Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 25 februari 2016 - Brussel
Machtiging van Oostenrijk tot het ondertekenen en bekrachtigen van, en Malta tot het het toetreden tot, het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 ***
 Overeenkomst tussen de EG en San Marino betreffende de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen *
 Toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Unie *
 Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening, toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en verdere integratie van de arbeidsmarkten ***I
 Invoering van urgente autonome handelsmaatregelen ten gunste van Tunesië ***I
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2015/007 BE/Henegouwen-Namen glas
 Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2016
 Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2016
 Governance van de interne markt binnen het Europees semester 2016
 Opening van de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst EU-Tunesië
 Werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2014
 Jaarverslag 2014 van de Europese Centrale Bank
 Opening van onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met Australië en Nieuw-Zeeland
 Invoering van compatibele systemen voor de registratie van gezelschapsdieren in de lidstaten
 Humanitaire situatie in Jemen

Machtiging van Oostenrijk tot het ondertekenen en bekrachtigen van, en Malta tot het het toetreden tot, het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 ***
PDF 247kWORD 61k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over het ontwerpbesluit van de Raad waarbij de Republiek Oostenrijk wordt gemachtigd tot het ondertekenen en bekrachtigen van, en Malta tot het toetreden tot, het Verdrag van ’s-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, in het belang van de Europese Unie (13777/2015 – C8-0401/2015 – 2013/0177(NLE))
P8_TA(2016)0052A8-0018/2016

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13777/2015),

–  gezien het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke zaken en handelszaken (13777/15/ADD1),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 81, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8–0401/2015),

–  gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014(1),

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A8-0018/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad waarbij de Republiek Oostenrijk wordt gemachtigd tot het ondertekenen en bekrachtigen van, en Malta tot het toetreden tot, het Verdrag van ’s-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, in het belang van de Europese Unie;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

(1) Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.


Overeenkomst tussen de EG en San Marino betreffende de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen *
PDF 243kWORD 59k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek San Marino waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (COM(2015)0518 – C8-0370/2015 – 2015/0244(NLE))
P8_TA(2016)0053A8-0025/2016

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (COM(2015)0518),

–  gezien het ontwerp van wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek San Marino waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (13448/2015),

–  gezien artikel 115 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), en lid 8, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0370/2015),

–  gezien artikel 59, artikel 108, lid 7, en artikel 50, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0025/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het wijzigingsprotocol bij de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek San Marino.


Toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Unie *
PDF 244kWORD 61k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst van 26 juli 1995, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, het Protocol van 27 september 1996, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, het Protocol van 29 november 1996, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en het tweede protocol van 19 juni 1997, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (COM(2015)0458 – C8-0296/2015 – 2015/0210(NLE))
P8_TA(2016)0054A8-0019/2016

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2015)0458),

–  gezien artikel 3, leden 4 en 5, van de Akte van toetreding van Kroatië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0296/2015),

–  gezien artikel 59 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0019/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring de aanbeveling van de Commissie;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.


Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening, toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en verdere integratie van de arbeidsmarkten ***I
PDF 248kWORD 95k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening, de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten (COM(2014)0006 – C7-0015/2014 – 2014/0002(COD))
P8_TA(2016)0055A8-0224/2015

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0006),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 46 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0015/2014),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 juni 2014(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 25 juni 2014(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 2 december 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0224/2015),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 25 februari 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/ ... van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013

P8_TC1-COD(2014)0002


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/589.)

(1) PB C 424 van 26.11.2014, blz. 27.
(2) PB C 271 van 19.8.2014, blz. 70.


Invoering van urgente autonome handelsmaatregelen ten gunste van Tunesië ***I
PDF 283kWORD 75k
Tekst
Geconsolideerde tekst
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 25 februari 2016 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de invoering van urgente autonome handelsmaatregelen ten gunste van de Republiek Tunesië (COM(2015)0460 – C8-0273/2015 – 2015/0218(COD))(1)
P8_TA(2016)0056A8-0013/2016

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

op het voorstel van de Commissie
P8_TA(2016)0056A8-0013/2016
---------------------------------------------------------
P8_TA(2016)0056A8-0013/2016

VERORDENING (EU) 2016/...
VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
inzake de invoering van autonome noodhandelsmaatregelen ten gunste van de Republiek Tunesië
[Amendementen 1 - 4, tenzij anders bepaald].

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (2) ("de Overeenkomst") vormt de basis van de betrekkingen tussen Tunesië en de Unie.

(2)  Na de terroristische aanval op 26 juni 2015 in de omgeving van de Tunesische plaats Sousse heeft de Raad, in zijn conclusies van 20 juli 2015, verklaard dat de Unie in overleg met de lidstaten zou nagaan welke uitzonderlijke en tijdelijke maatregelen ter ondersteuning van de Tunesische economie kunnen worden genomen.

(3)  Olijfolie is Tunesiës voornaamste naar de Unie uitgevoerde landbouwproduct en de olijfoliesector is, net zoals voor sommige regio's van bepaalde lidstaten, een belangrijk onderdeel van de nationale economie.

(4)  De Unie kan, overeenkomstig de doelstellingen van het Europees nabuurschapsbeleid en de Overeenkomst, de Tunesische economie het best ondersteunen door een aantrekkelijke en betrouwbare markt voor de Tunesische uitvoer van olijfolie te bieden. Om in een dergelijke markt te voorzien dienen autonome handelsmaatregelen te worden geïntroduceerd die de invoer van dat product in de Unie op basis van een rechtenvrij tariefcontingent mogelijk maken.

(5)  Om fraude te voorkomen en ervoor te zorgen dat de beoogde autonome handelsmaatregelen de Tunesische economie daadwerkelijk ten goede zullen komen, moeten aan die maatregelen de voorwaarden worden verbonden dat Tunesië aan de in de Overeenkomst bepaalde Unieregelgeving inzake de oorsprong van producten en aan de bijbehorende procedures voldoet en op administratief gebied doeltreffend met de Unie samenwerkt.

(6)  Om de stabiliteit van de olijfoliemarkt in de Unie te bewaren, mag het extra volume olijfolie dat met de autonome handelsmaatregelen wordt gegenereerd, pas beschikbaar worden gesteld na de uitputting van het volume van het jaarlijkse rechtenvrije tariefcontingent voor onbewerkte olijfolie dat in artikel 3, lid 1, van Protocol nr. 1 bij de Overeenkomst is vastgesteld.

(7)  Artikel 184 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad(3) bevat de regels voor het beheer van tariefcontingenten. Die regels moeten ook gelden voor de autonome handelsmaatregelen waarin deze verordening voorziet.

(8)  Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend die haar de bevoegdheid geeft de preferentiele regelingen die bij deze verordening zijn ingevoerd, tijdelijk op te schorten en corrigerende maatregelen in te voeren indien de Uniemarkt door deze verordening wordt beïnvloed. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(4).

(9)  De bij deze verordening vastgestelde autonome noodhandelsmaatregelen zijn bedoeld om de moeilijke economische situatie te verlichten waarin Tunesië momenteel verkeert als gevolg van de terroristische aanvallen. Deze maatregelen moeten daarom in de tijd worden beperkt en mogen niet van invloed zijn op de onderhandelingen tussen Tunesië en de Unie over de totstandbrenging van een diepgaande en uitgebreide vrijhandelsruimte (DCFTA). ▌ [Am. 11 en 15]

(10)  Gezien de ernstige schade die aan de economie van Tunesië, en met name zijn toeristische sector, door de terroristische aanval in de omgeving van Sousse op 26 juni 2015 is berokkend en de autonome noodhandelsmaatregelen die nodig zijn om de Tunesische economische situatie op korte termijn te verlichten, werd het nodig geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken die wordt bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie dat bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie is gevoegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Preferentiële regelingen

Een jaarlijks rechtenvrij invoertariefcontingent van 35 000 ton ("het jaarlijks invoertariefcontingent") wordt geopend voor de kalenderjaren 2016 en 2017 voor de invoer in de Unie van van geheel in Tunesië verkregen en rechtstreeks van Tunesië naar de Unie vervoerde onbewerkte olijfolie van eerste persing van oorsprong uit Tunesië en vallend onder de GN-codes 1509 10 10 en 1509 10 90. [Am. 5 en 12]

Artikel 2

Voorwaarden verbonden aan het recht op het jaarlijks invoertariefcontingent

Het recht op het jaarlijks invoertariefcontingent kan alleen worden genoten als Tunesië voldoet aan de voorschriften voor de oorsprong van producten en aan de bijbehorende procedures waarin Protocol nr. 4 bij de Overeenkomst voorziet.

Artikel 3

Toegang tot het jaarlijks invoertariefcontingent

Het jaarlijks invoertariefcontingent wordt pas beschikbaar gesteld na de uitputting van het volume van het jaarlijks rechtenvrij tariefcontingent voor onbewerkte olijfolie waarin artikel 3, lid 1, van Protocol nr. 1 bij de Overeenkomst voorziet.

Artikel 4

Beheer van het jaarlijks invoertariefcontingent

De Commissie beheert het jaarlijks invoertariefcontingent overeenkomstig artikel 184 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Artikel 5

Tijdelijke opschorting

Indien de Commissie oordeelt dat er voldoende bewijs is dat Tunesië niet aan de voorwaarden van artikel 2 voldoet, kan zij een uitvoeringshandeling vaststellen tot een tijdelijke volledige of gedeeltelijke opschorting van de preferentiële regelingen waarin artikel 1 voorziet. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 6

Tussentijdse evaluatie

1.  De Commissie voert halverwege de looptijd van deze verordening een evaluatie uit van de impact van deze verordening op de Uniemarkt voor olijfolie na de inwerkingtreding ervan en legt de conclusies van die evaluatie voor aan het Europees Parlement en aan de Raad.

2.  Indien wordt vastgesteld dat de Uniemarkt voor olijfolie invloed ondervindt van de bepalingen van deze verordening, is de Commissie bevoegd een uitvoeringshandeling vast te stellen om corrigerende maatregelen in te voeren teneinde de situatie op die markt te herstellen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 7

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, ingesteld bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) De zaak werd voor een nieuwe behandeling terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 61, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A8-0013/2016).
(2)PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2.
(3)Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
(4)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2015/007 BE/Henegouwen-Namen glas
PDF 267kWORD 73k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2015/007 - BE/Henegouwen-Namen glas, ingediend door België) (COM(2016)0001 – C8-0013/2016 – 2016/2013(BUD))
P8_TA(2016)0057A8-0029/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0001 – C8-0013/2016),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006(1) ("de EFG-verordening"),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 12,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13,

–  gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013,

–  gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0029/2016),

A.  overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 2 december 2013 met betrekking tot het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te maken uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG);

C.  overwegende dat de vaststelling van de nieuwe EFG-verordening vorm geeft aan de overeenkomst tussen het Parlement en de Raad om het criterium "crisisafwijking" opnieuw in te voeren, de financiële bijdrage van de Unie te verhogen tot 60 % van de totale geraamde kosten van de voorgestelde maatregelen, de efficiëntie voor de behandeling van EFG-aanvragen in de Commissie en door het Parlement en de Raad te verhogen door de termijn voor beoordeling en goedkeuring te verkorten, de subsidiabele maatregelen en begunstigden uit te breiden door zelfstandigen en jongeren toe te voegen en stimuleringsmaatregelen voor de oprichting van een eigen bedrijf te financieren;

D.  overwegende dat België aanvraag EGF/2015/007 BE/Henegouwen-Namen glas heeft ingediend voor een financiële bijdrage van het EFG naar aanleiding van ontslagen in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2 - afdeling 23 (Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten) in de regio's van NUTS-niveau 2 van Henegouwen (BE32) en Namen (BE35) in België, en dat 412 ontslagen werknemers, evenals 100 jongeren uit de regio Henegouwen die geen werk hebben en evenmin onderwijs of een opleiding volgen ("NEET's") van jonger dan 25, naar verwachting zullen deelnemen aan de maatregelen; overwegende dat 144 van deze werknemers werden ontslagen na de sluiting van de fabriek in Roux (Henegouwen), die eigendom is van AGC Europe SA, en 268 na de sluiting van de fabriek in Auvelais (regio Namen), die eigendom is van Saint-Gobain Glass Benelux;

E.  overwegende dat de aanvraag niet voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria van artikel 4, lid 1, van de EFG-verordening, maar wel werd ingediend op grond van de criteria voor steunverlening, die een afwijking onder uitzonderlijke omstandigheden toelaten, met name artikel 4, lid 2, van de EFG-verordening in het geval van de ontslagen werknemers, en artikel 6, lid 2, van de EFG-verordening in het geval van de NEET's;

1.  is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, van de EFG-verordening, en dat België bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 1 095 544 EUR, wat overeenkomt met 60 % van de totale kosten van 1 825 907 EUR;

2.  stelt vast dat de Belgische autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 19 augustus 2015 hebben ingediend, en dat de beoordeling daarvan door de Commissie op 20 januari 2016 is afgerond en op dezelfde dag aan het Parlement is meegedeeld;

3.  merkt op dat de EU-handel in glasproducten de laatste jaren ernstig is ontwricht en benadrukt dat tussen 2000 en 2010 de werkgelegenheid in de hele glassector in Europa met 32 % is afgenomen; wijst erop dat in Wallonië, dat een lange traditie op het gebied van glasproductie heeft, diverse grote bedrijven de afgelopen jaren in moeilijkheden verkeerden, waarbij het aantal banen in de glassector in de regio's Henegouwen en Namen tussen 2007 en 2012 met 19 % is afgenomen en er 1 236 banen verloren zijn gegaan in 2013 en 1 878 in 2014;

4.  wijst erop dat met name Henegouwen wordt geconfronteerd met een moeilijke situatie op de arbeidsmarkt, met een arbeidsparticipatie die 9,2 % lager ligt dan het nationale gemiddelde; merkt op dat de arbeidsmarkt van beide regio's bovendien wordt gekenmerkt door een groot aantal ondergekwalificeerde arbeidskrachten (ongeveer 50 % van de werkzoekenden in beide regio's heeft geen diploma hoger secundair onderwijs);

5.  merkt op dat de groep Saint-Gobain zich in 2013 genoopt zag nog een andere fabriek in een gede-industrialiseerde zone in Wallonië te sluiten, waarvoor aanvraag EGF/2013/011 BE/Saint-Gobain Sekurit met betrekking tot 257 ontslagen in dezelfde sector werd ingediend; stelt vast dat verschillende maatregelen in de twee aanvragen soortgelijk zijn;

6.  is ingenomen met het feit dat de Belgische autoriteiten op 10 september 2014 zijn begonnen met het verlenen van de individuele diensten aan de getroffen werknemers, ruimschoots vóór het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

7.  wijst erop dat de afwijking van artikel 4, lid 1, onder a), van de verordening in dit dossier betrekking heeft op een aantal gedwongen ontslagen dat niet aanzienlijk lager is dan de drempel van 500 ontslagen; is erover verheugd dat met de aanvraag tevens wordt beoogd 100 NEET's te steunen;

8.  wijst erop dat België zeven soorten maatregelen plant voor ontslagen werknemers voor wie in deze aanvraag steun wordt aangevraagd: i) ondersteuning/begeleiding/integratie, ii) hulp bij het zoeken van een baan, iii) geïntegreerde opleiding, iv) overdracht van ervaring, v) ondersteuning bij het oprichten van een bedrijf, vi) ondersteuning van collectieve projecten, en vii) zoeken naar werk en opleidingstoelagen;

9.  is verheugd over de ondersteuning van collectieve projecten; vraagt de Commissie de resultaten van dit soort maatregelen in andere aanvragen te evalueren teneinde de voordelen voor de deelnemers te bepalen;

10.  is verheugd over het feit dat de aanvraag maatregelen bevat die specifiek gericht zijn op bijstand aan NEET's; merkt op dat de aan NEET's te verstrekken individuele dienstverlening uit de volgende acties bestaat: i) mobilisering en begeleiding, zowel voor aanvullend onderwijs of een aanvullende opleiding als voor een introductieprogramma, ii) opleiding, iii) gepersonaliseerde bijscholing, en iv) zoeken naar werk en opleidingstoelagen;

11.  stelt het op prijs dat de toelagen en stimulansen die als onderdeel van de voorgestelde maatregelen worden verstrekt, worden beperkt tot 5,52 % van de geraamde kosten;

12.  wijst erop dat het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening werd samengesteld in overleg met de sociale partners, het bedrijfsleven en de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling;

13.  herinnert eraan dat in artikel 7 van de EFG-verordening is bepaald dat bij het samenstellen van het door het EFG gesteunde gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening rekening moet worden gehouden met toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt en de vereiste vaardigheden, en dat het gecoördineerde pakket gericht moet afgestemd worden op de overgang naar een grondstoffenefficiënte en duurzame economie;

14.  herinnert eraan dat de inzetbaarheid van alle werknemers moet worden verbeterd door middel van aangepaste opleidingen en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de opleiding die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden, niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;

15.  benadrukt dat de Commissie, in geval van opeenvolgende aanvragen van dezelfde geografische regio, de ervaringen van de voorgaande aanvragen moet verzamelen en analyseren en ervoor zorgen dat bij nieuwe aanvragen terdege rekening wordt gehouden met alle conclusies van die analyse;

16.  verzoekt de Commissie om in haar volgende voorstellen nader aan te geven in welke sectoren de werknemers het meest kans op een nieuwe baan maken en of de aangeboden opleidingen zijn afgestemd op de toekomstige economische vooruitzichten en behoeften van de arbeidsmarkt in de regio's waar de ontslagen plaatsvonden;

17.  wijst erop dat de Belgische autoriteiten bevestigen dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen zodat bestaande regelingen volledig in acht worden genomen en wordt voorkomen dat door de Unie gefinancierde diensten dubbel worden aangeboden;

18.  herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren;

19.  waardeert de verbeterde procedure die de Commissie op verzoek van het Parlement in het leven heeft geroepen om de toekenning van subsidies te versnellen; neemt nota van de tijdsdruk die het nieuwe tijdschema met zich brengt, en van de mogelijke gevolgen voor de doeltreffendheid van de afhandeling van het dossier;

20.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle documenten in verband met EFG-zaken openbaar toegankelijk zijn;

21.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

22.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van België EGF/2015/007 - BE/Henegouwen-Namen glas)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2016/407.)

(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.


Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2016
PDF 210kWORD 101k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2016 (2015/2285(INI))
P8_TA(2016)0058A8-0030/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 121, lid 2, artikel 136 en artikel 148,

–  gezien artikel 9 VWEU (horizontale sociale clausule),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(1),

–  gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten(2),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied(3),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten(4),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden(5),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied(6),

–  gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone(7),

–  gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit(8),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 25-26 maart 2010 en 17 juni 2010 en de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad van 14 juli 2015 betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Europese Unie(9),

–  gezien Besluit (EU) 2015/1848 van de Raad van 5 oktober 2015 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2015(10),

–  gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 – het Europees Fonds voor strategische investeringen(11),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 over optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact (COM(2015)0012),

–  gezien zijn resolutie van 24 juni 2015 over de evaluatie van het kader voor economische governance: balans en uitdagingen(12),

–  gezien het verslag over de voltooiing van de economische en monetaire unie ("verslag van de vijf voorzitters"),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 21 oktober 2015 getiteld "Stappen naar de voltooiing van de economische en monetaire unie" (COM(2015)0600),

–  gezien het communiqué van de leiders van de G20 tijdens de top van Antalya van 15 en 16 november 2015,

–  gezien de door de diensten van het Internationaal Monetair Fonds opgestelde update van de duurzaamheidsbeoordelingen voor het wederzijdse beoordelingsproces van de G20 betreffende onevenwichtigheden en groei (oktober 2015),

–  gezien het akkoord dat op 12 december 2015 tijdens de COP 21-klimaatconferentie in Parijs is bereikt,

–  gezien de Europese economische najaarsprognose 2015 van de Commissie,

–  gezien de studies en grondige analyses over de coördinatie van het economisch beleid in de eurozone in het kader van het Europees semester die in opdracht van de Commissie economische en monetaire zaken zijn opgesteld (november 2015),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2015 over de jaarlijkse groeianalyse 2016 (COM(2015)0690), het waarschuwingsmechanismeverslag 2016 (COM(2015)0691) en het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid (COM(2015)0700),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017-2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013 (COM(2015)0701),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect(13),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2015 over de voltooiing van Europa's economische en monetaire unie(14),

–  gezien de aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone,

–  gezien het debat met de vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de prioriteiten van het Europees semester van 2016,

–  gezien het verslag van de Commissie van 14 december 2015 over de overheidsfinanciën in de EMU 2015 (institutionele paper 014),

–  gezien het debat met de Commissie in het Europees Parlement over het pakket betreffende het Europees semester – Jaarlijkse groeianalyse 2016,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0030/2016),

A.  overwegende dat het economisch herstel in de Europese Unie op gang is gekomen, maar dat het herstel zwak blijft, nog steeds verschilt tussen en binnen de lidstaten en deels afhangt van tijdelijke en externe factoren, zoals de lage olieprijzen;

B.  overwegende dat sommige lidstaten kampen met het hardnekkige probleem van zeer lage groei;

C.  overwegende dat de wereldwijde economische groei vertraagt, uitgerekend op een ogenblik dat verscheidene opkomende economieën in economische en financiële onrust verkeren, wat leidt tot nieuwe strategische uitdagingen waaraan de Europese Unie zich op de juiste wijze moet aanpassen;

D.  overwegende dat Europa nog steeds met een grote investeringskloof te kampen heeft, waardoor het groeipotentieel van de EU op de langere termijn aanzienlijk verzwakt, terwijl het overschot op de lopende rekening van de eurozone toeneemt; overwegende dat de overheids- en de particuliere schuld in veel landen hoog blijft, hoewel de tekorten op de lopende rekening zijn verminderd; overwegende dat verscheidene lidstaten meer inspanningen moeten doen om belangrijke structurele hervormingen door te voeren;

E.  overwegende dat er in verscheidene lidstaten weliswaar sprake is van een aanzienlijke daling van het tekort op de lopende rekening en van een verlaging van de loonkosten per eenheid product, maar dat de netto buitenlandse schuld als percentage van het bbp in de meeste lidstaten niet is afgenomen;

F.  overwegende dat de arbeidsparticipatie toeneemt, maar nog steeds te laag is om de werkloosheid – met name de jeugdwerkloosheid en de langdurige werkloosheid – en de armoede in aanzienlijke mate te verminderen;

G.  overwegende dat Europa het economische gebied is dat, in vergelijking met zijn concurrenten, het meest afhankelijk is van ingevoerde hulpbronnen; overwegende dat de ontwikkeling van een echte circulaire economie in Europa dus een basisvoorwaarde is voor economische groei in de toekomst;

H.  overwegende dat de crisis van 2008 niet alleen conjunctureel, maar ook structureel van aard was, wat de blijvende gevolgen ervan verklaart;

I.  overwegende dat het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal de hoeksteen vormt voor duurzame economische groei op de interne markt van de Europese Unie;

J.  overwegende dat verscheidene lidstaten door belastingontwijking, belastingontduiking en agressieve fiscale planning miljarden aan potentiële overheidsinkomsten mislopen ten voordele van grote bedrijven, waardoor de basis voor solidariteit tussen landen en eerlijke concurrentie tussen bedrijven wordt ondermijnd;

Beleidsmix

1.  is verheugd over het pakket jaarlijkse groeianalyse 2016 en de voorgestelde beleidsmix van investeringen, structurele hervormingen en budgettaire verantwoordelijkheid, met als doel hogere groeicijfers te bevorderen en het herstel en de opwaartse convergentie in Europa te versterken; benadrukt dat er grote nationale inspanningen op het vlak van effectieve uitvoering van structurele hervormingen, alsook sterkere Europese coördinatie nodig zijn om te komen tot een steviger economisch herstel en duurzame, algemene welvaart;

2.  is ingenomen met de verbetering van de overheidsfinanciën, in het bijzonder de geleidelijk dalende schuld-bbp-verhouding in de EU en de eurozone en de dalende nominale begrotingstekorten; wijst er evenwel op dat de overheidsschuld blijft stijgen in verscheidene lidstaten met een lage nominale bbp-groei en een lage inflatie, en dat negen lidstaten nog steeds onder de buitensporigtekortprocedure vallen; wijst erop dat veel lidstaten weinig budgettaire ruimte hebben om het hoofd te kunnen bieden aan eventuele nieuwe economische schokken, en dat daarom sterkere Europese coördinatie moet worden overwogen om de begrotingsconsolidatie te ondersteunen zonder de groei te belemmeren;

3.  merkt op dat de concurrentiepositie van de Europese Unie in de wereld een belangrijke doelstelling blijft, en wijst op het belang van structurele hervormingen, investeringen in onderzoek en ontwikkeling, efficiënt gebruik van hulpbronnen, productiviteitsverhogende innovatie en vermindering van de macro-economische onevenwichtigheden; is tegelijkertijd van mening dat de verslechtering van de wereldwijde vooruitzichten ertoe noopt de binnenlandse vraag te versterken om de Europese economie veerkrachtiger te maken; maakt zich met name zorgen over een mogelijke vertraging van de wereldwijde vraag;

4.  is van mening dat macro-economische onevenwichtigheden moeten worden aangepakt door een gecoördineerde inspanning van alle lidstaten, voortbouwend op relevante hervormingen en investeringen; benadrukt dat elke lidstaat in dit verband zijn eigen verantwoordelijkheid op zich moet nemen; merkt op dat grote overschotten op de lopende rekening de mogelijkheid van een grotere binnenlandse vraag inhouden; benadrukt dat een grote overheids- en particuliere schuld ons bijzonder kwetsbaar maken en dat een verantwoord begrotingsbeleid en meer groei nodig zijn om die schuld sneller te verminderen;

5.  dringt aan op verdere inspanningen om het herstel te ondersteunen, convergentie in de richting van de best presterende landen te bevorderen en macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren, onder meer door de productiviteit te verhogen en investeringen te stimuleren;

6.  vindt de lichte verbetering van de arbeidsmarktindicatoren bemoedigend, maar erkent dat er nog steeds grote verschillen tussen de lidstaten bestaan en dat de werkloosheid onaanvaardbaar hoog blijft; wijst erop dat op de recente verbeteringen moet worden voortgebouwd door ook de kwaliteit van de gecreëerde banen en de productiviteit ervan te verhogen; dringt aan op grotere inspanningen om meer te investeren in vaardigheden, de arbeidsmarkten inclusiever maken, hoogwaardige banen te scheppen en armoede, sociale uitsluiting en toenemende ongelijkheid op het gebied van inkomen en welvaart terug te dringen, zonder evenwel de begrotingsdiscipline los te laten; benadrukt dat werkgelegenheidsindicatoren dezelfde status moeten krijgen als de bestaande indicatoren, teneinde een grondige analyse te kunnen maken en een tweeklassenbenadering te voorkomen, en dat er naar behoren rekening mee moet worden gehouden in het EU-beleid en de richtsnoeren voor de lidstaten;

7.  is ingenomen met de vernieuwing van de geïntegreerde Europa 2020-richtsnoeren en vraagt dat de Europa 2020-strategie een grotere rol krijgt als leidraad voor het Europees semester, overeenkomstig de doelstellingen van het Verdrag en de toepasselijke wetgeving, en dat een herhaling van de staatsschuldencrisis wordt voorkomen; benadrukt het belang van ambitieuze beleidsmaatregelen en instrumenten om ervoor te zorgen dat Europa het beste haalt uit de energietransitie en de digitale transitie, mede dankzij passende investeringen in onderzoek, ontwikkeling, innovatie en vaardigheden, zodat de achterstand van Europa op zijn belangrijkste wereldconcurrenten qua totale factorproductiviteit kleiner wordt; acht het van essentieel belang iets te doen aan economische ongelijkheid, die een belemmering vormt voor langdurige economische groei; vraagt de Commissie milieuvriendelijke belastinghervormingen te vermelden in de landenspecifieke aanbevelingen, ook in de context van budgettaire verantwoordelijkheid; vraagt wat de doelstellingen van de Europa 2020-strategie betreft om consequente en allesomvattende monitoring van de convergentie in de richting van de best presterende landen;

Investeringen

8.  vraagt dat het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) overeenkomstig zijn mandaat optimaal wordt benut om strategische projecten te steunen die anders geen financiering zouden krijgen; vraagt de lidstaten en het EFSI om lokale en regionale overheden nauw bij de ontwikkeling van projectenpijplijnen en investeringsplatformen te betrekken, met behulp van de Europese investeringsadvieshub en het Europees investeringsprojectenportaal; benadrukt ook hoe belangrijk het is synergieën tot stand te brengen tussen het EFSI en de Europese structuur- en investeringsfondsen;

9.  vraagt de Commissie en de lidstaten het potentieel van de Europese structuur- en investeringsfondsen ten volle en in overeenstemming met de Europa 2020-strategie te benutten teneinde de cohesie te versterken en de verschillen op de interne markt te beperken door alle regio's in staat te stellen hun concurrentievoordelen te ontwikkelen en aanvullende particuliere investeringen te vergemakkelijken; is van mening dat deze investeringen ten dienste moeten staan van een samenhangend industriebeleid en dat er bijzondere nadruk moet worden gelegd op het scheppen van hoogwaardige banen, vooral voor jongeren; onderstreept de noodzaak van adequate bestuurlijke capaciteit, een actieve rol voor de regio's en betere coördinatie op en tussen alle overheidsniveaus; vraagt dat mogelijke verdere beleidsmaatregelen worden overwogen om de investeringskloof in de EU te verkleinen;

10.  is zich ervan bewust dat de particuliere sector zijn schulden aan het afbouwen is; benadrukt dat de investeringen in Europa ver onder het peil van vóór de crisis blijven; wijst er in dit verband op hoe belangrijk het is om de bankenunie en de structurele hervorming van het bankwezen spoedig ten uitvoer te leggen, en om kapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) te stimuleren door middel van een kapitaalmarktenunie; vraagt dat het EFSI en het Cosme maximaal worden benut om kmo's een betere toegang tot financiering te geven; is van mening dat een grotere voorspelbaarheid van de regelgeving in de interne markt investeerders meer vertrouwen zou geven;

11.  benadrukt dat er meer moet worden geïnvesteerd in menselijk kapitaal, met name in onderwijs en innovatie, ook in de context van arbeidsmarkthervormingen; benadrukt dat de nationale stelsels voor onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren moeten worden verbeterd en worden aangepast aan de nieuwe behoeften aan vaardigheden en kennis op de arbeidsmarkt in de EU; onderstreept dat dit alles innovatie zal mogelijk maken als belangrijke motor voor groei, productiviteit en concurrentievermogen; vraagt de lidstaten in dit verband de productiviteit van overheidsinvesteringen te verbeteren;

12.  is ingenomen met de landenspecifieke investeringsprofielen die een aantal van de voornaamste uitdagingen voor investeringen in de verschillende lidstaten in kaart brengen; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle bestuursniveaus en belanghebbenden te betrekken bij het signaleren van belemmeringen voor investeringen, met bijzondere aandacht voor de interne markt, zwakke binnenlandse vraag en structurele hervormingen, alsook voor het beschikbaar stellen van passende instrumenten om publieke en private financiering te combineren; wijst op het belang van grote, productieve investeringen voor een duurzame economische inhaalbeweging tussen de lidstaten; merkt op dat in elk land een passend evenwicht moet worden gevonden tussen de lopende uitgaven, de houdbaarheid van de openbare financiën en investeringen in het economische groeipotentieel, en dat er voor de interne markt en Europese instrumenten zoals het EFSI en een belangrijke rol is weggelegd bij het ondersteunen van een gezond niveau van investeringen; benadrukt dat landen met lage overheidsinvesteringen in onderzoek en innovatie het risico lopen in een middeninkomensval vast te blijven zitten;

Structurele hervormingen

13.  is van mening dat, na een lange periode van macro-economische aanpassing, de nadruk moet worden gelegd op structurele hervormingen en investeringen die beogen het groeipotentieel op basis van hoogwaardige banen en productiviteit te versterken, billijke, solide, efficiënte en budgettair houdbare socialezekerheidsstelsels te bevorderen en een duurzame overgang van de economieën van de lidstaten naar een koolstofvrije economie in de hand te werken;

