekraïne op 15 december 2014,

–  gezien de conclusies van de Raad van 17 november 2014,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op 26 oktober 2014 in Oekraïne parlementsverkiezingen zijn gehouden die efficiënt en op ordentelijke en vreedzame wijze zijn verlopen, en waarbij de fundamentele vrijheden algemeen zijn geëerbiedigd, ondanks het voortdurende conflict in de oostelijke regio´s en de illegale inlijving van de Krim door Rusland;

B.  overwegende dat de nieuwe, door pro-Europese krachten gevormde regering, over een grondwettelijke meerderheid beschikt om hervormingen door te voeren, en reeds haar goedkeuring heeft gegeven aan het coalitieakkoord dat de fundamenten legt voor een rigoureus hervormingsproces dat erop is gericht verdere Europese integratie te bevorderen, het land te moderniseren en te ontwikkelen, een werkelijke democratie en rechtsstaat tot stand te brengen, en om de door Porosjenko in zijn vredesplan voorgestelde grondwetswijzigingen vorm te geven;

C.  overwegende dat de zogenoemde "presidents- en parlementsverkiezingen" in Donetsk en Loehansk van 2 november 2014 een inbreuk vormden op de Oekraïense wetgeving en de akkoorden van Minsk en bijgevolg niet kunnen worden erkend; overwegende dat het houden van deze verkiezingen schadelijke gevolgen heeft gehad voor het vredes- en verzoeningsproces;

D.  overwegende dat het staakt-het-vuren van 5 september 2014 dagelijks is geschonden door de separatisten en Russische troepen; overwegende dat dankzij het initiatief van president Porosjenko die heeft opgeroepen tot een “stilte modus”, het aantal schendingen sinds 9 december 2014 dramatisch is verminderd; overwegende dat de hoofdpunten van het memorandum van 19 september 2014 evenwel nog niet ten uitvoer zijn gelegd door separatisten die door Rusland worden gesteund; overwegende dat Rusland de separatistische milities volgens betrouwbare bronnen blijft ondersteunen door middel van een constante levering van militair materieel, huurlingen en reguliere Russische eenheden, waaronder gevechtstanks, complexe luchtdoelsystemen en artillerie;

E.  overwegende dat het gewapende conflict in het oostelijk deel van Oekraïne heeft geleid tot duizenden militaire en burgerslachtoffers, terwijl nog meer mensen gewond zijn geraakt en honderdduizenden hun huizen hebben moeten ontvluchten, de meesten van hen naar Rusland; overwegende dat de situatie in het conflictgebied zeer zorgwekkend is, zowel uit humanitair als uit medisch oogpunt;

F.  overwegende dat de illegale annexatie van de Krim het eerste geval was van een met geweld afgedwongen inlijving van een deel van een land door een ander land in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog en een inbreuk vormt op het internationaal recht, met inbegrip van het VN-Handvest, de Slotakte van Helsinki en het Memorandum van Boedapest van 1994;

G.  overwegende dat de Raad Buitenlandse Zaken van de EU op 17 november 2014 een principebesluit genomen heeft om nadere sancties te treffen tegen leiders van de separatisten;

H.  overwegende dat er zowel in het bezette oosten van Oekraïne als op de Krim sprake is van wijdverbreide schendingen van de mensenrechten, in het bijzonder tegen Krimtataren, met inbegrip van intimidatie en een nieuwe golf van verdwijningen;

I.  overwegende dat een nauwere samenwerking tussen de EU en de VS inzake beleid met betrekking tot Oekraïne nuttig zou zijn;

J.  overwegende dat het Oekraïense parlement op 23 december 2014 heeft gestemd vóór opheffing van de niet-gebonden status van het land;

1.  spreekt zijn volledige solidariteit uit met Oekraïne en de Oekraïense bevolking; herhaalt eens te meer dat het hecht aan de onafhankelijkheid, soevereiniteit, territoriale integriteit, onschendbaarheid van de grenzen en de keuze van Oekraïne voor Europa;

2.  veroordeelt terroristische daden en crimineel gedrag door de separatisten en andere illegale strijdkrachten in het oosten van Oekraïne;

3.  is ingenomen met de positieve beoordeling van de algemene verkiezingen van 26 oktober 2014, ondanks de moeilijke veiligheids- en politieke omstandigheden, en de daaropvolgende inauguratie van de nieuwe Verchovna Rada; is ingenomen met de krachtige politieke toezegging van president Porosjenko, premier Jatsenjoek en parlementsvoorzitter Grojsman om samen te werken en het rigoureuze hervormingsproces te versterken; dringt er ten stelligste bij de nieuwe regering en het nieuwe parlement van Oekraïne op aan onverwijld de broodnodige politieke en sociaaleconomische hervormingen goed te keuren en door te voeren om een democratische en welvarende staat op te bouwen die gestoeld is op de rechtsstaat;

4.  betreurt dat, als gevolg van de huidige situatie in het land, niet alle delen van het grondgebied en de bevolking van Oekraïne vertegenwoordigd zijn in de Verchovna Rada; herinnert eraan dat de regering en het parlement van Oekraïne ervoor moeten zorgen dat de rechten en behoeften van de burgers die niet vertegenwoordigd zijn in de besluitvorming van het land worden beschermd;

5.  spreekt zijn krachtige veroordeling uit over het agressieve en expansionistische beleid van Rusland dat een bedreiging vormt voor de eenheid en onafhankelijkheid van Oekraïne en een potentiële bedreiging vormt voor de EU zelf, met inbegrip van de illegale inlijving van de Krim en het voeren van een niet-verklaarde hybride oorlog tegen Oekraïne, inclusief een informatieoorlog, die een mengeling is van elementen van cyberoorlog, de inzet van reguliere en illegale strijdkrachten, propaganda, economische druk, chantage op energiegebied, diplomatie en politieke destabilisatie; benadrukt dat dit optreden in strijd is met het internationaal recht en een ernstige bedreiging vormt voor de Europese veiligheidssituatie; onderstreept dat er geen rechtvaardiging bestaat om in Europa militair geweld in te zetten omwille van zogenaamde historische en veiligheidsmotieven of om zogenoemde "in het buitenland levende volksgenoten" te beschermen; doet een beroep op Moskou om de situatie niet verder te laten escaleren door onmiddellijk de toevoer van wapens, huursoldaten en troepen naar de separatistische milities te staken en zijn invloed bij de separatisten aan te wenden om hun te overtuigen deel te nemen aan het politieke proces;

6.  dringt er bij alle partijen op aan het protocol van Minsk onverwijld volledig uit te voeren en op die manier blijk te geven van hun oprechte inzet voor de-escalatie en de grootst mogelijke terughoudendheid; roept Rusland op internationaal toezicht op de Russisch-Oekraïense grens toe te laten, zijn invloed over de separatisten aan te wenden zodat ze het staakt-het-vuren naleven, en op een constructieve manier werk te maken van de tenuitvoerlegging van de akkoorden van Minsk; dringt erop aan vertrouwenwekkende maatregelen te nemen die de vredes- en verzoeningsinspanningen ondersteunen; benadrukt in deze context het belang van een inclusieve politieke dialoog en een economisch programma voor het herstel van de economie in Donbas;

7.  dringt er bij de EU op aan om, met name tijdens de komende vergadering van de Raad in maart 2015, haar huidige sanctieregime te handhaven zolang Rusland zijn uit het akkoord van Minsk voortvloeiende verplichtingen niet volledig eerbiedigt en, bovenal, ten uitvoer legt, en spoort de Commissie aan manieren te vinden om de solidariteit onder de lidstaten te vergroten voor het geval de crisis met Rusland voortduurt; benadrukt dat het noodzakelijk is een reeks duidelijke criteria vast te stellen waarmee, indien eraan wordt voldaan, kan worden voorkomen dat nieuwe restrictieve maatregelen tegen Rusland worden getroffen of die kunnen leiden tot opheffing van de huidige sancties, met inbegrip van: handhaving van het staakt-het-vuren, de onvoorwaardelijke terugtrekking uit Oekraïne van alle Russische troepen en door Rusland gesteunde illegale gewapende groeperingen en huursoldaten, de uitwisseling van alle gevangenen, onder wie Nadia Savtsjenko, en herstel van het Oekraïense gezag over zijn gehele grondgebied, inclusief de Krim; verzoekt de Europese Raad om, in het geval van eventuele verdere acties van Rusland die een destabiliserende werking op Oekraïne hebben, nadere restrictieve maatregelen te nemen en het toepassingsgebied ervan te verbreden, door ook de nucleaire sector erin op te nemen en door de mogelijkheden van Russische entiteiten om internationale financiële transacties uit te voeren, te beperken; erkent dat de EU bereid moet zijn om steun te bieden aan aangrenzende lidstaten, die hetzelfde veiligheidsniveau verdienen als alle lidstaten;

