Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2014/2237(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0310/2015

Ingediende teksten :

A8-0310/2015

Debatten :

PV 23/11/2015 - 15
CRE 23/11/2015 - 15

Stemmingen :

PV 24/11/2015 - 5.6
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2015)0401

Aangenomen teksten
PDF 223kWORD 110k
Dinsdag 24 november 2015 - Straatsburg
Vermindering van de ongelijkheden, met bijzondere focus op kinderarmoede
P8_TA(2015)0401A8-0310/2015

Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede (2014/2237(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, aangenomen op 20 november 1989 in New York,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangenomen op 13 december 2006 in New York,

–  gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het herziene Europees Sociaal Handvest,

–  gezien de richtlijn voor gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming (Richtlijn 2000/43/EG) en de kaderrichtlijn voor gelijke behandeling in arbeid (Richtlijn 2000/78/EG),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 20 februari 2013 getiteld "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken" (2013/112/EU),

–  gezien het verslag van de Commissie getiteld "Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa 2012",

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 februari 2011 getiteld "Een EU-agenda voor de rechten van het kind" (COM(2011)0060),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" (COM(2010)0758),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 4 juli 2006 getiteld "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind" (COM(2006)0367),

–  gezien het verslag van Eurofound "Het derde Europese onderzoek inzake levenskwaliteit – Levenskwaliteit in Europa: het effect van de crisis",

–  gezien het verslag van Eurofound (2013) "Het derde Europese onderzoek inzake levenskwaliteit – Levenskwaliteit in Europa: sociale ongelijkheid",

–  gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over het 25‑jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind(1),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over het effect van de crisis op de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen(2),

–  gezien zijn resolutie van 12 juni 2013 over de mededeling van de Commissie "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014‑2020"(3),

–  gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting(4),

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over armoede bij vrouwen in de Europese Unie(5),

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over vermindering van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU(6),

–  gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa(7),

–  gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU(8),

–  gezien zijn resolutie van 16 januari 2008: "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind"(9),

–  gezien het verslag van Save the Children (2014) "Armoede en sociale uitsluiting onder kinderen in Europa",

–  gezien het verslag van het onderzoeksbureau van UNICEF (2014) "Children of the Recession: The impact of the economic crisis on child well-being in rich countries",

–  gezien het verslag van het EAPN en Eurochild (2013) "Towards children's well-being in Europe – explainer on child poverty in the EU",

–  gezien het beoordelingsrapport van Eurochild (2014) 'The 2014 National Reform Programmes (NRP) and National Social Reports (NSR) from a child poverty and well-being assessment',

–  gezien het verslag van de elfde Eurochild-conferentie, die van 26 tot 28 november 2014 plaatsvond in Boekarest,

–  gezien het verslag van het onderzoekscentrum Innocenti van UNICEF (2012) "Measuring child poverty: New league tables of child poverty in the world’s rich countries",

–  gezien het wetenschappelijk eindverslag van Drivers: "Social Inequalities in early childhood health and development: a European-wide systematic review", Londen, september 2014,

–  gezien de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) 2013,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 30 september 2009 "Werk en armoede: naar een noodzakelijke globale aanpak",

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 juli 2010 over "Kinderwelzijn en armoede onder kinderen",

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013 over "Het Europees minimuminkomen en armoede-indicatoren",

–  gezien het samenvattend verslag 'Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken – een onderzoek naar nationaal beleid' van het netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake maatschappelijke integratie(10),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8‑0310/2015),

A.  overwegende dat de bestrijding van kinderarmoede op het hoogste politieke niveau van de EU meer politieke zichtbaarheid moet krijgen als de EU de doelstellingen van de Europa 2020-strategie wil verwezenlijken om het aantal arme mensen voor 2020 met ten minste twintig miljoen te verminderen;

B.  overwegende dat overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (UNCRC) het recht van elk kind op onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, bescherming, inspraak in de beslissingen die hem/haar aanbelangen, rust en vrije tijd, een evenwichtig dieet en goede zorgen in familiekring gegarandeerd moet zijn;

C.  overwegende dat de meeste lidstaten tot dusver weinig aandacht hebben besteed aan het aanwenden van middelen uit de EU-structuurfondsen voor de bestrijding van de alarmerend hoge en nog steeds toenemende armoede onder kinderen in Europa en de bevordering van hun sociale integratie en algemene welzijn;

D.  overwegende dat de toename van de sociale ongelijkheid kinderarmoede in de hand werkt en kinderen in 19 lidstaten van de EU het grootste risico lopen om in de armoede te belanden;

E.  overwegende dat kinderarmoede volgens Eurostat voornamelijk wordt beïnvloed door het welvaartherverdelingsbeleid, de doeltreffendheid van de interventie van de overheid door middel van inkomensondersteuning en ondersteunende diensten, het arbeidsmarktbeleid(11) en de arbeidsmarktsituatie van de ouders, die verband houdt met hun opleidingsniveau en de samenstelling van het huishouden waarin de kinderen leven; overwegende dat toenemende werkgelegenheid een doeltreffend middel voor armoedebestrijding is;

F.  overwegende dat een vijfde van de totale bevolking van de EU is jonger dan 18; overwegende dat, ondanks de gedane toezeggingen, meer dan een op de vier kinderen in de EU momenteel risico loopt op armoede of sociale uitsluiting;

G.  overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft opgeroepen tot de uitvoering van het pakket sociale-investeringsmaatregelen en de aanbeveling van de Commissie 'Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken' onderschrijft, waarin een alomvattend beleidskader wordt voorgesteld voor de bestrijding van kinderarmoede en de bevordering van het welzijn van kinderen op basis van de drie pijlers, namelijk toegang tot adequate middelen in het kader van het Europees Sociaal Fonds, toegang tot kwalitatief hoogwaardige en inclusieve diensten, en deelname van kinderen aan de samenleving en de besluitvorming, en waarbij kinderen gezien worden als rechthebbenden; betreurt het echter dat de EU nog geen samenhangende stappen heeft genomen om hier in het Europees Semester uitvoering aan te geven;