14.  vraagt om een duurzame hervorming van de producten-, diensten- en arbeidsmarkten, alsook in verband met de pensioenregelingen, en om betere regelgeving die innovatie, banencreatie en welvaartsbevorderende, eerlijke concurrentie bevordert zonder de consumentenbescherming te verzwakken;

15.  benadrukt het belang van een efficiënter gebruik van hulpbronnen en energie, onder meer door de ontwikkeling van de circulaire economie; benadrukt dat het belangrijk is te blijven werken aan een echte energie-unie op basis van solidariteit, efficiëntie en diversiteit, zonder binnenlandse energiebronnen, waaronder hernieuwbare energie, uit het oog te verliezen; verzoekt de Commissie deze aandachtspunten in de landenspecifieke aanbevelingen op te nemen waar zij het meest relevant zijn voor het concurrentievermogen en duurzame groei;

16.  vraagt dat er verdere maatregelen worden genomen om het scheppen van hoogwaardige banen te stimuleren en veerkrachtige arbeidsmarkten met minder segmentatie tot stand te brengen; benadrukt het belang van duurzame en doeltreffende socialezekerheidsstelsels; herinnert eraan dat een belangrijke factor om de houdbaarheid van de pensioenstelsels te waarborgen, erin bestaat voor een grote arbeidsparticipatie te zorgen;

17.  benadrukt de noodzaak van moderne, efficiënte, democratische en burgervriendelijke overheidsdiensten op alle bestuursniveaus, en van efficiënte en transparante regels inzake overheidsopdrachten; benadrukt het belang van verdere stappen in de richting van een echte e-administratie in en tussen de lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten tekortkomingen in hun respectieve administraties, die in crisissituaties schadelijk kunnen zijn, op te sporen en te corrigeren;

18.  vraagt om een belastingverschuiving met minder belastingen op arbeid, waarover op nationaal niveau moet worden beslist en waarbij de houdbaarheid van de socialebeschermingsstelsels moet worden gewaarborgd;

19.  neemt kennis van het voorstel voor een steunprogramma voor structurele hervormingen, dat is ontworpen om de tenuitvoerlegging van groeibevorderende hervormingen in de lidstaten te versterken, en waarover volgens de gewone wetgevingsprocedure moet worden beslist; herhaalt dat het de lidstaten zijn die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van structurele hervormingen;

Budgettaire verantwoordelijkheid

20.  wijst nogmaals op de noodzaak van een verantwoord, groeivriendelijk begrotingsbeleid, dat de houdbaarheid van de schuld waarborgt en rekening houdt met de economische cyclus en investeringstekorten, maar tegelijkertijd de sociale rechten van de burgers eerbiedigt; herinnert eraan dat de zeer hoge schuldenlast van een aantal lidstaten een substantieel risico vormt in geval van mogelijke toekomstige schokken in de eurozone; benadrukt dat de inspanningen om de veerkracht van de overheidsfinanciën te vergroten en de groei te stimuleren, zullen moeten worden opgevoerd in landen met een hoge schuld-bbp-verhouding, zodat hun schuld duurzaam gaat dalen;

21.  dringt erop aan dat het stabiliteits- en groeipact wordt uitgevoerd en dat volledig gebruik wordt gemaakt van de bestaande flexibiliteitsclausules, overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 (COM(2015)0012), onder meer om meer investeringen en structurele hervormingen te ondersteunen, alsook om het hoofd te bieden aan veiligheidsdreigingen en de instroom van vluchtelingen;

22.  benadrukt de noodzaak van een betere belastinginning, bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking, maatregelen tegen agressieve belastingplanning en belastingparadijzen, en een betere coördinatie van het belastingbeleid binnen de EU; vraagt om efficiënte en transparante belastingstelsels teneinde meer belastingen te innen, belastingontwijking te voorkomen en georganiseerde misdaad te bestrijden; is daarom van mening dat de belasting- en douaneautoriteiten over voldoende personele, materiële en financiële middelen moeten beschikken;

23.  steunt rationele en landenspecifieke inspanningen ter verbetering van de kwaliteit, efficiëntie en groeivriendelijkheid van de overheidsuitgaven, met name door een verschuiving van niet-productieve uitgaven naar groeibevorderende investeringen, maar zonder daarbij essentiële openbare en sociale dienstverlening op de helling te zetten;

Specifieke aandacht voor de eurozone

24.  verwelkomt de aanbeveling over het economisch beleid van de eurozone, die de Commissie zes maanden voor de landenspecifieke aanbevelingen heeft voorgesteld, als een stap in de richting van sterkere beleidscoördinatie als vervolg op het verslag van de vijf voorzitters en de betreffende resoluties van het Europees Parlement;

25.  benadrukt dat de eurozone, gezien haar grote onderlinge afhankelijkheid en haar gemeenschappelijke monetaire beleid, een economische entiteit is waar convergentie in de richting van de best presterende landen moeten worden bevorderd en ondersteund door een sterkere coördinatie van de nationale beleidslijnen; benadrukt hoe belangrijk het is dat alle nationale regeringen in hun lidstaten meer actie ondernemen met het oog op de nodige economische hervormingen en investeringen om macro-economische onevenwichtigheden te verkleinen en negatieve overloopeffecten van nationaal beleid in andere lidstaten te voorkomen; vraagt daarom om een grondige beoordeling van deze macro-economische onevenwichtigheden en overloopeffecten, als aanvulling op de beoordeling van de zwakke punten van elk land en de macro-economische dialoog; dringt aan op volledige coherentie tussen de aanbevelingen voor de eurozone en de landenspecifieke aanbevelingen;

26.  is ingenomen met de toegenomen aandacht voor de begrotingssituatie van de eurozone als geheel, die de aandacht niet afleidt van de verantwoordelijkheden van de afzonderlijke lidstaten; herinnert eraan dat een begrotingstekort in een van de lidstaten niet kan worden gecompenseerd door een begrotingsoverschot in een andere lidstaat wat de buitensporigtekortprocedure betreft; vraagt dat er regelmatig wordt nagegaan of de begrotingssituatie van de eurozone als geheel passend is gezien de bestaande investeringskloof;

27.  steunt de aanbeveling om een onderscheid te maken tussen de budgettaire inspanningen van de afzonderlijke lidstaten, rekening houdend met hun respectieve positie ten aanzien van de vereisten van het stabiliteits- en groeipact en de behoefte aan stabilisatie, alsook overloopeffecten; merkt op dat dit voor veel lidstaten betekent dat naar groeivriendelijke begrotingsconsolidatie moet worden gestreefd; merkt anderzijds op dat sommige landen steeds meer budgettaire ruimte hebben ten aanzien van de vereisten van het stabiliteits- en groeipact, die onder de huidige omstandigheden kan worden gebruikt om de binnenlandse economie te helpen ondersteunen;

28.  merkt op dat het hoge overschot op de lopende rekening van de eurozone weliswaar een welkom teken is van het externe concurrentievermogen van de eurozone, maar dat het niveau ook wijst op een gebrek aan interne investeringen, met nadelige gevolgen voor de groei en de werkgelegenheid; is van mening dat een sterkere binnenlandse vraag zowel voor duurzame groei in de eurozone alsook vanuit mondiaal oogpunt beter zou zijn; realiseert zich dat het overschot op de lopende rekening van sommige lidstaten gepaard gaat met positieve overloopeffecten in de hele de waardeketen, die op verschillende manieren sommige andere lidstaten ten goede kunnen komen; erkent ook dat de eenheidsmunt een rol kan spelen om de meer concurrerende landen te helpen hoge overschotten te handhaven ten opzichte van de rest van de wereld; is verheugd over de bevinding in de winterprognoses 2016 van de Commissie dat de economische groei in sommige lidstaten in 2015 hoofdzakelijk het gevolg was van de binnenlandse vraag; vindt het belangrijk dat de lidstaten met een hoger overschot op de lopende rekening hun binnenlandse vraag blijven uitbreiden in hun eigen belang en in het algemene belang; vraagt tegelijk dat de minder concurrerende lidstaten effectief structurele hervormingen doorvoeren en hoogwaardige investeringen doen om hun economie te moderniseren en een duurzaam ondernemingsklimaat tot stand te brengen voor investeringen op de lange termijn, overeenkomstig de Europa 2020-strategie; meent dat dit de beste manier is om macro-economische onevenwichtigheden in de lidstaten te verminderen, eerder dan interne devaluatie, die de vraag doet afnemen en de economische groei in de hele eurozone doet vertragen;

29.  benadrukt dat echte economische en sociale convergentie moet worden bevorderd door verbeteringen op het vlak van productiviteit en niet-kostenfactoren; onderstreept hoe belangrijk het is dat alle lidstaten effectief structurele hervormingen doorvoeren, de kwaliteit van de overheidsuitgaven verbeteren en over voldoende investeringscapaciteit beschikken om evenwichtige en duurzame groei mogelijk te maken, die ook cruciaal is om de schuld-bbp-verhouding te verlagen; erkent dat hoge overheids- en particuliere schulden het investeringsvermogen aanzienlijk verminderen en zo de groei doen vertragen;

30.  herinnert eraan dat de loonvorming een kwestie van autonome collectieve onderhandelingen is, en vraagt de betrokken actoren te zorgen voor een verantwoorde en groeivriendelijke loonontwikkeling die gepaard gaat met productiviteitsstijgingen; vraagt met name de betrokken actoren in landen waar de lopende rekening een tekort vertoont of bijna in evenwicht is, zich te blijven inspannen om de productiviteit te verhogen en het concurrentievermogen te handhaven; vraagt tegelijk de betrokken actoren in landen met een hoog overschot om de spaaroverschotten te gebruiken om de binnenlandse vraag en investeringen te ondersteunen;

31.  vraagt om maatregelen om een race naar de bodem op het vlak van belastingen en sociale normen te voorkomen, die tot meer ongelijkheid leidt; herinnert aan de noodzaak om het internationale concurrentievermogen te handhaven op basis van productiviteit en opwaartse convergentie; is verheugd dat in het scorebord van macro-economische onevenwichtigheden meer aandacht wordt besteed aan drie werkgelegenheidsgerelateerde indicatoren, en verzoekt de Commissie daar evenveel waarde aan toe te kennen als aan de overige indicatoren; is ook van mening dat de analyse van het bestaande scorebord van sociale en werkgelegenheidsindicatoren en relevante indicatoren voor hulpbronnenefficiëntie naar behoren in aanmerking moet worden genomen in het beleidsadvies;

32.  neemt kennis van de conclusies van de Europese Raad van december 2015 over de economische en monetaire unie en vraagt de Commissie zo spoedig mogelijk te beginnen met de voorbereiding van maatregelen op langere termijn;

Een doeltreffender Europees semester met meer democratische verantwoording

33.  betreurt de gebrekkige uitvoering van landenspecifieke aanbevelingen en is van mening dat voor een betere uitvoering duidelijk omschreven prioriteiten op Europees niveau moeten worden vastgesteld en op nationaal niveau een echt publiek debat en meer politieke wil en engagement moeten worden bevorderd, hetgeen moet leiden tot meer relevantie en nationaal ownership; is in dit verband ingenomen met de bezoeken die leden van de Commissie aan de lidstaten hebben gebracht om het proces van het Europees semester en de bijbehorende documenten te bespreken;

34.  vraagt dat in de landenspecifieke aanbevelingen een juist evenwicht wordt gevonden tussen enerzijds de nadruk leggen op de belangrijkste prioriteiten en anderzijds alle belangrijke uitdagingen aan bod laten komen, zoals de noodzaak om een herhaling van een staatsschuldencrisis te voorkomen en de noodzaak om het concurrentievermogen, de groei en de werkgelegenheid te vergroten, rekening houdend met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

35.  is ingenomen met het debat met de voorzitters van de Commissie en de Eurogroep over de ontwerpaanbeveling voor de eurozone in de plenaire vergadering van 15 december 2015 en wenst dat dergelijke debatten een regelmatig onderdeel van het Europees semester worden; meent dat dergelijke debatten de bestaande democratische dialoog – met name de economische dialoog – versterken en aanvullen en ertoe bijdragen de uitvoerende macht meer verantwoording te laten afleggen;

36.  onderstreept dat de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad het centrale moment moet blijven waarop beleidsprioriteiten worden vastgesteld; is verheugd dat er, vóór en na de vaststelling van de jaarlijkse groeianalyse, in de plenaire vergadering met de Commissie is gediscussieerd over de prioriteiten daarvan; herinnert eraan dat de vaststelling van het economisch beleid op grond van de aanbeveling van de Raad aan de lidstaten een uitvoeringshandeling is die aan democratische controle door en een debat in het Europees Parlement onderworpen dient te zijn; vraagt de Raad daarom de aanbevelingen voor de eurozone en de conclusies over de jaarlijkse groeianalyse pas goed te keuren nadat het Parlement daarover zijn mening heeft kunnen geven; bevestigt zijn voornemen om deze documenten snel te behandelen en ruim vóór de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad een standpunt in te nemen; is verheugd dat de Voorzitter van het Europees Parlement is uitgenodigd om het standpunt van het Parlement te presenteren op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad; wijst er voorts op dat in het Verdrag is bepaald dat het Europees Parlement wordt geïnformeerd nadat de Raad aanbevelingen heeft aangenomen alsook over de resultaten van het multilaterale toezicht;

37.  benadrukt hoe belangrijk het is dat de nationale parlementen over de landenverslagen en de landenspecifieke aanbevelingen debatteren en over de nationale hervormingsprogramma's en de nationale convergentie- of stabiliteitsprogramma's stemmen; vraagt de lidstaten om de sociale partners, de lokale en regionale overheden en andere belanghebbenden op structurele wijze bij het proces te betrekken, daarbij profiterend van de vroege openbaarmaking van de landenverslagen; benadrukt de onvervangbare rol van de sociale partners bij de loonvorming en de centrale rol die voor hen is weggelegd bij bredere economische discussies, in het bijzonder wanneer het de bevordering van de productiviteit betreft; vraagt voorts om nauwere samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement;

38.  vraagt de Commissie onderhandelingen te beginnen over een interinstitutioneel akkoord inzake economische governance; benadrukt dat dit interinstitutioneel akkoord ervoor moet zorgen dat de structuur van het Europees semester, binnen het kader van de Verdragen, zinvol en regelmatig parlementair toezicht op het proces mogelijk maakt, in het bijzonder wat de prioriteiten van de jaarlijkse groeianalyse en de aanbevelingen voor de eurozone betreft;

Begrotingsbeleid

39.  betreurt het ontbreken van een bevredigende hefboom – als gevolg van de beperkte omvang van de EU-begroting – alsmede de onmogelijkheid om het stelsel van eigen middelen van de Unie te wijzigen, en verder het feit dat coherentie ontbreekt tussen de economische prognoses, de prioriteiten van het economisch beleid en de opstelling van de jaar- en meerjarenbegroting;

40.  wijst erop dat de begroting van de EU rechtstreeks bijdraagt aan de verwezenlijking van twee van de drie doelstellingen van de jaarlijkse groeianalyse 2016 (investeringen aanzwengelen, structurele hervormingen doorvoeren, verantwoord begrotingsbeleid voeren dat eerlijk is en in staat is de aangekondigde politieke verplichtingen na te komen); is in dit verband verheugd over het voorstel van de Commissie om EU-middelen te gebruiken voor technische bijstand in het kader van ondersteuning bij structurele hervormingen;

41.  is van mening dat de begroting van de EU verlichting kan helpen bieden voor nationale begrotingen en de inspanningen met het oog op begrotingsconsolidatie kan helpen ondersteunen door de beschikbaarstelling van eigen middelen en door een rationalisering van de uitgaven; is ervan overtuigd dat een grootschaliger beheer van overheidsfinanciën op het niveau van de EU het mogelijk zou maken om schaalvoordelen te verwezenlijken en dus geld te besparen, bijvoorbeeld op diplomatiek en militair terrein, zonder evenwel het beginsel van gedeeld beheer, met name voor de structuurfondsen, ter discussie te stellen;

42.  herinnert eraan dat een tekort op de begroting van de EU onwettig is; stelt vast dat de lidstaten de EU-begroting tot een sluitpost voor hun nationale begrotingen maken;

43.  onderstreept dat een grotere integratie in de eurozone noodzakelijk is om te komen tot voltooiing van de economische en monetaire unie (EMU), en dat de begrotingsunie onmisbaar is voor de goede werking van de euro;

44.  dringt er met betrekking tot de positie van het Parlement ten opzichte van de eurozone en haar begrotingscapaciteit op aan rekening te houden met de conclusies van het initiatiefverslag over de begrotingscapaciteit voor de eurozone, dat in de loop van 2016 zal worden opgesteld;

45.  verzoekt de Commissie om verder te gaan met de herziening van het meerjarig financieel kader zoals overeengekomen in juni 2013 in het kader van het politiek akkoord tussen het Parlement, de Commissie en de Raad; onderstreept dat de ontoereikendheid van het huidig meerjarig financieel kader is gebleken uit de financiële en humanitaire crises die de Europese Unie tussen 2009 en 2014 hebben getroffen; onderstreept bovendien dat het noodzakelijk is om over te gaan tot een grondige hervorming van de financiële programmering van de EU die de doelstellingen, de financiering en de duur van de beschikbare instrumenten samen in aanmerking neemt;

Milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

46.  benadrukt dat het, om de hervorming van de afvalwetgeving en het actieplan voor een circulaire economie ertoe te laten bijdragen de Europese economie om te zetten naar een circulair model, noodzakelijk is om de desbetreffende aanbevelingen op te nemen in het proces van het Europees semester teneinde het concurrentievermogen te vergroten, banen te scheppen en duurzame groei te genereren; beveelt aan de beginselen van de circulaire economie op te nemen in de landenspecifieke aanbevelingen;

47.  benadrukt nogmaals het belang van een fiscaal kader waarin de ontwikkeling van duurzaam beleid wordt beloond en dat uitgaat van het beginsel "de vervuiler betaalt", zodat de juiste signalen worden afgegeven voor investeringen in hulpbronnenefficiëntie, de modernisering van productieprocessen en de vervaardiging van beter recycleerbare en duurzame producten; pleit andermaal voor de geleidelijke afschaffing van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu en voor een verschuiving van de belasting op arbeid naar een belasting op milieuvervuiling;

48.  acht het belangrijk om in het kader van het Europees semester de functionering en duurzaamheid van gezondheidszorgstelsels te evalueren en is er voorstander van een op de resultaten daarvan gebaseerde benadering te volgen en nadruk te leggen op ziektepreventie en gezondheidsbevordering; dringt er bij de Commissie op aan instrumenten te ontwikkelen om, in samenwerking met alle belanghebbenden, gezondheidsresultaten te monitoren, de toegang tot kwalitatief hoogstaande gezondheidszorg te meten en transparantie van de kosten van medisch onderzoek te bevorderen, teneinde de sociale divergentie en ongelijkheid binnen en tussen de lidstaten op het gebied van gezondheidszorg te verminderen; dringt er bij de Commissie op aan om in de landenspecifieke aanbevelingen rekening te houden met de langetermijngevolgen op het gebied van gezondheid en overheidsfinanciën van maatregelen die zijn gericht op preventieprogramma's;

49.  benadrukt het belang van duurzaamheid in de zorgsector, die met 8 % van de Europese beroepsbevolking en 10 % van het bbp in de EU een belangrijke rol in de economie als geheel vervult, en wijst eveneens op het belang van gelijke toegang tot gezondheidsdiensten voor alle burgers, omdat gezondheid een essentiële factor vormt voor de stabiliteit, duurzaamheid en de verdere ontwikkeling van de lidstaten en hun economie;

Regionaal beleid

50.  wijst op het belang van EU-investeringen voor de minder ontwikkelde regio's en benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat die verdere investeringen kunnen aantrekken en zo de economische, sociale en territoriale samenhang versterken;

51.  wijst op de banden tussen de doelstellingen van het Europees semester en de programmering van de ESI-fondsen 2014-2020, die tot uiting komen in de partnerschapsovereenkomsten; is derhalve van mening dat de instrumenten van het cohesiebeleid ingevolge de hervorming 2014-2020 een uiterst belangrijke rol kunnen spelen bij de ondersteuning van de uitvoering van de relevante landenspecifieke aanbevelingen en zo de structurele hervormingen ondersteunen en bijdragen aan de verwezenlijking van de strategische doelen van de EU en de doeltreffende uitvoering van de partnerschapsovereenkomsten; benadrukt evenwel dat de programma's en doelstellingen in het kader van de ESI-fondsen een meerjarig en langetermijnkarakter hebben, wat botst met de jaarcyclus van het Europees semester, en wijst op de noodzaak van coördinatie tussen de prioriteiten van de Unie en nationale, regionale en lokale behoeften;

o
o   o

52.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de nationale parlementen en de Europese Centrale Bank.

(1) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.
(2) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
(3) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.
(4) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.
(5) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
(6) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.
(7) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.
(8) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.
(9) PB L 192 van 18.7.2015, blz. 27.
(10) PB L 268 van 15.10.2015, blz. 28.
(11) PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.
(12) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0238.
(13) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0408.
(14) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0469.


Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2016
PDF 388kWORD 146k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2016 (2015/2330(INI))
P8_TA(2016)0059A8-0031/2016

Het Europees Parlement,

—  gezien artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

—  gezien de artikelen 145, 148 en 152 en artikel 153, lid 5, VWEU,

–  gezien artikel 174 VWEU,

—  gezien artikel 349 VWEU, dat de ultraperifere gebieden een specifieke status geeft,

—  gezien Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name hoofdstuk IV (solidariteit),

—  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2015 getiteld "Jaarlijkse groeianalyse 2016 – Het herstel versterken en de convergentie bevorderen" (COM(2015)0690),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2015 getiteld "Waarschuwingsmechanismeverslag 2016" (COM(2015)0691),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 26 november 2015 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone (COM(2015)0692),

–  gezien het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad van 26 november 2015 bij de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse groeianalyse 2016 (COM(2015)0700),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 21 oktober 2015 getiteld "Stappen naar de voltooiing van de economische en monetaire unie" (COM(2015)0600),

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad van 2 maart 2015 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2015)0098) en het desbetreffende standpunt van het Parlement van 8 juli 2015(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 getiteld "Het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact" (COM(2015)0012),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld "Een investeringsplan voor Europa" (COM(2014)0903),

—  gezien de mededeling van de Commissie van 4 april 2014 met betrekking tot doeltreffende, toegankelijke en veerkrachtige gezondheidsstelsels (COM(2014)0215),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 oktober 2013 getiteld "Versterking van de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie" (COM(2013)0690),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2013 getiteld "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020" (COM(2013)0083),

—  gezien de aanbeveling van de Commissie van 20 februari 2013 getiteld "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken" (C(2013)0778),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "Naar een banenrijk herstel" (COM(2012)0173),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2011 getiteld "Initiatief 'Kansen voor jongeren' " (COM(2011)0933),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" (COM(2010)0758) en de desbetreffende resolutie van het Parlement van 15 november 2011(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

—  gezien de mededeling getiteld "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" en het daarop volgende "Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019", waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar werkgelegenheid en economische onafhankelijkheid voor vrouwen,

—  gezien Aanbeveling 2008/867/EG van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten,

—  gezien het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015 getiteld "De voltooiing van Europa's Economische en Monetaire Unie",

—  gezien de conclusies van de Raad over de bevordering van de sociale economie als belangrijkste motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa (13414/15),

—  gezien het verslag van het Comité voor sociale bescherming getiteld "Adequate sociale bescherming voor behoeften aan langdurige zorg in een vergrijzende samenleving",

–  gezien zijn resolutie van 24 november 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede(3),

–  gezien zijn resolutie van 28 oktober 2015 over het cohesiebeleid en de evaluatie van de Europa 2020-strategie(4),

–  gezien vraag voor mondeling antwoord O-000121/2015 – B8-1102/2015 aan de Raad en zijn daarmee samenhangende resolutie van 29 oktober 2015 over de aanbeveling van de Raad betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt(5),

–  gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over sociaal ondernemerschap en sociale innovatie bij de bestrijding van werkloosheid(6),

–  gezien zijn resolutie van 11 maart 2015 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2015(7),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over werkgelegenheids- en sociale aspecten van de Europa 2020-strategie(8),

–  gezien zijn resolutie van 17 juli 2014 over werkgelegenheid voor jongeren(9),

–  gezien zijn resolutie van 15 april 2014 getiteld "Hoe kan de Europese Unie bijdragen tot de totstandkoming van een stimulerend klimaat voor het scheppen van banen door ondernemingen, bedrijven en starters?"(10),

—  gezien zijn resolutie van 16 januari 2014 over een EU-strategie tegen dakloosheid(11),

—  gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie(12),

—  gezien zijn wetgevingsresolutie van 2 februari 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk(13),

—  gezien de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over het initiële verslag van de Europese Unie (september 2015),

—  gezien speciaal verslag nr. 3/2015 van de Europese Rekenkamer getiteld "De EU-jongerengarantie: eerste stappen genomen maar uitvoeringsrisico's in het verschiet"(14),

—  gezien de publicatie van Eurostat van april 2015 over de werkloosheid in de regio's van de Europese Unie,

—  gezien de "EU Employment and Social Situation – Quarterly Review" van maart 2015(15),

—  gezien het werkdocument van de OESO van 9 december 2014 getiteld "Trends in Income Inequality and its Impact on Economic Growth",

—  gezien de vijfde en zesde editie van het Europese onderzoek naar de arbeidsomstandigheden (2010 en 2015)(16),

—  gezien het verslag van Eurofound van 16 februari 2016 getiteld "Role of social partners in the European Semester",

—  gezien het verslag van Eurofound van 17 juni 2014 getiteld "Changes to wage-setting mechanisms in the context of the crisis and the EU's new economic governance regime",

—  gezien het debat met de vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de prioriteiten van het Europees semester van 2016,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0031/2016),

A.  overwegende dat het werkloosheidspercentage sinds de tweede helft van 2013 langzaam daalt, maar niet in voldoende mate om de werkloosheid en armoede om te buigen, ondanks een aantal ondersteunende macro-economische beleidsmaatregelen en structurele hervormingen; overwegende dat de werkloosheid in veel lidstaten niettemin te hoog blijft, namelijk 9,9 % van de beroepsbevolking, hetgeen neerkomt op 23 miljoen Europeanen, van wie ongeveer de helft langdurig werkloos is, en meer dan 10 % van de beroepsbevolking in de eurozone, en dat al deze cijfers nog steeds hoger liggen dan die van 2008; overwegende dat hieruit blijkt dat het, met het oog op het terugdringen van de werkloosheid, van essentieel belang is om rekening te houden met specifieke micro-economische omstandigheden en om sociaal rechtvaardige structurele hervormingen uit te stippelen waarvan de sociale gevolgen worden beoordeeld alvorens zij in werking treden;

B.  overwegende dat het economisch herstel zijn derde jaar ingaat, met voor 2016 een voorspelde groei van 2 % in de EU28 en 1,8 % in de eurozone, maar dat er nog steeds verschillen tussen en binnen de lidstaten zijn en dat het economisch herstel deels afhangt van tijdelijke factoren, zoals de aanhoudende daling van de energieprijzen, die bijdraagt aan de toename van de koopkracht, in gevallen waarin sprake is van gevolgen voor de reële economie; overwegende dat hieruit blijkt dat de EU meer kan doen om het economische en sociale herstel een impuls te geven, teneinde het op middellange termijn duurzamer te maken, met name gezien de huidige onzekerheid over de wereldeconomie;

C.  overwegende dat de begrotingsconsolidatie in de EU28 verbetert, met een algemeen begrotingstekort dat is afgenomen van 4,5 % in 2011 tot 2,5 % in 2015;

D.  overwegende dat er volgens de Europese Commissie(17) op werkgelegenheids- en sociaal gebied nog steeds verschillen zijn binnen en tussen de lidstaten, en dat de sociale ontwikkelingen erop blijven wijzen dat de verschillen in de EU toenemen, hetgeen de groei, de werkgelegenheid en de convergentie belemmert; overwegende dat samenlevingen die door een grote gelijkheid en veel investeringen in mensen worden gekenmerkt, het beter doen op het vlak van groei en veerkracht van de werkgelegenheid;

E.  overwegende dat de jeugdwerkloosheid in de EU 22,6 % bedraagt, dat in 2014 12,3 % van de jongeren geen werk had en geen onderwijs of opleiding volgde en dat deze jongeren (ook wel NEET's genoemd) het risico liepen van de arbeidsmarkt uitgesloten te worden en vaardigheden en menselijk kapitaal te verliezen; overwegende dat dit ertoe bijdraagt dat de persoonlijke zelfstandigheid en de sociale integratie worden ondermijnd; overwegende dat het in de eerste plaats de lidstaten zijn die verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van de jeugdwerkloosheid, namelijk door een regelgevingskader voor de arbeidsmarkt, onderwijs- en opleidingsstelsels en een actief arbeidsmarktbeleid te ontwikkelen en toe te passen;

F.  overwegende dat de arbeidsparticipatie in de EU28 in 2014 weliswaar met 0,8 % is gestegen – ten opzichte van een stijging van 0,4 % in de eurozone – maar dat er grote verschillen tussen de prestaties van de lidstaten zijn: zo is de arbeidsparticipatie in vijf lidstaten tussen 2009 en 2014 met ten minste vijf procentpunten afgenomen; overwegende dat de toename van het aantal zelfstandigen en de groei van de werkgelegenheid in 2014 ongeveer gelijk op zijn gegaan en dat de groei van de totale werkgelegenheid sinds 2013 voornamelijk samenhangt met een toename van het aantal tijdelijke contracten, hoewel er op dit punt grote verschillen tussen de lidstaten bestaan; overwegende dat er grote verschillen tussen de Europese landen bestaan als het gaat om de werkloosheidscijfers en de sociale gevolgen van de werkloosheid; overwegende dat veel jongeren hetzij een aanvullende universitaire studie gaan volgen om aan de werkloosheid te ontsnappen, hetzij hun thuisland verlaten om in andere lidstaten werk te gaan zoeken; overwegende dat deze twee gevallen buiten de nationale jeugdwerkloosheidsstatistieken vallen;

G.  overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen (63,5 % in mei 2015) ver onder het Europa 2020-kerndoel van 75 % blijft en dat het percentage vrouwen dat in deeltijd werkt, scherp blijft afsteken tegen het percentage mannen dat in deeltijd werkt (32,2 % vs. 8,8 %), zelfs wanneer rekening wordt gehouden met individuele vrije keuzen en behoeften; overwegende dat de verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen ertoe kan bijdragen dat deze verschillen verdwijnen en daarnaast ervoor kan zorgen dat vrouwen niet langer méér risico lopen op armoede en sociale uitsluiting dan mannen;

H.  overwegende dat er door de werkloosheid enorm veel menselijk kapitaal verloren gaat en dat de totale kosten van de jeugdwerkloosheid op 153 miljard EUR per jaar worden geraamd(18); overwegende dat werkloosheid, jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, naast de financiële en sociale gevolgen, ook een negatieve invloed hebben op de sociale convergentie en uiteindelijk de duurzame economische groei belemmeren;

I.  overwegende dat in 2014 ongeveer 5 % van de beroepsbevolking in de EU28 al meer dan een jaar werkloos was, en 3,1 % al meer dan twee jaar; overwegende dat slechts de helft van de werknemers tussen 55 en 65 werk heeft en dat langdurige werkloosheid vooral voorkomt onder jongeren en ouderen; overwegende dat discriminatie van langdurig werkloze werkzoekenden helaas maar al te vaak voorkomt; overwegende dat dergelijke praktijken gebaseerd zijn op het psychologische stigma dat aan werkloosheid kleeft en dat werkgevers oudere werkloze sollicitanten mogelijk als minder bekwaam en inzetbaar beschouwen dan mensen die werk hebben; overwegende dat werknemers hun humanresourcesmanagers moeten leren eventuele vooroordelen ten aanzien van werklozen en oudere werknemers te laten varen en zich te richten op kwalificaties en ervaring in plaats van op de huidige arbeidsstatus;