8.  is van mening dat sancties onderdeel moeten uitmaken van een bredere EU-aanpak ten aanzien van Rusland en van de inspanningen van de VV/HV om de dialoog te versterken; herinnert eraan dat deze sancties uitsluitend tot doel hebben de Russische regering te overtuigen haar huidige beleid te wijzigen en op een betekenisvolle manier bij te dragen tot een vreedzame oplossing van de crisis in Oekraïne; benadrukt dat de vraag of de restrictieve maatregelen van de EU gehandhaafd blijven, geïntensiveerd worden of omkeerbaar zijn, afhankelijk is van de opstelling van Rusland zelf en van de situatie in Oekraïne;

9.  benadrukt dat de politieke en diplomatieke kanalen richting Rusland open moeten blijven teneinde diplomatieke oplossingen voor het conflict mogelijk te maken, en ondersteunt derhalve formats als het "Genève-format" en het "Normandië-format", indien tastbare resultaten kunnen worden behaald;

10.  steunt het beleid inzake de niet-erkenning van de illegale annexatie van de Krim door Rusland en neemt in deze context met instemming kennis van de recent overeengekomen aanvullende sancties op het vlak van investeringen, diensten en handel jegens de Krim en Sebastopol;

11.  benadrukt dat de associatieovereenkomst en de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst (AA/DCFTA) de routekaart moeten vormen voor snelle, noodzakelijke hervormingen die dringend moeten worden doorgevoerd ondanks de moeilijke oorlogssituatie in delen van Loehansk en de provincie Donetsk; roept de Raad en de Commissie op geen moeite te sparen om Oekraïne te helpen bij de vaststelling en, bovenal, de uitvoering van deze hervormingen, teneinde de weg te bereiden voor de volledige tenuitvoerlegging van de bilaterale associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne; is in dit verband verheugd over de lancering van de adviesmissie van de Europese Unie (EUAM); deelt de mening van de Commissie van Venetië dat het, om een constitutionele hervorming te doen slagen, essentieel is dat de hervorming op een inclusieve manier wordt voorbereid, met brede openbare raadplegingen;

12.  dringt aan op snellere en substantiëlere technische bijstand door de steungroep voor Oekraïne van de Commissie, onder meer bij het identificeren van de gebieden waar deze bijstand nodig is ter ondersteuning van Oekraïne bij de uitwerking en uitvoering van uitgebreide hervormingsprogramma's en door de inzet van adviseurs en deskundigen van EU-instellingen en lidstaten; dringt er bij de Oekraïense autoriteiten op aan een ministerie of een bureau voor EU-integratie en hulpcoördinatie op te zetten, evenals een interministerieel coördinatiecomité op hoog niveau, dat de bevoegdheid zou moeten krijgen om de aanpassing aan de EU en de hervormingen effectief te monitoren en te controleren, alsook om de tenuitvoerlegging hiervan voor te bereiden en te coördineren;

13.  is ervan overtuigd dat een ambitieus programma voor de bestrijding van corruptie, met inbegrip van een zerotolerancebeleid ten aanzien van corruptie, dringend noodzakelijk is in Oekraïne; dringt er bij het Oekraïense leiderschap op aan systematische corruptie uit te bannen door de onmiddellijke en effectieve uitvoering van de Nationale Strategie tegen Corruptie, en onderstreept dat de bestrijding van deze praktijk een van de topprioriteiten van de nieuwe regering moet zijn; adviseert hiertoe een politiek onafhankelijk corruptiebestrijdingsbureau op te zetten, uitgerust met toereikende bevoegdheden en middelen om het in staat te stellen een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de opbouw van goed functionerende overheidsinstellingen; is verheugd over het verzoek van Oekraïne aan Interpol en de uitgifte van een aanhoudingsbevel tegen voormalig president Janoekovytsj wegens beschuldigingen van onrechtmatig gebruik van publieke middelen; dringt er bij de lidstaten op aan gevolg te geven aan het aanhoudingsbevel van Interpol en te helpen de gestolen tegoeden terug te vorderen; is verheugd over de instelling van het instituut van Zakenombudsman, en moedigt de Oekraïense regering aan hierover een ontwerpwet op te stellen;

14.  herinnert eraan dat de Raad van de Europese Unie op 16 juli 2014 het wapenembargo tegen Oekraïne heeft opgeheven en dat er nu bijgevolg voor lidstaten geen bezwaren of juridische beperkingen kleven aan de levering van defensieve wapens aan Oekraïne; is van mening dat de EU manieren moet onderzoeken om de Oekraïense regering te ondersteunen bij de versterking van haar defensiecapaciteiten en de bescherming van de buitengrenzen, op basis van de ervaringen die zijn opgedaan met de transformatie van de strijdkrachten van de EU-lidstaten die vroeger deel uitmaakten van het Warschaupact, met name binnen het kader van reeds voorziene trainingsmissies voor strijdkrachten in andere delen van de wereld; steunt de huidige leveranties van niet-dodelijk militair materieel;

15.  neemt kennis van de aanneming van een wet waarmee de in 2010 geïntroduceerde "niet-gebonden status" van het land wordt opgeheven; erkent het recht van Oekraïne om vrijelijk eigen keuzes te maken, maar onderschrijft het standpunt van president Porosjenko dat Oekraïne zich nu dringend moet richten op politieke, economische en sociale hervormingen en dat de toetreding tot de NAVO een kwestie is waarover de burgers in een later stadium moeten kunnen beslissen door middel van een referendum in heel Oekraïne; benadrukt dat nauwere betrekkingen tussen Oekraïne en de EU losstaan van de mogelijke toetreding tot de NAVO;

16.  benadrukt het belang van een harde toezegging van de internationale gemeenschap om de economische en politieke stabilisatie en hervorming van Oekraïne te ondersteunen; roept de Commissie en de lidstaten op om een groot steunplan voor Oekraïne te ontwikkelen op basis van het "meer voor mee"-principe en het voorwaardelijkheidsbeginsel, en om hun inspanningen om Oekraïne te ondersteunen te intensiveren door onder meer een donor/investeringsconferentie te organiseren en samen te werken met de internationale financiële instellingen om verdere maatregelen vast te stellen voor het economisch en financieel herstel van Oekraïne; is verheugd over het steunpakket voor Oekraïne van 11 miljard EUR dat in de komende paar jaar moet worden uitbetaald, alsook over het voorstel van de Commissie om nog eens 1,8 miljard EUR in leningen op middellange termijn te verstrekken;

17.  herhaalt in dit verband zijn standpunt dat de associatieovereenkomst niet het einddoel in de betrekkingen tussen de EU en Oekraïne vormt; wijst er voorts op dat Oekraïne, overeenkomstig artikel 49 VEU, net als alle andere Europese landen een Europees perspectief heeft en het EU-lidmaatschap kan aanvragen, op voorwaarde dat het de criteria van Kopenhagen en de democratische beginselen in acht neemt, de fundamentele vrijheden, de mensenrechten en de rechten van minderheden eerbiedigt en transparantie en het functioneren van de rechtsstaat garandeert; spoort de EU-lidstaten aan de associatieovereenkomst nog vóór de Riga-top te ratificeren;

18.  benadrukt het belang van energievoorzieningszekerheid in Oekraïne en onderstreept de noodzaak van hervorming van de energiesector van Oekraïne, overeenkomstig zijn verbintenissen in het kader van de Energiegemeenschap; is ingenomen met het akkoord tussen de EU, Rusland en Oekraïne over het "winterpakket" dat de levering van gas vanuit Rusland tot maart 2015 waarborgt en met de door de EU getoonde solidariteit en de grotere hoeveelheden gas die naar Oekraïne worden geleid door keerstromen uit de lidstaten;

19.  onderstreept de noodzaak om de energiezekerheid en onafhankelijkheid van de EU en haar weerbaarheid tegen externe druk drastisch te vergroten, alsook om haar energie-afhankelijkheid van Moskou te verminderen, terwijl tegelijkertijd concrete alternatieven moeten worden gevonden om de lidstaten te helpen die thans op Rusland als enige leverancier zijn aangewezen; dringt er bij de EU op aan een werkelijk gemeenschappelijk extern energiebeleid na te streven en zich in te zetten voor de oprichting van een Europese energie-unie; spoort aan tot de volledige handhaving van de interne gemeenschappelijke energiemarkt, met inbegrip van het derde energiepakket en de niet-discriminatoire afhandeling van de lopende rechtszaak tegen Gazprom;

20.  onderstreept dat prioriteit moet worden gegeven aan pijpleidingprojecten om de energievoorziening naar de EU te diversifiëren, en is derhalve ingenomen met de stopzetting van het South Stream-project; verzoekt de Europese Energiegemeenschap een agenda op te stellen voor de samenwerking met Oekraïne, alsook met de zuidelijke Kaukasus, Centraal-Azië, het Midden-Oosten en mediterrane landen, teneinde, onafhankelijk van de Russische geopolitiek, infrastructuur en onderlinge connectiviteit te ontwikkelen tussen de EU en haar Europese buurlanden; erkent dat stabiele gasleveranties aan Oekraïne eveneens van cruciaal belang zijn om de energievoorzieningszekerheid van de lidstaten te waarborgen;