H.  overwegende dat, hoewel het risico op armoede of sociale uitsluiting 56,7 % hoger ligt bij kinderen van ouders met een zeer lage arbeidsintensiteit, we vandaag ook zien dat kinderen in gezinnen met een hoge arbeidsintensiteit een risico op armoede lopen (in Roemenië, Litouwen, Portugal, Spanje, Griekenland, Letland, Slowakije, Polen en Luxemburg);

I.  overwegende dat kinderarmoede voortkomt uit armoede van gezinnen, overwegende dat gezinnen met lage inkomens en grote gezinnen een groter risico op armoede lopen, en overwegende dat inkomensherverdeling een bepalende invloed heeft op de verkorting van de cycli van sociale ongelijkheid, en overwegende dat verslechterend loonbeleid en afbrokkelende socialezekerheidsstelsels het risico op armoede en sociale uitsluiting verhogen, wat bijdraagt tot toenemende kinderarmoede, zoals gezien wordt in de lidstaten met de laagste kinderarmoedecijfers die ook de lidstaten zijn met de laagste niveaus van algemene armoede en ongelijkheid;

J.  overwegende dat het aantal kinderen dat risico liep op armoede of sociale uitsluiting in Europa (EU27+Noorwegen, IJsland en Zwitserland) tussen 2008 en 2012 steeg met bijna een miljoen, en dat dat aantal enkel tussen 2011 en 2012 al met een half miljoen toenam(12); overwegende dat volgens gegevens van Eurostat in 2013 26,5 miljoen kinderen in de EU28 het risico liepen in de armoede te belanden of sociaal uitgesloten te worden; overwegende dat het risico op armoede of sociale uitsluiting in de EU27 tussen 2008 en 2012 is gestegen van 26,5 % naar 28 %; overwegende dat in 2013, in de lidstaten van de EU28, 28 % van de totale bevolking jonger dan 18 jaar het risico liep op armoede of sociale uitsluiting en dat in de overgrote meerderheid van de landen het risico op armoede of sociale uitsluiting groter is voor kinderen dan voor volwassenen;

K.  overwegende dat vrouwen meer risico op armoede lopen dan mannen en dat de bestrijding van armoede onder vrouwen niet alleen op zichzelf van belang is, maar ook van cruciaal belang is bij de inspanningen om armoede onder kinderen te bestrijden;

L.  overwegende dat er binnen de EU groeiende ongelijkheid is tussen de lidstaten; overwegende dat het alarmerend is dat het percentage kinderen dat lijdt aan ondervoeding stijgt, wat ertoe heeft geleid dat ziekten die waren verdwenen in de EU (bijv. rachitis) weer de kop opsteken; overwegende dat het, volgens UNICEF(13), symptomatisch is dat het percentage kinderen die twee dagen achter elkaar geen vlees, kip of vis kunnen eten in landen als Estland, Griekenland of Italië sinds 2008 op drastische wijze verdubbeld is;

M.  overwegende dat het VN-Comité inzake de rechten van het kind in zijn slotopmerkingen over de meest recente periodieke verslagen van sommige landen zijn bezorgdheid heeft geuit over de stijging van het armoedepercentage en/of het armoederisicopercentage onder kinderen ten gevolge van de economische crisis, waardoor het genot van veel van de rechten van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (UNCRC) wordt aangetast, te weten het recht op gezondheid, onderwijs en sociale bescherming, en ertoe heeft aangespoord te waarborgen dat de begrotingslijnen voor kinderen worden beschermd, en overwegende dat de financiële en economische crisis heeft geleid tot een verslechtering van de levens- en arbeidsomstandigheden en tot het ontstaan van een nieuwe groep, ook wel 'nieuwe armlastigen' genoemd;

N.  overwegende dat een gunstig ondernemingsklimaat de groei van de werkgelegenheid in de lidstaten stimuleert en meer arbeidskansen creëert voor ouders die vervolgens welkome rolmodellen kunnen zijn, in het bijzonder binnen gemeenschappen die de negatieve gevolgen ondervinden van uitsluiting en armoede die van de ene op de andere generatie wordt doorgegeven;

O.  overwegende dat eenoudergezinnen, met name eenoudergezinnen met alleenstaande moeders, meer risico hebben om in de armoede te belanden of sociaal uitgesloten te worden (49,8 % tegenover 25,2 %), hoewel er volgens de EU-SILC(14) grote verschillen tussen landen bestaan, hetgeen te wijten is aan de vervrouwelijking van de armoede, de onevenredig grote hoeveelheid tijd die vrouwen aan onbetaald werk besteden, onderbrekingen in de loopbaan van vrouwen om voor kinderen of andere familieleden te zorgen en loondiscriminatie tussen mannen en vrouwen;

P.  overwegende dat kinderarmoede door een verbetering van de positie op de arbeidsmarkt van met name vrouwen en door verbetering van de kinderopvangmogelijkheden kan worden verminderd;

Q.  overwegende dat kinderen, hun ouders, pleegouders en verzorgers moeten worden beschermd tegen discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst of geloof, politieke of andere mening, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of andere status, en overwegende dat er in de laatste verslagen van de Europese Federatie van Nationale organisaties werkend met daklozen op wordt gewezen dat kinderen van kwetsbare groepen een groter risico lopen om te worden gemarginaliseerd, een groter risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, wat blijkt uit het feit dat het aantal vrouwen, jongeren en gezinnen met kinderen (met name migrantenkinderen) dat gebruikmaakt van opvangtehuizen voor daklozen, toeneemt; overwegende dat grote gezinnen met een enkel inkomen een groter risico op armoede en sociale uitsluiting lopen, hetgeen te wijten is aan verslechterend nationaal loonbeleid en afbrokkelende socialezekerheidsstelsels ten gevolge van de financiële en economische crisis;