J.  overwegende dat ongeveer 20 % van de beroepsbevolking van de EU slechts over basisvaardigheden beschikt en dat 40 % van de bevolking van de EU als onvoldoende digitaal vaardig kan worden beschouwd; overwegende dat er in de EU ongeveer 2 miljoen onvervulde vacatures zijn, waarvan bijna 900 000 in de digitale sector, en dat terwijl het voor velen, waaronder jongeren, moeilijk is een plaats op de arbeidsmarkt te bemachtigen; voorts overwegende dat 39 % van de bedrijven moeilijk personeel met de vereiste vaardigheden kan vinden, hoewel uit onderzoek blijkt dat dit juist de bedrijven zijn die geen langetermijncontracten willen aanbieden; overwegende dat in 2012 een op de drie Europeanen noch overgekwalificeerd, noch ondergekwalificeerd was voor zijn baan; overwegende dat een laag opleidingsniveau en de mismatch tussen het onderwijs en de behoeften van de arbeidsmarkt de voornaamste oorzaken zijn waardoor jongeren NEET's worden, hetgeen de groei in negatieve zin beïnvloedt; overwegende dat het van essentieel belang is de onderliggende oorzaken van voortijdig schoolverlaten in kaart te brengen en adviseert de lidstaten hun uitgaven op onderwijsgebied weer op te schroeven naar een niveau dat voldoende is om de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken;

K.  overwegende dat zwartwerk werknemers van hun sociale en arbeidsrechten berooft, sociale dumping in de hand werkt en ernstige gevolgen heeft voor de begroting, aangezien zwartwerk tot verlies aan belastinginkomsten en sociale bijdragen leidt en negatieve gevolgen heeft voor de werkgelegenheid, de productiviteit en de kwaliteit van werk, de ontwikkeling van vaardigheden en een leven lang leren, alsook voor doeltreffende en doelmatige pensioenstelsels, onder meer doordat het de genderkloof op het gebied van pensioenen vergroot en in sommige lidstaten ook de toegang tot gezondheidszorg aantast; overwegende dat er meer inzet aan de dag moet worden gelegd om zwartwerk wit te maken;

L.  overwegende dat atypische arbeidsvormen weliswaar als zodanig geen onzeker werk vormen, maar dat er vaker sprake is van onzeker werk wanneer dit soort contracten van toepassing zijn, hoewel zij slechts een klein deel van de bestaande arbeidsverhoudingen vormen(19); overwegende dat onzekerheid zich ook laat voelen door werkonzekerheid, een ontoereikend inkomen, gebrek aan ontslagbescherming en de onbekende duur van arbeidscontracten; overwegende dat er in sommige lidstaten een zorgwekkende toename van dit soort contracten heeft plaatsgevonden; overwegende dat er, om oneigenlijk gebruik van dergelijke contracten te voorkomen, op nationaal niveau een doeltreffender en doelmatiger arbeidsinspectiemechanisme moet worden toegepast; overwegende dat het belangrijk is om kwalitatief hoogwaardige banen te bevorderen die gezinnen voldoende inkomsten en economische veiligheid bieden;

M.  overwegende dat een van de vijf doelstellingen van Europa 2020 erin bestaat het aantal mensen dat zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevindt of daarin dreigt terecht te komen, met ten minste 20 miljoen te verminderen; overwegende dat bijna 123 miljoen mensen in de EU zich in zo'n situatie bevinden; overwegende dat in 2013 26,5 miljoen kinderen in de EU28 het risico liepen in een situatie van armoede of sociale uitsluiting terecht te komen; overwegende dat het aantal Europeanen voor wie armoede dreigt, in de periode 2009-2012 is toegenomen, maar dat de cijfers van 2013 en 2014 doen vermoeden dat de situatie inmiddels is gestabiliseerd; overwegende dat het aantal daklozen in veel EU-lidstaten is toegenomen; overwegende dat in 2012 32,2 miljoen personen van boven de 16 met een beperking, het risico liepen in een situatie van armoede of sociale uitsluiting terecht te komen; overwegende dat de Europa 2020-doelstellingen nog niet gehaald zijn en dat de Europa 2020-strategie dus onverwijld moet worden herzien;

N.  overwegende dat het percentage personen van 65 jaar of ouder in verhouding tot het percentage personen tussen de 15 en 64 jaar in de EU tot aan 2060 naar verwachting zal stijgen van 27,8 % naar 50,1 %, en dat de totale economische afhankelijkheidsratio(20) naar verwachting halverwege het komende decennium zal stabiliseren op ruim 120 % en daarna tot aan 2060 zal stijgen tot meer dan 140 %; overwegende dat deze factoren, evenals andere demografische veranderingen zoals de vergrijzing van de bevolking, de bevolkingsdichtheid en de bevolkingsspreiding, erop wijzen dat de overheid alomvattende en sociaal verantwoorde beleidsmaatregelen moet ontwikkelen die erop gericht zijn de geboortecijfers en het aandeel aan kwalitatief hoogwaardig werk te verhogen, de toereikendheid van socialezekerheidsstelsels te bevorderen, actief ouder worden te stimuleren, sociaal verantwoorde hervormingen van de arbeidsmarkt en de pensioenstelsels door te voeren, alsmede de toereikendheid en de adequaatheid van de eerste pensioenpijler op de korte, middellange en lange termijn te waarborgen;

O.  overwegende dat in de EU nog altijd sprake is van een aanzienlijke genderkloof (van 40 %) op het gebied van pensioenen, die de verschillen tussen vrouwen en mannen weerspiegelt als het gaat om voltijdse en deeltijdse arbeid, lonen en de kortere loopbanen van vrouwen;

P.  overwegende dat het toenemend aantal afhankelijke ouderen steeds meer gevolgen heeft of zal hebben voor de gezondheidsstelsels, de stelsels voor langdurige zorg en de behoefte aan zowel formele verzorgers als mantelzorgers; overwegende dat de huidige socialezekerheidsstelsels onvoldoende rekening houden met de situatie van mantelzorgers, die een belangrijke troef zijn voor de samenleving;

Q.  overwegende dat de openbare en particuliere schuldenlast in veel lidstaten nog steeds te hoog is, waardoor de economieën van de EU aan kracht inboeten; overwegende dat de lage rentepercentages in de eurozone kunnen worden gebruikt om de speelruimte van de lidstaten te vergroten; overwegende dat er grondig moet worden gediscussieerd over de vraag hoe met de schuld in de EU moet worden omgegaan;

R.  overwegende dat, gezien de huidige tendens, de komende 10 à 15 jaar 90 % van de wereldwijde groei buiten de EU zal worden gegenereerd; overwegende dat het daarom noodzakelijk is in de lidstaten strategieën te blijven ontwikkelen en bevorderen waarmee daadwerkelijk groei en werkgelegenheid wordt gecreëerd; overwegende dat het innovatief industrieel beleid en marktbeleid essentieel is om het concurrentievermogen binnen de EU en het concurrentievermogen van de EU in de wereld te vergroten en daarmee duurzame en sociaal inclusieve werkgelegenheidskansen te helpen creëren;

S.  overwegende dat 20 % van de financiële middelen van het Europees Sociaal Fonds moeten worden gebruikt om armoede en sociale uitsluiting in de lidstaten tegen te gaan;

T.  overwegende dat het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) reeds 69 projecten in 18 landen heeft goedgekeurd en 56 verrichtingen heeft ondertekend (met een totale financiering door het EFSI van ongeveer 1,4 miljard EUR), en dat dit naar verwachting zal resulteren in ruim 22 miljard EUR aan investeringen, waarbij ongeveer 71 000 kmo's worden betrokken; overwegende dat er, met het oog op het verwezenlijken van de langetermijndoelstellingen van Barcelona, meer inspanningen moeten worden geleverd om ervoor te zorgen dat in financiering wordt voorzien voor sociale infrastructuur zoals kinderopvang; overwegende dat het bij de meeste projecten momenteel om grootschalige infrastructuurregelingen gaat, waarvan kmo's en micro-ondernemingen meestal worden uitgesloten, ondanks hun belang als ruggengraat van de Europese economie en als bron voor kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid;

U.  overwegende dat de sociale economie 2 miljoen bedrijven omvat (10 % van het totaal aantal bedrijven in de EU), die werk bieden aan ruim 14 miljoen mensen, hetgeen neerkomt op ongeveer 6,5 % van de werknemers in de EU;

V.  overwegende dat de ultraperifere regio's vanwege hun specifieke kenmerken met enorme problemen worden geconfronteerd, waardoor hun groeipotentieel wordt beperkt; overwegende dat de werkloosheid in deze regio's tussen de 15 en de 32,4 % ligt;

W.  overwegende dat momenteel 6,9 miljoen EU-burgers hun fundamentele recht uitoefenen om in een andere lidstaat te wonen en te werken; overwegende dat er ruim 1,1 miljoen grensarbeiders zijn; overwegende dat het vrije verkeer van personen essentieel is om de convergentie tussen de Europese landen te vergroten;

X.  overwegende dat de lidstaten, de regionale autoriteiten en de lokale autoriteiten zich vanwege het toenemend aantal vluchtelingen solidair moeten opstellen en zich niet alleen meer moeten toeleggen op integratiemaatregelen, zoals maatregelen in de vorm van sociale bijstand in overeenstemming met de toepasselijke EU-asielwetgeving, maatregelen voor de middellange en de lange termijn, alsook strategieën voor de opvang van vluchtelingen en voor de integratie van vluchtelingen in de samenleving, maar dat hun inspanningen om maatregelen te ontwikkelen ook evenwichtiger van aard moeten zijn;

Investeren in mensen

1.  benadrukt dat de noodzakelijke investeringen in sociale ontwikkelingen niet alleen een middel zijn om duurzame en inclusieve economische ontwikkeling en convergentie te bewerkstelligen, maar ook een specifieke doelstelling op zich moeten zijn; wijst daarom op het belang van indicatoren voor armoede, ongelijkheid en de kwaliteit van werkgelegenheid; is ingenomen met het pleidooi van de Commissie voor investeringen in diensten zoals huisvestingssteun, gezondheidszorg, kinderopvang en rehabilitatiediensten; benadrukt dat al het EU-beleid in de eerste plaats gericht moet blijven op economische en sociale samenhang en dat er meer inzet aan de dag moet worden gelegd om een complexere en objectievere evaluatie uit te voeren waarbij rekening wordt gehouden met de diversiteit en de kenmerken van de lidstaten;

2.  is verheugd dat de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse onderstreept dat in het kader van de nieuwe nationale stabiliteits- en hervormingsprogramma's meer aandacht moet worden besteed aan sociale rechtvaardigheid, en dat zij drie werkgelegenheidsindicatoren (arbeidsparticipatie, langdurige werkloosheid en jeugdwerkloosheid) aan de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden heeft toegevoegd; wenst dat deze indicatoren op voet van gelijkheid worden geplaatst met de bestaande indicatoren, zodat aan de hand ervan niet alleen diepgaande analyses kunnen worden uitgevoerd in de desbetreffende lidstaten, maar ook wordt gezorgd dat hun interne onevenwichtigheden nader worden onderzocht, dat er voorstellen worden gedaan voor economische en sociale hervormingen en dat er toezicht wordt gehouden op deze hervormingen;

3.  is verheugd dat de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse heeft gesteld dat sociale rechtvaardigheid van wezenlijk belang is voor het economische herstel van Europa; wijst op de convergentie die de EU heeft bewerkstelligd door de EMU te creëren, en vraagt de Commissie en de lidstaten actie te ondernemen om de sociale convergentie in de Unie een impuls te geven; vraagt de Commissie het door haar gehanteerde begrip "sociale rechtvaardigheid" te definiëren en te kwantificeren, rekening houdend met het werkgelegenheids- en het sociaal beleid, dat moet worden gerealiseerd via de jaarlijkse groeianalyse 2016 en het Europees semester;

4.  brengt in herinnering dat kwalitatief hoogwaardige en inclusieve werkgelegenheid een essentiële pijler van sociale rechtvaardigheid vormt en menselijke waardigheid voor iedereen bevordert; is in dit verband van mening dat het scheppen van kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid en het genereren van groei centraal moeten staan in het beleid van de lidstaten en de EU, met name als het gaat om jongeren en de "generatie 55+", als manieren om binnen de EU aan duurzamere sociale economieën te bouwen; vraagt de lidstaten het beleid inzake werkgelegenheid voor jongeren uit te voeren en verder uit te breiden door het af te stemmen op de reële behoeften van de arbeidsmarkt;

5.  vraagt de Commissie op het niveau van de lidstaten vormen van samenwerking tussen regeringen, bedrijven, met inbegrip van bedrijven in de sociale economie, onderwijsinstellingen, geïndividualiseerde diensten, het maatschappelijk middenveld en sociale partners te stimuleren, dit op basis van de uitwisseling van best practices en met het oog op de afstemming van de onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten om daarmee de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden tegen te gaan, aan de behoeften van de arbeidsmarkt te voldoen en het voor iedereen op de open arbeidsmarkt in Europa gemakkelijker te maken een baan te vinden en te behouden, met name door middel van duaal leren; spoort de lidstaten aan om, in samenwerking met de sociale partners, alle structurele hervormingen van nationale onderwijssystemen zorgvuldig vorm te geven en ex ante te beoordelen, zodat de burgers ervan op aan kunnen dat onderwijs hen voldoende toerust; vraagt de lidstaten ondernemerscultuur en de beginselen van de sociale economie op te nemen in hun onderwijs- en opleidingsprogramma's; roept de Commissie op tot de bevordering, op het niveau van de lidstaten, van een bredere investeringsstrategie voor de volledige onderwijs- en opleidingscyclus, met inbegrip van alle sectoren van een leven lang leren, leren op de werkplek, alsook formeel en niet-formeel leren;

6.  merkt op dat de onderwijsinspanningen vooral op het jongere deel van de beroepsbevolking gericht zijn, maar dat veel lidstaten de opleiding van de beroepsbevolking ruimer moeten zien en ook volwassenen onderwijs- en beroepsopleidingskansen moeten bieden; onderstreept dat ontoereikende investeringen in onderwijs, en dan met name in digitale vaardigheden, een gevaar vormen voor de concurrentiepositie van Europa en voor de inzetbaarheid van de Europese beroepsbevolking; moedigt de lidstaten daarom aan prioriteit te geven aan brede scholing op het gebied van digitale vaardigheden; roept de Commissie op tot de bevordering, op het niveau van de lidstaten, van een bredere investeringsstrategie voor de volledige onderwijs- en opleidingscyclus, met inbegrip van alle sectoren van een leven lang leren, leren op de werkplek, duaal leren, alsook formeel en niet-formeel leren, en daarbij rekening te houden met de noodzaak tot een dusdanige verbetering van het volwassenonderwijs naar aanleiding van de demografische ontwikkeling, dat de onderwijs- en opleidingsstelsels beter worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt; vraagt de lidstaten om het leerlingwezen te ondersteunen en de beschikbare Erasmus+-middelen voor studenten ten volle te benutten om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van dit soort scholing te waarborgen;

7.  benadrukt dat er zo vroeg mogelijk in de levenscyclus in mensen moet worden geïnvesteerd, om zo ongelijkheid te verminderen en sociale inclusie reeds op jonge leeftijd te bevorderen; wenst daarom dat alle kinderen in alle lidstaten toegang krijgen tot kwalitatief hoogwaardige, inclusieve en betaalbare voor- en vroegschoolse educatie en opvang;

8.  herinnert eraan dat vaardigheden en competenties die in niet-formele en informele leeromgevingen zijn verworven, van belang zijn om jongeren en mensen die de arbeidsmarkt tijdelijk hebben verlaten om zorgtaken op zich te nemen, beter inzetbaar te maken; benadrukt daarom dat het belangrijk is om een valideringssysteem te creëren voor niet-formele en informele vormen van kennis en ervaring, in het bijzonder voor kennis en ervaring die door vrijwilligersactiviteiten zijn verworven; is van mening dat coherente certificering en wederzijdse erkenning van kwalificaties de kloof tussen jonge werkzoekenden en het tekort aan vaardigheden op de Europese arbeidsmarkt zullen helpen dichten; dringt erop aan dat de "een leven lang leren"-aanpak wordt uitgewerkt tot een flexibel leertraject dat formeel, maar ook niet-formeel en informeel leren erkent teneinde billijkheid en sociale cohesie te bevorderen en ook meer kwetsbare groepen kansen op een baan te bieden;

9.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de jongerengarantie op nationaal, regionaal en lokaal niveau te verbeteren, en benadrukt dat de jongerengarantie belangrijk is voor de overgang van school naar werk; vindt het echter betreurenswaardig dat de jongerengarantie in veel lidstaten niet effectief ten uitvoer is gelegd; benadrukt dat er voor passende vormen van samenwerking tussen openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening en sociale diensten op lokaal, nationaal en Europees niveau moet worden gezorgd, zowel in het geval van algemene als in het geval van geïndividualiseerde ondersteuningsdiensten; benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat de jongerengarantie jongeren bereikt die met meervoudige uitsluiting en extreme armoede te kampen hebben; verzoekt de Commissie, in dit verband, om een doelgerichte herziening van zowel de jongerengarantie als de financieringsinstrumenten die ermee samenhangen, en is van mening dat de Commissie ertoe kan bijdragen dat de lidstaten worden doordrongen van de noodzaak om maatregelen te nemen en best practices uit te wisselen over hoe de jeugdwerkloosheid het beste kan worden tegengegaan;

10.  is verheugd over het initiatief van de Commissie voor een geïndividualiseerde benadering voor langdurig werklozen, maar maakt zich zorgen over de benarde situatie waarin de meer dan 12 miljoen langdurig werklozen in Europa zich bevinden; is van mening dat een dergelijke benadering meer inspanningen op het vlak van personele middelen vereist, en dat de deelnemers het benodigde opleidingsniveau moeten hebben om werklozen advies te kunnen geven over hoe zij eventuele onderwijs- of opleidingslacunes kunnen ondervangen; dringt erop aan dat werkzoekenden passende ondersteuning krijgen in de vorm van geïntegreerde dienstverlening en toegang tot onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit, om zo eventuele lacunes te ondervangen; benadrukt dat voor omscholing toereikende financiële middelen vereist zijn die werklozen van alle leeftijden moeten bereiken, en beklemtoont dat actief arbeidsbeleid slechts dan effectief kan zijn als er tevens eisen worden gesteld aan de bevoegde nationale autoriteiten, aan de werkgevers en aan de langdurig werklozen zelf;

11.  herinnert eraan dat de integratie van langdurig werklozen van groot belang is voor hun zelfvertrouwen, welzijn en toekomstige ontwikkeling, essentieel is om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden en zal bijdragen tot de houdbaarheid van de nationale socialezekerheidsstelsels; vindt dat er rekening moet worden gehouden met de sociale situatie van deze burgers en hun behoeften; onderstreept evenwel dat 12,7 % van de beroepsbevolking in armoede leeft (volgens de cijfers van 2014; in 2009 was dit nog 11 %) en dat een geïntegreerde, op actieve inclusie en sociale investeringen gebaseerde aanpak daarom noodzakelijk is; vraagt de Commissie de lidstaten te betrekken bij strategieën en maatregelen ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting overeenkomstig de Europa 2020-strategie; roept de Commissie op tot de ondersteuning van de inspanningen om inclusieve kansen op levenslang leren te bieden voor werknemers en werkzoekenden van alle leeftijden en vraagt de Commissie zo spoedig mogelijk maatregelen te nemen om meer EU-middelen vrij te maken, en zo mogelijk aanvullende middelen beschikbaar te stellen zoals in het geval van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief is gedaan;

12.  wijst op de dringende noodzaak om ervoor te zorgen dat in het kader van de inspanningen van de EU om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan, ook actief iets wordt gedaan aan het toenemend aantal daklozen, die momenteel niet onder de indicatoren vallen waarmee de armoedebestrijdingsdoelstelling van de EU wordt gemeten, maar die met ten minste 4 miljoen mensen per jaar een zorgwekkende sociale realiteit vormen(21);

13.  benadrukt hoe belangrijk het is dat op snelle en doeltreffende wijze aan de behoeften van werklozen ouder dan 55 jaar wordt beantwoord; roept zowel de Commissie als de lidstaten op ondersteuning te bieden aan flexibele werkgelegenheidsoplossingen (met inbegrip van deeltijdbanen en tijdelijke banen) die aan de specifieke behoeften van deze categorie voldoen, en daarmee te voorkomen dat zij de arbeidsmarkt vroegtijdig verlaten; wijst erop dat oudere werknemers op de werkplek een belangrijke rol te vervullen hebben, omdat zij hun kennis en ervaring aan jongeren kunnen doorgeven, bijvoorbeeld door aan opleidingen op de werkplek deel te nemen, en is van mening dat er daarom voor moet worden gezorgd dat werknemers ouder dan 55 jaar niet in de werkloosheid belanden;

Structurele hervormingen op een sociale en verantwoorde manier

14.  merkt op dat de EU als geheel, alsook veel van haar lidstaten, nog steeds te kampen hebben met structurele problemen die dringend moeten worden aangepakt; maakt zich zorgen over de sociale gevolgen van de fiscale aanpassingsmaatregelen die bezuinigingen als uitgangspunt hebben en benadrukt dat economisch beleid overeenkomstig artikel 9 VWEU moet worden vastgesteld; wijst erop dat publieke en private investeringen en sociaal en economisch evenwichtige structurele hervormingen die de ongelijkheid verminderen, prioritair moeten blijven, en dat duurzame groei en verantwoorde begrotingsconsolidatie (waarbij rekening wordt gehouden met schuldhoudbaarheid, de economische cyclus en het tekort aan investeringen), met inbegrip van inkomstenbeleid ter bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking, moeten worden bevorderd, hetgeen het pad zal effenen voor meer cohesie en opwaartse sociale convergentie; is van mening dat dergelijk beleid zal bijdragen tot een gunstig klimaat voor ondernemingen en overheidsdiensten, dit met het oog op het scheppen van kwaliteitsbanen, het bewerkstelligen van sociale vooruitgang en het stimuleren van investeringen die zowel sociaal als economisch rendement genereren; benadrukt dat deze prioritaire doelstellingen slechts kunnen worden verwezenlijkt als passende investeringen in menselijk kapitaal en een leven lang leren prioriteit krijgen als een gemeenschappelijke strategie; benadrukt hoe belangrijk het is dat er sociale partners worden betrokken bij structurele hervormingen en arbeidsmarktbeleid;

15.  benadrukt dat sociaal verantwoorde hervormingen gebaseerd moeten zijn op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid en een billijke verdeling van de rijkdom – een model dat gelijkheid en sociale bescherming waarborgt, kwetsbare groepen beschermt en de levensomstandigheden van alle burgers verbetert;

16.  benadrukt dat de sociale markteconomie moet worden bevorderd en beschermd, omdat zij een kader schept waarin het concurrentievermogen en hoge sociale normen bijdragen tot sociale rechtvaardigheid en waarin sociale rechtvaardigheid op haar beurt het concurrentievermogen stimuleert; beklemtoont voorts dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen economische overwegingen en de noodzaak van een doeltreffende begrotingsconsolidatie, een duurzame economie, echte sociale cohesie en betere sociale bescherming; verzoekt de Commissie om uitbreiding van haar benadering van insolventie en faillissement(22) en om verbetering van haar regelingen voor schuldherstructurering en een tweede kans;

17.  benadrukt dat de ontwikkeling van ongelijkheid in Europa op een meer samenhangende wijze en aan de hand van economische indicatoren zoals de Gini- en Palma-index in de jaarlijkse groeianalyse moet worden geëvalueerd;

18.  verzoekt de lidstaten actief deel te nemen aan het platform tegen zwartwerk en gevolg te geven aan hun uitwisseling van best practices door concrete maatregelen te nemen tegen zwartwerk, brievenbusfirma's en schijnzelfstandigheid, aangezien dergelijke praktijken niet alleen de kwaliteit van werk, maar ook de toegang van werknemers tot socialebeschermingsstelsels en nationale overheidsfinanciën in gevaar brengen en tot oneerlijke concurrentie tussen Europese bedrijven leiden; vraagt de lidstaten zich meer erop toe te leggen om zwartwerk wit te maken, de arbeidsinspectiemechanismen te versterken en voldoende uit te rusten, alsook maatregelen te ontwikkelen om werknemers in staat te stellen over te stappen van de grijze op de formele economie, zodat ze toegang krijgen tot arbeidsbeschermingsstelsels; moedigt de lidstaten ertoe aan belastingtarieven te hanteren naar gelang van de stabiliteit en kwaliteit van de diverse vormen van arbeidsverhoudingen, als een van de stimulansen voor vaste contracten;

19.  is van mening dat loonspreiding de ongelijkheid doet toenemen en de productiviteit en het concurrentievermogen van bedrijven schaadt; vraagt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen ter verbetering van de kwaliteit van de werkgelegenheid met als doel om de segmentering van de arbeidsmarkt te verminderen, dit in combinatie met maatregelen om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de minimumlonen tot een passend niveau te verhogen en het collectief overleg en de positie van de werknemers in de loonvormingssystemen te versterken met als doel om de loonspreiding te verkleinen; meent dat dit alles nodig is om de totale vraag en het economisch herstel te steunen, de loonverschillen te verkleinen en armoede onder werkenden tegen te gaan;

20.  is van mening dat zorgvuldig geformuleerde flexizekerheid fragmentatie van de arbeidsmarkt helpt voorkomen en duurzame kwaliteitsbanen helpt behouden, maar vindt het zorgwekkend dat het flexizekerheidsmodel in diverse lidstaten niet goed is toegepast; roept de lidstaten en de Commissie op ervoor te zorgen dat bij de toepassing van het flexizekerheidsmodel waar nodig de arbeidsrechten worden geëerbiedigd en de socialezekerheidsnormen in acht worden genomen; wenst dat de lidstaten hun wetgeving inzake arbeidsbescherming moderniseren om de toegang van werknemers tot sociale zekerheid en sociale rechten te waarborgen en voor meer arbeidsstabiliteit en veiligheid te zorgen bij de overgang tussen banen, in voorkomend geval ook door middel van een intensievere en betere samenwerking tussen publieke en particuliere arbeidsvoorzieningsdiensten; betreurt het dat bij de arbeidshervormingen, hoewel verschillende lidstaten hervormingen hebben doorgevoerd en deze hervormingen concrete resultaten hebben opgeleverd, zoals de verhoging van de arbeidsparticipatie, in sommige gevallen flexibiliteit is verkozen boven zekerheid, hetgeen tot meer onzekerheid en een gebrek aan arbeidsbescherming heeft geleid; vraagt de Commissie strenger toezicht uit te oefenen op misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en op andere atypische opeenvolgende contracten in de particuliere en de openbare sector;

21.  verzoekt de lidstaten rekening te houden met de ontwikkeling van de inkomens in de publieke sector in het algemeen, alsook met de ontwikkeling van het minimumloon, wanneer van toepassing, zonder daarbij aan de productiviteitstoename voorbij te gaan en op een betaalbare en stabiele wijze die de eigen bevoegdheden van de lidstaten niet laat ondersneeuwen;

22.  is ingenomen met het initiatief van de Commissie met betrekking tot de investering in menselijk kapitaal, dat erop is gericht om de werkgelegenheid te herstellen en de duurzame groei weer op gang te brengen, maar maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de overheidsuitgaven op onderwijsgebied sinds 2010 met 3,2%(23) zijn afgenomen, en dat het afgelopen jaar in elf lidstaten op de overheidsuitgaven is bezuinigd, zoals uit de beschikbare cijfers blijkt (2013);

23.  onderstreept in de huidige context het belang van een actief arbeidsmarktbeleid; dringt er bij de lidstaten op aan het actieve arbeidsmarktbeleid uit te breiden en de doeltreffendheid ervan te vergroten;

24.  wijst erop dat, als het gaat om bijscholing, opleiding en om nieuwe vormen van werkgelegenheid, de verschuiving in de richting van de digitale economie moet worden verwelkomd;

25.  verzoekt de lidstaten de belastingdruk geleidelijk te verschuiven van arbeid naar andere bronnen, en wel op zo'n manier dat de meest kwetsbare groepen van de samenleving, in het bijzonder de laagbetaalden, er niet onder te lijden hebben, dat het algemene concurrentievermogen niet in het gedrang komt, en dat tegelijkertijd de langetermijnduurzaamheid van publieke pensioenstelsels wordt gewaarborgd, evenals toereikende financiering voor socialezekerheids- en socialebeschermingsstelsels; vraagt de lidstaten voorts belastingregelingen toe te passen die een impuls geven aan ondernemerschap en werkgelegenheid, met name voor hooggekwalificeerde jongeren, maar ook voor de "generatie 55+", teneinde hun beroepservaring te benutten, de overdracht van hun kennis te waarborgen en onderzoeks- en innovatieprojecten binnen Europese bedrijven te bevorderen; spoort de lidstaten aan de administratieve lasten te verminderen, teneinde ondernemerschap van jongeren te stimuleren;

26.  vraagt om in het kader van het Europees semester en de jaarlijkse groeianalyse onderzoek te doen naar het belang van inkomensbeleid, onder meer met betrekking tot pensioenen, inkomensindicatoren en fiscaal beleid, met als doel de sociale cohesie te waarborgen en de ongelijkheidstrends te keren;

27.  vraagt de lidstaten om meer beoordelingen uit te voeren van en meer te investeren in hun huidige sociale beschermingsstelsels teneinde garanties te bieden betreffende hun prestaties op het gebied van het aanpakken en voorkomen van armoede en ongelijkheid, de houdbaarheid ervan te garanderen in het licht van de verwachte demografische, economische en nieuwe sociale uitdagingen, en de veerkracht van de economieën van de lidstaten in tijden van crises te verbeteren; benadrukt dat kwalitatief hoogwaardige welzijnssystemen en sociale investeringen uitermate belangrijk zijn als Europa haar belangrijkste concurrentievoordeel in de zin van een hoogopgeleide beroepsbevolking en productieve ondernemingen wil handhaven;

28.  wijst erop dat de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel volledig verantwoordelijk dienen te blijven voor de organisatie van hun pensioenstelsels en voor de besluitvorming inzake de rol van elke der drie pensioenpijlers in de individuele lidstaten; is van mening dat pensioenregelingen garanties moeten bieden tegen armoede onder ouderen en dat er daarom beleid moet worden ontwikkeld om de kracht, duurzaamheid en toereikendheid van de eerste pensioenpijler te waarborgen;

29.  spoort de lidstaten aan zich meer erop toe te leggen om het loonverschil tussen mannen en vrouwen te elimineren en actievere maatregelen te nemen ter bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen; verzoekt de lidstaten en de Commissie om, indien van toepassing met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en met de hulp van de sociale partners, een gezinsvriendelijker beleid te bevorderen dat ouders beter in staat stelt om de zorg en het welzijn van hun kinderen en andere aan hen toevertrouwde personen te garanderen, onder andere door middel van passend moeder- en vaderschapsverlof, betaalbare kinderopvang en gelijke toegang tot de arbeidsmarkt voor personen met zorgverantwoordelijkheden, zodat er een beter evenwicht kan worden gevonden tussen werk en gezin, hetgeen met name van belang is voor de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt; moedigt de lidstaten aan een onderzoek in te stellen naar de blijvend lage geboortecijfers in de EU en te overwegen een gunstigere belastingdifferentiatie toe te passen naar gelang van het aantal kinderen in een huishouden; verzoekt de lidstaten gezinnen niet alleen bij te staan door financiële bijstand te verlenen, maar ook door diensten ter beschikking te stellen;

30.  wijst erop dat een lage bevolkingsdichtheid of een erg verspreid levende bevolking de kosten van publieke diensten zoals gezondheidszorg of onderwijs flink opdrijven; roept de Commissie en de lidstaten op bij de analyse van de gevolgen van demografische veranderingen en de impact ervan op de houdbaarheid van de openbare financiën oog te hebben voor de oorzaken en gevolgen van die veranderingen;