21.  benadrukt dat de EU, samen met de Oekraïense autoriteiten, aandacht moeten blijven besteden aan de humanitaire crisis in Oekraïne en op de Krim en de catastrofale humanitaire situatie, in het bijzonder de toestand van intern ontheemden, moet aanpakken; dringt er bij de Commissie en de commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing op aan een robuuste, onmiddellijke en reeds lang noodzakelijke humanitaire actie voor te bereiden, zonder betrokkenheid van intermediaire organisaties, in de vorm van een humanitaire "Blue Convoy"-actie, waarvan duidelijk is dat zij afkomstig is van de EU; verzoekt de Commissie een plan voor een dergelijke actie binnen de komende twee maanden aan het Parlement voor te leggen; benadrukt dat de EU en haar lidstaten extra financiële bijstand aan Oekraïne moeten verstrekken om het land te helpen de deerlijke humanitaire crisis het hoofd te bieden; herhaalt de noodkreten die de Wereldgezondheidsorganisatie heeft doen uitgaan over het feit dat het oosten van Oekraïne met een medische noodsituatie kampt, waar ziekenhuizen niet optimaal functioneren en een tekort is aan geneesmiddelen en vaccins; dringt voorts aan op meer en doelmatigere humanitaire bijstand aan intern ontheemden, met name kinderen en ouderen, en op volledige en onbelemmerde toegang voor het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) tot de conflictgebieden; is ingenomen met de bekrachtiging van de langverwachte wet inzake intern ontheemden, alsook met het besluit om EU-deskundigen in te zetten in het kader van het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie om de Oekraïense autoriteiten raad te geven op het vlak van kwesties in verband met intern ontheemden;

22.  dringt aan op extra humanitaire hulp en bijstand aan de door het conflict getroffen bevolking; wijst erop dat de verlening van humanitaire hulp aan het oosten van Oekraïne plaats moet vinden met volledige inachtneming van het internationaal humanitair recht en de beginselen van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid en in nauwe samenwerking met de Oekraïense regering, de VN en het ICRC; vraagt Rusland internationale inspecties toe te laten van de humanitaire konvooien naar Donbas om zo alle twijfel over hun ladingen weg te nemen;

23.  benadrukt dat de OVSE een cruciale rol speelt in het oplossen van de Oekraïense crisis vanwege haar ervaring met het omgaan met gewapende conflicten en crises en het feit dat Rusland en Oekraïne beide lid zijn van deze organisatie; betreurt dat de bijzondere waarnemingsmissie van de OVSE nog steeds onderbemand is en daardoor in haar functioneren tekortschiet; verzoekt de lidstaten, de VV/HV en de Commissie zich meer in te spannen voor de versterking van de bijzondere OVSE-waarnemingsmissie in Oekraïne met personeel en uitrusting; is van mening dat de EU, indien zij hiertoe een verzoek van de Oekraïense autoriteiten ontvangt, een EU-waarnemingsmissie moet inzetten om bij te dragen aan de effectieve controle op en monitoring van de Oekraïens-Russische grens;

24.  dringt er bij de VV/HV en de commissaris voor Europees Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen op aan om, binnen het kader van hun bevoegdheden, stappen te zetten om een politieke oplossing voor de crisis in Oekraïne te faciliteren die door alle betrokken partijen wordt geëerbiedigd; benadrukt dat bij een dergelijke oplossing het scenario van een bevroren conflict in het oosten van Oekraïne en op de Krim moet worden vermeden; dringt er bij de VV/HV op aan te opteren voor een aanpak in het kader waarvan een principieel en krachtig standpunt met betrekking tot de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne wordt gecombineerd met de beginselen van het internationaal recht, die het toelaat te streven naar een via onderhandelingen tot stand gekomen oplossing van de crisis in het oosten van Oekraïne en op de Krim; herhaalt dat eenheid en samenhang bij de EU-lidstaten noodzakelijke voorwaarden zijn voor het welslagen van elke EU-strategie voor Rusland; roept in deze context de regeringen van de lidstaten op om niet unilateraal maatregelen te nemen of uitspraken te doen en om meer inspanningen te leveren om te komen tot een gezamenlijk Europees standpunt met betrekking tot Rusland;

25.  dringt aan op de hervatting van een echte, inclusieve nationale dialoog die eveneens zou kunnen leiden tot een oplossing voor de betaling van sociale uitkeringen en pensioenen en het verstrekken van humanitaire hulp door de Oekraïense regering aan de bevolking van de conflictgebieden; is van mening dat het van cruciaal belang is op een onpartijdige en effectieve manier alle ernstige gewelddadige episodes te onderzoeken, waaronder die in Maidan, Odessa, Marioepol, Slovansk, Ilowajsk en Rymarska; is van mening dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol kunnen spelen bij de bevordering van de contacten tussen mensen en het wederzijds begrip in Oekraïne, en tevens democratische verandering en de eerbiediging van de mensenrechten in de hand kunnen werken; verzoekt de EU om haar steun aan het maatschappelijk middenveld te intensiveren;

26.  is ingenomen met het besluit van de Franse regering om de levering van de vliegdekschepen van de Mistral-klasse op te schorten en roept alle lidstaten op een soortgelijk standpunt in te nemen ten aanzien van export die niet door de EU-sanctiebesluiten wordt bestreken, met name wat betreft wapens en materieel voor tweeledig gebruik;

27.  verzoekt de Commissie en de commissaris voor Uitbreiding en Nabuurschapsbeleid om binnen twee maanden een communicatiestrategie voor te bereiden en aan het Parlement te presenteren, teneinde de Russische propagandacampagne gericht op de EU, haar oostelijke buurlanden en Rusland zelf, te pareren, alsook om instrumenten te ontwikkelen die de EU en haar lidstaten in staat zouden stellen de propagandacampagne op Europees en nationaal niveau aan te pakken;

28.  spreekt nogmaals zijn steun uit voor het internationaal onderzoek naar de omstandigheden van het neerhalen met noodlottige afloop van het toestel met vluchtnummer MH17 van Malaysian Airlines en herhaalt zijn oproep om de verantwoordelijken voor de rechter te brengen; betreurt de problemen die hiermee gepaard gaan en dringt er bij alle partijen op aan oprechte bereidheid te tonen om samen te werken, veilige en onbelemmerde toegang tot de plek waar de MH17 is neergestort te waarborgen, en toegang te verlenen tot alle andere relevante bronnen die kunnen bijdragen aan het onderzoek; spreekt de wens uit op de hoogte te worden gehouden van de vooruitgang van dit onderzoek;

29.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de lidstaten, de president van Oekraïne, de regeringen en parlementen van de landen van het Oostelijk Partnerschap en van de Russische Federatie, de parlementaire vergadering Euronest, en de parlementaire vergaderingen van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.


Situatie in Egypte
PDF 165kWORD 214k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over de situatie in Egypte (2014/3017(RSP))
P8_TA(2015)0012RC-B8-0012/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Egypte, in het bijzonder die van 6 februari 2014 over de situatie in Egypte(1) en die van 17 juli 2014 over de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering in Egypte(2),

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Egypte van augustus 2013 en februari 2014,

–  gezien de recente verklaringen van de Europese Dienst voor extern optreden over Egypte, waaronder die van 21 september 2014 over de bomaanslag op het Egyptische ministerie van Buitenlandse Zaken en van 3 december 2014 over gerechtelijke uitspraken in Egypte,

–  gezien de verklaringen van 23 juni 2014 van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki‑Moon, en de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillav, over de oplegging van gevangenisstraffen aan diverse journalisten en de bevestiging van de doodvonnissen tegen diverse leden en aanhangers van de Moslimbroederschap, gezien de verklaring van VN-secretaris-generaal Ban Ki-Moon van 25 oktober 2014 over terroristische aanslagen in de Sinaï,

–  gezien de associatieovereenkomst EU-Egypte van 2001, die in 2004 in werking is getreden en geschraagd is door het actieplan van 2007, en gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 20 maart 2013 over de tenuitvoerlegging ervan; gezien het Europees nabuurschapsbeleid en het meest recente voortgangsverslag over Egypte van maart 2014,

–  gezien de grondwet van Egypte die is aangenomen bij referendum op 14-15 januari 2014, en in het bijzonder de artikelen 65, 70, 73, 75 en 155 ervan,

–  gezien de Egyptische wet nr. 107 van 24 november 2013 betreffende het recht op samenscholingen, optochten en vreedzame betogingen,

–  gezien het presidentieel wetsbesluit nr. 136 van 2014, waarbij alle 'openbare en vitale installaties' voor twee jaar onder militaire rechtsmacht werden gebracht,

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(3),

–  gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld(4),

–  gezien het speciale verslag van de Europese Rekenkamer van 2013 over de samenwerking van de EU met Egypte op het gebied van goed bestuur,

