Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2016 over de toepassing van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst over ouderschapsverlof, en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG; (2015/2097(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 2, artikel 3, lid 3, en artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien de artikelen 8, 10, 153, lid 1, onder i) en 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de artikelen 7, 9, 23, 24 en 33 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG,
– gezien Richtlijn 2013/62/EU van de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Richtlijn 2010/18/EU tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, in verband met de wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie,
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 (777751/1/06 REV 1),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Meer steun voor het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven" (COM(2008)0635),
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 20 februari 2013 getiteld "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken" (C(2013)0778),
– gezien zijn resolutie van 11 maart 2015 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2015(1),
– gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015,(2),
– gezien zijn resolutie van woensdag 20 mei 2015 over moederschapsverlof(3),
– gezien zijn resolutie van 8 oktober 2015 over de toepassing van Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(4),
– gezien de studie van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement van mei 2015 getiteld "Gender equality in employment and occupation - Directive 2006/54/EC, European Implementation Assessment" (Gendergelijkheid in arbeid en beroep - Richtlijn 2006/54/EG, Europese uitvoeringsbeoordeling),
– gezien de studie van het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie van het Europees Parlement van februari 2015 getiteld: "Maternity, Paternity and Parental Leave: Data Related to Duration and Compensation Rates in the European Union" (Moederschaps- vaderschaps- en ouderschapsverlof: gegevens over de duur en de compensatiepercentages in de Unie),
– gezien de studie van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofond) van maart 2015 getiteld ""Promoting parental and paternity leave among fathers" (Het bevorderen van ouderschaps- en vaderschapsverlof onder vaders),
– gezien het Eurofound-verslag getiteld "Maternity leave provisions in the EU Member States: Duration and allowances" (Eurofound, 2015),
– gezien het verslag van Eurofound van 2015 met als titel "Promoting uptake of parental and paternity leave among fathers in the European Union",
– gezien de studie van de Europese Commissie van februari 2015 getiteld "The Implementation of Parental Leave Directive 2010/18 in 33 European Countries" (De tenuitvoerlegging van de Richtlijn 2010/18 betreffende ouderschapsverlof in 33 Europese landen),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0076/2016),
A. overwegende dat het niet waarschijnlijk is dat de in de Europa 2020-strategie opgenomen doelstelling van een arbeidsparticipatie van 75 % tegen 2020 (momenteel 63,5 %) gehaald zal worden; overwegende dat er voorts proactieve maatregelen nodig zijn om de duurzame participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen en om moeders op de arbeidsmarkt te houden en hun terugkeer op de arbeidsmarkt te ondersteunen, teneinde de doelstelling van stabiel en fatsoenlijk werk onder gelijke voorwaarden als mannen, te verwezenlijken, met name door beleid dat erop is gericht een beter evenwicht tussen werk en privéleven tot stand te brengen voor alle ouders;
B. overwegende dat door de ouders verrichte gezins- en opvoedingstaken een meetbare economische bijdrage van groot belang vormen, mede in het licht van de demografische ontwikkelingen in Europa;