R.  overwegende dat de effecten van armoede en sociale uitsluiting op kinderen hun hele leven lang voelbaar kunnen zijn en intergenerationele werkloosheid en armoede tot gevolg kunnen hebben; overwegende dat de onderwijskloof tussen kinderen uit verschillende sociaaleconomische klassen is toegenomen (in elf landen bereiken het aanbod van voorschools onderwijs en de opvangmogelijkheden voor kinderen minder dan 15 % van de 0‑ tot 3‑jarigen);

S.  overwegende dat voorschools onderwijs en kinderopvang een doorslaggevende invloed hebben op de cognitieve ontwikkeling van kinderen omdat zij in die periode fundamentele vaardigheden ontwikkelen en overwegende dat de toegang tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs de basis legt om later te slagen in het leven op het gebied van onderwijs, welzijn, inzetbaarheid en sociale integratie, en een belangrijke invloed heeft op de eigenwaarde van het kind, met name voor kinderen uit kansarme milieus; overwegende dat de verschillen op het gebied van onderwijs tussen kinderen uit verschillende sociaal-economische klassen zijn toegenomen; overwegende dat werkende ouders die geen toegang hebben tot een crèche, zich vaak genoodzaakt zien hun kinderen over te laten aan de zorgen van een ander kind of een beroep te doen op betaalde, informele en niet-gecertificeerde kinderopvang, waardoor de veiligheid en het welzijn van de kinderen in het gedrang komen; overwegende dat voorschools onderwijs een grote rol kan spelen bij de compensatie van de lage sociaal-economische status van kinderen die het risico lopen om in armoede terecht te komen, en een factor is die terugkeer van de ouders op de arbeidsmarkt vergemakkelijkt(15); overwegende dat inclusief onderwijs de verscheidenheid van behoeften onder leerlingen in aanmerking neemt en hierop reageert door te zorgen voor een zo groot mogelijke deelname aan het leerproces, de cultuur en de waarden van de gemeenschap, en zo een krachtig instrument vormt voor de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting;

T.  overwegende dat de lokale en regionale overheden een vooraanstaande rol spelen in de aanpak van kinderarmoede en ‑uitbuiting, en derhalve een grote verantwoordelijkheid hebben wat betreft preventie van marginalisatie en sociale uitsluiting en overwegende dat zij, waar nodig, van de nationale overheden voldoende middelen moeten krijgen om deze doelstellingen te verwezenlijken;

U.  overwegende dat de uitgaven aan onderwijs, in het bijzonder aan schoolmateriaal en vervoer, in de meeste landen grotendeels worden gedragen door de gezinnen; overwegende dat deze uitgaven in belangrijke mate bijdragen aan vroegtijdig schoolverlaten; overwegende dat er financiële, administratieve en andere praktische belemmeringen blijven bestaan voor onderwijs aan kinderen uit gemarginaliseerde groepen;

V.  overwegende dat de sociaal-economische omgeving waarin kinderen wonen van invloed is op de kwaliteit van de tijd die zij op school doorbrengen en op de kwaliteit van de tijd tijdens schoolvakanties, en bovendien overwegende dat een geringe mate van stimulatie in de vrije tijd het ongewenste effect sorteert van een toenemende ongelijkheid tussen kinderen, vooral op het gebied van onderwijs;

W.  overwegende dat in 2012 het EU-gemiddelde van de schooluitvalcijfers 13 % bedroeg en dat dit cijfer in sommige landen zelfs hoger ligt dan 20 % (Portugal, Spanje, Malta)(16);

X.  overwegende dat, zelfs in landen waar het recht op gezondheid en gezondheidszorg is vastgelegd in de wet, veel kinderen geen toegang hebben tot adequate gezondheidszorg, en sommige kinderen buitengewoon beperkte toegang hebben tot diensten die verder gaan dan spoedeisende zorg, zoals die van de huisarts of de tandarts, hoofdzakelijk omdat er een gebrek is aan beschikbare openbare diensten; overwegende dat kinderen die in armoede worden geboren, een groter risico lopen op chronische aandoeningen en gezondheidsproblemen, hetgeen leidt tot overerving van ongelijkheden;

Y.  overwegende dat de financiële problemen van gezinnen bijdragen tot een toename van mentale gezondheidsproblemen bij ouders en van het aantal gezinsbreuken, wat ontegenzeglijk gevolgen heeft voor het psycho-sociale welzijn van kinderen;

Z.  overwegende dat de omgeving waarin een kind leeft, ook voor de geboorte, een bepalende invloed heeft op de ontwikkeling van het cognitief vermogen, van communicatie en taal en van sociale en emotionele vaardigheden, die op hun beurt de gezondheid, het welzijn, de deelname aan het gemeenschapsleven en het leervermogen beïnvloeden(17);

AA.  overwegende dat alle kinderen het recht hebben om beschermd te worden tegen misbruik, geweld en mishandeling door verwaarlozing en overwegende dat onderzoek uitwijst dat financiële druk binnen het gezin, bezuinigingen op overheidsdiensten en een toename van de armoede kunnen leiden tot meer geweld tegen kinderen;

AB.  overwegende dat kinderarmoede een multidimensionaal verschijnsel is dat om een multidimensionaal antwoord vraagt; overwegende dat werkgelegenheid een belangrijke factor is, maar voor het gezin van de betrokken kinderen niet altijd een weg uit armoede garandeert;

AC.  overwegende dat kinderarmoede een hoge kostprijs voor de maatschappij heeft, vooral door de toenemende uitgaven voor sociale bijstand;