31.  benadrukt dat het EFSI alleen doeltreffend kan zijn indien het zijn investeringen richt op het creëren van nieuwe investeringen op gebieden waar de animo van de beleggers gering is, en dat het geen investeringen moet doen die anders elders gedaan zouden worden en zich niet moet richten op zeer rendabele investeringen die anders sowieso gedaan zouden worden; wijst nog eens op het belang van investeringen in menselijk kapitaal en andere sociale investeringen, zoals gezondheidszorg, kinderopvang of betaalbare huisvesting, en benadrukt eens te meer hoe belangrijk het is dat het pakket sociale-investeringsmaatregelen op doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd;

32.  verzoekt de Commissie en de lidstaten alle regeringsniveaus en relevante partijen bij de vaststelling van investeringsbelemmeringen te betrekken, en zich daarbij zowel te richten op de regio's en sectoren wier nood het hoogst is, als op het ter beschikking stellen van passende instrumenten, waarbij publieke en private financiering moeten worden gecombineerd;

Bevordering van duurzame groei door meer investeringen

33.  onderstreept het belang van het bevorderen van duurzame en inclusieve groei die leidt tot het scheppen van meer en betere banen en die iedereen tastbare perspectieven biedt, ook jongeren, om zo de interne en externe uitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd, het hoofd te bieden; wijst erop dat er meer aandacht zou moeten uitgaan naar de afstemming van bestaande banen, met inbegrip van die van kwetsbare groepen, aan de snel veranderende arbeidsmarkt en opkomende sectoren, teneinde de duurzaamheid ervan te waarborgen;

34.  vraagt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan micro- en kleine en middelgrote ondernemingen als essentiële sleutel voor duurzame en inclusieve ontwikkeling en werkgelegenheid, en ervoor te zorgen dat de verschillen tussen het percentage mannelijke en vrouwelijke zelfstandige ondernemers verdwijnen; vraagt de lidstaten om belastingregelingen toe te passen die gunstig zijn voor innovatieve start-ups en die het voor kmo's gemakkelijker maken om banen te creëren, om de invloed van belastingstimulansen op duurzame ontwikkeling in kaart te brengen en om mechanismen te ontwikkelen die dergelijke bedrijven kunnen aanmoedigen om actief te zijn in een internationale omgeving; onderstreept in dit verband het belang van alomvattend en samenhangend beleid op het niveau van de EU, teneinde de lidstaten in staat te stellen het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarvoor zij door hun concurrenten van buiten de EU worden gesteld;

35.  vraagt de Commissie om, in nauwe samenwerking met de lidstaten, maatregelen te nemen om betere informatie te verschaffen over alle Europese fondsen en programma's die het potentieel hebben om ondernemerschap, investeringen en toegang tot financiering te bevorderen, zoals Erasmus voor ondernemers, het Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening (EURES), het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's (Cosme), het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI); herinnert aan het belang van het partnerschapsbeginsel, de "bottom up"-benadering en een goede toewijzing van middelen;

36.  verzoekt de Commissie alle bovengenoemde programma's aan een alomvattende beoordeling te onderwerpen, teneinde een mismatch tussen doelstellingen en behoeften te voorkomen en de administratieve lasten te verminderen; is van mening dat bij een dergelijke herziening ook moet worden onderzocht hoe de programma's in de verschillende lidstaten ten uitvoer worden gelegd, teneinde tot een billijker toegang tot de middelen te komen;

37.  is van mening dat er vanuit het Europees Sociaal Fonds meer middelen moeten worden ingezet voor de financiering van de deelname van werklozen aan opleidingsprogramma's in andere EU-lidstaten dan hun lidstaat van herkomst, naast de deelname aan dergelijke programma's in hun eigen lidstaat, zodat hun integratie in de door hen gekozen Europese arbeidsmarkt eenvoudiger wordt gemaakt en Europees burgerschap wordt gestimuleerd;

38.  verzoekt de lidstaten beleid te formuleren voor het stimuleren van ondernemerschap onder jongeren, vanaf jeugdige leeftijd, door middel van stagemogelijkheden en bedrijfsbezoeken;

39.  verzoekt de lidstaten, met het oog op de bevordering van ondernemerschap onder jongeren, steun te geven aan organisaties en initiatieven die jonge ondernemers helpen bij het ontwikkelen van innovatieve projecten door administratieve, juridische of organisatorische bijstand te verlenen;

40.  wijst erop dat bedrijven in de sociale economie, met inbegrip van bedrijven die sociale diensten aanbieden, zelfs meer moeite moeten doen dan traditionele bedrijven om aan openbare of particuliere financiering te komen, hetgeen onder andere te wijten is aan het feit dat de managers van financiële intermediairs nauwelijks op de hoogte zijn van de huidige stand van zaken in dezen; onderstreept dat dergelijke ondernemingen meer ondersteuning moeten krijgen, met name wat betreft de toegang tot de verschillende vormen van financiering, zoals Europese fondsen; onderstreept dat het, om ondersteuning te beiden aan bedrijven in de sociale economie, ook belangrijk is de administratieve lasten te verminderen; onderstreept het belang van een juridisch kader voor deze bedrijven, bijvoorbeeld in de vorm van een Europees statuut voor coöperaties, verenigingen, stichtingen en onderlinge maatschappijen, dit ter onderkenning van hun activiteiten in de EU en om oneerlijke concurrentie te voorkomen; roept de Commissie op investeringen in de sociale economie te stimuleren en is verheugd dat een deel van de financiële middelen van het EaSI-programma is gereserveerd voor het vergemakkelijken van de toegang tot financiering voor ondernemingen in de sociale en solidaire economie;

41.  benadrukt dat investeringen in sociale bescherming, waaronder in sociale diensten, van grote maatschappelijke en economische waarde zijn;

Een beter gebruik van Europese fondsen ter bevordering van sociale, economische en territoriale cohesie

42.  is verheugd over wat het EFSI heeft bereikt in het eerste jaar van de uitvoering ervan en over de rol die het heeft gespeeld bij het ondersteunen van de beste projecten op Europees niveau; verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat het EFSI een betere sociaal-economische convergentie tussen de lidstaten en hun regio's in de EU mogelijk maakt, en dat alle lidstaten, overeenkomstig de doelstellingen van het cohesiebeleid, de gelegenheid te baat nemen om toegang te krijgen tot dit fonds; verzoekt de Commissie de investeringen in het kader van het EFSI te monitoren en te controleren; is van mening dat er een rapport moet wordt gepubliceerd waarin de sociaal-economische impact van de investeringen in reële termen in kaart wordt gebracht en wordt gemeten;

43.  wijst erop dat de investeringen prioritair naar infrastructuurprojecten moeten gaan indien deze duidelijk noodzakelijk zijn om voor meer cohesie, sociale rechtvaardigheid of de ontwikkeling van menselijk kapitaal te zorgen of duurzame inclusieve groei te bevorderen; verzoekt de Commissie als eis te stellen dat de verwachte sociale en economische resultaten van elk door de EU gefinancierd investeringsproject vooraf worden gepresenteerd en vervolgens worden gemonitord en geëvalueerd; onderstreept het belang van de preventie van de negatieve gevolgen voor het milieu die deze projecten met zich mee kunnen brengen;

44.  benadrukt, aangezien de lidstaten moeite hebben om de Europese fondsen volledig te benutten, dat de EU moet toezien op een correct en beter gebruik van haar investeringen en dat haar investeringen in overeenstemming moeten zijn met haar prioriteiten en fundamentele waarden zoals neergelegd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten, en op efficiënt beheer van haar middelen, en dat ze daarnaast de administratieve lasten moet verminderen en de barrières in verband met toegang, uitvoering en evaluatie moet slechten; onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat alle ondernemingen in gelijke mate toegang hebben tot financiering; vraagt de Commissie te zorgen voor nauwlettend toezicht op het gebruik van de EU-middelen;

45.  is verheugd dat de Commissie de lidstaten heeft gevraagd meer sociale investeringen te doen om de Europese economische, sociale en territoriale samenhang een impuls te geven, met name in (formele en informele) gezondheidszorg, alsook in langetermijnzorg en sociale diensten, kinderopvang, huisvestingssteun en rehabilitatiediensten; vraagt bedrijven en alle andere in aanmerking komende begunstigden beter gebruik te maken van de investeringsmechanismen waarin wordt voorzien door Europese fondsen en projecten met directe toepassing; verzoekt de Commissie daarnaast erop toe te zien dat de EU-aanbevelingen naar behoren door de lidstaten ten uitvoer worden gelegd;

46.  wijst erop dat formele en met name informele zorgverleners een belangrijke pijler vormen voor de beheersing van de snel groeiende vraag in verband met de toekomst van de gezondheidszorgstelsels in Europa; onderstreept de noodzaak tot een betere sociale bescherming voor familieleden die instaan voor zorg en die vaak hun betaalde baan moeten afbouwen om onbetaalde zorg te verlenen en hierdoor moeten inboeten op hun socialezekerheidsrechten;

47.  erkent de inspanningen van de Commissie om ervoor te zorgen dat de Europese structuur- en investeringsfondsen meer worden ingezet om de tenuitvoerlegging van de landenspecifieke aanbevelingen te ondersteunen, en wijst op het voorstel dat de Commissie de lidstaten heeft gedaan met betrekking tot de technische bijstand; benadrukt dat deze fondsen niet uitsluitend mogen worden gebruikt voor de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen, aangezien er dan mogelijk andere belangrijke investeringsgebieden worden uitgesloten;

48.  is het ermee eens dat er een proces van opwaartse economische en sociale convergentie moet worden ontwikkeld om de sociale, economische en territoriale cohesie binnen en tussen de lidstaten en hun regio's te bevorderen, maar wijst erop dat dit moet worden gezien als een doelstelling van een gemeenschappelijk project waarbij de sociale dialoog en het erbij betrekken van de relevante belanghebbenden een centrale rol spelen; wijst erop dat sociaal beleid deel uitmaakt van de gedeelde bevoegdheden van de EU en de lidstaten en dat de rol van de EU in dezen beperkt is tot het ondersteunen en aanvullen van het optreden van de lidstaten, overeenkomstig artikel 153 VWEU en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;

49.  pleit voor het aanpakken van economische ongelijkheden, die een belemmering vormen voor de economische groei op de lange termijn; benadrukt dat de kloof tussen de armste gebieden en de rest van de EU toeneemt en roept op tot dringende gerichte inspanningen op zowel Europees als nationaal niveau om de cohesie en de groei in dergelijke regio's te bevorderen; roept de Commissie en de lidstaten dienovereenkomstig op strategische investeringen te stimuleren, om zo, met inachtneming van artikel 174 VWEU en met name in de regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, het concurrentievermogen te vergroten;

50.  vraagt de Commissie artikel 349 VWEU beter toe te passen teneinde de ultraperifere regio's beter te integreren in het Europa van de regio's, en de EU-beleidsmaatregelen te differentiëren teneinde voor billijkheid tussen de regio's te zorgen en opwaartse convergentie te bevorderen; benadrukt dat het noodzakelijk is bijzondere aandacht te blijven besteden aan ultraperifere regio's, niet alleen wat de toewijzing van middelen betreft, maar ook met betrekking tot de impact die het Europees beleid kan hebben op hun sociale situatie en werkgelegenheid; wenst dat de Commissie ervoor zorgt dat Europese besluiten en de toewijzing van middelen vergezeld gaan van passende controles, hetgeen het welzijn van de burgers in ultraperifere regio's aanzienlijk moet verbeteren;

51.  verzoekt de Commissie in het kader van de tussentijdse evaluatie van het meerjarig financieel kader (MFK) na te gaan of het mogelijk is meer financiële middelen voor het ESF uit te trekken om de adequaatheid van de doelstellingen van het fonds te waarborgen en rekening te houden met de nieuwe uitdagingen die erin zijn opgenomen, zoals langdurige werkloosheid en de integratie van vluchtelingen; dringt voorts erop aan dat in het kader van het overeengekomen MFK een specifiek programma wordt ingevoerd voor die subregio's van de EU waar de werkloosheid hoger ligt dan 30 %;

Sociale inclusie als kans voor de samenleving

52.  is ingenomen met de hernieuwing van de geïntegreerde richtsnoeren van de Europa 2020-strategie; benadrukt dat de relevantie van de Europa 2020-strategie sinds de invoering ervan is toegenomen, en vraagt de lidstaten de uitvoering ervan in de praktijk te verbeteren; vraagt de Commissie en de Raad nauwlettender toezicht te houden op de globale en nationale uitvoering ervan; acht het noodzakelijk om een scenario voor na Europa 2020 te ontwikkelen, dat gekoppeld is aan de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;

53.  is verontrust over het feit dat een baan an sich niet langer een garantie is om aan de armoede te ontsnappen, noch de beste manier om sociale integratie te waarborgen, aangezien in 2014 12,7 % van de beroepsbevolking in armoede leefde, terwijl dit in 2009 nog 11 % was; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een geïntegreerde anti-armoedestrategie voor de EU, waarmee de multidimensionaliteit van armoede voor alle groepen, met name voor de meest kwetsbare onder hen, wordt aangepakt en geïntegreerde actieve integratie wordt bevorderd, gegrondvest op het recht op hoogwaardige sociale bescherming; roept de Commissie in dit verband opnieuw op een initiatief te ontwikkelen ter bevordering van de invoering van een minimumloon in de lidstaten, zonder daarmee inbreuk te plegen op het subsidiariteitsbeginsel;

54.  verzoekt de lidstaten om de tenuitvoerlegging en monitoring van effectievere, efficiëntere en meer inclusieve vormen van socialebeschermingsstelsels en inkomenssteun, teneinde ervoor te zorgen dat deze stelsels werklozen en mensen die risico lopen op sociale uitsluiting een passend bestaan bieden, dat sociale afhankelijkheid niet wordt bestendigd door deze mechanismen, maar dat de toegang tot onderwijs, scholing en de arbeidsmarkt erdoor wordt gewaarborgd; vraagt de Commissie en de lidstaten best practices uit te wisselen over de doeltreffendheid van een minimuminkomen in verband met het verminderen van de ongelijkheid en sociale uitsluiting in Europa;

55.  moedigt de lidstaten aan de nodige maatregelen te nemen om vluchtelingen en migranten die legaal in de EU verblijven, overeenkomstig de toepasselijke asielwetgeving te integreren; wijst er echter op dat dergelijke maatregelen alleen doeltreffend kunnen zijn als zij door alle lidstaten worden opgesteld en uitgevoerd; is van mening dat voor een dergelijke aanpak passende middelen moeten worden uitgetrokken die, gezien de huidige precaire situatie, niet door de lidstaten alleen kunnen worden verstrekt; vraagt de Commissie de nodige financiering te verstrekken om, als onderdeel van de tussentijdse evaluatie van het meerjarig financieel kader (MFK), een dergelijke holistische aanpak van migratie te ontwikkelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te nemen om vluchtelingen te helpen zich te vestigen en te integreren, en ervoor te zorgen dat de openbare diensten over voldoende middelen beschikken en tijdig anticiperen op de behoeften om een vlotte overgang van vluchtelingen naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, onder meer door middel van mechanismen voor de erkenning van vaardigheden en competenties; benadrukt dat de lokale autoriteiten en sociale partners een prominente rol moeten spelen om de goede integratie van migranten op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en arbeidsuitbuiting te voorkomen;

56.  dringt er bij de lidstaten op aan alle bepalingen die zijn opgenomen in de bijgewerkte Europese migratieagenda, volledig om te zetten in nationale wetgeving en ten uitvoer te leggen; vindt het betreurenswaardig dat de Commissie 40 inbreukbesluiten heeft moeten nemen tegen verschillende lidstaten, onder meer met betrekking tot de ingebrekestelling van 19 lidstaten omdat zij niet de nodige maatregelen hadden genomen om de richtlijn opvangvoorzieningen om te zetten; steunt de Commissie bij haar inspanningen om de Europese migratieagenda te versterken;

57.  wijst de lidstaten erop dat er, gezien de vergrijzing van de Europese bevolking en de hoge werkloosheidspercentages onder jongeren in sommige delen van Europa, een sociaal risico ontstaat als zij de komende decennia niet in staat zijn de houdbaarheid, veiligheid, toereikendheid en doelmatigheid van de socialezekerheidsstelsels te garanderen; moedigt de lidstaten daarom aan strategieën te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat meer mensen actief kunnen blijven binnen de samenleving;

58.  vraagt de Commissie en de lidstaten samen ernaar toe te werken dat de belemmeringen die een billijke arbeidsmobiliteit in de weg staan, worden weggenomen, aangezien vrij verkeer een grondrecht van de EU is, en er verder niet alleen voor te zorgen dat de arbeidsparticipatie wordt bevorderd, maar ook dat migrerende werknemers uit de EU hetzelfde worden behandeld als werknemers uit de lidstaten zelf en dat ze niet onrechtmatig worden behandeld of worden gediscrimineerd en hun werkgelegenheids- en sociale rechten kunnen genieten;

59.  verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen aan arbeidsmobiliteit binnen de Unie, als middel voor het creëren van kansen voor zowel werknemers als bedrijven; verzoekt de lidstaten de Europese instrumenten ter bevordering van deze arbeidsmobiliteit, met name Eures, het netwerk voor Europese banen, te gebruiken en te bevorderen; moedigt de lidstaten aan om in grensoverschrijdende regio's waar de arbeidsmobiliteit zeer groot is, grensoverschrijdende Eures-partnerschappen op te zetten om werknemers bij te staan bij hun mobiliteitsplannen;

60.  verzoekt de Commissie een concreet plan op te stellen over de wijze waarop het Europees semester zal worden gebruikt om de beginselen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ten uitvoer te leggen;

61.  merkt op dat de sociale dialoog een essentieel instrument is om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren en dat in dit verband het bestaan van sterke vakbonden, de inspraak van werknemers in bedrijfsaangelegenheden en de versterking van collectieve overeenkomsten de noodzakelijke voorwaarden zijn voor het waarborgen van de best mogelijke omstandigheden voor de dialoog tussen de sociale partners; verzoekt de Commissie en de lidstaten de kwaliteit van de sociale dialoog op Europees niveau een impuls te geven door te zorgen voor tijdig en zinvol overleg met de sociale partners en voor de noodzakelijke analyse en integratie van voorstellen in de besluitvorming;

62.  roept de Commissie en de lidstaten op zich meer in te spannen om sociale dumping en loondumping in de EU aan te pakken, die aanzienlijke schade berokkenen aan de werknemers die erdoor worden getroffen, evenals aan de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten; roept voorts ertoe op de sociale partners op alle niveaus bij deze inspanningen te betrekken;

Betere coördinatie van het Europees semester

63.  is ingenomen met de aanbeveling van de Commissie over de eurozone, waarin de gezamenlijke analyse en de vaststelling van strategieën voor de sociale en economische dimensie van de lidstaten in het kader van de EMU worden samengevoegd, en benadrukt dat deze criteria met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht; waarschuwt echter dat er mogelijk een tweedeling binnen de EU zou kunnen ontstaan;

64.  is van mening dat de aanbeveling over de eurozone het uitgangspunt moet vormen voor de versterking van de sociale dimensie in de zin van:

   a) sterkere mechanismen voor het afleggen van democratische verantwoording, zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaten, met inbegrip van een interinstitutioneel akkoord en de waarborg dat alle nationale parlementen van de eurozone de mogelijkheid hebben alle stappen van het Europees semester volgen;
   b) een sociale dimensie die niet alleen op het behoud van de Europese sociale markteconomie is gericht, maar ook op betere loondrempels, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en, indien van toepassing, in de vorm van passende minimumlonen die met inspraak van de sociale partners worden vastgesteld;
   c) gezamenlijke bijeenkomsten van de Raad werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenzaken (de Raad Epsco) en de Raad economische en financiële zaken (de Raad Ecofin) om gecoördineerde sociale en economische beleidsmaatregelen te bevorderen die gericht zijn op de versterking van het concurrentievermogen in Europa en tevens op de duurzame stimulering van groei en kwalitatieve werkgelegenheid;
   d) bijeenkomsten van de ministers van Arbeid en Sociale Zaken van de eurozone, om de sociale dimensie beter te integreren en sociale wanverhoudingen naar behoren aan te pakken;

65.  verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk het voorstel voor een pijler van sociale rechten in te dienen, waarmee als onderdeel van de inspanningen ter verwezenlijking van een billijke en een echt pan-Europese arbeidsmarkt, in de hele EU een gelijk speelveld tot stand kan worden gebracht en waarmee de sociale en arbeidsrechten worden gewaarborgd en opwaartse economische en sociale convergentie wordt bevorderd, om zo de economische en sociale ongelijkheden tussen de lidstaten en in de samenleving aan te pakken;

66.  roept de Commissie op te voorzien in een passende monitoring en follow-up van de tenuitvoerlegging van de landenspecifieke aanbevelingen en ervoor te zorgen dat er voldoende aandacht uitgaat naar kwesties op het gebied van werkgelegenheid en sociale integratie;

67.  vraagt om de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei een grotere rol te laten spelen en wenst dat de doelstellingen ervan, met name die van sociale aard, dienovereenkomstig worden weerspiegeld in alle instrumenten van het semester, met inbegrip van de landenspecifieke aanbevelingen;

68.  is verheugd dat de Commissie een duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen een Europese en een nationale fase in het Europees semester; onderstreept de noodzaak van nauwere coördinatie tussen de Europese instellingen bij het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van de Europese strategie voor duurzame en inclusieve groei; vraagt de Commissie in dit verband een duidelijke agenda op te stellen, waarbij ook de sociale partners, de nationale parlementen en andere relevante belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld worden betrokken, en ervoor te zorgen dat de tijdsplanning om op basis van de inbreng van de Commissie, het Parlement en de Raad tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad de beleidsprioriteiten vast te stellen, onveranderd blijft; vindt dat de Commissie zou kunnen controleren of suggesties om bepaalde landenspecifieke aanbevelingen "in overleg met de sociale partners" uit te voeren, zijn overgenomen, en hierover verslag zou kunnen uitbrengen;

69.  meent dat het van cruciaal belang is om de sociale partners op zowel Europees als nationaal niveau een grotere rol te laten spelen teneinde het Europese en nationale groeibeleid op elkaar af te stemmen en ervoor te zorgen dat het in de praktijk werkt; benadrukt dat het sociaal overleg in alle fasen van het Europees semester moet worden voortgezet teneinde de opwaartse convergentie te doen vorderen en een evenwicht te bereiken tussen concurrentievermogen en billijkheid; is in dit verband ingenomen met de inspanningen van de Commissie om een nieuwe impuls te geven aan de sociale dialoog en de gestroomlijnde aanpak van de jaarlijkse groeianalyse 2015; wijst er evenwel op dat de situatie op nationaal niveau nog steeds wankel is;

70.  is van oordeel dat de Commissie de rol van de bij het Europees Semester betrokken ambtenaren kan versterken door hun doelstellingen en taken beter te definiëren;

o
o   o

71.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0261.
(2) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 57.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0401.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0384.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0389.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0320.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0068.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0060.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0010.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0394.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0043.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0062.
(13) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0033.
(14) http://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/SR15_03/SR15_03_NL.pdf
(15) http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=89⟨Id=en≠wsId=2193&furtherNews=yes
(16) http://www.eurofound.europa.eu/european-working-conditions-surveys-ewcs
(17) Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2016, blz. 2.
(18) http://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/SR15_03/SR15_03_NL.pdf
(19) Study on Precarious Work and Social Rights (VT/2010/084), blz. 164-170.
(20) Totale inactieve bevolking in verhouding tot werkende bevolking tussen 20 en 64 jaar.
(21) http://ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=9770&langId=en
(22) Vermeld in de aanbeveling van de Commissie van 12 maart 2014 (C(2014)1500).
(23) Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2016, blz. 19.


Governance van de interne markt binnen het Europees semester 2016
PDF 197kWORD 92k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2016 (2015/2256(INI))
P8_TA(2016)0060A8-0017/2016

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn resolutie van 11 maart 2015 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2015(1),

–  gezien zijn resolutie van 11 maart 2015 over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2015(2),

–  gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2014(3), en het bijbehorende antwoord van de Commissie dat op 28 mei 2014 is aangenomen,

–  gezien zijn resolutie van 22 oktober 2014 inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014(4),

–  gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie over de governance van de interne markt(5), en het bijbehorende antwoord van de Commissie dat op 8 mei 2013 is aangenomen,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 "Een investeringsplan voor Europa" (COM(2014)0903),

–  gezien het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015 "De voltooiing van Europa's Economische en Monetaire Unie",

–  gezien de mededeling van de Commissie van 21 oktober 2015 "Stappen naar de voltooiing van de economische en monetaire unie" (COM(2015)0600),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 21 oktober 2015 voor een aanbeveling van de Raad inzake de oprichting van nationale comités voor het concurrentievermogen in de eurozone (COM(2015)0601),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2015 getiteld "Jaarlijkse groeianalyse 2016 – Het herstel versterken en de convergentie bevorderen" (COM(2015)0690),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over Uitdagingen voor het investeringsklimaat in de EU-landen (SWD(2015)0400),

–  gezien de beleidsnota van Bruegel van november 2015 "Limitations of Policy Coordination in the Euro Area under the European Semester",

–  gezien het "Quarterly Report on the Euro Area" (QREA), vol. 14, nr. 2,

–  gezien de in september 2014 gepubliceerde EPRS-studie "De kosten van een niet-verenigd Europa voor de interne markt",

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2015 "Verbetering van de interne markt: meer kansen voor mens en bedrijf" (COM(2015)0550) en het "Report on Single Market Integration and Competitiveness in the EU and its Member States" (SWD(2015)0203),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 6 mei 2015 "Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa" (COM(2015)0192),

–  gezien de editie 2015 van het onlinescorebord van de interne markt,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 juni 2012 "De tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn" (COM(2012)0261), zoals geactualiseerd in oktober 2015,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 27-28 juni 2013,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 24-25 oktober 2013,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 19-20 december 2013,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8‑0017/2016),

A.  overwegende dat de EU zowel op mondiaal niveau als binnen haar grenzen met verschillende uitdagingen geconfronteerd wordt, zoals trage groei, een hoge werkloosheidsgraad en bijzonder zware internationale concurrentie;

B.  overwegende dat het Europees semester een beter gecoördineerd economisch en begrotingsbeleid in de EU-28 tot doel heeft, teneinde de stabiliteit te vergroten, groei en werkgelegenheid te stimuleren en het concurrentievermogen te verbeteren;

C.  overwegende dat alle middelen die de economie en het concurrentievermogen van de EU kunnen stimuleren benut moeten worden;

D.  overwegende dat de interne markt een van de hoekstenen van de EU vormt en een van haar grootste prestaties is; overwegende dat het Europees semester ook over de interne markt en de beleidsmaatregelen ter voltooiing van de interne markt moet gaan, wil men in dat kader met succes de economische groei stimuleren en de economie stabiliseren;

E.  overwegende dat een inclusieve interne markt met een verbeterde governance die betere regelgeving en concurrentie bevordert, een cruciaal instrument is om de groei, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen te versterken, en het vertrouwen van de bedrijfswereld en de consumenten te behouden;

F.  overwegende dat de veranderingen die zich momenteel voordoen op technologisch, maatschappelijk en gedragsmatig vlak een aanzienlijk effect hebben op het bedrijfsleven en het gedragspatroon van de consument, met vele economische mogelijkheden en uitdagingen tot gevolg waaraan het kader voor de interne markt tegemoet moet komen;

G.  overwegende dat in de eerste plaats de naleving van de bestaande regels binnen het Europees semester en de interne markt daadwerkelijk inzicht biedt in de geschiktheid of tekortkomingen van de geldende regels;

De interne markt als belangrijk instrument om het concurrentievermogen van de EU te stimuleren en voor meer banen en groei te zorgen

1.  wijst er nogmaals op dat de interne markt een van de fundamenten van de EU is; onderstreept dat het Europees semester ook over de interne markt en de beleidsmaatregelen ter voltooiing van de interne markt moet gaan, wil men in dat kader met succes de economische groei stimuleren en de economie van de lidstaten stabiliseren;

2.  benadrukt dat de interne markt de ruggengraat vormt van de economieën van de lidstaten en van het Europese integratieproject in zijn geheel; wijst op de economische voordelen van de interne markt, zoals productstandaardisering en marktintegratie, schaalvoordelen en meer concurrentie, en gelijke voorwaarden voor 500 miljoen consumenten in de 28 lidstaten, waardoor de consument met name profiteert van een ruimere keuze aan kwalitatief goede producten en diensten en lagere prijzen;

3.  benadrukt dat het belangrijk is de interne markt zodanig te bevorderen dat structurele en duurzame economische groei wordt gerealiseerd die, in het kader van transparantie- en efficiëntieregels, investeringen aantrekt en stimuleert, wat zal bijdragen tot het scheppen van nieuwe banen en het verbeteren van het welzijn van de burgers van de lidstaten; dringt bij de Commissie aan op systematisch toezicht op de tenuitvoerlegging en handhaving van de regels inzake de interne markt door middel van de landenspecifieke aanbevelingen (LSA's), in het bijzonder wanneer die regels een significante bijdrage tot de structurele hervormingen leveren;

4.  is van mening dat het noodzakelijk is om een passende omgeving voor economische initiatieven en bedrijfsontwikkeling te faciliteren door het concurrentievermogen en de samenwerking tussen kmo's te stimuleren, waardoor het industriële potentieel van innovatie, onderzoek en technologie wordt aangeboord;

5.  neemt nota van het recente werk van de diensten van de Commissie wat betreft het opsporen en in kaart brengen van uitdagingen op het gebied van investeringen en het uitwerken van landenspecifieke investeringsprofielen;

6.  uit zijn bezorgdheid over het feit dat de aanbevelingen van het Europees semester voor de periode 2011-2014 in geringere mate zijn opgevolgd dan verwacht; dringt er derhalve bij de Commissie op aan een mechanisme voor te stellen dat landen aanmoedigt de LSA's ten uitvoer te leggen;

7.  is ingenomen met het feit dat het nieuwe Europees semester gestroomlijnd is door de Commissie en begrijpt dat het aantal LSA's is afgenomen om aanbevelingen voor te stellen die meer gericht zijn op de prioriteiten van elk land; merkt op dat in de jaarlijkse groeianalyse meer aandacht wordt besteed aan internemarktkwesties dan in de LSA's;

8.  herhaalt zijn oproep om de internemarktpijler op te nemen in het Europees semester, met een systeem voor regelmatig toezicht, opsporing van de landenspecifieke belemmeringen voor de interne markt en evaluatie van de integratie van de interne markt en het concurrentievermogen, gericht op een aantal prioriteitsgebieden waarin maatregelen het grootste effect op de groei en de werkgelegenheid zouden sorteren, inclusief de duurzame ontwikkeling van bedrijven – waaronder ook kmo's; is van mening dat dit systeem een degelijke informatiedatabank moet omvatten, een aantal kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren die gericht zijn op het meten van onder andere de economische gevolgen van de toepassing van de regels inzake de interne markt, benchmarking, peerreview en het uitwisselen van beste praktijken;

9.  neemt met instemming kennis van het "Report on Single Market Integration and Competitiveness in the EU and its Member States" van 2015; merkt op dat dit verslag, dat zowel het vroeger bij de jaarlijkse groeianalyse gevoegde verslag over de integratie van de interne markt als het verslag over de toestand van de Europese industrie vervangt, is gepubliceerd als een begeleidend document bij de mededeling over de internemarktstrategie, en niet, zoals eerder het geval was, als bijlage bij de jaarlijkse groeianalyse; vraagt dat het verslag verder uitgewerkt wordt en in de pijler voor governance van de interne markt opgenomen wordt, en daarnaast als basis gaat dienen voor de jaarlijkse evaluatie van de vooruitgang op de interne markt; is van mening dat het verslag geïntegreerd moet worden in het specifieke, aan de interne markt gewijde deel van de jaarlijkse groeianalyse, in de LSA's en in de regelmatige, gestructureerde dialoog met de lidstaten over de naleving van de internemarktregelgeving;

10.  is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de vastgestelde landenspecifieke uitdagingen op het gebied van investeringen in het kader van het Europees semester verder te analyseren, met name in landenverslagen en door middel van thematische discussies in de Raad;

