Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2014/2111(DEC)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0078/2015

Ingediende teksten :

A8-0078/2015

Debatten :

PV 28/04/2015 - 16
CRE 28/04/2015 - 16

Stemmingen :

PV 29/04/2015 - 10.42
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2015)0151

Aangenomen teksten
PDF 185kWORD 81k
Woensdag 29 april 2015 - Straatsburg
Kwijting 2013: Europees Spoorwegbureau (ERA)
P8_TA(2015)0151A8-0078/2015
Besluit
 Besluit
 Resolutie

1.Besluit van het Europees Parlement van 29 april 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2111(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013,

–  gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013, tezamen met de antwoorden van het Bureau(1),

–  gezien de verklaring van de Rekenkamer(2) voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2015 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013 (05304/2015 – C8-0054/2015),

–  gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(3),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(4), en met name artikel 208,

–  gezien Verordening (EG) Nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening)(5), en met name artikel 39,

–  gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6),

–  gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7), en met name artikel 108,

–  gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0078/2015),

1.  verleent de uitvoerend directeur van het Europees Spoorwegbureau kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2013;

2.  formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Spoorwegbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

(1) PB C 442 van 10.12.2014, blz. 232.
(2) PB C 442 van 10.12.2014, blz. 232.
(3) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(4) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(5) PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1.
(6) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.
(7) PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


2.Besluit van het Europees Parlement van 29 april 2015 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2111(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013,

–  gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013, tezamen met de antwoorden van het Bureau(1),

–  gezien de verklaring van de Rekenkamer(2) voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2015 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013 (05304/2015 – C8-0054/2015),

–  gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(3),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(4), en met name artikel 208,

–  gezien Verordening (EG) Nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening)(5), en met name artikel 39,

–  gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6),

–  gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7), en met name artikel 108,

–  gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0078/2015),

1.  stelt vast dat de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau overeenkomt met de weergave in de bijlage bij het verslag van de Rekenkamer;

2.  hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013;

3.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Spoorwegbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

(1) PB C 442 van 10.12.2014, blz. 232.
(2) PB C 442 van 10.12.2014, blz. 232.
(3) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(4) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(5) PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1.
(6) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.
(7) PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


3.Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2015 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2111(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013,

–  gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0078/2015),

A.  overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Spoorwegbureau ("het Bureau") voor het begrotingsjaar 2013 volgens zijn jaarrekening 25 858 799 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 0,23 % ten opzichte van 2012 betekent; overwegende dat de begroting van het Bureau volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.  overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2013 (hierna "het verslag van de Rekenkamer") verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Follow-up van de kwijting voor 2012

1.  maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat naar aanleiding van de drie in het verslag van de Rekenkamer van 2011 geformuleerde opmerkingen die in het verslag van 2012 als "nog lopend" of "in behandeling" aangemerkt waren, corrigerende maatregelen genomen zijn en dat één opmerking in het verslag van de Rekenkamer van 2013 nu als "afgerond" aangemerkt is en de twee andere als "nog lopend"; merkt voorts op dat naar aanleiding van de drie in het verslag van de Rekenkamer van 2012 geformuleerde opmerkingen, eveneens corrigerende maatregelen genomen zijn en dat twee opmerkingen nu als "afgerond" en de andere als "nog lopend" aangemerkt zijn;

2.  begrijpt van het Bureau dat:

   het, in overleg met de Commissie een wijziging op zijn "uitvoeringsregeling voor het beroep op en de indienstneming van tijdelijke functionarissen" heeft voorbereid, om de negatieve gevolgen die de regeling heeft voor de activiteiten van het Bureau te verminderen, meer flexibiliteit te genereren in de lengte van de contracten van administratief personeel en het risico op verstoring van de bedrijfsactiviteiten of teloorgang van kennis als gevolg van een groot personeelsverloop te beperken;
   het besloten heeft passende maatregelen te nemen om de continuïteit van de horizontale IT-diensten en -systemen voor de bedrijfsvoering van het Bureau te waarborgen; merkt in dit verband op dat er in het gebouw van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie in Luxemburg een ruimte met een backupserver is ingericht; merkt verder op dat het bedrijfscontinuïteitsplan is goedgekeurd door de uitvoerend directeur en dat de rampherstelprocedure nu wordt voorbereid en naar verwachting in juni 2015 zal worden getest;

Begrotings- en financieel beheer

3.  merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2013 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 97,87 % en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 88,12 % bedroeg;