AD.  overwegende dat gezinnen die het risico lopen op armoede vaker in ongezonde, onveilige gebieden wonen en dat 17 % van de kinderen in de EU28 nog steeds in zulke omstandigheden leeft, met vijftien landen boven het gemiddelde; overwegende dat door het stijgende aantal uitzettingen doordat mensen hun woning niet meer kunnen betalen, verschillende kinderen in steeds onstabielere huisvesting zijn terechtgekomen, hetgeen weer negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling en de kansen in het leven van het kind;

AE.  overwegende dat volgens de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) 2012 van Eurostat energiearmoede een realiteit is in alle EU-lidstaten; overwegende dat een van de gevolgen van stijgende energieprijzen is dat veel kinderen in onverwarmde huizen wonen, en overwegende dat hierdoor het aantal ademhalingsaandoeningen en hart- en vaatziekten toeneemt;

AF.  overwegende dat gezinnen met kinderen met gezondheidsproblemen, en ook ouders met gezondheidsproblemen, vaker geconfronteerd worden met het risico van armoede en gezinsbreuk en sneller moeilijkheden ondervinden bij het vinden van een plaats op de arbeidsmarkt;

AG.  overwegende dat de agenda met doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling voor de periode na 2015 en het universele karakter ervan een gelegenheid bieden om de investeringen in kinderen en hun rechten op te voeren;

AH.  overwegende dat migrantenkinderen oververtegenwoordigd zijn in de groep die risico op armoede loopt, dat deze kinderen nog meer worden gediscrimineerd als gevolg van de taalbarrière en overwegende dat deze situatie nog slechter is voor migrantenkinderen die illegaal in het land verblijven; overwegende dat er, door de toename van de migrantenstromen, momenteel nog meer kinderen van immigranten worden ondergebracht bij familieleden of derden in hun geboorteland, en overwegende dat dit negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de kinderen, in het bijzonder hun affectieve ontwikkeling;

AI.  overwegende dat de duidelijke beleidsfocus van de laatste jaren op kinderarmoede in de EU en de ondersteunende politieke verklaringen van EU-staatshoofden geen aanzienlijke veranderingen in het peil van de kinderarmoede hebben teweeggebracht;

AJ.  overwegende dat de voedselhulpprogramma's voor behoeftige gezinnen meer financiële steun moeten krijgen, aangezien het aantal kinderen dat alleen op school te eten krijgt, toeneemt; overwegende dat deze programma's belangrijk zijn, maar niet als een langetermijnoplossing mogen worden beschouwd;

AK.  overwegende dat milieugerelateerde zaken zoals vervuiling, verkeer, verontreinigde grond en onveilig drinkwater, kinderen die in armoede leven vaak onevenredig hard raken;

1.  beveelt aan dat de lidstaten concrete toezeggingen doen om beleid te ontwikkelen ter bestrijding van kinderarmoede dat gericht is op het corrigeren van de belangrijkste factoren die van invloed zijn op kinderarmoede en de doeltreffendheid, hoeveelheid, de bedragen, de reikwijdte van de sociale steun te verhogen, specifiek voor kinderen, maar ook voor ouders die werkloos zijn of een slecht betaalde baan hebben (bijvoorbeeld werkloosheidsuitkeringen en een toereikend minimuminkomen) en om arbeidswetgeving te bevorderen die de sociale rechten waarborgt, inclusief een toereikend wettelijk minimumloon in overeenstemming met de nationale praktijken en collectieve overeenkomsten, hetgeen gezinnen meer zekerheid biedt en precaire arbeidsovereenkomsten bestrijdt, terwijl banen met adequate sociale rechten worden bevorderd;

2.  vraagt toe te zien op de doeltreffendheid van deze steun en deze te evalueren, zodat het beleid voor de bestrijding van armoede, uitsluiting en schooluitval kan worden afgestemd op de bestaande eisen aangaande sociale gelijkheid; dringt er bij de lidstaten op aan gediversifieerde processen te ontwikkelen en toe te passen voor de verzameling van gegevens die geschikt zijn voor elke interventiefase;

3.   beveelt aan dat de Commissie samen met de lidstaten een stappenplan opstelt voor de toepassing van de op drie pijlers gebaseerde benadering uit de aanbeveling van de Commissie 'Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken' in termen van toegang tot middelen, diensten en participatie van kinderen; is van mening dat, om betere resultaten te boeken met deze op drie pijlers gebaseerde benadering, het nuttig zou kunnen zijn precieze en specifieke indicatoren van het niveau van kinderarmoede te ontwikkelen en de gebieden die het meest door dit fenomeen worden getroffen; verzoekt de lidstaten de relevante aspecten van het pakket sociale-investeringsmaatregelen en de eerdergenoemde aanbeveling van de Commissie op doeltreffende en alomvattende wijze in hun jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's en hun nationale sociale jaarverslagen te integreren en dringt er bij de Commissie op aan een Europa 2020-subdoelstelling vast te stellen om kinderarmoede en sociale uitsluiting in te perken, en de vermindering van kinderarmoede en sociale uitsluiting zichtbaar en duidelijk te maken in alle fasen van het 'Europees Semester'; wijst erop dat het verminderen van kinderarmoede door middel van investeringen in kinderen moet worden voorgesteld als topprioriteit voor de jaarlijkse groeianalyse 2016, als belangrijkste middel om vooruitgang te boeken wat betreft de armoededoelstelling; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat lidstaten de uitvoering van de aanbeveling van de Commissie jaarlijks monitoren en er verslag over uit brengen door middel van het stappenplan en het Europees Sociaal Fonds te gebruiken om de aanbeveling van de Commissie uit te voeren en een beoordeling te maken van de effecten op armoede van de binnen de nationale hervormingsprogramma's voorgestelde hervormingen;