11.  vestigt de aandacht op het feit dat veel van de vastgestelde uitdagingen op het gebied van investeringen verband houden met de werking van de interne markt en de omzetting en tenuitvoerlegging van de internemarktwetgeving; vraagt de Commissie nauwgezet toe te zien op de follow-up die de lidstaten geven aan de vastgestelde uitdagingen en belemmeringen op het gebied van investeringen, een regelmatige, gestructureerde dialoog betreffende naleving met de lidstaten aan te gaan en waar nodig gebruik te maken van haar bevoegdheden en maatregelen te nemen teneinde niet-gerechtvaardigde en onevenredige belemmeringen voor de interne markt weg te nemen;

12.  benadrukt dat bij een herziening van het Europees semester het Europees Parlement, de nationale en regionale parlementen en alle relevante belanghebbenden, waaronder werkgeversorganisaties en vakbonden, ten volle betrokken moeten worden, niet alleen om het draagvlak voor het Europees semester te vergroten, maar ook om ervoor te zorgen dat de LSA's beter ten uitvoer worden gelegd;

13.  benadrukt het belang van een inclusieve, transparante benadering die tot relevante en noodzakelijke hervormingen moet leiden, door middel van het Europees semester;

Het onbenutte potentieel van de interne markt

14.  brengt in herinnering dat aangepaste, rechtvaardige economische en sociale hervormingen moeten worden doorgevoerd en administratieve rompslomp en protectionisme moeten worden aangepakt om de productiviteit en het concurrentievermogen van de Europese economie te verbeteren;

15.  benadrukt dat onverholen tarifaire belemmeringen op de interne markt weliswaar ontbreken, maar dat er een enorm aantal verschillende niet-tarifaire belemmeringen bestaat; moedigt de Europese instellingen, de lidstaten en alle relevante belanghebbenden aan een constructieve dialoog over dit onderwerp aan te gaan om de niet-tarifaire belemmeringen binnen de EU uit de weg te ruimen;

16.  betreurt het dat diverse lidstaten aanzienlijk tekortschieten bij de implementatie van de dienstenrichtlijn, die activiteiten bestrijkt die voor meer dan 45 % van het bbp en de werkgelegenheid in de EU zorgen, o.a. door een groot aantal nationale voorschriften, die niet altijd in het algemeen belang zijn; betreurt tevens dat de kennisgevingsprocedure niet altijd wordt nageleefd;

17.  is verheugd dat de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties wordt gemoderniseerd, met een voorstel om de erkenning van beroepskwalificaties vlotter te laten verlopen ten behoeve van een grotere arbeidsmobiliteit; constateert dat de regulering van gereglementeerde beroepen en gereserveerde activiteiten per lidstaat uiteenloopt;

18.  is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een initiatief te bestuderen voor een dienstenpaspoort en een geharmoniseerd kennisgevingsformulier, op voorwaarde dat dit initiatief leidt tot meer transparantie rond de omvang van de bevoegdheden van grensoverschrijdende dienstverleners en minder bureaucratie en administratieve lasten; benadrukt dat een dergelijk initiatief niet mag leiden tot de invoering van het oorsprongslandbeginsel; is evenwel van mening dat er meer informatie moet komen over de opzet van dit voorstel; beschouwt het dienstenpaspoort als een tijdelijke oplossing die zal worden toegepast in de periode waarin een volledig geïntegreerde interne markt wordt opgebouwd;

19.  benadrukt dat de markt voor overheidsopdrachten een belangrijk aandeel heeft in de interne markt als geheel en een aanzienlijke bijdrage levert aan de groei in de lidstaten en in het bedrijfsleven, het scheppen van banen en het concurrentievermogen; verzoekt de Commissie zich in te zetten voor de transparantie van overheidsopdrachten in de publieke sector, de grensoverschrijdende concurrentie en een beter gebruik van overheidsmiddelen, met inbegrip van de sociale en milieunormen;

20.  herinnert eraan dat de EU in 2014 een grondige hervorming van het EU-kader voor overheidsopdrachten heeft goedgekeurd, om de procedures te vereenvoudigen en om de regels te versoepelen en beter aan te passen aan ander overheidsbeleid;

21.  wijst erop dat er bij overheidsopdrachten in de lidstaten nog steeds sprake is van aanzienlijke ondoelmatigheid die grensoverschrijdende uitbreiding en groei op de binnenlandse markt beperkt; benadrukt het belang van een juiste en tijdige omzetting en tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake concessies en overheidsopdrachten door de lidstaten; is van mening dat de juiste toepassing van de rechtsmiddelenprocedure uit 2007 ervoor zou zorgen dat het plaatsen van overheidsopdrachten efficiënter, doeltreffender en transparanter verloopt;

22.  is ingenomen met het tweede programma voor interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA²), dat op 1 januari 2016 van start is gegaan ter ondersteuning van de ontwikkeling van interoperabele digitale oplossingen die kosteloos ter beschikking worden gesteld van alle geïnteresseerde overheidsinstanties, bedrijven en burgers in Europa;

23.  benadrukt dat de ontwikkeling en verspreiding van e-overheidsdiensten in de lidstaten cruciaal is om het voor ondernemers makkelijker te maken om economische activiteiten op de interne markt te verrichten en voor consumenten om hun rechten uit te oefenen; verzoekt de Commissie, gelet op het bovenstaande, om de ontwikkeling van e-overheidsdiensten als een hoofdprioriteit voor de nabije toekomst te beschouwen;

24.  benadrukt dat de particuliere sector een cruciale motor is voor duurzame groei en het scheppen van banen; wijst erop dat afzonderlijke nationale bepalingen en procedures, in combinatie met een gebrekkige toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning, kunnen leiden tot onnodige en schadelijke belemmeringen en lasten voor ondernemers en consumenten; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan toe te zien op een juiste toepassing en een betere handhaving van dit beginsel, en verzoekt om kostenefficiënte instrumenten voor de beslechting van geschillen;

25.  nodigt de Commissie uit belanghebbenden te raadplegen om sectoren en markten te identificeren waar de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning ontoereikend of problematisch is;

26.  adviseert om de rol van de bestaande productcontactpunten uit te breiden tot vast toegangspunt voor economische actoren voor alles wat met de interne markt te maken heeft, want dit zal helpen om meer bewustzijn van en begrip voor de toepasselijke wetgeving te creëren;

27.  benadrukt dat betere voorwaarden voor de oprichting van start-ups en kmo's kunnen zorgen voor actievere innovatie, nieuwe werkgelegenheid en duurzame groei; brengt in herinnering dat veel belemmeringen, met inbegrip van administratieve rompslomp, de ontwikkeling van kmo's zowel nationaal als internationaal afremmen; wenst dat de barrières die groei op nationaal en internationaal vlak in de weg staan, worden gelocaliseerd en weggenomen;

28.  benadrukt dat de intensiteit van de materiële en immateriële kapitaalvorming in de EU sinds de financiële crisis lager is dan bij concurrenten, hetgeen schadelijk is voor de economische en sociale ontwikkeling; is ervan overtuigd dat investeringen, ook op ICT-gebied, cruciaal zijn om de productiviteit en de groei op lange termijn in de EU te herstellen; is van mening dat het, om deze negatieve tendens om te buigen, nodig is de interne markt te versterken en de belemmeringen voor investeringen te beperken; wenst dat de investeringen worden toegespitst op de financiering van de reële economie en dat de daartoe genomen maatregelen lang worden gehandhaafd;

29.  roept op om ongerechtvaardigde territoriale beperkingen, ook wel geoblokkades genoemd, onmiddellijk af te schaffen, in het bijzonder door artikel 20 van de dienstenrichtlijn volledig toe te passen teneinde ongerechtvaardigde discriminatie bij de toegang tot goederen en diensten alsook prijsdiscriminatie op grond van geografische ligging of nationaliteit een halt toe te roepen;

30.  roept op om het Europees normalisatiestelsel zo snel mogelijk bij te werken om het EU-beleid voor digitale innovatie te ondersteunen, de cyberveiligheid te verhogen en de interoperabiliteit te verbeteren;

31.  dringt er bij de lidstaten op aan de regels inzake de interne markt naar behoren en tijdig ten uitvoer te leggen en te handhaven; benadrukt hoe belangrijk het is om de LSA's, met inbegrip van hervormingen van de nationale markt voor producten en diensten, ten uitvoer te leggen om het groeipotentieel van de lidstaten aan te boren;

32.  is van mening dat de lidstaten meer inspanningen moeten leveren om hun overheidsdiensten te moderniseren door burgers en bedrijven meer en beter toegankelijke digitale diensten te verstrekken, en om de grensoverschrijdende samenwerking en interoperabiliteit van overheidsdiensten te bevorderen;

De interne markt in de 21e eeuw

33.  benadrukt dat het begrip "moderne economie" snel verandert door digitale en technologische vooruitgang, zwaardere internationale concurrentie en veranderingen in het gedragspatroon van de marktdeelnemers en de consument;

34.  wijst op het vervagen van de grens tussen producten en diensten; benadrukt het groeiende belang van bedrijfsgerelateerde diensten, en systemen met geïntegreerde producten en diensten; is van mening dat het regelgevingskader voor de interne markt deze vernieuwende ontwikkelingen moet aangrijpen;

35.  verwelkomt de nieuwe bedrijfsmodellen van de deeleconomie en erkent hun enorme innovatiepotentieel, dat moet worden benut met inachtneming van de bestaande wettelijke voorschriften en de normen voor de consumentenbescherming en onder gelijke concurrentievoorwaarden; benadrukt dat het belangrijk is de best mogelijke voorwaarden voor de deeleconomie te garanderen, zodat deze tot ontwikkeling en bloei kan komen; dringt er bij de Commissie op aan een strategische aanpak te hanteren om bedrijven in de deeleconomie in staat te stellen onder eerlijke voorwaarden te concurreren met traditionele bedrijven;

36.  wijst erop dat de investeringspatronen van bedrijven opmerkelijk veranderd zijn, waarbij de uitgaven voor immateriële activa in verhouding tot de investeringen in materiële activa zowel in grootte als in belang zijn toegenomen; benadrukt dat slechts 17 % van de bedrijfsinvesteringen in immateriële activa naar wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling gaat; roept de beleidsmakers op om te werken aan het wegnemen van belemmeringen van regelgevende aard die verhinderen dat het potentieel van deze nieuwe aanjager van innovatie volledig wordt benut;

37.  is ingenomen met de strategie voor de interne markt, die schetst hoe verschillende maatregelen van de Commissie (kapitaalmarktenunie, digitale interne markt, energie-unie, enz.) gericht zijn op een hoofddoelstelling, namelijk het potentieel van de interne markt van de EU aanboren; onderstreept dat in de mededeling over de strategie voor de interne markt wordt gesteld dat de interne markt meer aan de orde moet komen in het kader van het Europees semester;

38.  verwelkomt de strategie voor een digitale eengemaakte markt als de juiste benadering om de EU klaar te stomen voor het digitale tijdperk; roept op om deze strategie snel goed te keuren en te implementeren om ervoor te zorgen dat de EU weer het terrein herwint dat zij verloren heeft door de digitale technologieën in het verleden traag in te voeren en pas laat te beginnen met hun gebruik; is van mening dat dit een toewijzing van nationale en EU-gelden vereist om te zorgen voor de benodigde infrastructuur, met name voor de plattelandsgebieden; vestigt de aandacht op het feit dat ook ondersteuning van digitale innovatie en verbetering van interoperabiliteit van belang zijn en dat bijzonder veel aandacht moet worden besteed aan de kwestie van cyberveiligheid;

39.  benadrukt dat toegankelijke, betaalbare, efficiënte en kwalitatief hoogwaardige pakketbezorging een essentiële voorwaarde is voor succesvolle, grensoverschrijdende e-handel waarvan in het bijzonder kmo's en consumenten profiteren;

40.  benadrukt dat de integratie van de interne markt voor goederen en diensten bijna altijd wordt aangedreven door data, waarbij interoperabiliteit de "lijm" is die de hele keten verbindt en die zorgt voor doeltreffende communicatie tussen de digitale componenten; roept de Commissie op om zo snel mogelijk van start te gaan met het bijwerken van het Europese interoperabiliteitskader en dat te combineren met een geïntegreerd standaardiseringsplan dat de hoofdprioriteiten vaststelt en afbakent;

41.  benadrukt dat particuliere en publieke investeringen in snelle en ultrasnelle communicatienetwerken een vereiste zijn voor elke vorm van digitale vooruitgang, die moet worden gestimuleerd door een stabiel regelgevingskader van de EU dat alle spelers in staat stelt te investeren, zelfs in landelijke en afgelegen gebieden;

42.  benadrukt het belang van een succesvolle tenuitvoerlegging van het Europees Fonds voor strategische investeringen om een maximum aan investeringen los te maken en innovatieve bedrijven in verschillende financieringsstadia van hun ontwikkeling te steunen; benadrukt dat het in geval van marktfalen van belang is om overheidsmiddelen die al beschikbaar zijn voor digitale investeringen optimaal te benutten, en om synergieën tot stand te brengen tussen EU-programma's als Horizon 2020, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, andere relevante structuurfondsen en andere instrumenten;

43.  dringt er bij de Commissie op aan te evalueren of de huidige breedbandstrategie voor mobiele en vaste netwerken, met inbegrip van de doelstellingen, toekomstbestendig is en aan de voorwaarden voldoet wat betreft hoge connectiviteit voor iedereen – om de digitale kloof te vermijden – alsmede met het oog op de behoeften van de data-economie en de snelle uitrol van 5G;

44.  benadrukt dat de EU een concurrentievoordeel moet verwerven door een perfecte kweekgrond voor innoverende bedrijven tot stand te brengen, waarvoor een modern industriebeleid en een beter geïntegreerde infrastructuur nodig zijn, waarin het invoeren van technologie en een innovatie- en ondernemersvriendelijke regelgeving voorop staan; wenst dat elk digitaal kader dat in de toekomst wordt voorgesteld, inclusief en toegankelijk is en de consument een hoge mate van bescherming biedt;

Governance van de interne markt

45.  benadrukt dat er een aantal elementen nodig zijn om een sterkere governance van en een grotere verantwoordelijkheid voor de interne markt op alle niveaus te bereiken, en zo de interne markt nieuwe impulsen te geven: de taakverdeling tussen de niveaus moet verduidelijkt worden en er zijn kaders nodig zijn die meer stimulansen bieden en verantwoordingsplicht opleggen voor de implementatie en naleving van de internemarktwetgeving;

46.  merkt op dat deze verantwoordelijkheid voor een doeltreffende governance van de interne markt op verschillende niveaus kan worden bereikt door betere regulering enerzijds en versterking van de handhavingscultuur anderzijds; roept op om het menselijke kapitaal te ontwikkelen, o.a. door middel van toegankelijker informatie en aangepaste opleidingen die het kennis- en bewustzijnsniveau verhogen;

47.  roept de Commissie op om consequent de wettelijke voorschriften betreffende de interne markt door de lidstaten te doen handhaven door alle beschikbare informatie, gegevens en instrumenten te gebruiken en de in de Verdragen voorziene maatregelen te treffen tegen lidstaten die de Europese regels en wetgeving niet naleven;

48.  wijst op het belang van monitoring en het verzamelen van gegevens, en de behoefte aan een degelijk en geïntegreerd systeem; vindt het een punt van zorg dat informatie over openbare raadplegingen in de meeste gevallen slechts beschikbaar is in één taal, waardoor niet alle belanghebbende partijen commentaar kunnen leveren op belangrijke zaken en voorstellen; is van mening dat er rekening gehouden moet worden met gegevens en harde feiten wanneer strategische beslissingen worden genomen die van groot belang zijn voor de totstandbrenging van de interne markt, het verminderen van de verschillen tussen de lidstaten en het verbeteren van de governance van de interne markt, bijvoorbeeld bij het bepalen van de prioriteiten voor optreden en handhaving, bij het beoordelen van de integratie van de interne markt en het concurrentievermogen, en daarnaast ook in de gestructureerde dialoog met de lidstaten over de naleving van de internemarktvoorschriften;

49.  dringt er bij de Commissie op aan een jaarlijks verslag uit te brengen over de belemmeringen voor de interne markt in de diverse lidstaten en in de gehele EU, en in de LSA's aanbevelingen te doen die gericht zijn op het wegnemen van die belemmeringen; benadrukt dat de interne markt een belangrijkere rol zou moeten spelen in de LSA's;

50.  dringt er bij de Commissie op aan om van alle beschikbare maatregelen en zo nodig ook van inbreukprocedures gebruik te maken om volledige tenuitvoerlegging van de internemarktwetgeving te garanderen; vindt het zorgwekkend dat een inbreukprocedure lang duurt wanneer een schending van de internemarktregels wordt aangepakt en verholpen, en vindt het grote aantal uitstaande zaken een punt van zorg;

51.  wijst op de voordelen van Solvit; vraagt om Solvit sterker te maken en beter te koppelen met de diensten van de Commissie, en te zorgen voor een goede integratie in bestaande projecten en databanken zoals CHAP en EU Pilot, zodat synergieën op het vlak van informatie en het delen van beste praktijken mogelijk worden; verzoekt de Commissie om nog niet afgehandelde zaken consequent op te volgen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om Solvit van de nodige steun en expertise te voorzien, zodat de binnengekomen zaken efficiënt kunnen worden behandeld;

52.  is van mening dat het nodig is de autoriteiten voor markttoezicht binnen de interne markt te versterken, beter met elkaar te verbinden en van passend personeel te voorzien om de problemen van vandaag het hoofd te bieden, met name die op het gebied van wereldwijde concurrentie; spoort de nationale autoriteiten voor markttoezicht aan om nauwer samen te werken en informatie en beste praktijken uit te wisselen, teneinde diverse vormen van oneerlijke concurrentie op de interne markt doeltreffend aan te pakken, o.a. het grote aantal illegale en niet-conforme producten, die leiden tot hoge kosten voor bedrijven die de wetgeving wel naleven en tot grote risico's voor de consumenten, in het bijzonder voor de meest kwetsbare consumenten; vindt het zorgwekkend hoeveel tijd de Raad van de Europese Unie nodig heeft voor de goedkeuring van het pakket inzake productveiligheid en markttoezicht, hetgeen de veiligheid van producten in de EU in gevaar brengt; roept de Raad op om het pakket onmiddellijk goed te keuren;

53.  verwelkomt het initiatief van de Commissie om "één digitale toegangspoort" te creëren in de vorm van een toegankelijke overkoepelende portaalsite, die de toegang tot informatie zal stroomlijnen en vergemakkelijken, en de bestaande specifieke gebruikersplatformen zal promoten; benadrukt de rol van de nationale en regionale overheden bij het promoten en toegankelijk maken van deze platformen, en het opleiden van de gebruikers ervan; verzoekt de Commissie om online-instrumenten voor de interne markt verder te versterken en te stroomlijnen;

54.  erkent het belang van de beginselen voor betere regelgeving en het REFIT-initiatief, en de behoefte aan zekerheid en voorspelbaarheid van regelgeving wanneer er aan nieuwe wetgevingsinitiatieven wordt gewerkt; onderstreept dat het beginsel van betere wetgeving geen afbreuk mag doen aan het recht van de Unie en de lidstaten om regelgeving vast te stellen op gebieden die essentieel zijn voor het algemeen belang, zoals gezondheidszorg en milieu;

o
o   o

55.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0067.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0069.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0130.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0038.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0054.


Opening van de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst EU-Tunesië
PDF 202kWORD 91k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over de opening van de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst EU-Tunesië (2015/2791(RSP))
P8_TA(2016)0061B8-0255/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien de op 13 oktober 2015 geopende onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Tunesië,

–  gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 3, 207 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de verklaringen die commissaris Cecilia Malmström op 13 oktober 2015 te Tunis heeft afgelegd bij de opening van de onderhandelingen over een diepe en brede vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Tunesië,

–  gezien de beslissing van 9 oktober 2015 om de Nobelprijs voor de vrede 2015 toe te kennen aan het Nationale Dialoog Kwartet, dat het Tunesisch maatschappelijk middenveld vertegenwoordigt,

–  gezien de conclusies van 20 juli 2015 van de Raad van de Europese Unie over Tunesië(1),

–  gezien Aanbeveling nr. 1/2015 van de Associatieraad EU-Tunesië van 17 maart 2015 voor de tenuitvoerlegging in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid van het actieplan EU-Tunesië (2013-2017) waarmee uitvoering wordt gegeven aan het geprivilegieerd partnerschap(2),

–  gezien Besluit nr. 534/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Republiek Tunesië(3), alsook de beschikbaarstelling van een eerste tranche op 26 april 2015,

–  gezien de door Ecorys uitgevoerde analyses van het effect van handel op duurzame ontwikkeling, die pleiten voor onderhandelingen over een diepe en brede vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Tunesië(4),

–  gezien de duurzaamheidseffectbeoordeling (SIA) met betrekking tot de Euro-mediterrane vrijhandelszone (EMFTA), het definitieve verslag van het SIA-EMFTA-project en het ontwerp van raadpleging dat in september 2007 is opgesteld door het Impact Assessment Research Centre Institute for Development Policy and Management van de universiteit van Manchester(5),

–  gezien de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds(6),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 november 2015 getiteld "Herziening van het Europees nabuurschapsbeleid",

–  gezien zijn eerdere resoluties over de Unie voor het Middellandse Zeegebied en over de mediterrane buurlanden, met name zijn resolutie van 10 mei 2012 getiteld "Trade for Change: het handels- en investeringsbeleid van de EU voor het zuidelijk Middellandse Zeegebied na de Arabische voorjaarsrevoluties"(7),

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie internationale handel,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU en Tunesië sinds lang nauwe betrekkingen onderhouden, dat de Europese Unie de eerste handelspartner van Tunesië is en Tunesië de 34e partner van de Unie;

B.  overwegende dat de eerste overeenkomst voor samenwerking op het gebied van handel tussen beide partners dateert van 1969 en dat Tunesië in 1995 het eerste land aan de zuidkant van de Middellandse Zee was dat een associatieovereenkomst met de Europese Unie ondertekende;

C.  overwegende dat de Europese Unie en Tunesië op 13 oktober 2015 zijn gestart met onderhandelingen over een ambitieuze vrijhandelsovereenkomst op basis van het mandaat dat op 14 december 2011 unaniem is goedgekeurd door de lidstaten van de Unie, en dat van 19 tot 22 oktober 2015 een eerste ronde heeft plaatsgevonden;

D.  overwegende dat de voorbereidende besprekingen tussen de Europese Unie en Tunesië over de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst (DCFTA - deep and comprehensive free trade agreement) vier jaar geduurd hebben en dat Tunesië een nationale commissie heeft ingesteld om zijn prioriteiten te bepalen;

E.  overwegende dat een verdieping van de handelsbetrekkingen tussen de EU en Tunesië middels het sluiten van een ambitieus handelspartnerschap de economieën van Tunesië en de Europese Unie vooruitzichten op groei en toenadering moet bieden; dat dit partnerschap moet bijdragen tot de politieke en democratische stabilisatie van Tunesië;

F.  overwegende dat het handelspartnerschap deel uitmaakt van een breder kader van nabuurschapsbetrekkingen tussen de Europese Unie en Tunesië krachtens de Euro-mediterrane Associatieovereenkomst van 1995, die voorziet in een vrijhandelszone en bepalingen bevat inzake landbouw en diensten; dat de Associatieraad EU-Tunesië op 17 maart 2015 een nieuw actieplan heeft aangenomen tot uitvoering van het geprivilegieerd partnerschap om tot een hoge mate van economische integratie te komen; dat de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid de gemeenschappelijke waarden en belangen van de Unie en Tunesië, een solidaire sociaaleconomische ontwikkeling en de jeugdwerkgelegenheid moet bevorderen en moet uitmonden in economische stabilisering;

G.  overwegende dat Tunesië, het land waar de zogeheten Arabische lentes begonnen zijn, het enige land in het Nabije- en Midden-Oosten en Noord-Afrika is waar een democratisch en politiek overgangsproces ten uitvoer is gelegd en daarmee een voorbeeld is voor de gehele regio;

H.  overwegende dat politieke stabiliteit en economische ontwikkeling hand in hand gaan en dat deze handelsovereenkomst erop gericht moet zijn de Tunesische en Europese economie reële vooruitzichten te bieden;

I.  overwegende dat de Europese Unie parallel aan die onderhandelingen haar steun aan Tunesië moet voortzetten en opvoeren en dat land adequate en passende financiële en technische bijstand moet verlenen tijdens de onderhandelingen en vervolgens bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de overeenkomst, zodat er een echt partnerschap tot stand wordt gebracht waarmee de belangen van de volkeren aan weerszijde van de Middellandse Zee kunnen worden behartigd;

J.  overwegende dat Tunesië en de Europese Unie er alle belang bij hebben om het regionale "zuid-zuid"-integratieproces tussen Tunesië en zijn buurlanden te bevorderen en te versterken, met name dankzij de overeenkomst van Agadir; dat de onderhandelingen tussen de EU en Tunesië over vrijhandel een aanvulling moeten vormen op die inspanningen;

K.  overwegende dat de democratische transitie van Tunesië een voorbeeld blijft voor de andere landen in de regio; dat de nationale grondwetgevende vergadering op 26 januari 2014 de nieuwe grondwet voor Tunesië heeft goedgekeurd; dat die grondwet exemplarisch is op het gebied van de bescherming van rechten en vrijheden; dat de heer Beji Caïd Essebsi op 21 december 2014 is gekozen tot president van de Republiek Tunesië na een vrije, pluralistische en transparante stembusgang;

L.  overwegende dat het Tunesische maatschappelijk middenveld door zijn daadkracht en opleidingsniveau een essentiële rol speelt in de transitie van het land naar de democratie; dat het nauw betrokken moet worden bij de politieke beraadslagingen, met inbegrip van de lopende onderhandelingen;

M.  overwegende dat de toekenning van de Nobelprijs voor de vrede aan het Tunesische Nationale Dialoog Kwartet een erkenning betekent van de inspanningen die zijn geleverd om de democratie te consolideren en tevens een aanmoediging inhoudt om voort te gaan op het ingeslagen pad; dat het absoluut noodzakelijk is een exemplarische overeenkomst te sluiten die de door het maatschappelijk middenveld geuite bezorgdheid kan wegnemen;

Economische, politieke en sociale situatie in Tunesië

1.  veroordeelt met klem de terroristische aanslagen die de afgelopen maanden in Tunesië gepleegd zijn en talrijke slachtoffers hebben geëist; is van mening dat Tunesië geconfronteerd wordt met een zeer sterke terroristische dreiging en herinnert eraan dat de aanslag van 24 november 2015 op een bus van de presidentiële beveiligingsdienst, de aanslagen van 26 juni 2015 te Sousa en de aanslag van 18 maart 2015 op het Bardomuseum de vooruitzichten voor het toerisme voor de zomer van 2015 een zware klap hebben toegebracht, terwijl het toerisme en de daarmee verbonden bedrijfstakken 15 % van het bnp van het land vertegenwoordigen; betuigt zijn volledige steun aan Tunesië en bekrachtigt zijn steun aan de Tunesische autoriteiten in hun strijd tegen het terrorisme, waarbij de mensenrechten en de rechtsstaat moeten worden geëerbiedigd;

2.  stelt vast dat de Tunesische economie met grote problemen kampt, dat het groeipercentage van het bbp in 2014 2,3 % bedroeg, dat het werkloosheidspercentage in 2015 15 % van de actieve bevolking bedraagt, dat 28,6 % van de hoger opgeleiden zonder werk zit en dat de werkloosheid onder jonge Tunesiërs toeneemt;

3.  wijst erop dat er tussen de Europese Unie en Tunesië een duidelijke demografische en economische onbalans bestaat en dat die een asymmetrische en progressieve strategie bij de onderhandelingen rechtvaardigt;

4.  herinnert eraan dat Tunesië gekenmerkt wordt door grote regionale ongelijkheden tussen de hoofdstad Tunis en de overige regio's van het land, met zeer grote ontwikkelingsverschillen tussen de kust en de centrale gebieden, vooral op terreinen zoals werkgelegenheid en toegang tot gezondheidszorg en onderwijs, en dat die kloof nog breder zou kunnen worden als gevolg van de klimaatverandering;

5.  herinnert eraan dat in Tunesië de werkgelegenheid in de sectoren waarop de handelsovereenkomst betrekking heeft uiteenloopt, hetgeen, wanneer de situatie niet in evenwicht wordt gebracht, zal leiden tot overbezetting in de landbouwsector en tot de verdwijning van andere sectoren die belangrijk zijn voor de diversificatie van de Tunesische economie, zoals de industrie en de mijnbouw;

6.  wijst erop dat het overgangsproces naar democratie in Tunesië het meest geslaagde is in de regio en dat het land voor een politiek model en een economisch ontwikkelingsmodel heeft gekozen die uniek zijn te midden van de landen aan de zuidkant van de Middellandse Zee, en verzoekt de Commissie daarmee ten volle rekening te houden bij de onderhandelingen; is van mening dat de EU alle mogelijke maatregelen moet nemen om Tunesië te steunen bij zijn democratische overgang naar een stabiele, pluralistische maatschappij;

7.  stelt vast dat Tunesië te lijden heeft onder een uiterst instabiele regionale omgeving, met name als gevolg van het conflict in het buurland Libië en de geweldsuitbarstingen die van tijd tot tijd plaatsvinden in het eveneens aan Tunesië grenzende Algerije;

8.  stelt vast dat Tunesië meer dan 1,8 miljoen Libische vluchtelingen heeft opgevangen en dat dit aantal overeenkomt met 16 % van de totale bevolking van Tunesië;

Voorwaarden voor het welslagen van een handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Tunesië

9.  is ingenomen met de opening van de onderhandelingen in het najaar van 2015 over de sluiting van een vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Tunesië, op basis van het mandaat dat in 2011 kort na de "Arabische lente" door de Raad is vastgesteld; merkt op dat Tunesië sinds 2011 zijn democratische transitie heeft geconsolideerd met de afkondiging van zijn nieuwe grondwet op 26 januari 2014 en de parlements- en presidentsverkiezingen op respectievelijk 26 oktober en 23 november 2014;

10.  is van oordeel dat deze overeenkomst meer omvat dan alleen maar een economische dimensie, en dat ze er absoluut op gericht moet zijn bij te dragen aan de stabiliteit van Tunesië, de consolidering van de democratie en de reactivering van de economie van het land dankzij de positieve invloed ervan op zowel de consumentenprijzen als de werkgelegenheid, de lonen van gekwalificeerde en niet-gekwalificeerde werknemers en de verkleining van ongelijkheden; dringt erop aan dat er geen overeenkomst wordt gesloten waarin niet al die essentiële inhoudelijke kwesties geregeld zijn;

11.  dringt er bij de onderhandelaars op aan een progressieve en asymmetrische overeenkomst te sluiten die rekening houdt met de grote economische verschillen tussen beide partijen, blijk te geven van flexibiliteit, reactiviteit, innovatie, transparantie en aanpassingsvermogen, in gedachten te houden dat deze overeenkomst, die voor beide partijen voordelig is, in de eerste plaats de Tunesische en Europese economie en samenleving ten goede moet komen, uiteraard met inachtneming van de lokale specifieke kenmerken, gevoeligheden en culturele en sociaaleconomische achtergronden, zonder de intraregionale handel tussen Tunesië en de landen van de regio te verstoren;

12.  is ingenomen met het feit dat de Tunesische regering een vijfjarig economisch hervormingsplan (2015-2020) heeft voorgesteld om de werkloosheid terug te dringen, de regionale ongelijkheid in het land te verkleinen en het economische weefsel te diversifiëren; is van mening dat de vrijhandelsovereenkomst moet stroken met de doelstellingen van dit plan;

13.  herinnert eraan dat het hier gaat om de eerste handelsbesprekingen van deze omvang voor Tunesië, en dat het daarom belangrijk is dat de Tunesische economische sectoren geleidelijk en op een progressieve, asymmetrische manier opengesteld worden, dat voorzien wordt in overgangsperiodes voor gevoelige sectoren en dat bepaalde producten die door de partijen gevoelig worden geacht, worden uitgesloten van de onderhandelingen;

14.  acht het van essentieel belang dat Tunesië van de Europese Unie aanzienlijke financiële en technische steun ontvangt en bijstand bij de handelsbesprekingen om de verschillende bepalingen van de vrijhandelsovereenkomst naar behoren uit te voeren; wenst dat de financiële steun transparant wordt toegekend en werkelijk ten goede komt aan degenen voor wie ze bestemd is;