C. overwegende dat in Richtlijn 96/34/EG de combinatie van beroeps- en gezinsleven als apart onderwerp wordt erkend, terwijl in Richtlijn 2010/18/EU wordt voorgeschreven dat alle werknemers het recht hebben op vier maanden onbetaald ouderschapsverlof, waarbij één van de maanden op niet-overdraagbare basis moet worden verleend; overwegende dat het beginsel van gendergelijkheid op het gebied van arbeid nu is vastgelegd in EU-wetgeving; overwegende dat gelijke carrièremogelijkheden voor mannen en vrouwen, onder meer door middel van het ouderschapsverlof, zou helpen om het in de Europa 2020-strategie opgenomen arbeidsparticipatiepercentage van 75 % te halen, en om het probleem aan te pakken dat vrouwen veel kwetsbaarder zijn voor armoede, maar dat zij tevens een meetbare economische bijdrage van groot belang vormen, mede in het licht van de demografische ontwikkelingen in Europa;
D. overwegende dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat onbetaald of slecht betaald verlof om gezinsredenen leidt tot geringe participatiepercentages en dat vaders slechts in geringe mate gebruik maken van hun recht op ouderschapsverlof; overwegende dat volledig of deels niet-overdraagbaar en behoorlijk betaald ouderschapsverlof op een evenwichtigere manier door beide ouders wordt benut en helpt om discriminatie tegen vrouwen op de arbeidsmarkt te verminderen;
E. overwegende dat een gemengd model, bestaande uit zowel een moederschaps-, als een vaderschaps- en een gemeenschappelijk verlof, d.w.z. een ouderschapsverlof waarbij beide ouders op correcte wijze samen kunnen besluiten hoe zij hun verlofrechten inrichten, in het belang is van de kinderen terwijl tevens rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van hun baan;
F. overwegende dat het ouderschapsverlof leidt tot levenslange voordelen voor de ontwikkeling van kinderen; overwegende dat in het kader van het huidige overheidsbeleid op dit gebied het percentage vaders dat ouderschapsverlof neemt in de lidstaten van de Unie toeneemt, maar desalniettemin laag blijft, waarbij slechts 10 % van de vaders ten minste een dag ouderschapsverlof neemt, overwegende dat het daarentegen voor 97 % vrouwen zijn die gebruikmaken van het ouderschapsverlof dat voor beide ouders bestemd is;
G. overwegende dat in studies van Eurofound wordt geïllustreerd dat er aspecten van invloed zijn op de mate waarin vaders gebruikmaken van ouderschapsverlof, waaronder het vergoedingsniveau, de flexibiliteit van het verlofsysteem, de beschikbaarheid van informatie, de beschikbaarheid en flexibiliteit van kinderopvangfaciliteiten en de mate waarin werknemers bang zijn voor uitsluiting van de arbeidsmarkt wanneer zij verlof opnemen; overwegende dat tal van onderzoekers(5) evenwel suggereren dat vaders die ouderschapsverlof opnemen een betere band opbouwen met hun kinderen en waarschijnlijk een actieve rol op zich zullen nemen bij toekomstige opvoedkundige taken; overwegende dat deze kwesties daarom moeten worden aangepakt;
H. overwegende dat de Europese Unie in haar geheel voor ernstige demografische uitdagingen staat gezien de dalende geboortecijfers in de meeste lidstaten, en overwegende dat een rechtvaardig gezinsbeleid voor mannen en vrouwen de kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt zou moeten verbeteren, het evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven zou moeten verbeteren, genderkloven zou moeten verminderen met betrekking tot beloning, pensioenen en de inkomsten gedurende het hele leven, en een positief effect zou moeten hebben op de demografische ontwikkelingen;
I. overwegende dat volgens Eurostat in 2010 3 518 600 personen ouderschapsverlof opnam, waarvan slechts 94 800 (2,7 %) mannen; overwegende dat volgens onderzoek van Eurofound(6) de genderkloof in de arbeidsparticipatie tot ernstige verliezen leidt voor de Europese economieën, die in 2013 neerkwamen op ongeveer 370 miljard euro;