4.  verzoekt de lidstaten om, bij hun inspanningen om kinderarmoede te bestrijden, ook in te gaan op de positie van vrouwen die voor kinderen en familieleden met speciale behoeften of handicaps zorgen;

5.  beveelt de lidstaten aan om bij het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en het ontwikkelen van sociaal beleid meer aandacht te besteden aan de bescherming van gezinnen (vooral eenoudergezinnen) met kinderen met gezondheidsproblemen tegen armoede;

6.  herhaalt het belang van een preventief overheidsbeleid waarbij wordt geïnvesteerd in een gedegen kinderwelzijnsbeleid dat ondersteuning biedt aan de ontwikkeling van weerbare individuen, die hun plaats in de maatschappij en op de arbeidsmarkt kunnen innemen, in plaats van te focussen op de gevolgen van hun sociale uitsluiting en armoede;

7.  is van mening dat, zonder voorbij te willen gaan aan de noodzakelijke steun voor kinderen die te kampen hebben met armoede of sociale uitsluiting of die vroegtijdig de school hebben verlaten, het beleid voor de ondersteuning van kinderen en jongeren sterk gericht moet zijn op preventie, en langetermijnstrategieën voor de bestrijding van sociale ongelijkheid moet omvatten;

8.  beveelt de lidstaten aan om universele sociale uitkeringen voor kinderen in te voeren of te verhogen, bijvoorbeeld door gratis maaltijden of maaltijden tegen gereduceerd tarief te verstrekken aan met name kansarme en arme kinderen, om ervoor te zorgen dat zij zich gezond ontwikkelen; dringt er bij de lidstaten op aan actieve werkgelegenheidsmaatregelen vast te stellen als onderdeel van een alomvattende strategie en beleid ter ondersteuning van de toegang van ouders tot hoogwaardige banen en een toereikend inkomen, en toegang tot openbare diensten van hoge kwaliteit (met name activiteiten op het gebied van kinderopvang, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en vrije tijd), en ter versterking van de participatie van kinderen en hun gezinnen bij de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en monitoring van deze beleidsmaatregelen; benadrukt dat universele oplossingen gepaard moeten gaan met gerichte maatregelen om de meest kwetsbare en gemarginaliseerde groepen kinderen en jongeren te ondersteunen; betreurt de toenemende tendens van regeringen van de lidstaten om af te stappen van universeel ondersteunend beleid en over te gaan op meer inkomensafhankelijke steun, aangezien er is aangetoond dat universeel ondersteunend beleid een betere bescherming tegen kinderarmoede biedt(18);

9.   moedigt de lidstaten en de Commissie aan om overeenstemming te bereiken over EU-normen of om te komen tot een overeengekomen methode voor de bepaling van de kosten van het opvoeden van een kind en voor de vaststelling van adequate middelen om kinderarmoede te voorkomen en bestrijden;

10.  verzoekt de Europese Commissie geen hervormingen en bezuinigingen op te leggen aan de overheden van de lidstaten en geen flexibilisering van de arbeidsverhoudingen of privatisering van overheidsdiensten te bevorderen aangezien deze maatregelen onmiskenbaar tot een verzwakking van de sociale rechten van het kind hebben geleid;

11.  roept de Commissie op de aandacht te vestigen op de noodzaak om te investeren in openbaar en gratis onderwijs, en specifieke onderwijsmethoden te ontwikkelen voor de meest kwetsbare sociale groepen zoals immigranten of mensen met verschillende soorten beperkingen; is van mening dat onderwijs een essentiële en prioritaire factor is om ervoor te zorgen dat kinderen de vaardigheden verwerven die hen in staat stellen gekwalificeerde en behoorlijk betaalde arbeidsplaatsen te verkrijgen en zodoende zelfstandig een uitweg uit de armoede te vinden;

12.  herinnert eraan dat voor de bestrijding van kinderarmoede een levenscyclusbenadering moet worden gevolgd, inclusief het doorbreken van de cyclus van armoede die van de ene op de andere generatie overgaat, die de verschillende behoeften van jonge kinderen, kinderen in de basisschoolleeftijd en jongeren weerspiegelt, en dat er een aanpak moet worden toegepast die gericht is op alle aspecten van het kind door gelijktijdig het aantal deprivaties dat elk kind ervaart te meten, waardoor duidelijk wordt wie de meest behoeftigen zijn, en dat niet alleen de inkomensarmoede moet worden gemeten, maar ook de multidimensionale deprivaties;

13.  beveelt aan dat alle kinderen toegang hebben tot diensten van goede kwaliteit in deze cruciale periode in hun ontwikkeling; is van mening dat gezondheidszorg, onderwijs, opvoedings- en gezinsondersteuning, huisvesting en bescherming essentiële diensten zijn die meestal worden verstrekt door lokale en regionale overheden;

14.  dringt er bij de lidstaten op aan werk te maken van de goedkeuring en uitvoering van en het toezicht op plannen om de multidimensionale kinderarmoede terug te dringen, door de intrinsieke rechten van het kind centraal te stellen en doelstellingen vast te stellen om armoede en sociale uitsluiting onder kinderen in te perken, waarbij de nadruk en/of prioriteit expliciet ligt bij de kinderen die het grootste risico lopen om in de armoede te belanden; herinnert eraan hoe belangrijk het is dat de EU-lidstaten ervoor zorgen dat zij ten minste terugkeren naar het niveau van voor de crisis van de reële uitgaven aan sociale bescherming, gezondheidszorg, onderwijs en sociale huisvesting ten behoeve van de meest achtergestelde kinderen;

15.  verzoekt de lidstaten plannen ten uitvoer te leggen om het gevoel van sociale uitsluiting bij kinderen met een geestelijke handicap te verminderen en doeltreffendere onderwijsmodulen te ontwikkelen die hun leerproces bevorderen;