–  gezien de slotverklaring van 22 juli 2014 van de EU-verkiezingsobservatiemissie voor de presidentsverkiezingen in Egypte,

–  gezien de toespraak van Egyptisch president Abdel Fattah al-Sisi van 1 januari 2015 over moslimfundamentalisme en zijn toespraak van 6 januari 2015 over de noodzaak van vreedzame en constructieve betrekkingen tussen moslims en christenen in Egypte,

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake online en offline vrijheid van meningsuiting, de EU-richtsnoeren inzake bevordering en bescherming van alle mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI's), en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Egypte partij is,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering onmisbare pijlers zijn van een democratische en pluralistische samenleving; overwegende dat de vrijheid van pers en media een essentieel onderdeel van een democratie en een open samenleving vormt; overwegende dat de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, in de in 2014 aangenomen Egyptische grondwet zijn verankerd;

B.  overwegende dat Egypte van oudsher een strategische partner van de Europese Unie is, die de doelstelling van het bouwen aan stabiliteit, vrede en voorspoed in het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten onderschrijft; overwegende dat Egypte sinds de revolutie van 2011 met enkele moeilijke politieke situaties te kampen heeft gehad en dat het Egyptische volk de steun en hulp van de internationale gemeenschap nodig heeft om de economische, politieke en veiligheidsuitdagingen van het land het hoofd te bieden;

C.  overwegende dat de Egyptische overheid sinds de militaire machtsovername in juni 2013 een grootschalige campagne heeft gevoerd van willekeurige detentie, pesterijen, intimidatie en censuur tegen critici van de regering, uitsluitend omdat ze hun recht op vrijheid van vergadering en vereniging en hun recht op vrije meningsuiting uitoefenden, onder wie journalisten, studenten en mensenrechtenactivisten, en tegen politieke tegenstanders, onder wie leden van de Moslimbroederschap; overwegende dat uit verslagen blijkt dat sinds juli 2013 meer dan 40 000 personen zijn vastgezet na nooit eerder geziene golven van massa-arrestaties en dat sinds juli 2013 naar schatting 1 400 betogers zijn gedood als gevolg van het gebruik van excessief en willekeurig geweld door de veiligheidstroepen; overwegende dat de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting sinds juli 2013 punten van bijzondere zorg zijn gebleven; overwegende dat Egypte door het Freedom House in het Freedom in the World-verslag over 2014 is ingeschaald als "niet vrij";

D.  overwegende dat duizenden demonstranten en gewetensgevangenen in Egypte zijn vastgezet sinds het Egyptische leger in juli 2013 de macht overnam; overwegende dat arrestaties en gevallen van willekeurige detentie ook na de verkiezing van president al-Sisi in mei 2014 hebben plaatsgevonden; overwegende dat een rechtbank Alaa Abdel Fattah, een prominente activist die een leidende rol speelde in de revolutie van 2011, en anderen op 11 juni 2014 tot vijftien jaar gevangenisstraf heeft veroordeeld wegens schending van wet nr. 107 van 2013 betreffende het recht op samenscholingen, optochten en vreedzame betogingen (Demonstratiewet); overwegende dat andere prominente activisten, onder wie Mohamed Adel, Ahmed Douma en Ahmed Maher, evenals vooraanstaande vrouwenrechtenverdedigers, zoals Yara Sallam en Sana Seif, nog altijd gevangen zitten; overwegende dat de rechtbank van Caïro voor urgente aangelegenheden op 28 april 2014 toestemming heeft gegeven voor een verbod op de jeugdbeweging "6 april";

E.  overwegende dat een Egyptische rechtbank in de provincie Baheira in de Nijl-delta op 10 januari 2015 Karim al‑Banna, een 21-jarige student, tot drie jaar cel heeft veroordeeld voor de vermelding op Facebook dat hij een atheïst is en voor het beledigen van de islam;

F.  overwegende dat de Egyptische autoriteiten door de invoering van repressieve wetgeving de vrijheid van meningsuiting en vergadering aan banden hebben gelegd, hetgeen het de regering makkelijker maakt haar critici het zwijgen op te leggen en protesten neer te slaan;

G.  overwegende dat de regering van president al-Sisi tijdens de afwezigheid van het parlement een aantal repressieve wetten heeft doorgevoerd, zoals presidentieel wetsbesluit nr. 136 van 2014 op grond waarvan alle openbare gebouwen zijn aangemerkt als militaire installaties, wat er in eerste instantie toe heeft geleid dat alle in openbare gebouwen gepleegde misdrijven kunnen worden berecht door militaire rechtbanken en met terugwerkende kracht; overwegende dat de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volkeren, bij de uitlegging van het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren (waarbij Egypte als land partij is), heeft verklaard dat militaire rechtbanken onder geen enkel beding rechterlijke bevoegdheid mogen hebben over burgers;

H.  overwegende dat in de universele periodieke doorlichting van de VN 300 aanbevelingen werden gedaan, met inbegrip van het vrijlaten van iedereen die gearresteerd werd voor het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting; overwegende dat zeven in Egypte gevestigde mensenrechtengroeperingen uit vrees voor vervolging niet hebben deelgenomen aan de VN‑doorlichting van hun land;

I.  overwegende dat de vrijheid van pers in Egypte nog steeds enorm onder druk staat en dat journalisten nog steeds worden vastgehouden op basis van ongegronde beschuldigingen; overwegende dat in 2014 een aantal journalisten is vervolgd op beschuldiging van het bedreigen van de nationale eenheid en de maatschappelijke vrede, het verspreiden van valse nieuwsberichten en samenwerking met de Moslimbroederschap; overwegende dat het Hof van Cassatie, de hoogste rechtbank van Egypte, heeft bepaald dat de rechtszaken tegen de journalisten Mohammed Fahmy, Peter Greste en Baher Mohamed van Al-Jazeera procedurele gebreken vertoonden; overwegende dat er echter een nieuw proces tegen de drie journalisten wordt opgestart en dat de aanklachten tegen hen wegens "het vervalsen van nieuws" en "betrokkenheid bij de Moslimbroederschap" niet zijn ingetrokken; overwegende dat drie andere journalisten -Sue Turton, Dominic Kane en Rena Netjes- bij verstek zijn veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf; overwegende dat de Egyptische journalisten Mahmoud Abdel Nabi, Mahmoud Abu Zeid, Samhi Mustafa, Ahmed Gamal, Ahmed Fouad en Abdel Rahman Shaheen zijn veroordeeld voor het louter uitvoeren van hun legitieme activiteiten; overwegende dat de Egyptische media extreem gepolariseerd zijn, waarbij zij zijn onderverdeeld in pro- en anti-Morsigroepen, hetgeen de polarisering van de Egyptische samenleving versterkt;

J.  overwegende dat een Egyptische strafrechter op 2 december 2014 voorwaardelijke doodstraffen heeft uitgesproken tegen 188 verdachten tijdens de derde dergelijke massaveroordeling in 2014; overwegende dat deze massaprocessen voornamelijk gericht waren tegen leden van de Moslimbroederschap, de grootste oppositiebeweging van Egypte, die in december 2013 door de autoriteiten tot terroristische groepering werd uitgeroepen; overwegende dat deze veroordelingen de meest recente zijn van een reeks vervolgingen en processen die vol met procedurele onregelmatigheden en in strijd met internationale mensenrechtenwetgeving zijn; overwegende dat niemand verantwoordelijk werd gesteld voor het gebruik van buitensporig geweld in augustus 2013, toen veiligheidstroepen kampen op het Raba'a al-Adawiya-plein binnenvielen en volgens een onafhankelijke Egyptische onderzoekscommissie 607 pro-Morsidemonstranten doodden.