J. overwegende dat de Commissie, samen met de lidstaten, concrete maatregelen zou moeten nemen om een nieuw soort arbeidsorganisatie te stimuleren via flexibelere arbeidsmodellen die het mogelijk maken het recht op ouderschap daadwerkelijk uit te oefenen met behulp van instrumenten om privéleven en werk beter te combineren; overwegende dat deze maatregelen zouden kunnen helpen om discriminatie tegen vrouwen tegen te gaan en hun te helpen toe te treden tot, actief te blijven op of terug te keren naar de arbeidsmarkt zonder enige vorm van economische of sociale druk;
K. overwegende dat ouderschapsverlof niet alleen gendergelijkheid en de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt moet waarborgen, maar ouders ook in staat moet stellen om hun verantwoordelijkheden ten aanzien van hun kinderen te vervullen;
L. overwegende dat het van cruciaal belang is te waarborgen dat vrouwen arbeid met rechten kunnen combineren met het recht op moederschap zonder dat zij daardoor worden benadeeld, aangezien vrouwen nog altijd het zwaarst worden getroffen en het meest worden gediscrimineerd; overwegende dat vrouwen deze discriminatie bijvoorbeeld ondervinden tijdens sollicitatiegesprekken, wanneer werkgevers vragen of zij kinderen hebben en hoe oud die zijn, om vrouwen te beïnvloeden in hun keuzen en te kunnen kiezen voor kinderloze werknemers met een "grotere beschikbaarheid", of in de vorm van de toenemende economische en werkgerelateerde druk op vrouwelijke werknemers om geen moederschapsverlof op te nemen;
M. overwegende dat de toetreding van vrouwen tot de arbeidsmarkt en hun blijvende arbeidsparticipatie onder andere worden beperkt door de zorg voor gehandicapte, hulpbehoevende en afhankelijke kinderen en/of kinderen die tot achtergestelde categorieën of groepen behoren;
N. overwegende dat wanneer er geen bepalingen voor verlof bestaan of wanneer de bestaande bepalingen als onvoldoende worden beschouwd, de sociale partners, door middel van collectieve overeenkomsten, een belangrijke rol kunnen spelen bij het vaststellen van nieuwe bepalingen of het actualiseren van bestaande bepalingen voor moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof;
O. overwegende dat een evenwicht tussen gezinsleven en beroepsleven een grondrecht is dat ten volle moet worden gewaarborgd in alle teksten van de Europese Unie die op dit domein enige invloed kunnen hebben; overwegende dat, meer in het algemeen, moet worden gewezen op het belang van een gezinsvriendelijke werkomgeving;
P. overwegende dat de meeste lidstaten van de EU reeds voldoen aan de minimumeisen in Richtlijn 2010/18/EU inzake ouderschapsverlof en de nationale bepalingen in veel lidstaten verder gaan dan deze eisen;
Q. overwegende dat de lidstaten zowel in de publieke als in de private sector bedrijfswelzijnsmodellen zouden moeten promoten die het recht om privéleven en werk te combineren opeisbaar maken;
R. overwegende dat de verschillen in opname van moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof door mannen en vrouwen genderdiscriminatie laten zien wat de zorg voor kinderen en de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen betreft; overwegende dat de maatregelen om mannen ertoe aan te sporen een gelijk aandeel in de gezinstaken op zich te nemen in veel lidstaten geen bevredigende resultaten hebben opgeleverd;
S. overwegende dat passend, individueel, gecompenseerd ouderschapsverlof van essentieel belang is voor ouders van hetzelfde geslacht om een goede balans tussen werk en privéleven te vinden;
T. overwegende dat vrouwen die gebruikmaken van hun recht op een goede balans tussen werk en privéleven door ouderschapsverlof op te nemen bij terugkeer op de arbeidsmarkt een stempel krijgen opgedrukt, met minder gunstige arbeidsvoorwaarden en onzekere contracten tot gevolg;
De omzetting van de richtlijn
1. onderstreept dat de bepalingen die nodig zijn voor de omzetting van Richtlijn 2010/18/EU resulteren in verschillende beleidsvormen in de lidstaten; is derhalve van mening dat de omzetting in volledige overeenstemming dient te zijn met de geldende wetten op het gebied van collectieve onderhandelingen tussen de sociale partners;