16.  verzoekt de lidstaten te erkennen dat kinderarmoede en sociale uitsluiting belangrijke obstakels vormen die zij moeten opheffen willen zij de Europa 2020-doelstellingen halen inzake arbeidsparticipatie, investeringen in onderzoek, ontwikkeling, energie en duurzame ontwikkeling;

17.  dringt er bij de lidstaten op aan om meer aandacht te besteden aan de totstandbrenging en het ter beschikking stellen van een geschikte buitenschoolse omgeving waarin kinderen hun tijd buiten schooluren en tijdens schoolvakanties op een zinvolle en stimulerende manier kunnen doorbrengen, en om meer aandacht te besteden aan de beschikbaarheid van basisgezondheidszorg voor kinderen in achtergestelde gebieden en in afgelegen en ontoegankelijke regio's;

18.  verzoekt de lidstaten gettovorming van kinderen die te maken hebben met armoede en sociale uitsluiting te voorkomen, door de invoering van minimumnormen voor de huisvesting van kinderen, rekening houdend met de belangen van het kind, en door gezinnen garanties te bieden op geschikte huisvesting die voldoet aan hun behoeften en die hun welzijn, persoonlijke levenssfeer en levenskwaliteit verzekert en zo bijdraagt tot de totstandbrenging van sociale rechtvaardigheid en samenhang en tot de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede;

19.  dringt er bij de Commissie en het Parlement op aan om de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader als kans aan te grijpen om beter gebruik te maken van het Europees Sociaal Fonds, het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen en het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie en ervoor te zorgen dat kinderen de prioriteit krijgen in de programmering en uitvoering van het regionale en het cohesiebeleid, met bijzondere aandacht voor de verplichting om de grote zorginstellingen (met ingang van 2014) te ontmantelen, en om de rechtspositie van adoptie- en pleegouders te versterken, zodat kansarme weeskinderen daadwerkelijk in gezinnen of in huiselijker omstandigheden kunnen opgroeien; dringt er tevens bij de Commissie op aan om indicatoren te ontwikkelen om kinderarmoede te analyseren;

20.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te overwegen of op voeding gebaseerde strategieën zoals afwisseling in de voedingsgewoonten en verrijking van levensmiddelen, alsook voedingseducatie, maatregelen inzake volksgezondheid en voedselveiligheid en tot slot supplementatie, voor bepaalde bevolkingsgroepen aan de orde moeten worden gesteld, teneinde de negatieve effecten van slechte voeding of ondervoeding op de gezondheid van kinderen te voorkomen;

21.  beveelt de lidstaten aan om in hun nationale begrotingen zichtbare en transparante, op participatie en verantwoordingsplicht gebaseerde bepalingen op te nemen voor uitgaven die erop gericht zijn kinderarmoede te bestrijden en de verplichting om kinderen te beschermen na te komen, hetgeen ook inhoudt dat de overheid meer middelen moet uittrekken om deze doelstellingen te bereiken; verzoekt de lidstaten maximaal gebruik te maken van de structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, om alle drie de pijlers van de aanbeveling 'Investeren in kinderen' ten uitvoer te leggen;

22.  beveelt aan dat de Commissie richtsnoeren ontwikkelt ter ondersteuning van de participatie van kinderen bij het beleidsvormingsproces, door mechanismen in te voeren die de participatie van kinderen bij besluitvorming die van invloed is op hun leven bevorderen, en kinderen in staat te stellen en aan te moedigen om geïnformeerde standpunten kenbaar te maken, waarbij wordt gewaarborgd dat deze standpunten een passend gewicht krijgen en tot uiting komen in de belangrijkste besluiten die hen aangaan;

23.  beveelt aan dat de Commissie en de lidstaten doelstellingen vastleggen voor de afname van armoede en sociale uitsluiting bij kinderen;

24.  dringt er bij de lidstaten op aan om, indien nodig, samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met entiteiten of instellingen die onderwijs, culturele vorming, sportopleiding, integratie en armoedebestrijding voor kinderen bevorderen, en die kinderarmoede bestrijden; beveelt echter aan dat de lidstaten de controle op en de kwaliteit, duurzaamheid en relevantie van deze steun garanderen, en de effectieve resultaten ervan;

25.  roept de lidstaten ertoe op om wetgeving uit te werken die de moeder- en vaderschapsrechten beschermt en versterkt, onder andere door doeltreffende instrumenten ten uitvoer te leggen voor het combineren van werk en gezin, en de terugkeer naar de arbeidsmarkt van vrouwen na zwangerschap en zwangerschapsverlof, en de ondersteuning van eenoudergezinnen te waarborgen; benadrukt bovendien dat een aanscherping van de wetgeving inzake vaderschapsverlof een belangrijke stimulans vormt voor de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en loondiscriminatie op de werkplek; dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen dat ongelijke behandeling en pesten van werknemers niet door werkgevers kan worden gerechtvaardigd door te verwijzen naar zwangerschap, het opvoeden van kinderen of taken in verband met het gezin;

26.  beveelt de lidstaten aan om een proactief, universeel en geïntegreerd sociaal beleid op te zetten dat armoede voorkomt en dat voorkomt dat kinderen uit hun eigen omgeving worden weggehaald; dringt er bij de lidstaten op aan om kinderen en jongeren slechts als laatste redmiddel in een instelling te plaatsen, in uitzonderlijke omstandigheden, en om gebruik te maken van de EU-structuurfondsen en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) om de overgang van kinderen die in instellingen verblijven naar pleeggezinnen en gemeenschapsdiensten te ondersteunen;

27.  beveelt de lidstaten aan over te schakelen van institutionele zorg op stabiele pleegzorgsystemen die kinderen en jongeren beter voorbereiden op zelfstandigheid, doorleren of werken;