K.  overwegende dat de meeste doodvonnissen die zijn uitgesproken in massaprocessen in maart en april 2014 tegen leden van de Moslimbroederschap en vermeende aanhangers van de verdreven president Morsi zijn omgezet in levenslange hechtenis, maar niet allemaal;

L.  overwegende dat 167 leden van het Lager- en het Hogerhuis van het in 2011 verkozen parlement momenteel worden vastgehouden;

M.  overwegende dat voormalig president Mubarak, zijn voormalig minister van Binnenlandse Zaken, Habib al-Adly, en zes andere medestanders op 29 november 2014 werden vrijgelaten nadat de aanklachten wegens moord en corruptie werden ingetrokken op basis van een technische fout; overwegende dat het Egyptische Hof van Cassatie op 13 januari 2015 de veroordelingen van voormalig president Hosni Mubarak en zijn twee zoons wegens verduistering nietig heeft verklaard en heeft bepaald dat het proces over moet omdat er procedurefouten zijn gemaakt;

N.  overwegende dat deze recente rechtspraktijken ernstige twijfels oproepen over de onafhankelijkheid van het rechtssysteem en over het vermogen ervan om de verantwoordingsplicht te waarborgen; overwegende dat met name de uitspraken waarmee de doodstraf wordt opgelegd de vooruitzichten op stabiliteit op lange termijn in Egypte dreigen te ondermijnen;

O.  overwegende dat Egypte wordt geconfronteerd met aanzienlijke economische uitdagingen, met inbegrip van het wegtrekken van buitenlands kapitaal, de toenemende inflatie, werkloosheid en een aanzwellende overheidsschuld, en veiligheidskwesties die onderdeel zijn van de globale terrorismedreiging; overwegende dat de veiligheidssituatie in de Sinaï kritiek is en dat honderden militairen werden gedood door jihadistische groepen die in het gebied actief zijn; overwegende dat minstens 33 soldaten omkwamen bij een terroristische aanval op 24 oktober 2014; overwegende dat terreurdaden in deze regio schering en inslag zijn; overwegende dat de staat een bevel tot uitzetting van duizenden inwoners van Rafah heeft uitgevaardigd en een 500 meter brede bufferzone langs de grens met de Gazastrook heeft aangelegd, en overwegende dat sinds 24 oktober 2014 op het schiereiland een noodtoestand van kracht is; overwegende dat criminele netwerken nog steeds actief zijn op (mensen)smokkelroutes in en naar de Sinaï;

P.  overwegende dat in artikel 75 van de Egyptische grondwet wordt gesteld dat alle burgers het recht hebben om op democratische wijze niet-gouvernementele verenigingen en stichtingen op te richten; overwegende dat er nieuwe wetsvoorstellen in de pijplijn zitten die verdere beperkingen opleggen aan binnen- en buitenlandse ngo's, die zich vooral zorgen maken over een nieuw wetsvoorstel dat erop is gericht te voorkomen dat terroristen en andere gewapende groeperingen geld en materiaal ontvangen, maar waardoor ook ngo's verstoken zouden blijven van buitenlandse financiële steun, waar zij vaak afhankelijk van zijn; overwegende dat een presidentieel wetsbesluit van 21 september 2014 tot wijziging van het wetboek van strafrecht ernstige gevolgen heeft, zoals levenslange gevangenisstraffen, voor ngo's die buitenlandse financiële steun ontvangen voor het vaag geformuleerde doel "beschadiging van het nationaal belang";

Q.  neemt kennis van de toespraak die president al-Sisi heeft gehouden op de Universiteit van Caïro over de noodzaak van modernisering en hervormingen in het islamitisch gedachtegoed;

R.  overwegende dat geweld tegen vrouwen naar verluid toeneemt, ondanks de goedkeuring van een nieuwe wet inzake seksuele intimidatie, wat volgens Egyptische ngo's op het gebied van vrouwenrechten nog altijd wordt toegepast; overwegende dat Egyptische vrouwelijke activisten zich in een bijzonder kwetsbare positie bevinden en in verband met hun vreedzame activiteiten vaak het slachtoffer worden van geweld, seksueel misbruik en andere vormen van vernederende behandeling; overwegende dat vrouwelijke genitale verminking wijdverspreid blijft ondanks een wet van 2008 die deze praktijk strafbaar stelt, en dat geen enkele persoon die dit op meisjes heeft uitgevoerd met succes is vervolgd;

S.  overwegende dat in de afgelopen maanden het aantal arrestaties van homoseksuele mannen enorm is toegenomen; overwegende dat er in heel Egypte een aantal politie-invallen is geweest op vermoedelijke ontmoetingsplaatsen van homoseksuelen; overwegende dat de LGBT-gemeenschap vervolgd en publiekelijk vernederd wordt; overwegende dat het Egyptische initiatief voor persoonlijke rechten schat dat er in de afgelopen 18 maanden minstens 150 mensen zijn gearresteerd op verdenking van losbandigheid; overwegende dat een Egyptische rechtbank op 12 januari 2015 26 mannen heeft vrijgesproken, die een maand eerder waren gearresteerd bij een inval in een badhuis in Caïro en werden beschuldigd van "het aanzetten tot losbandigheid";

T.  overwegende dat de presidentsverkiezingen van 2014 hebben plaatsgevonden tegen een achtergrond van een ernstige beperking van de vrijheid van meningsuiting en dat alle vormen van protest en kritiek, ook van de zijde van mensenrechtenorganisaties, werden gesmoord; overwegende dat officieel is aangekondigd dat op 21 maart en 25 april 2015 parlementsverkiezingen zullen worden gehouden;

U.  overwegende dat de oliesector in Egypte van oudsher de meeste buitenlandse investeringen aantrekt, en overwegende dat olie de belangrijkste grondstof is die Egypte uitvoert; overwegende dat Egypte gratis olieleveranties heeft gekregen van de golfstaten om de nieuwe regering te steunen; overwegende dat de regering een afgekondigd plan heeft aangenomen om vanaf juli 2014 binnen vijf jaar energiesubsidies op te heffen, en overwegende dat zij van plan is in april 2015 een plan aan te nemen voor de distributie van brandstof via intelligente kaarten teneinde de oliesmokkel naar buurlanden te controleren en de exacte behoefte aan brandstof te weten te komen;

V.  overwegende dat Egypte sinds de revolutie van januari 2011 meerdere keren onderhandelingen met het IMF heeft aangeknoopt met het oog op de toekenning van een lening van 4,8 miljard USD, maar dat de onderhandelingen na 30 juni 2013 zijn stopgezet; overwegende dat de contacten sindsdien weer zijn aangehaald en dat IMF-deskundigen in november 2014 Egypte hebben bezocht om overeenkomstig artikel IV raadplegingen uit te voeren (waarbij de IMF-deskundigen de financiële en economische toestand van een land beoordelen);

W.  overwegende dat stimulansen centraal moeten staan bij de hulp van de EU aan Egypte, overeenkomstig het 'voor wat hoort wat'- beginsel van het Europese nabuurschapsbeleid, en dat deze hulp afhankelijk moet worden gesteld van de vorderingen bij de hervorming van de democratische instellingen en op het gebied van de rechtsstaat en de mensenrechten;

X.  overwegende dat de EU van oudsher de belangrijkste handelspartner van Egypte is en in 2013 goed was voor 22,9 % van het handelsvolume van Egypte en de belangrijkste import- en exportpartner van het land is; overwegende dat de Europese Commissie op voorspraak van de Taskforce EU-Egypte aan Egypte bijkomende financiële steun heeft toegezegd voor een totaalbedrag van bijna 800 miljoen EUR; overwegende dat dit bedrag bestaat uit 303 miljoen EUR aan subsidies (90 miljoen EUR aan middelen uit het Spring-programma, 50 miljoen EUR als giftcomponent afkomstig van de microfinanciële bijstandsoperatie, en de rest van de investeringsfaciliteit voor het nabuurschapsbeleid) en 450 miljoen EUR aan leningen (macrofinanciële bijstand); overwegende dat de EU deze financiële steun echter uitsluitend zal verstrekken als aan de noodzakelijke politieke en democratische voorwaarden wordt voldaan en de democratische transitie wordt voortgezet en geïntensiveerd, waarbij de mensen- en vrouwenrechten volledig worden gerespecteerd;

Y.  overwegende dat de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de heer Lambrinidis, op 16 juni 2014 Caïro heeft bezocht en heeft gesproken met de president, de Sjoera-raad en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld; overwegende dat tijdens die besprekingen de nadruk lag op de voorbereidingen voor de nieuwe ngo-wet en het belang dat de EU eraan hecht dat aan het maatschappelijk middenveld in Egypte een belangrijke rol wordt toebedeeld;

1.  benadrukt het belang dat de Europese Unie hecht aan haar samenwerking met Egypte als belangrijk buur- en partnerland; onderstreept de belangrijke rol van Egypte voor de stabiliteit in de regio; verklaart zich nadrukkelijk solidair met het Egyptische volk en zegt toe Egypte te blijven steunen bij de versterking van zijn democratische instellingen, het eerbiedigen beschermen van de mensenrechten en het bevorderen van sociale rechtvaardigheid en veiligheid; roept regering van Egypte op om als belangrijke speler in het zuidelijke Middellandse Zeegebied aan haar internationale verplichtingen te voldoen;

2.  wijst de Egyptische regering erop dat het welslagen van Egypte en zijn bevolking op lange termijn staat of valt met de bescherming van de universele rechten van de mens en het creëren en bestendigen van democratische en transparante instellingen die zich ook inzetten voor de bescherming van de fundamentele rechten van de burgers; roept daarom de Egyptische autoriteiten op de beginselen van de internationale verdragen onverkort in praktijk te brengen;

3.  uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat er in Egypte nog altijd sprake is van beperkingen van de grondrechten, met name de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, politiek pluralisme en de beginselen van de rechtsstaat; roept op tot onmiddellijke beëindiging van alle uitingen van geweld, opruiing, haatzaaiende taal, pesterijen, intimidatie en censuur jegens politieke tegenstanders, demonstranten, journalisten, bloggers, studenten, vakbondsleden, vrouwenrechtenactivisten, actoren uit het maatschappelijk middenveld en minderheden door overheidsinstanties, veiligheidstroepen en ‑diensten en andere groeperingen in Egypte; veroordeelt het gebruik van buitensporig geweld tegen betogers;

4.  is verheugd over het feit dat Yasser Ali, de voormalige woordvoerder van de afgezette president Morsi, en prominent figuur in de Moslimbroederschap is vrijgelaten en vrijgesproken van de aanklachten; pleit voor de spoedige vrijlating van alle politieke gevangenen.