Vastleggingen en overdrachten

4.  betreurt het uit de jaarrekening van het Bureau te moeten concluderen dat het bedrag aan naar 2013 overgedragen vastleggingskredieten 2 398 742 EUR was, terwijl de naar 2014 overgedragen vastleggingskredieten 2 221 816 EUR bedroegen; constateert dat de toename van het overgedragen bedrag in vergelijking met het jaar ervoor het gevolg was van de onderschatting/overschatting van de begrotingsuitgaven in 2013; herinnert het Bureau aan zijn verplichting om het jaarperiodiciteitsbeginsel voor de begroting te eerbiedigen;

Overschrijvingen

5.  merkt op dat zowel uit het jaarlijks activiteitenverslag als uit de bevindingen van de Rekenkamer blijkt dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2013 binnen de grenzen van de financiële voorschriften zijn gebleven;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.  spoort het Bureau aan nog meer vooruitgang te boeken ten aanzien van zijn aanwervingsprocedures, met name voor externe deskundigen, teneinde transparantie en de gelijke behandeling van de kandidaten te garanderen en tegelijkertijd de bedrijfscontinuïteit te waarborgen en de teloorgang van kennis en ervaring te voorkomen;

7.  verneemt met bezorgdheid uit het verslag van de Rekenkamer dat de aanbestedingsprocedures van het Bureau gebaat zouden zijn bij accuratere en beter gedocumenteerde informatie; spreekt zijn verontrusting uit over het personeelsbeleid van het Bureau, aangezien in de periode 2013-2015 de helft van het uitvoerend personeel vervangen zal moeten worden, hetgeen de operationele activiteiten van het Bureau ernstig kan verstoren; dringt er bij het Bureau op aan een coherent, transparant en objectief beleid te ontwikkelen om het aflopen van de contracten van zijn tijdelijke personeel te kunnen ondervangen;

8.  constateert dat op grond van de oprichtingsverordening van het Bureau tijdelijke werknemers kunnen worden aangeworven voor een periode van maximaal vijf jaar met een mogelijke verlenging van maximaal drie jaar, mits dit het geval is binnen de eerste tien jaar dat het Bureau zijn activiteiten ontplooit; vergewist zich ervan dat het Bureau tot 2013 een periode van acht jaar als standaardpraktijk heeft gehanteerd;

9.  stelt met bezorgdheid vast dat het Bureau in 2013 vier tijdelijke werknemers opnieuw voor een periode van acht jaar in dienst heeft genomen terwijl hun arbeidsovereenkomst met het Bureau in 2013 was beëindigd na afloop van de maximale periode van acht jaar, hetgeen in strijd is met de oprichtingsverordening; neemt ter kennis dat het voorstel voor een herziene oprichtingsverordening voor het Bureau, dat nog niet is goedgekeurd door het Parlement en de Raad, soortgelijke bepalingen omvat; acht het onaanvaardbaar dat het Bureau zijn eigen regels overtreedt en dringt er bij het Bureau op aan zijn aanwervingsprocedures na te leven;

10.  is zeer verontrust over het feit dat het Bureau geen objectieve criteria, volledige transparantie en gelijke behandeling waarborgt bij zijn aanwervingsprocedures; dringt er bij het Bureau op aan uitvoerige, objectieve en transparante richtsnoeren vast te stellen voor de examenvoorwaarden, zoals het vereiste minimumaantal punten voor het mondeling examen, de objectieve criteria voor de selectie van kandidaten voor de reservelijsten, het type en het aantal mondelinge en schriftelijke examenvragen, enz.; verzoekt het Bureau deze garanties uiterlijk eind september 2015 op te nemen in de aankondiging van vacatures; dringt er bovendien bij het Bureau op aan te voorzien in een beroepsprocedure voor kandidaten die niet in aanmerking komen om op vacatures bij het Bureau te solliciteren;

Preventie en beheer van belangenconflicten en transparantie

11.  spreekt zijn grote teleurstelling uit over het feit dat het Bureau nog steeds geen duidelijk, breed opgezet en objectief beleid heeft vastgesteld voor het voorkomen van en het omgaan met belangenconflicten, ondanks de specifieke aanbevelingen die de kwijtingsautoriteit en de Rekenkamer jaren achtereen hebben gedaan;