15.  is ingenomen met de steun van de Europese Investeringsbank voor tal van projecten in Tunesië; benadrukt dat deze steun bijdraagt aan de economische diversificatie van Tunesië en aan het scheppen van banen, met name voor jongeren;

16.  is ingenomen met het feit dat de Europese Unie Tunesië heeft uitgekozen als een van de landen die voorrang krijgen in haar nabuurschapsbeleid ten aanzien van de landen uit het zuidelijke Middellandse Zeegebied, en dat ze Tunesië een lening ter waarde van 300 miljoen EUR heeft verstrekt als macrofinanciële bijstand voor het doorvoeren van economische hervormingen;

17.  vraagt de Europese Unie evenals haar lidstaten, de EIB en de EBWO niettemin de Tunesiërs te blijven bijstaan en hun hulp- en steunprogramma's op te voeren, onder meer via de invoering van autonome, uitzonderlijke handelsmaatregelen, om Tunesië te begeleiden bij de consolidering van zijn democratisch proces; juicht het toe dat bepaalde lidstaten "partnerschappen voor de overgang van Tunesië" zijn aangegaan; verzoekt de Europese Unie haar programma ter verkleining van de regionale ongelijkheden op het gebied van toegang tot eerstelijnsgezondheidszorg in Tunesië voort te zetten;

18.  verzoekt de Europese Unie bij deze onderhandelingen rekening te houden met de specifieke situatie van Tunesië, in het bijzonder met betrekking tot de broze democratische transitie en het verschil in economische ontwikkeling tussen de Unie en Tunesië, en om daarbij steeds te bedenken dat oplossingen die beide partners ten goede komen, de beste oplossingen zijn;

19.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze onderhandelingen snel concrete voordelen opleveren in de belangrijkste sectoren van de Europese en de Tunesische economie en voor alle betrokken actoren, met name kmo's en micro-ondernemingen;

20.  benadrukt dat deze overeenkomst moet bijdragen aan de ontwikkeling en diversificatie van de Tunesische economie, die nu hoofdzakelijk om de landbouw draait, en aan de verkleining van de regionale ongelijkheid, en dat ze voor alle Tunesiërs en alle Europeanen concrete voordelen moet opleveren;

21.  is ingenomen met het feit dat Tunesië belangrijke sociale en economische hervormingen in gang heeft gezet; dringt erop aan dat deze hervormingen ook tijdens de onderhandelingen worden voortgezet opdat het land maximaal kan profiteren van de overeenkomst;

22.  is van oordeel dat de overeenkomst moet bijdragen tot een verdieping van de economische samenwerking tussen de Europese Unie en Tunesië, die reeds in een vergevorderd stadium verkeert dankzij de afschaffing van de douanerechten op industriële producten overeenkomstig de associatieovereenkomst; stelt dan ook voor om voortaan te spreken van een "economisch partnerschap tussen de Europese Unie en Tunesië";

23.  spoort de Commissie en de Tunesische regering met klem aan een duidelijk afgebakend proces tot stand te brengen om het Tunesische en Europese maatschappelijk middenveld bij het gehele verloop van de onderhandelingen te betrekken, en blijk te geven van vernieuwingsgezindheid; is in dit verband blij met de rol van het Tunesische maatschappelijk middenveld in de eerste onderhandelingscyclus en verzoekt om een open, transparante raadpleging waarbij meer rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de geledingen van het Tunesische maatschappelijk middenveld, uitgaande van de best practices zoals die zijn vastgesteld in het kader van soortgelijke onderhandelingen;

24.  is in dit kader ingenomen met de website die het Ministerie van Handel en Ambachten heeft ontwikkeld om het publiek in te lichten over de DCFTA, alsook met het feit dat de onderhandelaars de definitieve tekst in drie talen willen publiceren; is van mening dat het Tunesische maatschappelijk middenveld ook bij de onderhandelingen zou kunnen worden betrokken via een commissie die toezicht houdt op de effectbeoordelingen;

25.  vraagt de Raad met klem om het onderhandelingsmandaat openbaar te maken dat de lidstaten op 14 december 2011 unaniem hebben goedgekeurd;

26.  is voorstander van een dialoog op regelmatige basis tussen Tunesische en Europese parlementsleden gedurende de onderhandelingen; is in dit verband ingenomen met het feit dat de Conferentie van voorzitters een gemengde parlementaire commissie EU-Tunesië heeft ingesteld, die een belangrijke rol speelt omdat de Europese en Tunesische parlementsleden elkaar zo op regelmatige basis kunnen ontmoeten en de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst daadwerkelijk kunnen volgen;

27.  hoopt dat deze dialoog de mogelijkheid biedt de verwachtingen en bezorgdheden van beide partijen beter te beoordelen, en dus de voorwaarden van de overeenkomst te verbeteren;

28.  herinnert eraan dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied de ontwikkeling van concrete projecten in de regio ondersteunt en in die zin expertise kan aanreiken tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst;

29.  dringt erop aan dat er aan beide zijden, ook door het Europees Parlement met deelname van Tunesische deskundigen, impactstudies en grondige, transparante sectorale beoordelingen verricht worden van de gevolgen van de overeenkomst op verschillende gebieden, met name diensten, overheidsopdrachten, concurrentievermogen van kmo's, werkgelegenheid, landbouw, milieu of andere belangrijke sectoren; neemt nota van het verzoek van Tunesië om van meet af aan een beroep te doen op Tunesische deskundigen teneinde de geloofwaardigheid van de cijfers van de effectbeoordelingen in Tunesië zelf te waarborgen;

30.  verzoekt de Europese Unie om deze impactstudies en sectorale beoordelingen te financieren en om, zoals meerdere organisaties van het Tunesische maatschappelijk middenveld hebben gevraagd, deze studies en beoordelingen eventueel te laten voorafgaan door een ex-postbeoordeling van de sociaaleconomische effecten van de associatieovereenkomst van 1995;

31.  vraagt de Commissie met klem om zo snel mogelijk te bepalen of de overeenkomst van gemengde of exclusieve aard zal zijn en verzoekt haar de nationale parlementen van de lidstaten van begin af aan bij het debat te betrekken;

32.  benadrukt dat bij de onderhandelingen rekening moet worden gehouden met de milieusituatie in het Middellandse Zeegebied, en met name de waterschaarste, die de landbouwactiviteiten schaadt, en dat een duurzaam economisch model moet worden bevorderd wat betreft het milieu en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen;

33.  benadrukt dat de handelsbesprekingen met Tunesië een onderdeel zijn van het bredere kader van de Euro-mediterrane handelsbetrekkingen; dringt erop aan dat de tiende conferentie van de ministers van Handel van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, die sinds 2013 voor onbepaalde tijd is uitgesteld, weldra plaatsvindt, zodat de uitdagingen op handelsgebied waarmee de regio te maken heeft en de werkprioriteiten voor de komende jaren kunnen worden besproken;

Sectorale visie bij de onderhandelingen

34.  wenst dat in de overeenkomst voldoende belang wordt toegekend aan de dienstensector, die een groot groeipotentieel biedt voor de Tunesische economie en strategische investeringen zou moeten aantrekken; is van mening, gelet op het feit dat het hier gaat om de eerste handelsbesprekingen van deze omvang voor Tunesië, dat in het hoofdstuk over de dienstensector expliciet de sectoren moeten worden genoemd waarvoor de partijen verbintenissen wensen aan te gaan inzake markttoegang of nationale behandeling;

35.  herinnert eraan dat de overheidssector van fundamenteel belang is voor Tunesië en voor het merendeel van de hooggekwalificeerde banen in Tunesië zorgt;

36.  herinnert eraan dat Tunesië talrijke zeer dynamische start-ups, micro-ondernemingen en kmo's op hightechgebied telt en wenst dat hun vermogen tot ontwikkeling en internationalisering door de overeenkomst wordt bevorderd, neemt nota van het Tunesische verzoek om in de overeenkomst ambitieuze en evenwichtige bepalingen op te nemen inzake online handel;

37.  verzoekt beide partijen om, ook door middel van gezamenlijke initiatieven, de groei van de werkgelegenheid te stimuleren, die een essentiële voorwaarde is voor het economisch herstel en de politieke stabiliteit van Tunesië;

38.  is van oordeel dat de overeenkomst voordelig moet zijn voor kleine producenten en kleine ondernemers in Tunesië, die onmisbaar zijn voor het Tunesisch economisch weefsel; pleit ervoor om een regelmatige dialoog tussen ondernemers, beroepsorganisaties en opleidingsinstellingen op te zetten met het oog op de bevordering van goede praktijken en een beter inzicht in de problemen en verwachtingen van elke partij;

39.  is van mening dat in het kader van de onderhandelingen over het hoofdstuk inzake mededinging een voorzichtige, progressieve en flexibele aanpak moet worden gevolgd vanwege de strategische aard van de overheidssteun voor de economische ontwikkeling in Tunesië;

40.  wijst op het belang van de oprichting van kamers van bilaterale handel die kunnen dienen als permanente fora waar de verschillende actoren partnerschappen kunnen sluiten en hun economische en handelsactiviteiten kunnen ontwikkelen;

41.  verzoekt de Commissie de afgifte van visa voor kort verblijf te faciliteren voor de uitoefening van diensten van het type "Move IV" waarvoor de verplaatsing van natuurlijke personen vereist is voor een beperkte periode onder specifieke voorwaarden die zijn vastgelegd in contracten en binnenlandse wetgeving; onderstreept dat niets in de overeenkomst de EU en haar lidstaten mag beletten maatregelen toe te passen tot regeling van de binnenkomst of het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen op haar grondgebied, daarbij inbegrepen maatregelen die nodig zijn voor het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over haar grenzen, zoals onder andere toelatingsvoorwaarden voor binnenkomst;

42.  hoopt dat deze overeenkomst ertoe bijdraagt dat er in Tunesië duurzaam een gunstig en stimulerend klimaat voor langetermijninvesteringen ontstaat in belangrijke, dynamische economische sectoren met een hoge toegevoegde waarde, zoals toerisme, energie, met inbegrip van hernieuwbare energiebronnen, hightechdiensten, digitale economie en gegevensuitwisseling; verzoekt de Commissie een hoofdstuk investeringen op te nemen om rechtstreekse buitenlandse investeringen tussen de Europese Unie en Tunesië te bevorderen, en het Euro-mediterrane mechanisme ter bevordering van investeringen en uitwisselingen versneld in te voeren, een mechanisme dat zal zorgen voor de verzameling van relevante informatie en gegevens, handelspartnerschappen zal versterken en met name Tunesië ten goede zal komen;

43.  is van mening dat de overeenkomst bepalingen moet bevatten inzake overheidsopdrachten, waarbij voorzichtig onderhandeld wordt over de mate van openstelling van zowel Europese als Tunesische zijde en rekening wordt gehouden met de specifieke structuur en omstandigheden van de Tunesische economie;

44.  is van mening dat de Europese Unie en Tunesië alleen maar gebaat zijn bij een betere wederzijdse toegang tot elkaars landbouwmarkten en dat de overeenkomst moet bijdragen aan de verlaging van douanetarieven, het wegnemen van non-tarifaire belemmeringen en de verbetering van uitvoerprocedures;

45.  merkt op dat Tunesië de nadruk heeft gelegd op de ontwikkeling van de biologische landbouw, en dat de Tunesische producten die uit dat soort landbouw voortkomen via deze overeenkomst toegang moeten kunnen krijgen tot nieuwe afzetmarkten;

46.  spreekt de hoop uit dat de onderhandelingen geen schade berokkenen aan de economie van een van beide partijen; verzoekt de Unie en Tunesië rekening te houden met het feit dat er aan beide zijden van de Middellandse Zee diverse gevoelige landbouwsectoren bestaan waarvan bij het onderhandelingsproces volledige lijsten moeten worden overeengekomen, en voor die sectoren te voorzien in passende overgangsperiodes en quota en ze zo nodig uit te sluiten van de onderhandelingen;

47.  spoort de Commissie aan te onderhandelen over de vaststelling van strenge en kwalitatief hoogstaande normen op sanitair en fytosanitair gebied en een oplossing te vinden voor de nog steeds in Tunesië voorkomende problemen met betrekking tot veterinaire aangelegenheden en controles op vlees, fruit en groenten; verzoekt de Commissie in de overeenkomst specifieke bepalingen inzake technische bijstand op te nemen om de Tunesische producenten te helpen voldoen aan de strengere sanitaire en fytosanitaire normen van de Europese Unie;

48.  is van mening dat de overeenkomst moet bijdragen aan de vaststelling van hoogwaardige normen inzake duurzame ontwikkeling, met name wat de sociale normen betreft;

49.  verwacht dat de Tunesische regering en de Europese instellingen passende bepalingen uitwerken om duidelijk de oorsprong, herkomst en traceerbaarheid van Tunesische producten vast te stellen en de transparantie voor producenten, tussenpersonen en consumenten te vergroten;

50.  wenst dat de overeenkomst een ambitieus hoofdstuk over intellectuele-eigendomsrechten bevat, onder meer op het gebied van de erkenning en betere bescherming van geografische aanduidingen, zodat een volledige en onverkorte erkenning van de geografische aanduidingen van de Europese Unie en Tunesië, de traceerbaarheid van de betrokken producten en de bescherming van de knowhow van de fabrikanten gewaarborgd zijn;

51.  verzoekt de Commissie om, met name voor deze overeenkomst, de bescherming van geografische aanduidingen uit te breiden tot niet-landbouwproducten, aangezien Tunesië die zijnerzijds erkent;

52.  hoopt dat de overeenkomst de Tunesische industrie de mogelijkheid zal bieden te moderniseren en meer deskundigheid op te bouwen, zodat zij grotere delen van de toeleveringsketens voor industriële producten zelf kan dekken en dus gebruik maakt van hogere vaardigheden en ter plaatse beter gekwalificeerd personeel tewerk stelt;

53.  spoort de Commissie aan in de overeenkomst een ambitieus hoofdstuk over energie en grondstoffen op te nemen om intensiever onderzoek en intensievere samenwerking mogelijk te maken op het gebied van elektriciteit, gas, windenergie, zonne-energie en andere hernieuwbare energiebronnen;

54.  hoopt dat deze overeenkomst zal leiden tot intensievere samenwerking tussen universiteiten, onderzoekscentra en opleidingsinstellingen in Europa en Tunesië op het gebied van onderzoek, innovatie en de ontwikkeling van nieuwe technologieën en, meer in het algemeen, op het gebied van cultuur en onderwijs, en dat deze initiatieven eveneens de Tunesische arbeidsmarkt kunnen helpen ondersteunen;

55.  is ingenomen met het feit dat Tunesië werd opgenomen in het Europees onderzoeksprogramma "Horizon 2020" en dringt er bij de Commissie en de Tunesische regering op aan in de overeenkomst een ambitieus hoofdstuk over duurzame ontwikkeling op te nemen dat hoogwaardige sociale, milieu- en arbeidsnormen bevordert overeenkomstig de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de milieunormen van de multilaterale overeenkomsten ter zake;

56.  herinnert eraan dat Tunesië alle IAO-verdragen heeft bekrachtigd, maar dat het land, volgens een onafhankelijke controle-instantie, meer inspanningen moet leveren om hoge arbeidsnormen te bevorderen; hoopt dat de DCFTA Tunesië kan helpen om sociale en arbeidsnormen uit te werken die meer bescherming bieden, met name wat de eerbiediging van de vakbondsrechten betreft; verwacht, gezien de democratische overgang en de terroristische dreiging in Tunesië, dat de DCFTA de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden, met name de vrijheid van vereniging, meningsuiting en informatie, zal versterken;

57.  verzoekt de Commissie in de tekst van de overeenkomst een mensenrechtenclausule op te nemen op grond waarvan de EU de toepassing van de overeenkomst eenzijdig kan schorsen wanneer een partij bij de overeenkomst de mensenrechten schendt;

58.  verzoekt de partijen een clausule inzake goed fiscaal bestuur op te nemen en zich hiervoor te baseren op de werkzaamheden van het platform voor goed fiscaal bestuur van de Europese Commissie, teneinde gevallen van dubbele of niet-heffing te vermijden;

59.  is verheugd dat beide partijen belang hechten aan verdieping van het op 3 maart 2014 opgerichte mobiliteitspartnerschap en vraagt om de totstandbrenging van een visumfaciliteringsovereenkomst en een overnameovereenkomst;

60.  verzoekt de Europese instellingen om in geval van daadwerkelijke of eventuele schade aan een of meer handelssectoren waarop de overeenkomst betrekking heeft, te zorgen voor passende compensatiemaatregelen;

o
o   o

61.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Conclusies 11076/15 RELEX 626 van de Raad van de Europese Unie van 20.7.2015.
(2) PB L 151 van 18.6.2015, blz. 25.
(3) PB L 151 van 21.5.2014, blz. 9.
(4) http://www.trade-sia.com/tunisia/the-study/?lang=fr.
(5) http://www.sia-trade.org/emfta.
(6) PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2.
(7) PB C 261 E van 10.9.2013, blz. 21.


Werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2014
PDF 188kWORD 82k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2014 (2015/2231(INI))
P8_TA(2016)0062A8-0020/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2014,

–  gezien artikel 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 11, 19, 41, 42 en 43 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt(1),

–  gezien zijn eerdere resoluties over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman,

–  gezien artikel 220, lid 2, tweede en derde zin, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A8-0020/2016),

A.  overwegende dat op 26 mei 2015 het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2014 officieel werd aangeboden aan de Voorzitter van het Europees Parlement en dat de ombudsman, mevrouw Emily O'Reilly, het verslag op 23 juni 2015 in Straatsburg heeft voorgelegd aan de Commissie verzoekschriften;

B.  overwegende dat Emily O'Reilly door het Europees Parlement in de plenaire vergadering van 16 december 2014 in Straatsburg als Europees ombudsman is herkozen;

C.  overwegende dat de hoofdprioriteit van de Europese Ombudsman is te zorgen dat de rechten van de burgers volledig worden geëerbiedigd en dat het recht op behoorlijk bestuur aan de hoogste normen beantwoordt, zoals verwacht wordt van de EU-instellingen, -organen en -agentschappen; overwegende dat de Ombudsman een essentiële rol speelt in het ondersteunen van de EU-instellingen om transparanter, doeltreffender en burgervriendelijker te worden, teneinde het vertrouwen van de burgers in de EU te versterken;

D.  overwegende dat volgens de Eurobarometer van mei 2015 40 % van de burgers de EU vertrouwt en 46 % de EU wantrouwt; overwegende dat de controlecapaciteit tussen de instellingen essentieel is om de tevredenheid van de Europese burgers te vergroten;

E.  overwegende dat artikel 24 VWEU bepaalt: "Iedere burger van de Unie kan zich wenden tot de overeenkomstig artikel 228 ingestelde Ombudsman";

F.  overwegende dat artikel 228 VWEU de Ombudsman in staat stelt om onderzoeken te verrichten naar gevallen van wanbeheer in de werkzaamheden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak; overwegende dat artikel 41 van het Handvest van de grondrechten bepaalt dat "eenieder (…) er recht op (heeft) dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld";

G.  overwegende dat artikel 43 van het Handvest bepaalt: "Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht zich tot de Ombudsman te wenden over gevallen van wanbeheer in het optreden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak";

H.  overwegende dat er volgens de eerste Europese Ombudsman "... sprake (is) van wanbeheer wanneer een overheidsinstantie niet handelt in overeenstemming met een regel of een beginsel waaraan zij gehouden is"(2); overwegende dat dit inhoudt dat de EU-instellingen niet alleen aan hun wettelijke verplichtingen moeten voldoen, maar zich ook dienstbaar moeten opstellen en zorgen dat de burger behoorlijk wordt bejegend en het volle genot van zijn rechten behoudt; overwegende dat het begrip "behoorlijk bestuur" als een voortdurend verbeteringsproces moet worden gezien;

I.  overwegende dat 23 072 burgers in 2014 de hulp van de Ombudsman hebben ingeroepen; overwegende dat 19 170 burgers konden worden geholpen met advies via de interactieve gids op de website; overwegende dat de Ombudsman in 2014 2 079 klachten heeft geregistreerd, en 1 823 verzoeken om informatie heeft ontvangen;

J.  overwegende dat van het totale aantal klachten dat door de Ombudsman behandeld werd, namelijk 2 163, er 736 binnen het mandaat vielen en 1 427 erbuiten;

K.  overwegende dat van de 2 163 behandelde klachten, de Ombudsman in 1 217 zaken de indiener advies verstrekte of de zaak doorverwees, dat in 621 gevallen de indiener bericht kreeg dat geen verder advies kon worden gegeven en dat in 325 gevallen een onderzoek werd geopend;

L.  overwegende dat de Ombudsman 342 onderzoeken heeft geopend, waarvan 325 naar aanleiding van een klacht en 17 op eigen initiatief waren ingesteld; overwegende dat 400 onderzoeken werden afgesloten, waarvan 13 op eigen initiatief waren ingesteld; overwegende dat van de afgesloten onderzoeken er 335 op verzoek van individuele burgers waren ingesteld, en 52 op verzoek van ondernemingen, verenigingen en andere rechtssubjecten;

M.  overwegende dat de Ombudsman 772 klachten naar leden van het Europees netwerk voor ombudsmannen doorverwees, waaronder 86 klachten die zijn doorverwezen naar de Commissie verzoekschriften, 144 naar de Commissie en 524 naar andere organen en instanties; overwegende dat de meeste onderzoeken de Commissie betroffen (59,6 %), gevolgd door de EU-agentschappen (13,7 %), EPSO (9,4 %), andere instellingen (8,5 %), de EDEO (3,8 %), het Parlement (3,5 %) en het OLAF (3,2 %);

N.  overwegende dat van de onderzoeken die door de Ombudsman afgerond werden, 21,5 % over verzoeken om informatie en toegang tot documenten ging, 19,3 % over de rol van de Commissie als hoedster van de verdragen, 19,3 % over mededinging en selectieprocedures, 16 % over institutionele en beleidsmatige aangelegenheden, 11,3 % over administratie en het ambtenarenstatuut, 8,3 % over gunning van opdrachten of subsidies en 6 % over uitvoering van contracten;

O.  overwegende dat van de afgesloten onderzoeken er 133 door de instelling opgelost werden of in een minnelijke schikking eindigden, en in 163 gevallen de Ombudsman oordeelde dat verder onderzoek niet gerechtvaardigd was;

P.  overwegende dat in 76 zaken geen wanbeheer werd vastgesteld; overwegende dat in 39 zaken wanbeheer werd geconstateerd en in 13 zaken het onderzoek op een andere manier werd afgesloten; overwegende dat in de zaken waarin wanbeheer werd geconstateerd, de Ombudsman in 27 gevallen een kritische opmerking heeft afgegeven en in 12 gevallen een ontwerpaanbeveling;

Q.  overwegende dat de duur van de meeste in 2014 afgesloten onderzoeken 3 tot 18 maanden bedroeg; overwegende dat de gemiddelde duur voor het afsluiten van een onderzoek 11 maanden was;

R.  overwegende dat de instellingen in 80 % van de gevallen ingingen op de voorstellen van de Ombudsman; overwegende dat 20 % van de voorstellen nog niet zijn gevolgd door de instellingen waaraan ze gericht zijn;

S.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften, die alleen al in 2014 2 714 verzoekschriften ontving, een belangrijk onderdeel van het institutionele functioneren van de Europese Unie vormt en het Europees Parlement dichter bij de burger brengt; overwegende dat een nauwe band tussen de Ombudsman en de Commissie verzoekschriften de democratische controle op de activiteiten van de Europese instellingen zal verbeteren;

1.  keurt het jaarverslag over het jaar 2014 goed dat door de Europese Ombudsman is voorgelegd;

2.  feliciteert Emily O'Reilly met haar herverkiezing als Europees ombudsman en met haar uitstekende werk; drukt zijn steun uit voor haar doelstelling om de EU-instellingen te ondersteunen bij hun inspanningen om de best mogelijke dienstverlening aan de burgers en inwoners van Europa te bieden; is van mening dat de nadruk van de Ombudsman op transparantie als waarborg van behoorlijk bestuur van cruciaal belang is geweest;

3.  verwelkomt en steunt ten volle dat de Ombudsman meer gebruik maakt van de bevoegdheid om op eigen initiatief strategische onderzoeken te openen; is ermee ingenomen dat binnen het bureau van de Ombudsman een coördinator voor initiatiefonderzoeken werd benoemd en dat nieuwe interne regels voor klokkenluiders werden ingevoerd; prijst de Ombudsman voor de inspanningen ter reorganisatie van het bureau, hetgeen reeds aanleiding heeft gegeven tot een aanzienlijke efficiëntiewinst; verwelkomt en steunt de vooruitziende aanpak van de Ombudsman en de invoering van de nieuwe vijfjarige strategie "Naar 2019", die voorziet in een meer strategische aanpak van de systemische kwesties en de bevordering van behoorlijk bestuur;

4.  verwelkomt de onderzoeken die de Ombudsman in 2014 heeft ingeleid, waarin de volgende belangrijke onderwerpen aan bod kwamen: transparantie binnen de EU-instellingen, transparantie bij lobbyen en klinische proeven, grondrechten, ethische kwesties, deelname van burgers aan de EU-besluitvorming, projecten en programma's met financiering van de EU en EU-mededingingsbeleid;

5.  brengt in herinnering dat de afgelopen jaren 20-30 % van de klachten transparantie betrof en dat de vaakst voorkomende problemen met transparantie te maken hebben met een weigering van de instellingen om toegang tot documenten en/of informatie te verlenen; is van mening dat transparantie en publieke toegang tot documenten, overeenkomstig artikel 15 VWEU en artikel 42 van het Handvest, een essentieel deel zijn van het stelsel van institutionele machtsverhoudingen; steunt alle initiatieven van de Commissie en de andere EU-instellingen die tot doel hebben voor iedereen een eerlijke, snelle en eenvoudige toegang tot EU-documentatie te waarborgen; neemt met waardering nota van de verbeterde transparantie als gevolg van het online openbaar register van documenten; vraagt de Ombudsman een onderzoek in te stellen naar de transparantie betreffende de tijdige toegang van het Parlement tot relevante documenten van de Commissie over de inbreuk- en EU Pilot-procedure, in het bijzonder wanneer deze verband houden met bestaande verzoekschriften; meent dat de nodige mechanismen moeten worden gezocht en ingesteld om voor een loyale interinstitutionele dialoog te zorgen;

6.  wijst erop dat nog niet alle bepalingen met betrekking tot het Verdrag van Aarhus en de daarmee samenhangende verordeningen ((EG) nr. 1367/2006 en (EG) nr. 1049/2001) daadwerkelijk worden nageleefd; meent dat er van de zijde van de Commissie nog veel ruimte voor verbetering is wat transparantie betreft, met name als het gaat om de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare informatie die aan individuele burgers en maatschappelijke organisaties wordt verstrekt wanneer zij om inzage in documenten vragen; verzoekt de Ombudsman dit op grond van het uitgebreide verzoekschrift 0134/2012 te onderzoeken teneinde eventueel wanbeheer bij de toepassing van deze verordeningen door de betrokken EU-instellingen vast te stellen en te verhelpen;

7.  neemt met instemming kennis van de onderzoeken van de Ombudsman naar "draaideurpraktijken" waarbij hooggeplaatste EU-ambtenaren betrokken zijn; merkt op dat de Ombudsman de klachten van vijf ngo's heeft onderzocht en 54 dossiers van de Commissie heeft gecontroleerd; moedigt de Ombudsman aan om te helpen bij de ontwikkeling en invoering van duidelijke en gedetailleerde criteria en handhavingsmechanismen, zodat belangenconflicten op alle niveaus van de EU-instellingen, -organen en -agentschappen vastgesteld, onderzocht en, indien mogelijk, voorkomen kunnen worden;

8.  meent dat het begrip belangenconflict verder gaat dan louter een kwestie van transparantie, en dat de Europese administratie vrij van belangenconflicten houden van primair belang is als het erom gaat een echte Europese democratie te bouwen en het vertrouwen van de Europese burger, onder ambtenaren en over de grenzen van instellingen heen te vrijwaren; raadt de Ombudsman aan bij onderzoeken rekening te houden met de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie, de OESO-richtlijnen inzake de omgang met belangenconflicten in de openbare dienst, en de specifieke aanbevelingen van Transparency International;

9.  merkt op dat de onderzoeken van de Ombudsman ertoe hebben geleid dat de Commissie documenten heeft gepubliceerd over de toetreding van Griekenland tot de eurozone, dat de Europese Centrale Bank een brief aan de Ierse regering over de financiële crisis heeft vrijgegeven, en merkt ook op dat de Europese Commissie gevolg heeft gegeven aan de aanbeveling van de Ombudsman om documenten over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid vrij te geven, zij het nadat een overeenkomst over de hervorming werd bereikt;

10.  is verheugd over de grotere openheid van de lopende TTIP-onderhandelingen sinds de Ombudsman de transparantie in deze gesprekken heeft onderzocht; merkt op dat de Raad sindsdien de richtlijnen heeft gepubliceerd die de EU momenteel gebruikt bij de onderhandelingen over het TTIP en dat de Commissie plannen heeft aangekondigd om de transparantie bij lobbyen te vergroten en de toegang tot TTIP-documenten uit te breiden; neemt nota van de bezorgdheid van de burgers over de transparantie van de TTIP-onderhandelingen;

11.  herinnert eraan dat zijn Commissie verzoekschriften tal van anonieme klachten van groepen en burgers ontvangt over het gebrek aan transparantie bij de TTIP-onderhandelingen, wat erop wijst dat de burgers op Europees niveau zeer bezorgd zijn over deze kwestie;

12.  vraagt zich af of de grote vertraging bij de besluitvorming over bepaalde wetgevingsinitiatieven in de Raad, zoals de horizontale antidiscriminatierichtlijn, die al meer dan zes jaar in de koelkast zit, of de ratificering van het Verdrag van Marrakech tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, niet onder de categorie wanbeheer valt, aangezien deze bij de betrokken burgers veel frustratie ten aanzien van de EU-instellingen creëert; vraagt de Raad, en met name de blokkeringsminderheden in de Raad, het nodige te doen om deze ondraaglijke situaties te verhelpen; stelt voor dat de Ombudsman dit in het kader van de toegekende bevoegdheden onderzoekt;

13.  is ingenomen met de grotere en noodzakelijke aandacht van de Ombudsman voor transparantie bij lobbyactiviteiten en de inspanningen voor een verplicht transparantieregister, zodat burgers te weten kunnen komen wie tracht de EU-beleidmakers te beïnvloeden; verwelkomt het onderzoek naar de samenstelling en transparantie van deskundigengroepen bij de Commissie, met name de groepen die advies uitbrengen over het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), waar de EU meer dan een derde van haar begroting aan besteedt; ondersteunt de manier waarop de Ombudsman deze groepen benadert en moedigt aan om de transparantie bij hun samenstelling te blijven controleren teneinde een evenwichtige afvaardiging, en een genderevenwicht, in de talrijke economische en niet-economische belangengroeperingen op alle beleidsgebieden te verzekeren;

14.  merkt op dat meer dan 7 000 instellingen zich vrijwillig hebben geregistreerd in het transparantieregister, waardoor dit de veelheid aan publieke en particuliere actoren weerspiegelt waarmee de Europese instellingen samenwerken; verwelkomt de steun van de Ombudsman voor het plan van vicevoorzitter Timmermans om het register verplicht te maken; verwelkomt het besluit van de Commissie van 1 december 2014 om alle leden van de Commissie en het leidinggevende personeel te verplichten om alle contacten en vergaderingen met stakeholders en lobbyisten te publiceren; is er voorstander van dat het register zo veel mogelijk informatie bevat over de personele en financiële middelen waarover lobbyorganisaties beschikken, zodat in grotere mate wordt voldaan aan de bestaande regels en bepalingen betreffende openheid en behoorlijk bestuur in de EU-instellingen;