5.  vraagt de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gewetensgevangenen, alle personen die worden vastgehouden voor het vreedzaam uitoefenen van hun recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, en alle personen die worden vastgehouden wegens hun vermeende lidmaatschap van de Moslimbroederschap; vraagt de Egyptische autoriteiten het recht op een eerlijk proces, overeenkomstig internationale normen, te waarborgen; dringt er bij de bevoegde Egyptische autoriteiten op aan concrete maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de nieuwe grondwet inzake fundamentele rechten en vrijheden, inclusief de vrijheid van meningsuiting en vergadering, volledig ten uitvoer worden gelegd;

6.  benadrukt dat eerbiediging van de persvrijheid, de vrijheid van informatie en de vrijheid van opinie (online en offline) en politieke pluriformiteit van fundamenteel belang zijn voor de democratie; vraagt de Egyptische autoriteiten ervoor te zorgen dat deze vrijheden zonder willekeurige beperkingen en censuur in het land kunnen worden uitgeoefend en vraagt de autoriteiten de vrijheid van personen nadat zij van hun recht op vrije meningsuiting gebruik hebben gemaakt te garanderen; is van oordeel dat alle journalisten verslag moeten kunnen uitbrengen over de situatie in Egypte zonder bang te hoeven zijn voor vervolging, gevangenschap, intimidatie of beperking van hun vrijheid van mening of meningsuiting;

7.  dringt er bij de Egyptische autoriteiten op aan onmiddellijk een onpartijdig en onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar alle meldingen van buitensporig geweld, mishandeling en andere mensenrechtenschendingen, waaronder seksueel misbruik, door ordehandhavingstroepen tijdens betogingen, de verantwoordelijken te straffen, ervoor te zorgen dat de slachtoffers rechtsmiddelen kunnen inzetten, en een onafhankelijk mechanisme in te stellen voor de controle op en het onderzoek naar het gedrag van veiligheidstroepen; roept Egypte op het Statuut van Rome te ratificeren en zich aan te sluiten bij het Internationaal Strafhof;

8.  verzoekt de Egyptische autoriteiten om de doodvonnissen te herroepen die zijn uitgesproken zonder dat de verdachten een eerlijk proces hebben gehad en zonder dat hun rechten zijn geëerbiedigd, en verzoekt tevens om intrekking van de repressieve wetten die in strijd met de grondwet zijn en die de fundamentele mensenrechten en vrijheden ernstig beperken, in het bijzonder presidentieel wetsbesluit nr. 136 van 2014; verzoekt de autoriteiten om alle veroordelingen van burgers door militaire rechtbanken die sinds juli 2013 zijn uitgesproken nietig te verklaren; verzoekt om de vrijlating van de 167 leden van het in 2011 verkozen parlement die momenteel worden vastgehouden; verzoekt de autoriteiten om onverwijld een officieel moratorium op executies in te stellen, als een eerste stap in de richting van de afschaffing ervan;

9.  vraagt de Egyptische autoriteiten de demonstratiewet van november 2013 te in te trekken en een echte dialoog aan te gaan met organisaties van het maatschappelijk middenveld en juridische deskundigen om wetgeving over het recht op vereniging en vergadering vast te stellen in overeenstemming met internationale normen, en het recht van vereniging te waarborgen, met inbegrip van het recht om financiering te ontvangen en te verstrekken, zoals in artikel 75 van de Egyptische grondwet is vastgelegd; verzoekt de bevoegde autoriteiten het wetsontwerp inzake ngo's dat door het ministerie van Maatschappelijke Solidariteit is ingediend, te herzien, benadrukt dat de nieuwe wet in overeenstemming moet zijn met de Egyptische grondwet en met alle internationale verdragen waarbij Egypte partij is;

10.  herinnert de Egyptische regering aan haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor de beveiliging en veiligheid van alle burgers, ongeacht hun politieke standpunten, hun lidmaatschap van een politieke partij of hun politieke overtuiging; benadrukt dat allen de opbouw van een werkelijk pluralistische maatschappij, waarin de verscheidenheid aan meningen en levensstijlen wordt gerespecteerd, kan zorgen voor stabiliteit en veiligheid op lange termijn in Egypte en verzoekt de Egyptische autoriteiten zich in te zetten voor een dialoog en voor geweldloosheid, alsook voor een inclusief bestuur;

11.  betuigt zijn instemming met en steun aan de stappen die de Egyptische regering heeft genomen ter bevordering van de eerbiediging van de rechten en vrijheden van geloofsgemeenschappen; herinnert aan de in artikel 235 van de Egyptische grondwet opgenomen bepaling volgens welke het nieuw verkozen parlement gedurende zijn eerste mandaat een wet moet uitvaardigen waarin de bouw en de renovatie van kerken zo wordt geregeld dat is gewaarborgd dat Christenen hun geloof in vrijheid kunnen belijden; verwelkomt het feit dat de Egyptische president Abdel Fattah al-Sisi als eerste president een mis bijwoonde in een kerk te Caïro, op koptische kerstavond, en is van mening dat dit een belangrijk symbolisch signaal doet uitgaan ter versterking van de eenheid binnen de Egyptische samenleving;

12.  benadrukt dat Egypte internationaal een belangrijke rol speelt en hoopt dat het land zich actief zal blijven inzetten voor het starten van echte vredesonderhandelingen die zullen leiden tot beëindiging van het Israëlisch-Palestijnse conflict, en een constructieve bijdrage zal blijven leveren aan het streven naar stabiliteit in het Middellandse Zeegebied, momenteel met name in Libië en in het Midden-Oosten; vraagt om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle ontvoerde Egyptische burgers die momenteel in Libië worden vastgehouden, waaronder de 20 Egyptische kopten die op 3 januari 2015 zijn ontvoerd; herhaalt dat de EU bereid is met Egypte als partner in de regio te werken om deze ernstige dreigingen aan te pakken;

13.  spreekt zijn krachtige veroordeling uit van de recente terroristische aanvallen op het Sinaï-schiereiland en van alle andere terreurdaden tegen Egypte; betuigt zijn oprechte medeleven met de nabestaanden van de slachtoffers; benadrukt dat de EU en de internationale gemeenschap pal moeten staan en met Egypte moeten samenwerken in zijn strijd tegen het terrorisme; roept de Egyptische autoriteiten op hun uiterste best te doen om de criminele netwerken die nog steeds actief zijn op (mensen)smokkelroutes in en naar de Sinaï, een halt toe te roepen;

14.  herinnert de Egyptische autoriteiten aan hun nationale en internationale juridische verplichtingen en verzoekt hun prioriteit toe te kennen aan de bescherming en bevordering van de mensenrechten, en er door middel van een onafhankelijke en onpartijdige rechtsbedeling voor te zorgen dat schendingen van de mensenrechten niet ongestraft blijven;

15.  stelt vast dat de daling van de olieprijzen rechtstreeks zal leiden tot een verlaging van de energiesubsidies, die de grootste uitdaging vormden waarmee de postrevolutionaire regimes sinds de revolutie van 25 januari te maken hadden; is bezorgd dat deze daling enorme gevolgen zal hebben voor veel plannen van de regering, waarvan de belangrijkste is de inspanningen om een veilige marge van buitenlandse valuta te behouden;

16.  dringt er bij de Egyptische regering op aan de nationale strategieën voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en de uitbanning van alle vormen van discriminatie volledig ten uitvoer te leggen, waarbij wordt gewaarborgd dat groepen die de rechten van vrouwen verdedigen, alsook andere maatschappelijke organisaties, daadwerkelijk worden geraadpleegd en betrokken bij het gehele proces;

17.  spreekt zijn verontwaardiging uit over de toenemende onderdrukking van de LGBT-gemeenschap in Egypte; dringt er bij de Egyptische autoriteiten op aan om LGBT'ers niet langer op basis van de "losbandigheidswet" te straffen voor het uiten van hun seksuele geaardheid en het uitoefenen van hun recht op vergadering, en om alle LGBT'ers vrij te laten die op grond van die wet zijn gearresteerd en gevangengenomen;

18.  vraagt de Egyptische autoriteiten volledig mee te werken met de mensenrechtenmechanismen van de VN, onder meer door de verzoeken van verscheidene speciale rapporteurs om het land te mogen bezoeken, goed te keuren, en de belofte van Egypte na te komen om een regionaal bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN te laten openen;