2. is van mening dat, aangezien niet alle lidstaten de afzonderlijke of opeenvolgende benadering van de EU ten aanzien van moederschaps- en ouderschapsverlof hebben gevolgd, het indelen van de verschillende soorten verloven op EU-niveau moeilijk is;
3. herinnert eraan dat het geven van een rooskleuriger beeld door de lidstaten de regelgeving ingewikkelder kan maken en in feite de naleving ervan kan beperken; roept de lidstaten op te voorkomen dat er administratieve lasten bijkomen wanneer zij de EU‑wetgeving omzetten;
4. spoort de lidstaten die nog geen concordantietabellen aan de Commissie hebben verstrekt met het verband tussen de bepalingen van de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, dit binnen een redelijk tijdsbestek te doen; acht het van cruciaal belang voor de lidstaten om te verzekeren dat de noodzakelijke inspectiemiddelen zijn ingesteld om te controleren dat de wetgeving ter bescherming van de rechten van ouders wordt nageleefd; spoort de Commissie aan een passende studie te verrichten over de tenuitvoerlegging van de Europese richtlijn in de lidstaten om te garanderen dat de mogelijkheid om aanpassingen aan te brengen niet tot het uiterste wordt opgerekt; beschouwt het beginsel van uitwisseling van beste praktijken als een belangrijk instrument om deze doelstellingen te bereiken;
5. betreurt dat er discrepanties bestaan tussen de omzettingsmaatregelen wat betreft het toepassingsgebied van de richtlijn, hetgeen situaties creëert waarin sprake is van meer of minder gunstige regelingen voor werknemers, bijvoorbeeld afhankelijk van de sector waarin zij werkzaam zijn (in de hele EU wordt in de publieke sector meer bescherming geboden dan in de private sector, dus de publieke sector heeft op dit vlak een voortrekkersrol) en afhankelijk van de duur van hun contract; beveelt daarom aan om elke mogelijke actie te ondernemen om de correcte, uniforme toepassing van de richtlijn in zowel de publieke als de private sector mogelijk te maken; benadrukt dat iedereen, ongeacht geslacht en zonder onderscheid, verzekerd moet zijn van het recht op ouderschapsverlof, ongeacht de sector waarin werkende vaders en moeders werkzaam zijn of het type arbeidscontract dat zij hebben;
6. is verheugd over het feit dat bepaalde lidstaten de bepalingen van de richtlijn ruimer hebben omgezet dan het minimale toepassingsgebied vereist, zodat zelfstandigen, personeel in opleiding, koppels van hetzelfde geslacht en ouders van geadopteerde kinderen eveneens baat bij deze bepalingen hebben;
7. is ervan overtuigd dat het verlenen van sociale zekerheid tot de bevoegdheden van de lidstaten behoort;
8. dringt er bij de lidstaten op aan sociaal beleid op gezinsgebied aan te nemen waardoor alle in de richtlijn opgenomen voordelen van toepassing zijn wanneer ouders langere tijd in het buitenland verblijven om een internationale adoptieprocedure af te ronden;
9. wijst erop dat er, meer dan tien jaar na de omzetting van Richtlijn 96/34/EG door de lidstaten, nog steeds sprake is van verschillen tussen mannen en vrouwen bij het opnemen van ouderschapsverlof; wijst eveneens op de grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de maximale duur en de wettelijke status van ouderschapsverlof en de regelingen betreffende de betaling tijdens de verlofperiode; is van mening dat de kwestie van betaling tijdens het verlof van cruciaal belang is om te waarborgen dat ouders met een laag inkomen en alleenstaande ouders er evenveel gebruik van kunnen maken als andere ouders; is ingenomen met de verschillende regelingen om vaders aan te moedigen gebruik te maken van ouderschapsverlof; erkent de waarde van de EU als middel om de aandacht van de lidstaten te richten op de noodzaak om actie te ondernemen en om uitwisselingen te bewerkstelligen op het gebied van advies en bijstand voor die lidstaten die dat nodig hebben, met name op het gebied van socialezekerheidsrechten; is van mening dat de Commissie maatregelen moet voorstellen om vaders aan te moedigen meer ouderschapsverlof te nemen en dat de lidstaten het effectiever delen van de beste praktijken op dit gebied moeten stimuleren;