15.  moedigt de Ombudsman aan om waakzaam en vastbesloten te blijven, en de Commissie te blijven aansporen om te zorgen voor volledige transparantie met betrekking tot de leden van alle deskundigengroepen en hun vergaderingen, de technologieplatforms en de agentschappen; herinnert aan de voorwaarden die het in 2012 heeft gesteld toen het de bevriezing van de begrotingsmiddelen voor deskundigengroepen ophief;

16.  merkt op dat de Ombudsman in 2014 een sleutelrol heeft gespeeld op het gebied van datatransparantie bij klinische proeven door te helpen het proactieve transparantiebeleid van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) vorm te geven; merkt op dat het EMA in oktober 2014 beslist heeft zijn verslagen over klinische studies proactief te publiceren; moedigt de Ombudsman aan om toezicht te blijven houden op hoe het EMA data van klinische proeven beschikbaar maakt en om te verzekeren dat het aan de hoogste normen voor transparantie voldoet;

17.  eist dat de lidstaten meer ijver aan de dag leggen bij hun verplichte samenwerking met de Ombudsman;

18.  roept de Ombudsman op om een grotere transparantie bij klinische proeven te blijven bevorderen, in het bijzonder in de kwaliteitsbeoordeling van de resultaten van het Europees Geneesmiddelenbureau; brengt in herinnering dat deze beoordeling gebaseerd moet zijn op de toegevoegde waarde van innovatieve geneesmiddelen en de werkelijke kostprijs van het onderzoek, teneinde prijsbepalings- en financieringsmodellen voor de lidstaten mogelijk te maken;

19.  verzoekt de Ombudsman om, binnen de toegekende bevoegdheden, verdere steun te verlenen aan het initiatief om voor meer transparantie bij onderzoek en ontwikkeling te zorgen, zodat de toegang tot gezondheidszorg gegarandeerd is;

20.  verwelkomt de nieuwe EU-verordening betreffende klinische proeven die bepaalt dat informatie over klinische proeven beschikbaar moet worden gemaakt; merkt op dat de "International Right to Know Day" van de Ombudsman in 2014 gewijd was aan datatransparantie bij klinische proeven;

21.  is verheugd dat de Ombudsman een onderzoek heeft geopend naar de bescherming van grondrechten bij alle toepassingen van het EU-cohesiebeleid, dat ingevoerd werd om groei en jobs te creëren, klimaatverandering en energie-afhankelijkheid te bestrijden, en armoede en sociale uitsluiting te verminderen;

22.  merkt op dat Horizon 2020 het op twee na grootste pakket van begrotingsinvesteringen is, na het GLB en de Structuurfondsen, met een budget van bijna 80 000 miljoen EUR, en dat het zeer belangrijk is voor de toekomstige economische en sociale ontwikkeling; roept de Ombudsman op te blijven waarborgen dat het volledige proces van analyse en toekenning van projecten in het kader van Horizon 2020 op transparante wijze verloopt;

23.  verzoekt Frontex om het welzijn van repatrianten tijdens terugvluchten te respecteren en zijn gedragscode voor gezamenlijke terugkeeroperaties correct in uitvoering te brengen; is verheugd over de oproep van de Ombudsman aan Frontex om een mechanisme in te stellen voor individuele klachten wegens mogelijke schendingen van grondrechten; nodigt de Ombudsman uit om in de huidige context van het groeiende aantal vluchtelingen aan de grenzen van de EU dit thema verder te onderzoeken;

24.  is ingenomen met het onderzoek dat de Ombudsman verricht heeft om na te gaan of de EU-instellingen voldoen aan de verplichting om interne regels betreffende klokkenluiders in te voeren; brengt de negen EU-instellingen die door de Ombudsman werden bevraagd, waaronder de Commissie, het Parlement en de Raad, in herinnering dat zij de Ombudsman nog in kennis moeten stellen van de regels die zij hebben ingevoerd of zullen invoeren;

25.  prijst de Ombudsman voor het onderzoek naar het recht van burgers om deel te nemen aan het EU-besluitvormingsproces en in het bijzonder naar het functioneren van het Europees burgerinitiatief (EBI); merkt op dat de Ombudsman in 2014 organisatoren van het EBI, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden om feedback vroeg om het EBI nog te verbeteren; stelt met bezorgdheid vast dat de vertegenwoordigers van verzoekende organisaties om meer harmonisatie en om verbetering van de administratieve methoden voor het verzamelen en vastleggen van handtekeningen vragen; verwacht verdere suggesties voor verbetering, met name over de technische beperkingen en de beperkingen in verband met gegevensbescherming bij het verzamelen van handtekeningen; verzoekt de Ombudsman ervaringen te delen en bij te dragen tot de herziening van de EBI-verordening;

26.  is verheugd dat de EU-instellingen de aanbevelingen van de Ombudsman voor 80 % hebben nageleefd; is bezorgd over de blijvende 20 % niet-naleving; is zich ervan bewust dat de suggesties van de Ombudsman juridisch niet bindend zijn; verzoekt de instellingen, organen en agentschappen om snel, doeltreffend en verantwoord te reageren op de kritische opmerkingen en ontwerpaanbevelingen van de Ombudsman; is er voorstander van dat de Ombudsman in de toekomst binnen de toegekende bevoegdheden onderzoekt waar in de uitvoering van de EU-begroting eventueel te weinig transparantie is, indien nodig in samenwerking met de Europese Rekenkamer, OLAF, en de Commissie begrotingscontrole van het Parlement;

27.  herinnert eraan dat de Ombudsman eveneens de capaciteit en derhalve de plicht heeft om het Parlement te controleren in het kader van het streven naar goed bestuur voor burgers van de EU;

28.  prijst de Ombudsman om het initiatief in de aanloop naar de Europese verkiezingen om een interactief evenement "Your wish list for Europe" te organiseren teneinde de burgers bij te besluitvorming te betrekken;

29.  moedigt de Ombudsman aan om een Europees netwerk voor ombudsmannen te blijven stimuleren om de EU-burgers op een betere manier te kunnen informeren over de verdeling van de bevoegdheden tussen de Europese Ombudsman, nationale en regionale ombudsmannen en de Commissie verzoekschriften van het Parlement; erkent de belangrijke bijdrage van het netwerk bij het bevorderen van de uitwisseling van best practices en informatie over de taken en bevoegdheden van de leden; merkt op dat 59,3 % van de in 2014 verwerkte klachten over een bevoegdheid van een lidstaat van het netwerk ging; vraagt zijn Commissie verzoekschriften een actiever lid van het netwerk te zijn en nauwer te gaan samenwerken met het netwerk rond gemeenschappelijk beleid dat binnen de werkzaamheden van de EU valt; merkt op dat de Ombudsman in 2014 86 klachten aan deze commissie heeft doorgegeven;

30.  moedigt de Ombudsman aan om in samenwerking met de Rekenkamer een onderzoek te voeren naar de programma's en projecten die door de Europese Unie worden gefinancierd, en met name naar de financiering van projecten die verschillen in ontwikkeling moeten verkleinen;

31.  is het met de Ombudsman eens dat de EU-instellingen er moeten voor zorgen dat hun diensten toegankelijk zijn voor personen met een handicap en dat deze personen toegang tot informatie en communicatiemiddelen moeten hebben; roept de instellingen op om te verzekeren dat de werkplekken openstaan voor personen met een handicap en inclusief en toegankelijk zijn, zodat personen met een handicap daadwerkelijk ten volle kunnen deelnemen aan het politieke en publieke leven;

32.  vraagt dat de jaarlijkse begroting van de Ombudsman wordt verhoogd;

33.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ombudsmannen of soortgelijke organen in de lidstaten.

(1) PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15.
(2) "De Europese Ombudsman – Jaarverslag 1999" (PB C 260 van 11.9.2000, blz. 1).


Jaarverslag 2014 van de Europese Centrale Bank
PDF 186kWORD 83k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over het jaarverslag 2014 van de Europese Centrale Bank (2015/2115(INI))
P8_TA(2016)0063A8-0012/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag 2014 van de Europese Centrale Bank,

–  gezien artikel 284, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de uitspraak van het HvJ in zaak C-62/14 van 16 juni 2015,

–  gezien de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 15,

–  gezien artikel 132, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0012/2016),

A.  overwegende dat volgens de laatste najaarsprognoses van de Commissie het economisch herstel in de eurozone naar verwachting zal aantrekken, met een voorspelde toename van de groei van het bbp met 1,4 % in 2015, 1,7 % in 2016 en 1,8 % in 2017; overwegende dat de fundamenten voor groei kwetsbaar zijn; overwegende dat een krachtige politieke toezegging met betrekking tot de tenuitvoerlegging van duurzame en in sociaal opzicht evenwichtige structurele hervormingen van essentieel belang is om de economische groei te bevorderen;

B.  overwegende dat volgens dezelfde prognoses de werkloosheid in de eurozone waarschijnlijk licht zal afnemen, van 11,6% aan het eind van 2014 naar 10,5 % aan het eind van 2016; overwegende dat de werkloosheidspercentages van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen, van 6,4 % in Duitsland tot 26,6 % in Griekenland; overwegende dat de werkloosheidspercentages in veel lidstaten alarmerend hoog blijven, waar met name jongeren en langdurig werklozen door worden getroffen;

C.  overwegende dat, opnieuw volgende dezelfde prognoses, de situatie van de overheidsfinanciën in de eurozone een verbetering zou moeten gaan vertonen in de vorm van een kleiner begrotingstekort (van 2,4 % in 2014 naar 1,7 % in 2016) en een kleinere staatsschuld (van 94 % aan het eind van 2014 naar 92,5 % aan het eind van 2016);

D.  overwegende dat lage energieprijzen weliswaar negatieve gevolgen voor de inflatieprognoses hebben, maar ook tot economisch herstel zouden kunnen bijdragen;

E.  overwegende dat deze processen vooral worden bevorderd door particuliere consumptie, export en externe factoren zoals lage energieprijzen voor met name ruwe olie, terwijl de particuliere investeringen in de eurozone slechts gestaag toenemen en nog steeds op een niveau liggen dat flink lager is dan dat van voor het begin van de crisis en het relatieve aandeel van de investeringen in het bbp al decennia lang geleidelijk afneemt;

F.  overwegende dat volgens de ECB-verwachtingen van september 2015 de gemiddelde inflatie in de eurozone, na in de eerste helft van 2015 bijna op nul te zijn gebleven, naar verwachting zal oplopen naar 1,1 % in 2016 en 1,7 % in 2017;

G.  overwegende dat artikel 127, lid 2, VWEU het Europees Stelsel van Centrale Banken opdraagt "een goede werking van het betalingsverkeer" te bevorderen;

H.  overwegende dat de ECB haar belangrijkste herfinancieringsrentevoeten in 2014 tot de effectieve ondergrens heeft verlaagd en haar depositorentevoet op -0,20 % heeft gesteld; overwegende dat de lagere reële rentevoeten zich niet wezenlijk hebben vertaald in een hogere kredietverlening aan gezinnen of bedrijven, met name kmo's, waardoor de ECB zich genoodzaakt zag onconventionele monetairebeleidsmaatregelen te nemen;

I.  overwegende dat de Europese Centrale Bank tot op heden in haar toezichtfunctie niet altijd voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel;

J.  overwegende dat kmo's de ruggengraat van de Europese economie vormen en dat het banksysteem cruciaal is voor hun concurrentievermogen en hun groei; overwegende dat het versoepelen van de kredietstromen voor micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen 's (mkmo´s) van essentieel belang is, aangezien zij 99 % van alle ondernemingen in de Unie uitmaken en goed zijn voor 80 % van alle banen, en zij derhalve een sleutelrol vervullen bij het genereren van groei, het scheppen van banen en het terugdringen van de sociale verschillen; overwegende dat de banken langzaam aan weer meer leningen verstrekken;

K.  overwegende dat de ECB in 2014 een aantal gerichte langetermijnherfinancieringsoperaties (TLTRO's) en programma's voor het opkopen van speciaal geselecteerde activa van de particuliere sector heeft geïnitieerd, die bedoeld waren om de verstrekking van leningen aan de reële economie aan te zwengelen;

L.  overwegende dat de ECB op 22 januari 2015 een uitgebreid programma voor de aankoop van activa (APP) ten belope van 1,1 biljoen EUR heeft gelanceerd met een verwachte looptijd tot september 2016 en in ieder geval tot er sprake is van een duurzame aanpassing in de ontwikkeling van de inflatie;

M.  overwegende dat de ECB door het programma voor de aankoop van activa aanzienlijke risico's in haar balans heeft opgenomen;

N.  overwegende dat het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, de eerste pijler van de bankenunie, op 4 november 2014 volledig operationeel werd met de overdracht aan de ECB van het directe toezicht op de 122 grootste banken van de eurozone; overwegende dat parallel daaraan een alomvattende beoordeling, bestaande uit een evaluatie van de kwaliteit van de activa en stresstests, van deze belangrijke banken is uitgevoerd en op 26 oktober 2014 is afgerond; overwegende dat het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM), de tweede pijler van de bankenunie, aan het begin van 2015 operationeel werd, terwijl het algemeen depositogarantiestelsel, de derde pijler van de bankenunie, nog niet tot stand is gebracht;

1.  brengt in herinnering dat het in geografisch opzicht ongelijke en bescheiden herstel dat voor de komende jaren in de eurozone wordt verwacht zal moeten worden versterkt en dat de potentiële economische groei zal moeten worden vergroot om de hoge werkloosheidscijfers in veel landen van de eurozone omlaag te brengen en om de schuldenlast te reduceren; onderstreept dat veel lidstaten te kampen hebben met vergelijkbare macro-economische uitdagingen; onderstreept dat de voorwaarden voor zowel publieke, als private investeringen voor groei en banen moeten worden verbeterd, en dringt aan op meer inspanningen gericht op het waarborgen van financiering voor de reële economie; is van oordeel dat de lidstaten serieus werk moeten maken van de tenuitvoerlegging van duurzame en in sociaal opzicht evenwichtige structurele hervormingen;

2.  betreurt de bestaande, zij het gestaag afnemende verschillen in de financiering die wordt toegekend aan kmo's enerzijds en grotere bedrijven anderzijds, tussen de rentetarieven voor kleine en grote leningen, en tussen de kredietvoorwaarden voor kmo´s in verschillende landen van de eurozone, maar erkent dat er grenzen zijn aan wat in dit opzicht met monetair beleid kan worden bereikt; wijst in dit verband op de rol van spaarbanken en coöperatieve banken, en benadrukt dat in het regelgevingskader rekening moet worden gehouden met hun bijzondere operationele beginselen en specifieke missie en dat toezichthoudende autoriteiten deze in acht moeten nemen en in hun praktijken en benaderingen moeten integreren;

3.  onderstreept dat, hoewel de ECB zich voor handhaving van gunstige financieringsvoorwaarden blijft inzetten, de particuliere en overheidsinvesteringen in de eurozone flink achterblijven bij de desbetreffende niveaus van voor de crisis; verwelkomt in dit verband de oprichting van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), alsook het plan van de Commissie voor de totstandbrenging van een daadwerkelijke kapitaalmarktenunie, die voor diversifiëring van de financieringsbronnen voor de economie van de EU moeten zorgen, grensoverschrijdende investeringen moeten aanzwengelen en het bedrijfsleven, en in het bijzonder kmo's, gemakkelijker toegang tot financiering moeten geven;

4.  neemt er kennis van dat de ECB, in reactie op een ingewikkeld klimaat van onhoudbare overheidsschulden, dalende inflatie, teruglopende kredietverstrekking en geringe economische groei, en met rentevoeten dicht bij de ondergrens, haar toevlucht heeft genomen tot onconventionele monetairebeleidsinstrumenten;

5.  neemt kennis van het positieve doch bescheiden effect van het programma voor de aankoop van activa (APP) op gelddynamica en de kredietdynamica, in die zin dat leningen aan het bedrijfsleven nog onvoldoende worden verstrekt, maar dat hierbij wel sprake is van een geleidelijke versoepeling van de kredietnormen, een steeds verdere versoepeling van de leningvoorwaarden en -condities, een afname van het aantal afgewezen aanvragen voor leningen en een toename van het aantal aanvragen voor leningen, en een geleidelijke toename van de particuliere investeringen in het eerste kwartaal van 2015, waarbij nog steeds sprake is van aanzienlijke verschillen tussen de economieën van de eurozone; wijst er voorts op dat de prognoses ten aanzien van de inflatie op de middellange termijn sinds de start van het APP een stijgende tendens laten zien, waarbij geleidelijk wordt opgeschoven in de richting van het doel van 2 %, terwijl het gevaar van deflatie mogelijkerwijs is afgenomen; verzoekt de ECB het APP, indien mogelijk, toe te passen op alle lidstaten, en geen onderscheid te maken, met inachtneming van de regels waaraan zij is gehouden;

6.  verwacht van de ECB dat zij een bijdrage levert aan het algemene economische beleid in de Unie, alsmede aan de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan, overeenkomstig artikel 282 VWEU, mits haar hoofdtaken inzake prijsstabiliteit niet in gevaar komen;

7.  onderstreept dat de bijdrage van de ECB onder meer inspanningen omvat die gericht zijn op de verstrekking van meer leningen tegen lage rentetarieven en het faciliteren van economisch herstel wat betreft banen, groei en stabiliteit;

8.  is bezorgd over de mogelijke onbedoelde gevolgen en langetermijneffecten van de onconventionele monetairebeleidsinstrumenten van de ECB; realiseert zich dat het afbouwen van deze maatregelen complex zal zijn en zorgvuldig moet worden voorbereid om onbedoelde marktverstoringen te voorkomen, met name wat betreft het deugdelijke en ordelijke verloop en de timing ervan; verzoekt de ECB de risico's die met haar opkoopprogramma's gepaard gaan zorgvuldig te analyseren; is ervan overtuigd dat monetairebeleidsmaatregelen de in veel lidstaten voorkomende begrotings- en economische problemen niet kunnen oplossen, en geen vervanging kunnen vormen voor de noodzakelijke duurzame en in sociaal opzicht evenwichtige structurele hervormingen, begrotingsconsolidatie en gerichte investeringen;

9.  is op zijn hoede met betrekking tot de potentiële risico’s voor de financiële stabiliteit van de aanhoudend lage rentetarieven in bepaalde lidstaten, die een negatief effect zouden kunnen hebben op levensverzekerings- en pensioenplannen; onderkent dat langetermijnrentetarieven een weerspiegeling van onderliggende macro-economische omstandigheden en monetaire beleidskeuzen vormen;

10.  verzoekt de Commissie – tegen de achtergrond van de opmerking in het jaarverslag van de ECB dat gezien de geleidelijke toename in de afgelopen decennia van de waarde van de niet-bancaire kredietbemiddeling tot 22 biljoen euro aan activa verdere initiatieven nodig zijn voor het in kaart brengen en beoordelen van onvolkomenheden bij het in omvang toenemende schaduwbankieren – voorstellen te doen voor het verbeteren van het macroprudentieel toezicht en voor beleidsinstrumenten voor het beperken van de risico's van het schaduwbankieren;

11.  is ingenomen met het feit dat de ECB in augustus 2012 plechtig heeft beloofd "alles te zullen doen" om de euro te verdedigen;

12.  concludeert dat het programma voor de aankoop van openbare en particuliere schuldtitels op de secundaire markt doeltreffender zou zijn;

13.  wijst op de zorgen die zijn geuit in het arrest van het Europees Hof van Justitie van 16 juni 2015 in zaak C-62/14, waarin wordt gesteld dat de ECB bij het aankopen van staatsobligaties op secundaire markten mogelijk is blootgesteld aan een groot risico van verliezen, alsook aan het risico van een schuldverlaging; wijst erop dat in hetzelfde arrest wordt verduidelijkt dat dit niets afdoet aan de conclusie dat de ECB gerechtigd is om staatsobligaties op secundaire markten op te kopen en dat dergelijke aankopen geen inbreuk vormen op het verbod op monetaire financiering van lidstaten;

14.  onderstreept dat de hoge en uiteenlopende niveaus van publieke en private schulden in sommige lidstaten, naast de vooralsnog onopgeloste structurele tekortkomingen in de banksector, een belemmering vormen voor de correcte omzetting van monetair beleid en dat de onconventionele monetairebeleidsmaatregelen van de ECB alleen deze situatie niet kunnen veranderen;

15.  verzoekt de leden van de eurozone die aan een macro-economisch aanpassingsprogramma deelnemen met klem uitvoering te geven aan artikel 7, lid 9, van Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 en hun overheidsfinanciën aan een alomvattende controle te onderwerpen, teneinde onder andere te achterhalen wat de redenen zijn dat zij zulke buitensporig hoge schulden hebben, alsook om de vinger te leggen op eventuele onregelmatigheden; benadrukt dat deze controle ten doel moet hebben om een beter inzicht te krijgen in de fouten die in het verleden zijn gemaakt, en niet om een ad-hocproces voor schuldherstructurering op te starten waardoor bepaalde lidstaten weer in een schuldencrisis terecht kunnen komen;

16.  benadrukt dat de regels van het bestaande kader voor economische governance naar behoren moeten worden geëerbiedigd en gehandhaafd, zonder onderscheid te maken tussen grote en kleine lidstaten; wijst er nogmaals op dat inachtneming van de doelstelling om op de middellange termijn te komen tot begortingssituaties van nabij evenwicht of in overschot na correctie voor conjunctuurschommelingen en ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen, lidstaten in staat zal stellen normale conjunctuurschommelingen op te vangen en het overheidstekort toch binnen de referentiewaarde van 3 % van het bbp te houden; is van mening dat alle bestaande instrumenten binnen het versterkte SGP moeten worden aangepast om beter in staat te zijn stabiliteit en groei te waarborgen;

17.  bevestigt zijn steun voor eerbiediging van de onafhankelijkheid van de ECB bij de tenuitvoerlegging van monetair beleid, zoals verankerd in de Verdragen; is van oordeel dat de onafhankelijkheid van centrale banken cruciaal is voor verwezenlijking van de doelstelling om de prijsstabiliteit te handhaven; benadrukt dat alle regeringen en nationale overheidsinstanties zich derhalve dienen te onthouden van verzoeken aan de ECB om specifieke maatregelen te nemen;

18.  herinnert eraan dat in artikel 127 VWEU wordt bepaald dat de ECB, onverminderd de primaire doelstelling van handhaving van de prijsstabiliteit, het algemene economische beleid van de Unie ondersteunt, en dat dit verder wordt gespecificeerd in artikel 282 VWEU;

19.  vestigt de aandacht op artikel 123 VWEU, op artikel 21 van het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en op artikel 7 van Verordening (EG) nr. 3603/93 van de Raad van 13 december 1993 op grond waarvan de rechtstreekse aankoop door de nationale centrale banken of de ECB van door EU- of nationale overheden of overheidsinstanties uitgegeven schuldinstrumenten is verboden; herinnert er echter aan dat dergelijke aankopen op secundaire markten wel zijn toegestaan;

20.  is verheugd over de poging van de ECB om de inflatie te laten stijgen tot onder, maar dichtbij 2 %, aangezien dit ook kan bijdragen tot het welslagen van andere EU-beleidsmaatregelen en tot versteviging van het concurrentievermogen, de economische groei en banen in Europa, indien dit gepaard gaat met gerichte investeringen, ambitieuze en in sociaal opzicht evenwichtige structurele hervormingen en begrotingsconsolidatie;

21.  is verheugd dat de heeft ECB besloten de beknopte notulen van haar vergaderingen openbaar te maken en hoopt dat er aanvullende stappen zullen worden genomen om de transparantie en de communicatie verder te verbeteren; is van mening dat nog meer vooruitgang kan worden geboekt, vooral op het vlak van het GTM;

22.  is ingenomen met de inmiddels veralgemeende tendens van grote centrale banken om monetaire besluiten onmiddellijk nadat ze zijn genomen in het openbaar toe te lichten, een praktijk die door de ECB werd geïnitieerd; is voorts tevreden over de publicatie van duidelijkere en transparantere procedures met betrekking tot de European Liquidity Assistance-faciliteit (ELA) voor solvente financiële instellingen (voornamelijk nationale banken) die met tijdelijke liquiditeitsproblemen worden geconfronteerd;

23.  herinnert aan zijn verzoek aan de ECB om in haar jaarverslag feedback te geven met betrekking tot hetgeen het Europees Parlement in zijn jaarlijkse verslagen aan de orde stelt; is van mening dat het nuttig zou zijn als de ECB niet alleen de monetaire en financiële voorwaarden zou beoordelen, maar in haar verklaring na de maandelijkse vergadering van haar raad van bestuur eveneens een beoordeling zou geven van de omvang van de output-gaps in de hele eurozone;

24.  herinnert eraan dat de driemaandelijkse monetaire dialoog belangrijk is voor de transparantie van het monetair beleid naar het Parlement en het brede publiek toe; is verheugd over de praktijk waarbij vertegenwoordigers van de ECB nauwkeurig en precies antwoorden op de vragen van de leden van het Europees Parlement; is eveneens ingenomen met de praktijk van de ECB om antwoorden schriftelijk aan te vullen wanneer de tijdens de discussies gegeven antwoorden niet volledig bevredigend en/of compleet bleken te zijn;

25.  onderstreept dat de toezichthoudende rol van de ECB en haar mandaat ten aanzien van het monetair beleid duidelijk van elkaar moeten worden gescheiden en dat de combinatie van beide functies niet mag leiden tot belangenverstrengeling voor de ECB; herinnert in dit verband aan het leidende beginsel dat het instrument voor beleidsvorming, op monetair dan wel toezichthoudend vlak, gekozen moet worden naargelang het beoogde doel en de kwestie waarvan sprake is;

26.  onderstreept het belang van democratische verantwoordingsplicht daar waar het gaat om de nieuwe taken van de ECB op het vlak van toezicht, alsook ten aanzien van haar adviserende rol in programma's van de Trojka en de Quadriga;

27.  onderstreept het belang van onafhankelijkheid van het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) en roept de ECB op erover na te denken hoe de onafhankelijkheid van dit comité kan worden vergroot;

28.  roept de Europese Centrale Bank op het voorstel over de oprichting van een algemene databank inzake kredietrisico (Analytical Credit Dataset, AnaCredit) nogmaals grondig te herzien en daarbij in het bijzonder rekening te houden met het evenredigheidsbeginsel en te letten op adequate drempelwaarden, zodat de administratieve belasting voor met name kleinere instellingen gering blijft;

29.  is ingenomen met de door Mario Draghi tijdens de monetaire dialoog van 23 september 2015 uitgesproken bereidheid om "het Europees Parlement op de hoogte te stellen van de door de ECB ingenomen standpunten" binnen organen als de Raad voor financiële stabiliteit of het Bazels Comité voor bankentoezicht;

30.  herinnert eraan dat de rol van de ECB er onder meer in bestaat de financiële stabiliteit te beschermen en dus ook voldoende liquiditeit te waarborgen om bankruns op solvabele openbare banken die zijn aangesloten bij het netwerk van het Eurosysteem te voorkomen;

31.  herinnert eraan dat de rol van de ECB in de Trojka en de Quadriga is vastgelegd in het twopack (Artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013); neemt kennis van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in zaak C-62/14 van 16 juni 2015 en dringt er bij de ECB op aan deze bij haar handelingen in aanmerking te nemen; dringt er bij de ECB op aan haar onafhankelijkheid van het proces van politieke besluitvorming opnieuw te beoordelen en, indien nodig, verder te vergroten;

32.  verzoekt om een grondige beoordeling van de werkwijze van de Trojka en van de betrokkenheid van de ECB bij de Trojka en de Quadriga, teneinde de verantwoordelijkheden te verduidelijken en te zorgen voor meer democratische verantwoording bij de vaststelling en uitvoering van bijstandsprogramma's;

33.  herinnert aan het verslag van het Parlement van 28 februari 2014 over het onderzoek naar de rol en de werking van de Trojka, waarin het volgende Parlement wordt gevraagd voort te bouwen op de inhoud van het verslag in kwestie, de belangrijkste bevindingen van follow-up te voorzien en verder onderzoek te verrichten;

34.  verzoekt de lidstaten, de Raad en de ECB al het mogelijke te doen om genderevenwicht te bewerkstelligen binnen de besluitvormingsorganen van de ECB en hieraan meer aandacht te besteden bij de vervanging van de leden van deze organen, met name die van de raad van bestuur en de directie;

35.  wijst erop dat de Commissie op 24 november 2015 een depositogarantiestelsel (DGS) voor banktegoeden in de gehele eurozone heeft voorgesteld;

36.  is ingenomen met het project van de kapitaalmarktenunie en de potentie die zij biedt om financieringskanalen opnieuw in evenwicht te brengen, niet door financieringsmiddelen te verminderen of op het huidige niveau te handhaven, maar veeleer door deze middelen te verhogen en te diversifiëren, waarmee de buitensporige afhankelijkheid van de economieën van de eurozone van het bankenstelsel wordt verminderd en een essentiële schokbreker voor de monetaire unie wordt gecreëerd; waarschuwt er echter voor dat de kapitaalmarktunie het op de reële economie gerichte relatiebankieren niet mag ontmoedigen, aangezien dit de meest passende vorm van financiering voor kleinere bedrijven is;

37.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Europese Centrale Bank.