19.  wijst er nogmaals op dat de presidentsverkiezingen van 2014 volgens de EU-waarnemersmissie niet voldeden aan de internationale normen en dat ook de eerbiediging te wensen over liet van de fundamentele rechten vervat in de kersverse grondwet, aangezien er met name sprake was van inperking van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, en de regels voor campagnefinanciering en het recht om zich kandidaat te stellen of te stemmen ontoereikend waren; vraagt de Egyptische autoriteiten bij de voorbereidingen voor de parlementsverkiezingen, die voor 21 maart en 25 april 2015 zijn aangekondigd, deze tekortkomingen van de presidentsverkiezingen aan te pakken;

20.  verzoekt om een gemeenschappelijke strategie van de lidstaten ten aanzien van Egypte; dringt er nogmaals bij de Raad, de VV/HV en de Commissie op aan in hun bilaterale betrekkingen met en bij hun financiële steun aan Egypte actief op te treden met inachtneming van zowel het conditionaliteitsbeginsel ("meer voor meer") als de grote economische uitdagingen waar het land voor staat; pleit in dit verband opnieuw voor duidelijke en gezamenlijk overeengekomen criteria; herhaalt zijn belofte om het Egyptische volk te ondersteunen bij het proces voor de uitvoering van democratische en economische hervormingen;

21.  spoort de vertegenwoordigers van de EU-delegatie en de ambassades van de EU-lidstaten in Caïro ertoe aan om aanwezig te zijn bij politiek gevoelige rechtszaken van Egyptische en buitenlandse journalisten, bloggers, vakbondsvertegenwoordigers en maatschappelijke activisten in het land;

22.  vraagt de VV/HV opnieuw om verduidelijking van de specifieke maatregelen die werden genomen naar aanleiding van het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken om de EU-steun aan Egypte te herzien, tevens rekening houdend met het verslag van de Rekenkamer van 2013; verzoekt in het bijzonder om opheldering over de status van: i) het geplande programma voor de hervorming van het strafrecht; ii) de EU-programma's voor begrotingssteun; iii) het programma ter bevordering van de handel en de binnenlandse markt; en iv) de deelname van Egypte aan regionale EU-programma's als Euromed Police en Euromed Justice; verzoekt de Commissie toe te lichten welke waarborgen de programma's gefinancierd in het kader van de investeringsfaciliteit voor het nabuurschapsbeleid bevatten in verband met risico's op corruptie, en met economische en financiële entiteiten die in handen zijn van het leger;

23.  verzoekt om een verbod voor alle EU-lidstaten op de uitvoer naar Egypte van technologieën voor verkrijging van toegang en bewaking die kunnen worden gebruikt om burgers te bespioneren en onderdrukken; verzoekt om een verbod, in overeenstemming met het Akkoord van Wassenaar, op de uitvoer van beveiligingsapparatuur of militaire hulp die kan worden ingezet voor de onderdrukking van vreedzaam protest of tegen de strategische en veiligheidsbelangen van de EU;

24.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, en de president van de Arabische Republiek Egypte en zijn interim-regering.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0100.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0007.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0274.


De zaak van de twee Italiaanse "marò"
PDF 128kWORD 186k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over de zaak van de twee Italiaanse mariniers (2015/2512(RSP))
P8_TA(2015)0013RC-B8-0006/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de aanvullende protocollen bij dit verdrag,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in het bijzonder de artikelen 9, 10 en 14,

–  gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de zaak van de Italiaanse mariniers (marò) Massimiliano Latorre en Salvatore Girone,

–  gezien zijn resolutie van 10 mei 2012 over zeepiraterij(1),

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-moon van 6 januari 2015, waarin hij de twee landen, Italië en India, verzoekt zich in te spannen om tot een redelijke en wederzijds aanvaardbare oplossing te komen,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat in de nacht van 15 februari 2012 het Italiaanse koopvaardijschip Enrica Lexie, onderweg van Singapore naar Djibouti, voor de kust van Kerala (India) op de vissersboot St Anthony stuitte;

B.  overwegende dat er zes Italiaanse mariniers (marò) aan boord van de Enrica Lexie waren om het schip te beschermen tegen mogelijke aanvallen van piraten; overwegende dat uit angst voor een piratenaanval waarschuwingsschoten naar de naderende boot werden afgevuurd en dat hierbij twee Indiase vissers, Valentine Jelastine en Ajesh Binki, noodlottigerwijze om het leven kwamen;

C.  overwegende dat agenten van het Indiase politiekorps op 19 februari 2012 aan boord van het schip gingen, de wapens van de mariniers in beslag namen en de twee mannen arresteerden die verantwoordelijk werden gesteld voor het openen van het vuur op de vissersboot;

D.  overwegende dat deze gebeurtenissen tot diplomatieke spanningen hebben geleid, gezien de juridische onduidelijkheid rond de zaak van de twee Italiaanse mariniers; overwegende dat de Indiase autoriteiten zelfs drie jaar na dato nog steeds niet met een aanklacht zijn gekomen;

E.  overwegende dat een van de mariniers, Massimiliano Latorre, India heeft verlaten om vier maanden thuis door te brengen na een cerebrale ischemie, waarvoor hij nog steeds medische zorg nodig heeft, en dat Salvatore Girone zich nog in de Italiaanse ambassade in India bevindt;

F.  overwegende dat beide partijen zich op het internationaal recht beroepen en dat Italië staande houdt dat het incident in de internationale wateren heeft plaatsgevonden en dat de mariniers in Italië of door een internationale rechtbank moeten worden berecht; overwegende dat India daarentegen volhoudt dat het bevoegd is om de mariniers te berechten aangezien het incident plaatsvond in kustwateren die onder Indiase jurisdictie vallen;

G.  overwegende dat de voormalige vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, in haar verklaring van 15 oktober 2014 over de aanpak van de Indiase autoriteiten de regering aanspoorde om tot een snelle en bevredigende oplossing te komen in overeenstemming met Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en met het volkenrecht;

H.  overwegende dat de nieuwe hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, op 16 december 2014 haar teleurstelling uitte over het gebrek aan inschikkelijkheid in de reactie op het verzoek van Massimiliano Latorre om verlenging van zijn verblijf in Italië in verband met zijn medische behandeling;

I.  Overwegende dat op 14 januari 2015 het Hooggerechtshof van India een verlenging heeft verleend, teneinde sergeant Latorre om medische redenen langer in Italië te kunnen laten verblijven.

J.  overwegende dat de twee mariniers Europese burgers zijn en dat zij op 15 februari 2012 aan boord waren van een Italiaans koopvaardijschip voor de kust van de staat Kerala, waar ze hun taken uitvoerden in het kader van de internationale piraterijbestrijding, waaraan de EU veel gelegen is;

1.  geeft blijk van grote droefheid over de tragische dood van de twee Indiase vissers, en betuigt zijn medeleven;

2.  benadrukt dat de gevolgen van de gebeurtenissen op 15 februari 2012 desondanks strikt volgens de beginselen van de rechtsstaat moeten worden behandeld, waarbij de mensenrechten en wettelijke rechten van alle personen van wie wordt gesteld dat ze bij het incident betrokken waren, volledig in acht moeten worden genomen;

3.  vindt de detentie van de Italiaanse mariniers zonder aanklacht een zeer kwalijke zaak; benadrukt dat de mariniers naar hun land moeten terugkeren; onderstreept dat de aanzienlijke vertraging en de beperkingen van de bewegingsvrijheid van de mariniers onaanvaardbaar zijn en een ernstige schending van hun mensenrechten vormen;

4.  betreurt de manier waarop de zaak is behandeld en steunt de inspanningen van alle partijen om dringend te werken aan een redelijke en wederzijds aanvaardbare oplossing in het belang van alle families in India zowel als Italië en in het belang van beide landen;

5.  spreekt de hoop uit, gelet op het standpunt dat Italië als lidstaat ten aanzien van de gebeurtenissen in verband met het incident inneemt, dat de kwestie door de Italiaanse rechterlijke macht en/of door internationale arbitrage zal worden beslecht;

6.  spoort de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan al het nodige te doen voor de bescherming van de twee Italiaanse mariniers zodat de zaak snel en bevredigend kan worden afgewikkeld;

7.  herinnert de Commissie eraan dat de mensenrechtensituatie moet worden benadrukt in de betrekkingen met India, en dat zij moet nadenken over verdere maatregelen om een gunstige afloop van deze zaak mogelijk te maken;

8.  wijst erop dat de rechten en de veiligheid van EU-burgers in derde landen moeten worden gewaarborgd door de diplomatieke vertegenwoordiging van de EU, die actief moet optreden om de fundamentele mensenrechten van EU-burgers die in een derde land gevangen zitten te beschermen;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de president en de regering van India.

(1) PB C 261 E van 10.9.2013, blz. 34.