12.  verneemt van het Bureau dat het voornemens is in 2015 zijn herziene beleid inzake het beheer en het voorkomen van belangenconflicten vast te stellen en de cv's en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur openbaar te maken; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte te stellen zodra het nieuwe beleid is vastgesteld en de cv's en belangenverklaringen openbaar gemaakt zijn;

Intern auditonderzoek

13.  constateert dat op grond van Besluit 81/2013 van het Bureau van 20 maart 2013 tot wijziging van de internecontrolenorm van de interne auditfunctie het interne controleorgaan is opgeheven en de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie de interne auditfunctie heeft overgenomen; merkt op dat het Bureau in hetzelfde besluit de functie van interne controlecoördinator (ICC) heeft gecreëerd; betreurt het dat de aanwervingsprocedure voor de ICC-functie veel tijd in beslag heeft genomen en dat in januari 2014 de geselecteerde kandidaat nog niet begonnen was met zijn werkzaamheden bij het Bureau; constateert dat de vacature uiteindelijk in 2014 is opgevuld;

14.  stelt vast dat de IAS in november 2013 een audit heeft uitgevoerd als follow-up op drie eerdere auditopdrachten;

15.  verneemt van het Bureau dat er, zoals vastgesteld door de IAS, voor de volgende audits aanbevelingen waren gegeven voor afronding op 31 december 2013;

   "Beheer van personele middelen (2009)" – één als "zeer belangrijk" aangemerkte aanbeveling,
   "Planning en budgettering (2010)" – drie als "belangrijk" aangemerkte aanbevelingen,
   "Deskundig beheer op het vlak van interoperabiliteit (2011)" – twee als "belangrijk" aangemerkte aanbevelingen,
   "Bouwstenen voor de betrouwbaarheid (2012)" – twee als "zeer belangrijk", vier als "belangrijk" één als "wenselijk" aangemerkte aanbevelingen;

16.  verneemt van het Bureau dat afgezien van één als "zeer belangrijk" aangemerkte aanbeveling voor het auditonderzoek inzake het beheer van personele middelen binnen het Bureau alle andere aanbevelingen in 2014 zijn afgesloten; dringt er bij het Bureau op aan de nodige maatregelen te treffen om de resterende aanbeveling af te sluiten;

17.  stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer in zijn jaarlijkse controleverslag over 2012 vermeldt dat het Bureau de regels inzake interne controle ten aanzien van de bedrijfscontinuïteit niet naleeft en dat er geen goedgekeurde plannen voor IT-bedrijfscontinuïteit en rampherstel bestaan; constateert dat het Bureau besloten heeft passende maatregelen te nemen om de continuïteit van de horizontale IT-diensten en systemen voor zijn bedrijfsvoering te waarborgen; verzoekt het Bureau om de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van de genomen maatregelen;

Prestatiebeoordeling

18.  verneemt van het Bureau dat de beschikbaarheid van informatie over de impact van zijn activiteiten op de burgers van de Unie en de spoorwegsector wordt verstrekt via deelname aan en presentaties op diverse Europese spoorwegtentoonstellingen en beurzen, en via het organiseren van workshops, presentaties en andere evenementen in de lidstaten; merkt verder op dat de informatie op de website van het Bureau wordt verschaft via de publicatie van documenten, waaronder jaarverslagen en nieuwsbrieven;

Twee locaties

19.  betreurt het feit dat er extra kosten ontstaan doordat het Bureau zijn werkzaamheden verricht op twee locaties (Lille en Valenciennes); onderkent de inspanningen van het Bureau om de negatieve gevolgen van het besluit inzake zijn zetel tot een minimum te beperken;

20.  pleit voor één plaats van vestiging van het Bureau, die gemakkelijk bereikbaar is met het openbaar vervoer, zodat van schaarse middelen zuiniger gebruik gemaakt wordt en de efficiëntie van het functioneren van het Bureau verhoogd wordt;

Overige opmerkingen

21.  is van mening dat, wanneer het Bureau nieuwe bevoegdheden op zich neemt ter uitbreiding van zijn taken als agentschap voor de certificering van spoorwegmaterieel, een gedeelte van de middelen van het Bureau afkomstig moet zijn van vergoedingen en kosten die in de spoorwegsector worden geheven, en dat dit bedrag in elk geval in verhouding moet zijn met de uitgaven van het Bureau en niet tot onevenredige kosten voor de spoorwegsector mag leiden;

o
o   o

22.  verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 29 april 2015(1) over de prestaties en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1) Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2015)0130.

Juridische mededeling - Privacybeleid