28.  beveelt de lidstaten aan geïntegreerde systemen voor kinderbescherming te ontwikkelen en uit te voeren, teneinde kinderen tegen geweld, misbruik, uitbuiting en verwaarlozing te beschermen en wel zodanig dat alle gezagsdragers en systeemcomponenten in de verschillende sectoren samenwerken en agentschappen verantwoordelijkheden delen om een beschermende en stimulerende omgeving voor alle kinderen te vormen;

29.  dringt er bij de lidstaten op aan om beleid uit te voeren dat het scheppen en in stand houden van fatsoenlijke arbeidsplaatsen stimuleert, en systemen uit te werken voor scholing, verbetering van kwalificaties, voorzieningen als telewerken en flexibele arbeidstijden, die het eenvoudiger maken voor ouders om na een onderbreking van hun beroepscarrière de arbeidsmarkt te betreden of te herintreden;

30.  verzoekt de EU-instellingen, EU-agentschappen, autoriteiten van de lidstaten en andere belanghebbenden duidelijke rollen, verantwoordelijkheden, een periodieke dialoog en procedures te ontwikkelen wanneer kinderen in grensoverschrijdende situaties bescherming nodig hebben;

31.  beveelt aan dat de lidstaten garanderen dat alle kinderen toegang hebben tot gratis, inclusief, kwalitatief hoogwaardig openbaar onderwijs voor alle leeftijden, inclusief onderwijs en opvang voor jonge kinderen en formeel en niet-formeel onderwijs, waarbij hun emotionele, sociale, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling wordt bevorderd, dat zij een passende verhouding tussen het aantal opvoeders en het aantal kinderen vaststellen, teneinde ervoor te zorgen dat alle kinderen kunnen profiteren van inclusief onderwijs van hoge kwaliteit en bijgevolg het effect van de onderwijsstelsels op gelijke kansen te maximaliseren en de vicieuze cirkel van armoede te doorbreken;

32.  beveelt de lidstaten aan de kwaliteit van de geboden educatieve dienstverlening te verhogen door toepassing van een individuele benadering en stimulering van samenwerking tussen onderwijzers, maatschappelijk werkers en ouders, zodat het afbreken van hun schoolcarrière door kinderen en jongeren wordt voorkomen;

33.  verzoekt de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan het betaalbaar en toegankelijk maken van opvang en onderwijs voor jonge kinderen (OOJK), door dit als een sociale investering te beschouwen waarmee ongelijkheid en uitdagingen worden aangepakt waar met name kinderen uit achtergestelde gezinnen mee te maken hebben, en tevens ouders bewuster te maken van de voordelen van actieve deelname aan programma's voor OOJK;

34.  roept de lidstaten ertoe op inclusieve scholen te bevorderen, waarbij er niet alleen voor moet worden gezorgd dat er voldoende leerkrachten voor buitengewoon onderwijs zijn, maar ook dat kinderen met bijzondere leerbehoeften in de gewone klassen worden geïntegreerd;

35.  beveelt de lidstaten aan te zorgen voor algemene en gelijke toegang tot crèches en kleuterscholen voor kinderen uit alle sociale groepen;

36.  dringt er bij de lidstaten op aan om te bevorderen dat alle kinderen zich op school volledig kunnen inzetten door tijdens het schooljaar gratis en basaal schoolmateriaal, voedzame schoolmaaltijden en het nodige schoolvervoer voor arme kinderen of voor kinderen die door armoede worden bedreigd ter beschikking te stellen, teneinde de huidige overheidsinvesteringen in de sector doeltreffender te maken en de intergenerationele overdracht van armoede beter te bestrijden;

37.  dringt er bij de lidstaten op aan om gratis en kwaliteitsvolle universele openbare gezondheidszorg te waarborgen op het gebied van preventie, immunisatieprogramma's en eerste hulp, toegang tot diagnose, behandeling en revalidatie, logopedie en psychotherapie voor kinderen, waarbij het recht van vrouwen op seksuele en reproductieve gezondheid moet worden gewaarborgd, evenals gezondheidszorg voor baby's, hulp en thuisbezoeken voor moeders voor en na de geboorte, in het bijzonder bij vroeggeboortes, toegang tot een huisarts, verpleegkundige, tandarts, gezinsbegeleiding en specialisten in psychische gezondheid voor alle kinderen en hun gezinnen; verzoekt de lidstaten en de Commissie om deze aspecten op te nemen in nationale en EU-strategieën voor volksgezondheid;

38.  beveelt de lidstaten aan om de nodige steun vrij te maken om ervoor te zorgen dat alle kinderen het recht op cultuur, sport en vrije tijd, kunnen genieten en toegang hebben tot vrije ruimte en een gezonde omgeving, waarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan kinderen die in armoede leven, kinderen in afgelegen gebieden, kinderen met een handicap, migrantenkinderen, kinderen die zich binnen de EU verplaatsen, ongeacht hun nationaliteit, en achtergelaten kinderen; herinnert aan het recht om te spelen, zoals dat in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind is vastgelegd;

39.  benadrukt dat kinderen die te maken hebben met armoede en sociale uitsluiting beter beschermd moeten worden tegen huiselijk geweld;

40.  verzoekt de lidstaten, en met name die lidstaten waar de sociale ongelijkheid het grootst is, om de sociale rechten en toegang tot diensten en sociale bescherming, die de staat dient te waarborgen, te versterken, door het aantal werknemers en functionarissen in de socialezekerheidsdiensten die met en voor kinderen werken te verhogen en de medische, psychologische en sociale verzorging van kinderen te versterken, met name van kinderen met geestelijke gezondheidsproblemen, overeenkomstig de strategie van vroegtijdige interventie;