Opening van onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met Australië en Nieuw-Zeeland
PDF 175kWORD 71k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over de opening van onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met Australië en Nieuw-Zeeland (2015/2932(RSP))
P8_TA(2016)0064B8-0250/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld "Handel voor iedereen - Naar een meer verantwoordelijk handels- en investeringsbeleid" (COM(2015)0497),

–  gezien de gezamenlijke verklaringen van de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker en de voorzitter van de Europese Raad, Donald Tusk, met premier Key van Nieuw-Zeeland van 29 oktober 2015 en met premier Turnbull van Australië van 15 november 2015,

–  gezien het partnerschapskader EU-Australië van 29 oktober 2008 en de gezamenlijke verklaring van de EU en Nieuw Zeeland van 21 september 2007 over betrekkingen en samenwerking,

–  gezien andere bilaterale overeenkomsten tussen de EU en Australië, met name de overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen en de overeenkomst inzake de handel in wijn,

–  gezien andere bilaterale overeenkomsten tussen de EU en Nieuw-Zeeland, met name de overeenkomst inzake sanitaire maatregelen voor de handel in levende dieren en dierlijke producten en de overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling,

–  gezien zijn eerdere resoluties en met name zijn standpunt van 12 september 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Australië tot wijziging van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning(1) en die van 12 september 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland tot wijziging van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning(2),

–  gezien het communiqué naar aanleiding van de G20-vergadering van de staatshoofden en regeringsleiders in Brisbane van 15-16 november 2014,

–  gezien de gemeenschappelijke verklaring van 22 april 2015 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de minister van Buitenlandse Zaken van Australië getiteld "Towards a closer EU-Australia Partnership" en de gemeenschappelijke verklaring van 25 maart 2014 van de voorzitters Van Rompuy en Barroso en premier Key over verdieping van de betrekkingen tussen Nieuw-Zeeland en de Europese Unie,

–  gezien de kwetsbaarheid van bepaalde landbouwsectoren in deze onderhandelingen,

–  gezien het grote aantal overeenkomsten waarover momenteel al tussen de EU en haar belangrijkste handelspartners wordt onderhandeld,

–  gezien artikel 207, lid 3, en artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de vraag aan de Commissie over de opening van onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met Australië en Nieuw-Zeeland (O-000154/2015 – B8‑0101/2016),

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Australië en Nieuw-Zeeland tot de oudste en meest naaste partners van de EU behoren, gemeenschappelijke waarden delen en zich toeleggen op de bevordering van welvaart en veiligheid wereldwijd binnen een op regels gebaseerd systeem;

B.  overwegende dat de EU, Australië en Nieuw-Zeeland de handen ineenslaan bij het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen op zeer uiteenlopende gebieden, en samenwerken binnen een aantal internationale fora;

C.  overwegende dat de EU en Nieuw-Zeeland partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, en Australië zich in het toetredingsproces bevindt;

D.  overwegende dat de EU, Australië en Nieuw-Zeeland plurilaterale onderhandelingen voeren om de handel in groene goederen (de overeenkomst inzake milieugoederen) en de handel in diensten (TiSA) verder te liberaliseren;

E.  overwegende dat Australië en Nieuw-Zeeland beide partij zijn bij de onlangs afgesloten onderhandelingen over een trans-Pacifische partnerschapsovereenkomst (TTP) en bij de lopende onderhandelingen over een regionaal alomvattend economisch partnerschap (RCEP) in Oost-Azië, waaraan ook de belangrijkste handelspartners van Australië en Nieuw-Zeeland deelnemen;

F.  overwegende dat Australië en Nieuw-Zeeland twee van slechts zes WTO-landen zijn die geen preferentiële toegang hebben tot de EU-markt en daarover ook niet in onderhandeling zijn;

G.  overwegende dat Australië en Nieuw-Zeeland twee landen zijn waar de rechtsstaat ten volle wordt geëerbiedigd en waar zowel het milieu als de mensenrechten en sociale en arbeidsrechten terdege worden beschermd;

H.  overwegende dat de sluiting van vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en Australië en tussen de EU en Nieuw-Zeeland met het oog op een verdere verdieping van de handels- en investeringsbetrekkingen met deze landen, niet had kunnen worden overwogen indien deze overeenkomsten afbreuk zouden doen aan het recht van partijen om sociale, milieu- en arbeidsnormen in te voeren, te handhaven of te verscherpen;

I.  overwegende dat de EU op 30 juli 2014 de onderhandelingen over de Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland op het gebied van betrekkingen en samenwerking heeft afgerond, en op 22 april 2015 die over de kaderovereenkomst tussen de EU en Australië;

J.  overwegende dat de EU de op twee na belangrijkste handelspartner is voor zowel Australië als Nieuw-Zeeland, die respectievelijk de 22e en 55e handelspartners zijn van de EU (2014);

K.  overwegende dat Nieuw-Zeeland een van de weinige landen is die volgens de Europese Commissie een passend niveau biedt voor de bescherming van persoonsgegevens;

L.  meent dat de sluiting van moderne, ambitieuze, evenwichtige en brede overeenkomsten de economische betrekkingen naar een hoger niveau zou tillen;

M.  overwegende dat het Parlement moet beslissen of het zijn goedkeuring hecht aan de mogelijke vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en Australië en tussen de EU en Nieuw-Zeeland;

1.  onderstreept dat de verdieping van de betrekkingen tussen de EU en de regio Azië/Stille Oceaan belangrijk is voor economische groei binnen Europa en benadrukt dat dit tot uiting moet komen in het handelsbeleid van de Europese Unie; erkent dat Australië en Nieuw-Zeeland een sleutelrol spelen in deze strategie en dat bredere en nauwere handelsbetrekkingen met deze partners tot deze doelstelling kunnen bijdragen;

2.  prijst zowel Australië als Nieuw-Zeeland voor hun krachtige en consistente inzet voor de multilaterale handelsagenda;

3.  is van oordeel dat het volledige potentieel van de bilaterale en regionale samenwerkingsstrategieën van de Unie enkel kan worden benut door kwalitatief hoogwaardige vrijhandelsovereenkomsten te sluiten met zowel Australië als Nieuw-Zeeland, in een geest van wederkerigheid en wederzijds voordeel, zonder daarbij afbreuk te doen aan de middelen en inspanningen voor multilaterale vooruitgang of de tenuitvoerlegging van eerder gesloten multilaterale en bilaterale overeenkomsten;

4.  is van oordeel dat de onderhandelingen over twee afzonderlijke, moderne, ambitieuze, evenwichtige en alomvattende vrijhandelsovereenkomsten met Australië en Nieuw-Zeeland, overeenkomstig de specifieke kenmerken van deze economieën, een pragmatische stap zijn in de verdieping van de bilaterale partnerschappen, zorgen voor een verdere versterking van reeds lang bestaande bilaterale handels- en investeringsbetrekkingen, en tegenwicht helpen bieden aan de mogelijk afleidende effecten van de onlangs gesloten trans-Pacifische partnerschapsovereenkomst; meent dat het resultaat van de onderhandelingen model kan staan voor toekomstige vrijhandelsovereenkomsten;

5.  verzoekt de Commissie tijdens het verkennend onderzoek een grondige analyse te maken van alle aanvullende kansen voor markttoegang die de mogelijke vrijhandelsovereenkomsten met Australië en Nieuw-Zeeland zouden bieden voor Europese marktdeelnemers, met name kmo's, en deze af te wegen tegen eventuele defensieve belangen gezien het feit dat zowel Australië als Nieuw-Zeeland al een relatief open markt en naar internationale maatstaven zeer lage tarieven hebben;

6.  onderstreept dat investeringen, handel in goederen en diensten (voortbordurend op de recente aanbevelingen van het Europees Parlement op het gebied van het behoud van beleidsruimte en kwetsbare sectoren), e-handel, openbare aanbestedingen, energie, overheidsbedrijven, concurrentie, corruptiebestrijding, regelgevende kwesties zoals belemmeringen op sanitair en fytosanitair gebied, technologisch onderzoek, en met name de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen, op zinvolle wijze aan bod moeten komen in ambitieuze overeenkomsten tussen de drie geavanceerde economieën; benadrukt dat dergelijke overeenkomsten gunstig kunnen zijn voor de governance van de wereldeconomie door intensievere convergentie en samenwerking op het vlak van internationale normen, zonder afbreuk te doen aan consumentenbescherming (bijv. voedselveiligheid), milieubescherming (bijv. diergezondheid en dierwelzijn en de gezondheid van planten), arbeids- of sociale bescherming;

7.  onderstreept dat de potentiële overeenkomsten, in een apart hoofdstuk, ten volle rekening moeten houden met de behoeften en belangen van kleine en middelgrote ondernemingen wat markttoegangskwesties betreft, teneinde concrete kansen voor bedrijven te creëren;

8.  beschouwt een robuust en ambitieus hoofdstuk over duurzame ontwikkeling, dat onder meer fundamentele arbeidsnormen, de vier prioritaire ILO-verdragen inzake governance en multilaterale milieuovereenkomsten omvat, als een onmisbaar onderdeel van iedere potentiële vrijhandelsovereenkomst; meent dat de overeenkomsten ook moeten voorzien in de oprichting van een gezamenlijk forum voor het maatschappelijk middenveld, dat toeziet op de tenuitvoerlegging ervan en op de manier waarop de partijen hun verplichtingen inzake mensenrechten, arbeidsnormen en milieubescherming nakomen, en hierover verslag uitbrengt;

9.  merkt op dat landbouw een gevoelige sector is en dat een definitieve, evenwichtige uitkomst in de landbouw- en visserijhoofdstukken naar behoren rekening moet houden met de belangen van alle Europese producenten, bijvoorbeeld van vlees, zuivel, suiker, granen en textiel, en de producenten in de ultraperifere regio's, door bijvoorbeeld overgangsperioden of passende quota in te voeren of geen verbintenissen aan te gaan voor de meest gevoelige sectoren; merkt op dat slechts dan de concurrentie gestimuleerd kan worden en gunstig is voor zowel consumenten als producenten; pleit voor de opname van doeltreffende bilaterale vrijwaringsmaatregelen om te voorkomen dat er zich pieken in de invoer van producten voordoen waardoor Europese producenten in gevoelige sectoren ernstige schade lijden of dreigen te lijden en voor de tenuitvoerlegging van specifieke maatregelen voor de bescherming van kwetsbare producties van de ultraperifere gebieden, met name de uitsluiting van bijzondere suikers;

10.  benadrukt dat de onderhandelingen moeten leiden tot krachtige en afdwingbare bepalingen over de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, waaronder geografische aanduidingen;

11.  verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk alomvattende duurzaamheidseffectbeoordelingen uit te voeren van de potentiële overeenkomsten, om de mogelijke voor- en nadelen van het verbeteren van de handels- en investeringsbetrekkingen tussen de EU en respectievelijk Australië en Nieuw-Zeeland voor de bevolking en het bedrijfsleven van beide partijen, waaronder de ultraperifere regio's en de landen en gebieden overzee, grondig te kunnen evalueren;

12.  verzoekt de Commissie om voor de opening van de onderhandelingen met Australië en Nieuw-Zeeland als voorwaarde te stellen dat alle partijen zich er vanaf het begin toe verbinden zo transparant mogelijk te onderhandelen, de optimale werkwijzen zoals die tijdens andere onderhandelingen zijn vastgesteld daarbij volledig in acht te nemen, voortdurend de dialoog met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld te onderhouden, en het verwachte ambitieniveau in dit verband ook voor de onderhandelingen over het toepassingsgebied te tonen;

13.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede de regeringen en parlementen van Australië en Nieuw Zeeland.

(1) PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 210.
(2) PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 210.


Invoering van compatibele systemen voor de registratie van gezelschapsdieren in de lidstaten
PDF 170kWORD 70k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over de invoering van compatibele systemen voor de registratie van gezelschapsdieren in de lidstaten (2016/2540(RSP))
P8_TA(2016)0065RC-B8-0251/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien de verklaring van de Commissie van 4 februari 2016 over de invoering van compatibele systemen voor de registratie van gezelschapsdieren in de lidstaten,

–  gezien artikel 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over de werking van het gemeenschappelijk landbouwbeleid,

–  gezien artikel 114 VWEU over de instelling en de werking van de interne markt,

–  gezien artikel 168, lid 4, onder b), VWEU over maatregelen op veterinair en fytosanitair gebied,

–  gezien artikel 169 VWEU over maatregelen betreffende de consumentenbescherming,

–  gezien artikel 13 VWEU, waarin is vastgelegd dat bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie door de Unie en de lidstaten ten volle rekening moet worden gehouden met de vereisten inzake het welzijn van dieren, aangezien zij wezens met gevoel zijn,

–  gezien Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren, en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013 van de Commissie van 28 juni 2013 inzake de modelidentificatiedocumenten voor het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten, de vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden en de voorschriften betreffende de vorm, de opmaak en de taal van de verklaringen ten bewijze van de naleving van bepaalde voorwaarden die zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 576/2013,

–  gezien Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt,

–  gezien zijn standpunt van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening betreffende de diergezondheid(1),

–  gezien de conclusies van de 3 050e bijeenkomst van de Landbouw- en Visserijraad van 29 november 2010 inzake het welzijn van honden en katten,

–  gezien Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer,

–  gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 792/2012 van de Commissie van 23 augustus 2012 tot vaststelling van voorschriften voor het ontwerp van de vergunningen, certificaten en andere documenten waarin Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer voorziet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie,

–  gezien zijn resolutie van 19 mei 2015 over veiligere gezondheidszorg in Europa: verbetering van de patiëntveiligheid en bestrijding van antimicrobiële resistentie(2),

–  gezien de conclusies van de studie van de Companion Animal Multisectorial InterprofessionaL Interdisciplinary Strategic Think Tank on Zoonoses (CALLISTO),

–  gezien de eerste resultaten van de EU-studie over bij handelspraktijken betrokken honden en katten, die is uitgevoerd in 12 lidstaten in opvolging van de aan Verordening (EU) nr. 576/2013 gehechte verklaring van de Commissie,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Commissie een studie heeft gefinancierd over het welzijn van honden en katten die bij handelspraktijken betrokken zijn;

B.  overwegende dat niet-gouvernementele organisaties, wetshandhavingsdiensten, bevoegde autoriteiten en dierenartsen hebben aangetoond dat de illegale handel in gezelschapsdieren toeneemt en dat daarbij op grote schaal misbruik wordt gemaakt van de reisregeling voor gezelschapsdieren, controles worden ontweken en documenten worden vervalst;

C.  overwegende dat de illegale handel in gezelschapsdieren, met inbegrip van wilde en exotische dieren, volgens niet-gouvernementele organisaties, wetshandhavingsdiensten en bevoegde autoriteiten verband houdt met zware en georganiseerde misdaad;

D.  overwegende dat er ondanks recente verbeteringen nog steeds belangrijke punten van zorg zijn in verband met de informatie in paspoorten voor gezelschapsdieren, met name ten aanzien van de wijze waarop kan worden bewezen dat de opgegeven leeftijd van een dier correct is;

E.  overwegende dat gezelschapsdieren die illegaal worden verhandeld, vaak slecht gefokt zijn, nauwelijks gesocialiseerd zijn en een groter risico op ziekten lopen, en overwegende dat 70 % van de nieuwe ziekten die de laatste decennia bij de mens zijn opgedoken van dierlijke oorsprong zijn en dat dieren die gewoonlijk als gezelschapsdieren worden gehouden, dragers zijn van vele dierziekten, onder meer rabiës;

F.  overwegende dat de meeste lidstaten reeds een bepaald niveau van voorschriften hebben voor de registratie en/of identificatie van gezelschapsdieren; overwegende dat de meeste van deze databanken nog niet compatibel zijn en dat gezelschapsdieren die in de EU circuleren, beperkt traceerbaar zijn;

G.  overwegende dat compatibele voorschriften voor de identificatie en registratie van gezelschapsdieren een belangrijke stap in de goede richting zouden zijn voor de bescherming van het dierenwelzijn en de gezondheid van mens en dier en kunnen zorgen voor een daadwerkelijke traceerbaarheid van gezelschapsdieren binnen de Unie;

H.  overwegende dat een aantal lidstaten (zoals Nederland en België) reeds positieve lijsten hebben voor het houden en/of verkopen van gezelschapsdieren;

1.  onderstreept dat gezelschapsdieren een positieve bijdrage leveren aan de levens van miljoenen individuele eigenaren en gezinnen in de gehele EU, en bekrachtigt dat eigenaren op een veilige en gecontroleerde manier met hun gezelschapsdieren moeten kunnen reizen in de gehele Unie;

2.  is ingenomen met de verbeteringen die bij Verordening (EU) nr. 576/2013 ten aanzien van de reisregeling voor gezelschapsdieren zijn ingevoerd, waaronder de extra beveiligingskenmerken in het paspoort voor gezelschapsdieren, en met de verdere verbeteringen die zullen volgen wanneer de wetgeving inzake diergezondheid door de medewetgevers zal zijn aangenomen;

3.  is verontrust over de bewijzen van niet-gouvernementele organisaties, wetshandhavingsinstanties, bevoegde autoriteiten en dierenartsen waaruit duidelijk blijkt dat steeds meer illegaal misbruik wordt gemaakt van de reisregeling voor gezelschapsdieren, die wordt uitgebuit voor commerciële doeleinden;

4.  stelt vast dat het ontbreken van vaccinatie, passende virusbestrijding en veterinaire en gezondheidszorg bij illegaal verhandelde gezelschapsdieren vaak ertoe leidt dat de dieren met antibiotica moeten worden behandeld; benadrukt dat hierdoor het risico van antimicrobiële resistentie toeneemt;

5.  neemt met bezorgdheid kennis van de toenemende legale en illegale handel in wilde dieren die vaak als gezelschapsdieren worden gehouden; merkt op dat het houden van wilde dieren als gezelschapsdieren een groot gevaar betekent voor het welzijn van het individuele dier en een risico inhoudt voor de gezondheid en veiligheid van de mens; constateert dat de handel ernstige gevolgen heeft voor het behoud van de soorten die voor commerciële doeleinden in het wild worden gevangen; dringt er bij de Commissie op aan krachtige en doeltreffende maatregelen vast te stellen ter bestrijding van de illegale handel in gezelschapsdieren, met inbegrip van wilde dieren die als gezelschapsdier worden gehouden;

6.  stelt vast dat veel lidstaten weliswaar verplichte systemen hebben voor de identificatie en registratie van gezelschapsdieren, maar dat er discrepanties bestaan ten aanzien van het soort informatie dat wordt opgeslagen, de dieren die onder de identificatie- en registratievoorschriften vallen en het bestuursniveau waarop deze informatie wordt bewaard;

7.  merkt op dat compatibele systemen voor de identificatie- en registratievereisten voor honden (Canis lupus familiaris) en katten (Felis silvestris catus) de gelegenheid voor het vervalsen van documenten en illegale handel zouden beperken, waardoor het dierenwelzijn wordt verbeterd, de gezondheid van mens en dier wordt beschermd en voor een daadwerkelijke traceerbaarheid binnen de Unie wordt gezorgd;

8.  doet een beroep op de Commissie om meteen na de inwerkingtreding van de verordening betreffende overdraagbare dierziekten (wetgeving inzake diergezondheid) een gedelegeerde handeling vast te stellen waarin regels worden vastgelegd overeenkomstig de artikelen 109 en 118 van de verordening betreffende gedetailleerde compatibele systemen inzake de middelen en methoden voor de identificatie en registratie van honden (Canis lupus familiaris) en katten (Felis silvestris catus); onderstreept dat de persoonsgegevens van eigenaars en verkopers van gezelschapsdieren gerespecteerd dienen te worden overeenkomstig de desbetreffende wettelijke EU-normen inzake de bescherming van persoonsgegevens;

9.  doet een beroep op de Commissie om na de inwerkingtreding van de verordening betreffende overdraagbare dierziekten te overwegen een gedelegeerde handeling vast te stellen waarin regels worden vastgelegd overeenkomstig de artikelen 109 en 118 van de verordening betreffende gedetailleerde compatibele systemen inzake de middelen en methoden voor de identificatie en registratie van gezelschapsdieren, zoals vastgelegd in bijlage I van dezelfde verordening;

10.  dringt er bij de Commissie op aan onverwijld de conclusies te publiceren van de studie over het welzijn van honden en katten die bij handelspraktijken betrokken zijn;

11.  is van mening dat een compatibel systeem voor de identificatie en registratie van gezelschapsdieren in de gehele EU meer voordelen oplevert dan het louter aanpakken van de illegale handel; is van oordeel dat tot deze voordelen het opsporen van de bron van uitbraken van ziekten en het aanpakken van dierenmishandeling en andere punten van zorg in verband met het dierenwelzijn behoren;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0381.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0197.


Humanitaire situatie in Jemen
PDF 176kWORD 74k
Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2016 over de humanitaire situatie in Jemen (2016/2515(RSP))
P8_TA(2016)0066RC-B8-0151/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Jemen, en met name die van 9 juli 2015 over de situatie in Jemen(1),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Federica Mogherini, en de commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing, Christos Stylianides, van 10 januari 2016 over de aanval op een ziekenhuis van Artsen zonder Grenzen (AzG) in Jemen,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) van 15 december 2015 over de hervatting van door de VN gefaciliteerde besprekingen over Jemen, en de gezamenlijke verklaring van de VV/HV, Federica Mogherini, en de commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing, Christos Stylianides, van 2 oktober 2015 over Jemen,

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Jemen, in het bijzonder die van 20 april 2015,

–  gezien de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over Jemen, meer bepaald resoluties 2216(2015), 2201(2015) en 2140(2014),

–  gezien de aan de woordvoerder van de secretaris-generaal van de VN toe te schrijven verklaringen van 10 januari 2016 en 8 januari 2016 over Jemen,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de huidige crisis in Jemen het gevolg is van het feit dat de opeenvolgende regeringen er niet in zijn geslaagd tegemoet te komen aan het legitieme verlangen van de Jemenitische bevolking naar democratie, economische en sociale ontwikkeling, stabiliteit en veiligheid; overwegende dat dit falen de omstandigheden voor het uitbreken van een gewelddadig conflict heeft geschapen, omdat er geen inclusieve regering werd gevormd, de macht niet eerlijk werd verdeeld en de vele tribale spanningen in het land, de algemene onveilige situatie en de verlamde economie stelselmatig werden genegeerd;

B.  overwegende dat de door Saudi-Arabië geleide militaire interventie ‒ waarom de president van Jemen, Abd Rabbuh Mansur Hadi, heeft gevraagd en waarbij ook gebruik wordt gemaakt van internationaal verboden clusterbommen ‒ heeft geleid tot een rampzalige humanitaire situatie die de bevolking van het hele land treft, ernstige gevolgen heeft voor de regio en een gevaar vormt voor de internationale vrede en veiligheid; overwegende dat de Jemenitische burgerbevolking, die toch al te kampen heeft met abominabele levensomstandigheden, het voornaamste slachtoffer is van de huidige militaire escalatie;

C.  overwegende dat Houthi-rebellen Taiz, de derde stad van Jemen, belegeren en de levering van humanitaire goederen verhinderen; overwegende dat volgens Stephen O'Brien, de adjunct-secretaris-generaal van de VN voor humanitaire zaken en noodhulpcoördinator, zo'n 200 000 burgers die daar in de val zitten dringend behoefte hebben aan drinkwater, voedsel, medische verzorging en andere levensreddende bijstand en bescherming;

D.  overwegende dat er sinds het uitbreken van het conflict ten minste 5 979 doden, van wie bijna de helft burgers, en 28 208 gewonden zijn gevallen; overwegende dat er onder de slachtoffers honderden vrouwen en kinderen zijn; overwegende dat de humanitaire gevolgen van de aanhoudende gevechten tussen verschillende milities en de bombardementen op en de verstoring van essentiële diensten, voor de burgerbevolking alarmerende proporties aannemen;

E.  overwegende dat er volgens het in november 2015 verschenen "2016 Humanitarian Needs Overview" (HNO) 21,2 miljoen mensen (82 % van de bevolking) inmiddels de een of andere vorm van humanitaire bijstand nodig hebben; overwegende dat er momenteel eveneens naar schatting 2,1 miljoen mensen ondervoed zijn, waaronder meer dan 1,3 miljoen kinderen die aan ernstige acute ondervoeding lijden;

F.  overwegende dat de EU in 2015 voor 52 miljoen EUR nieuwe humanitaire bijstand heeft verleend voor de crisis in Jemen en de gevolgen ervan in de Hoorn van Afrika; overwegende dat de EU tot 2 miljoen EUR zal bijdragen aan de invoering van het verificatie- en inspectiemechanisme van de VN (UNVIM) voor commerciële leveringen aan Jemen, waarmee de onbelemmerde levering van handelsgoederen en humanitaire bijstand zal worden vergemakkelijkt;

G.  overwegende dat er talrijke meldingen zijn dat burgerdoelen zoals ziekenhuizen, scholen, markten, graandepots, havens en een kamp voor ontheemden getroffen zijn bij luchtaanvallen van de door Saudi-Arabië geleide militaire coalitie in Jemen, die ernstige schade hebben toegebracht aan essentiële hulpverleningsinfrastructuur en bijgedragen hebben tot het ernstige voedsel- en brandstoftekort in het land; overwegende dat een door Artsen zonder Grenzen (AzG) gesteund ziekenhuis in Noord-Jemen op 10 januari 2016 werd gebombardeerd, waarbij ten minste zes doden en een tiental gewonden zijn gevallen, waaronder personeel van AzG, en de medische infrastructuur ernstig is beschadigd; overwegende dat dit slechts het meest recente geval is van aanvallen op medische centra; overwegende dat er ook vele historische en archeologische monumenten onherstelbaar zijn beschadigd of verwoest, zoals delen van de oude stad Sanaa, die tot het Unesco-werelderfgoed behoort;

H.  overwegende dat vanwege de verminderde havencapaciteit en de congestie als gevolg van de beschadigde infrastructuur nog slechts 15 % van de hoeveelheid brandstof die voor de crisis werd ingevoerd het land bereikt; overwegende dat volgens de IPC-classificatie (Integrated Food Security Phase Classification) van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) in acht van de gouvernementen van het land, te weten Sa'ada, Hajjah, Hodeida, Taiz, Al-Dhale, Lahj, Abyan en Hadramaut, het noodsituatieniveau voor voedselzekerheid geldt;

I.  overwegende dat volgens Save the Children in minstens 18 van de 22 gouvernementen van het land ziekenhuizen gesloten zijn als gevolg van, of ernstig te lijden hebben onder, de gevechten of het gebrek aan brandstof; overwegende dat met name 153 gezondheidscentra die voorheen meer dan 450 000 in gevaar verkerende kinderen van voedsel voorzagen, gesloten zijn, evenals 158 ambulante zorgcentra die basisgezondheidszorg moeten bieden aan bijna een half miljoen kinderen onder de vijf jaar;

J.  overwegende dat het conflict in Jemen volgens Unicef ook ernstige gevolgen heeft voor de toegang van kinderen tot onderwijs, dat voor bijna 2 miljoen kinderen stilligt omdat 3 584 scholen - één op de vier - gesloten zijn; overwegende dat 860 van die scholen beschadigd zijn of voor de opvang van ontheemden worden gebruikt;

K.  overwegende dat er op 15 december 2015 in het hele land een staakt-het-vuren werd afgekondigd, maar dat dit vervolgens op grote schaal werd geschonden; overwegende dat bij de vredesbesprekingen tussen de oorlogvoerende partijen van medio december 2015 in Zwitserland geen belangrijke doorbraak werd bereikt die uitzicht biedt op de beëindiging van het conflict; overwegende dat de voor 14 januari 2016 geplande hervatting van de door de VN geleide vredesbesprekingen onder auspiciën van de speciale VN-gezant voor Jemen, Ismail Ould Cheikh Ahmed, tijdelijk werd uitgesteld wegens het voortduren van het geweld;

L.  overwegende dat de situatie in Jemen ernstige risico's inhoudt voor de stabiliteit in de regio, met name in de Hoorn van Afrika, het gebied rond de Rode Zee en het Midden-Oosten in ruimere zin; overwegende dat Al Qaida op het Arabische Schiereiland (AQAP) heeft kunnen profiteren van de verslechtering van de politieke en veiligheidssituatie in Jemen om zijn aanwezigheid op te voeren en het aantal en de impact van zijn terroristische aanslagen te vergroten; overwegende dat de zogenaamde Islamitische Staat (ISIS)/Da'esh zich in Jemen heeft gevestigd en terroristische aanslagen heeft uitgevoerd op sjiitische moskeeën, waarbij honderden mensen zijn omgekomen;

M.  overwegende dat een stabiel en veilig Jemen met een goed werkende regering van cruciaal belang is voor de internationale inspanningen tegen het extremisme en het geweld in de regio en daarbuiten, en voor de vrede en stabiliteit binnen Jemen zelf;

N.  overwegende dat een aantal EU-lidstaten sinds het begin van de oorlog exportvergunningen is blijven afgeven voor de levering van wapens en toebehoren aan Saudi-Arabië; overwegende dat deze leveringen in strijd zijn met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB inzake de controle op de uitvoer van wapens, dat de lidstaten uitdrukkelijk verbiedt een wapenexportvergunning af te geven indien er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie zullen worden gebruikt om ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht te begaan en om de vrede, de veiligheid en de stabiliteit in de regio te ondermijnen;

1.  is ernstig bezorgd over de alarmerende verslechtering van de humanitaire situatie in Jemen die wordt gekenmerkt door wijdverbreide voedselonzekerheid en ernstige ondervoeding, willekeurige aanvallen op burgers, gezondheidswerkers en hulpverleners en vernietiging van civiele en medische infrastructuur als gevolg van het reeds eerder bestaande intern conflict, de steeds talrijkere luchtaanvallen van de door Saudi-Arabië geleide coalitie en de grondgevechten en beschietingen, ondanks de herhaalde oproepen om de vijandelijkheden opnieuw te staken; betreurt ten zeerste dat het conflict levens geëist heeft en lijden berokkent aan diegenen die bij de gevechten betrokken zijn, en betuigt zijn medeleven aan de families van de slachtoffers; bevestigt opnieuw dat het Jemen en de Jemenitische bevolking zal blijven steunen;

2.  is ernstig bezorgd over de luchtaanvallen van de door Saudi-Arabië geleide coalitie en de zeeblokkade van Jemen, die aan duizenden mensen het leven hebben gekost, Jemen verder hebben gedestabiliseerd, de fysieke infrastructuur van het land hebben verwoest, instabiliteit hebben gecreëerd die wordt uitgebuit door terroristische en extremistische organisaties zoals ISIS/Da'esh en AQAP, en de reeds kritieke humanitaire situatie nog hebben verergerd; veroordeelt eveneens met klem de destabiliserende en gewelddadige acties van de Houthi's, die door Iran worden gesteund, waaronder de belegering van Taiz, die ook rampzalige humanitaire gevolgen heeft voor de inwoners van die stad;

3.  onderstreept dat gecoördineerd humanitair optreden onder leiding van de VN noodzakelijk is, en dringt er bij alle landen op aan bij te dragen tot het lenigen van de humanitaire noden; verzoekt alle partijen de binnenkomst en levering van dringend noodzakelijke levensmiddelen, geneesmiddelen, brandstof en andere noodzakelijke bijstand door de VN en internationale humanitaire kanalen toe te staan om, overeenkomstig de beginselen van onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid, in de dringende behoeften van de door de crisis getroffen burgers te kunnen voorzien; roept op tot een humanitair bestand, zodat zo snel mogelijk levensreddende bijstand kan worden geboden aan de Jemenitische bevolking; herhaalt dat de toegang tot Jemen voor commerciële leveringen daarom absoluut moet worden versoepeld;

4.  verzoekt alle partijen het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechtenwetgeving te eerbiedigen, de bescherming van burgers te waarborgen en zich te onthouden van rechtstreekse aanvallen op civiele infrastructuur, met name medische voorzieningen en watervoorzieningsstelsels; dringt aan op een onafhankelijk onderzoek naar alle aantijgingen van misbruik, foltering, het gericht doden van burgers en andere schendingen van de internationale mensenrechtenwetgeving en het internationaal humanitair recht;

5.  herinnert alle partijen eraan dat ziekenhuizen en medisch personeel expliciet beschermd zijn krachtens het internationaal humanitair recht en dat het doelbewust tot doelwit maken van burgers en civiele infrastructuur een oorlogsmisdrijf is; vraagt om een onpartijdig en onafhankelijk onderzoek naar alle vermeende schendingen van de internationale mensenrechtenwetgeving en het internationaal humanitair recht, met inbegrip van de recente aanvallen op humanitaire infrastructuur en hulpverleners; dringt er bij alle partijen op aan de mensenrechten en vrijheden van alle Jemenitische burgers te eerbiedigen, en benadrukt dat het belangrijk is de veiligheid te vergroten van al degenen die zich inzetten voor vrede en humanitaire missies in het land, onder meer hulpverleners, artsen en journalisten;

6.  verzoekt de EU de naleving van het internationaal humanitair recht doeltreffend te promoten, zoals bepaald in de desbetreffende EU-richtsnoeren; benadrukt in het bijzonder dat de EU in haar politieke dialoog met Saudi-Arabië meer moet hameren op het feit dat het internationaal humanitair recht moet worden geëerbiedigd, en dat, indien deze dialoog geen resultaten oplevert, moet worden nagedacht over andere maatregelen overeenkomstig de richtsnoeren van de EU inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht;

7.  verzoekt de VV/HV het initiatief te nemen voor een wapenembargo van de EU tegen Saudi-Arabië, dit gezien de ernstige beschuldigingen van schendingen van het internationaal humanitair recht door Saudi-Arabië in Jemen, en gezien het feit dat het blijven verlenen van vergunningen voor wapenverkoop aan Saudi-Arabië dus in strijd is met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008;

8.  is van mening dat Saudi-Arabië en Iran een grote rol spelen bij het oplossen van de crisis, en roept beide kanten op pragmatisch en te goeder trouw te werk te gaan om een eind te maken aan de gevechten in Jemen;

9.  benadrukt dat enkel een politieke, ruime en via onderhandelingen bereikte oplossing voor het conflict de vrede kan herstellen en de eenheid, de soevereiniteit, de onafhankelijkheid en de territoriale integriteit van Jemen kan handhaven; verzoekt alle partijen met klem te goeder trouw en zonder voorafgaande voorwaarden zo spoedig mogelijk toe te treden tot een nieuwe ronde van door de VN geleide vredesbesprekingen, onder meer door hun geschillen via dialoog en overleg bij te leggen, het gebruik van geweld voor politieke doeleinden af te wijzen en zich te onthouden van provocaties en unilaterale acties die een politieke oplossing zouden schaden; steunt de inspanningen van speciaal VN-gezant Ismail Ould Cheikh Ahmed om door de VN geleide vredesbesprekingen te houden, overeenkomstig het initiatief van de Samenwerkingsraad van de Golf, de conclusies van de Conferentie voor nationale dialoog en de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name resoluties 2140(2014) en 2216(2015);

10.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Samenwerkingsraad van de Golf, de secretaris-generaal van de Liga van Arabische Staten en de regering van Jemen.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0270.

Juridische mededeling - Privacybeleid