Vrijheid van meningsuiting in Turkije: recente arrestaties van journalisten, mediadirecties en systematische druk op de media
PDF 133kWORD 191k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2015 over de vrijheid van meningsuiting in Turkije: recente arrestaties van journalisten en leidinggevende mediamedewerkers en stelselmatige druk op de media (2014/3011(RSP))
P8_TA(2015)0014RC-B8-0036/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Turkije,

–  gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 16 december 2014,

–  gezien de verklaring van 15 december 2014 van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de commissaris voor het Europees Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen van 14 december 2014,

–  gezien het voortgangsverslag 2014 over Turkije van 8 oktober 2014,

–  gezien het indicatieve strategiedocument voor Turkije (2014-2020) van de Europese Commissie van 26 augustus 2014,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, en met name artikel 19 van dit verdrag,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Turkse politie op 14 december 2014 journalisten en leidinggevende mediamedewerkers heeft gearresteerd, onder wie Ekrem Dumanlı, hoofdredacteur van de krant Zaman, en Hidayet Karaca, directeur van de omroeporganisatie Samanyolu; overwegende dat in een door een rechter in Istanbul uitgevaardigd arrestatiebevel staat dat zij het voorwerp van een strafrechtelijk onderzoek zijn wegens de vorming van een organisatie die, aldus de bewoordingen van het bevel, door middel van pressie, intimidatie en bedreigingen heeft getracht zich de staatsmacht toe te eigenen en daarbij gebruik heeft gemaakt van leugens, vrijheidsberoving en valsheid in geschrifte;

B.  overwegende dat een aantal van de in december 2014 gearresteerde personen inmiddels is vrijgelaten; overwegende dat een rechtbank in Istanbul op 19 december 2014 bekendmaakte dat Ekrem Dumanlı in afwachting van een strafrechtelijk onderzoek voorwaardelijk en met oplegging van een reisverbod zou worden vrijgelaten, maar dat Hidayet Karaca in hechtenis zou blijven totdat het onderzoek is afgerond; overwegende dat een rechtbank in Istanbul op 31 december 2014 het bezwaar van een officier van justitie tegen de vrijlating van Ekrem Dumanlı en zeven andere personen heeft verworpen;

C.  overwegende dat de reactie van de regering op de beschuldigingen van corruptie in december 2013 ernstige twijfels doet rijzen omtrent de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht, en heeft aangetoond dat de onverdraagzaamheid ten aanzien van politieke oppositie, openbaar protest en kritische media toeneemt;

D.  overwegende dat in Turkije al een bijzonder groot aantal journalisten gevangen zit of in afwachting is van een proces, en dat de druk op de media, inclusief eigenaren en directieleden van mediagroepen, onlineplatforms en sociale media, de laatste jaren nog sterker is geworden; overwegende dat de intimiderende verklaringen van politici en de gerechtelijke stappen tegen kritische journalisten in combinatie met de eigendomsstructuur van de mediasector hebben geleid tot wijdverbreide zelfcensuur bij media-eigenaren en journalisten, alsook tot het ontslaan van journalisten; overwegende dat de Turkse overheid journalisten meestal aanklaagt uit hoofde van de Turkse antiterreurwet (TMK) en de artikelen uit de strafwet die betrekking hebben op terroristische bewegingen;

E.  overwegende dat de Nederlandse journaliste Frederike Geerdink op 6 januari 2015 in Diyarbakir werd opgepakt en ondervraagd door de politie alvorens dezelfde dag nog te worden vrijgelaten, na tussenkomst van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, die op dat ogenblik op bezoek was in Turkije, en overwegende dat een andere Nederlandse journalist, Mehmet Ülger, op 7 januari 2015 bij zijn vertrek in de luchthaven van Istanbul werd opgepakt, ter ondervraging naar een politiekantoor werd gebracht en later die dag werd vrijgelaten;

F.  overwegende dat de rechtsstaat en de grondrechten, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting, tot de essentiële waarden van de EU behoren, en dat Turkije in het kader van zijn kandidatuur voor EU-lidmaatschap en de onderhandelingen hierover alsook op grond van zijn lidmaatschap van de Raad van Europa formeel verplicht is deze waarden te respecteren;

G.  overwegende dat de EU en haar lidstaten scherpe kritiek hebben geuit op de arrestaties op 14 december 2014 en deze onverenigbaar met de Europese waarden en onverenigbaar met de vrijheid van de media hebben genoemd; overwegende dat president Erdogan de kritiek van de EU resoluut heeft afgewezen;

1.  veroordeelt de recente politie-invallen en de opsluiting op 14 december 2014 van een aantal journalisten en mediavertegenwoordigers in Turkije; benadrukt dat de eerbiediging van de rechtsstaat en de vrijheid van de media, een kernbeginsel van de democratie, door dit optreden op losse schroeven komt te staan;

2.  brengt in herinnering dat een vrije en pluriforme pers een essentieel element vormt van om het even welke democratie, net als een reguliere rechtsgang, het vermoeden van onschuld en justitiële onafhankelijkheid; benadrukt daarom dat het noodzakelijk is dat, wat betreft deze laatste ronde van arrestaties, in alle zaken a) uitvoerige en transparante informatie wordt verschaft inzake de beschuldigingen tegen de verdachten, b) de verdachten onbeperkt toegang krijgen tot belastend bewijsmateriaal evenals het volledige recht op verdediging, en c) de zaken op gepaste wijze worden afgehandeld en er zonder vertraging en met meer dan redelijke zekerheid wordt vastgesteld of de beschuldigingen gegrond zijn; herinnert de Turkse autoriteiten eraan dat zij in de omgang met media en journalisten uiterst voorzichtig te werk moeten gaan, omdat vrijheid van meningsuiting en vrijheid van de media centrale voorwaarden blijven voor het goede functioneren van een democratische en open samenleving;

3.  uit zijn bezorgdheid over de terugval op het gebied van democratische hervormingen en met name over de afnemende tolerantie van de regering ten opzichte van openbaar protest en kritische media; stelt in dit verband vast dat de arrestaties van 14 december 2014 deel uitmaken van een betreurenswaardig patroon waarin almaar meer druk wordt uitgeoefend op en steeds meer beperkingen worden opgelegd aan persorganen en media, inclusief sociale media en internetfora; merkt op dat verboden op websites in Turkije doorgaans een buitenproportionele reikwijdte hebben; betreurt het hoge aantal journalisten dat in voorlopige hechtenis zit en aldus daadwerkelijk wordt gestraft, en dringt er bij de gerechtelijke autoriteiten van Turkije op aan deze zaken zo snel mogelijk te beoordelen en te behandelen;

4.  vraagt Turkije met klem om aan hervormingen te werken die tot een degelijk systeem van wederzijdse controle ('checks and balances') leiden en volledige garanties bieden ten aanzien van de vrijheid, waaronder de vrijheid van denken en meningsuiting en de vrijheid van de media, de democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten;

5.  onderstreept het belang van persvrijheid en eerbiediging van de democratische waarden voor het EU-uitbreidingsproces; benadrukt dat een aantal bepalingen uit het Turkse rechtskader en de interpretatie ervan door leden van de rechterlijke macht een hinderpaal blijven vormen voor de vrijheid van meningsuiting, inclusief de mediavrijheid; herinnert eraan dat vrijheid van meningsuiting en pluriformiteit van de media essentiële Europese waarden zijn, en dat een onafhankelijke pers cruciaal is voor een democratische samenleving, aangezien zij burgers in staat stelt geïnformeerd deel te nemen aan de collectieve besluitvorming en daardoor de democratie versterkt; dringt er op aan dat de Turkse regering in dit verband prioriteit verleent aan het vraagstuk van de mediavrijheid en voorziet in een adequaat juridisch kader dat pluriformiteit garandeert, overeenkomstig de internationale normen; dringt er bovendien op aan een einde te maken aan de uitoefening van druk en intimidatie ten aanzien van kritische media en journalisten;

6.  stelt vast dat het actieplan ter voorkoming van schendingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens niet voorziet in een herziening van alle relevante bepalingen in de antiterreurwet of strafwet die zijn gebruikt om de vrijheid van meningsuiting te beknotten; benadrukt dat de hervorming van deze wetten de hoogste prioriteit moet genieten;

7.  benadrukt dat er, blijkens de conclusies van de Raad van 16 december 2014, in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun voor de periode 2014-2020 (IPA II) meer zal worden gelet op de samenhang tussen financiële steun en de algehele vooruitgang bij de uitvoering van de pretoetredingsstrategie, onder meer op het vlak van de volledige eerbiediging van fundamentele rechten en vrijheden;

8.  vraagt dat er in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) meer aandacht wordt besteed aan onafhankelijke media; onderstreept voorts het belang van de ondersteuning van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, aangezien de opbouw van vertrouwen tussen verschillende delen van een levendige, democratische samenleving alleen mogelijk is met behulp van een transparant en naar behoren functionerend maatschappelijk middenveld;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regering en het parlement van Turkije.

Juridische mededeling - Privacybeleid