41.  beveelt aan dat de lidstaten mechanismen invoeren die de participatie van kinderen bij besluitvorming die van invloed is op hun leven bevorderen en hiervoor zorgen, en kinderen in staat stellen en aanmoedigen om geïnformeerde standpunten kenbaar te maken, waarbij wordt gewaarborgd dat deze standpunten een passend gewicht krijgen en tot uiting komen in de belangrijkste besluiten die hen aangaan;

42.  erkent de rol van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van kinderrechten- en anti-armoedeorganisaties, bij het zorgen voor de samenhang van het EU-beleid, en roept op tot een intensievere civiele dialoog over het voorkomen en aanpakken van kinderarmoede in de lidstaten;

43.  dringt er bij de Commissie op aan het percentage voortijdige schoolverlaters en de bestrijding van kinderarmoede als expliciete prioriteit op te nemen;

44.  verzoekt de lidstaten en de Commissie actief mee te werken aan de bestrijding van kinderhandel voor alle mogelijke vormen van uitbuiting, inclusief arbeid, gedwongen huwelijken, illegale adoptie, illegale activiteiten en seksuele uitbuiting;

45.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de werking te ondersteunen van Europese en transnationale netwerken voor de bestrijding van armoede bij en uitsluiting van kinderen en jongeren; wijst erop dat er in het bijzonder steun moet worden verleend aan de integratie in deze netwerken van instellingen in de ultraperifere gebieden en de minst begunstigde regio's;

46.  beschouwt het recht op kosteloos en universeel onderwijs, gezondheidszorg en socialezekerheidsstelsels als basisvoorwaarden om armoede, met name kinderarmoede, te bestrijden; verzoekt de Commissie en de lidstaten, met deze doelstelling in het achterhoofd, gezien de verzwakking van de overheidsdiensten, een kindergarantie in het leven te roepen, zodat ieder kind dat in armoede leeft toegang kan krijgen tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en voldoende voeding, als onderdeel van een geïntegreerd Europees plan om kinderarmoede te bestrijden dat de kindergarantie omvat, alsook programma's die de ouders ondersteuning en mogelijkheden bieden om uit situaties van sociale uitsluiting te komen en te integreren op de arbeidsmarkt;

47.  dringt er bij de lidstaten op aan om via hun gemeenten steun te verlenen aan lokale bijstandscentra voor kinderen en hun gezinnen, vooral in die gemeenschappen en/of gebieden die het zwaarst zijn getroffen door kinderarmoede, en in die centra niet alleen juridische bijstand en/of advies, opvoedingsadvies en leerhulp aan te bieden, maar ook opleidingen en informatie over onder meer een gezonde levensstijl en veilig internetgebruik;

48.  beveelt aan dat de Europese Commissie en de lidstaten statistische methodes ontwikkelen die multidimensionale indicatoren bevatten, opgesplitst naar leeftijd, geslacht en specifieke achtergestelde groepen, om de armoede, sociale uitsluiting, ongelijkheid, discriminatie en kinderwelzijn te meten (inkomen van de ouders, toegang tot kwalitatief hoogwaardige openbare diensten, deelname aan sociale en culturele activiteiten, toegang tot adequaat formeel en niet-formeel onderwijs, blootstelling aan fysieke risico's, veiligheid, stabiele gezinssituatie, mate van tevredenheid over het leven), om de op feitenmateriaal gebaseerde beleidsontwikkeling van informatie te voorzien, waarin onder meer rekening wordt gehouden met de beperkingen van relatievearmoedemetingen en met het werk van UNDP, UNICEF en de OESO en de subgroep indicatoren van het Comité voor sociale bescherming, die verder gaan dan de indicatoren die voor AROPE (personen die een armoede- of uitsluitingsrisico lopen) worden gebruikt; vraagt de Commissie en de lidstaten op een alomvattende aanpak gebaseerde antwoorden te ontwikkelen en de gegevens die zijn verzameld in het kader van initiatieven zoals de door UNICEF ontwikkelde "Multiple Overlapping Deprivation Analysis" (MODA) optimaal te benutten; wijst erop dat er verdere indicatoren moeten worden ontwikkeld om de beoordeling van de kwaliteit van diensten, resultaten en toegang tot diensten te verbeteren, bijvoorbeeld in verband met de sociaaleconomische status en achtergrond van ouders (migrant of minderheid), geslacht, handicap en geografische aspecten;

49.  vraagt het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's ontwerpadviezen op te stellen inzake investeren in kinderen;

50.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0070.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0328.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0266.
(4) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 57.
(5) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 77.
(6) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 25.
(7) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 8.
(8) PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 11.
(9) PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 24.
(10) Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake maatschappelijke integratie, 'Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken – een onderzoek naar nationaal beleid’, Brussel, 2014.
(11) Save the Children, "Armoede en sociale uitsluiting onder kinderen in Europa", Brussel, 2014, blz. 5.
(12) Save the Children, "Armoede en sociale uitsluiting onder kinderen in Europa", Brussel, 2014, blz. 5.
(13) Onderzoeksbureau van UNICEF (2014) "Children of the Recession: The impact of the economic crisis on child well-being in rich countries", Innocenti Report Card 12, Onderzoeksbureau van UNICEF, Florence, blz. 2.
(14) "Armoede en sociale uitsluiting onder kinderen in Europa", Brussel, 2014, blz. 14.
(15) Verslag van de Commissie ‘Study regarding funds for implementing policy regarding child poverty’ 2008, blz. 9.
(16) EU-SILC (2013) Europese statistieken over de inkomens en levensomstandigheden.
(17) Drivers, 2014, ‘Universal, quality early childhood programmes that are responsive to need promote better and more equal outcomes in childhood and later life’.
(18) Gebaseerd op onderzoek van Eurofound.

Juridische mededeling - Privacybeleid