10. merkt op dat sommige lidstaten ervoor hebben gekozen slechts gedurende een korte periode van de maximale duur van het ouderschapsverlof toegang tot de socialezekerheidsrechten te geven, waardoor het feitelijke gebruik van deze maximale duur door de ouders wordt gereduceerd;
11. verzoekt de lidstaten om samen met de Commissie te waarborgen dat dat de rechten die voortvloeien uit het overheidsbeleid op gezinsgebied, zoals het ouderschapsverlof, gelijk zijn wat individuele rechten betreft en gelijkelijk toegankelijk zijn voor beide ouders, teneinde hen aan te sporen een beter evenwicht tussen gezins- en beroepsleven te bewerkstelligen in het belang van hun kinderen; benadrukt dat deze rechten zo veel mogelijk geïndividualiseerd moeten worden, teneinde het in de Europa 2020-strategie vastgelegde arbeidsparticipatiepercentage van 75 % voor vrouwen en mannen te verwezenlijken en gendergelijkheid te bevorderen; is van mening dat ouders een bepaalde mate van flexibiliteit moeten krijgen bij het gebruik van ouderschapsverlof, en dat het in geen geval een belemmering mag vormen voor de verwezenlijking van het in de Europa 2020-strategie vastgelegde arbeidsparticipatiepercentage van 75 % voor vrouwen en mannen; is van mening dat het door de sociale partners goedgekeurde systeem een oplossing moet bevorderen waarbij een aanzienlijk deel van het verlof niet‑overdraagbaar blijft; onderstreept dat beide ouders een gelijke behandeling moeten krijgen wat betreft de rechten op inkomsten en de duur van het ouderschapsverlof;
12. benadrukt dat gezinnen met kinderen en ouders die ouderschapsverlof opnemen niet alleen een inkomensterugval ondervinden, maar nog extra belast worden door bijkomende kosten en door de onderwaardering van de ouderlijke taken;
13. wijst op de flexibiliteit die de richtlijn de lidstaten biedt bij de vaststelling van de vormen van ouderschapsverlof, zoals voltijd- en deeltijdverlof, of met betrekking tot de arbeidstijden of voorafgaande kennisgevingen als voorwaarde voor de toekenning van ouderschapsverlof; merkt op dat werknemers met atypische arbeidsovereenkomsten, zoals arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur(7) en nulurencontracten(8) niet altijd deel uitmaken van deze maatregelen en is bezorgd over misbruik van deze typen arbeidsovereenkomsten; neemt kennis van de initiatieven van de lidstaten om werkgevers in dit verband maximale flexibiliteit te bieden, zodat het ouderschapsverlof in overeenstemming is met hun beroeps- en privéomstandigheden; is evenwel van mening dat alle maatregelen erop gericht moeten zijn de opname van ouderschapsverlof te bevorderen;
14. merkt op dat de terugkeer naar het werk na het ouderschapsverlof een moeilijke en stressvolle situatie kan opleveren voor zowel de ouder als het kind; dringt er bij de lidstaten op aan een gezinsbeleid vast te stellen dat een soepele en geleidelijke terugkeer naar het werk en een optimaal evenwicht tussen gezins- en beroepsleven bevordert, waarbij tevens moet worden overwogen telewerk, thuiswerk en vormen van "smart working" te bevorderen, zonder dat dergelijk beleid werknemers extra lasten bezorgt;
15. verzoekt de lidstaten om bij de invulling hiervan ook de planningszekerheid voor ondernemingen te waarborgen, in het bijzonder rekening houdend met de belangen van zeer kleine, kleine en middelgrote ondernemingen;
16. dringt bij de Commissie aan op een verbetering en versterking van de bepalingen van Richtlijn 2010/18/EU voor wat betreft de toegangsvoorwaarden en toepassingsvormen van ouderschapsverlof voor ouders van gehandicapte, ernstig of langdurig zieke kinderen, rekening houdend met de beste voorbeelden uit de lidstaten (verhoging van de leeftijdsgrens van het kind voor toegang tot ouderschaps- of zorgverlof, gemakkelijkere toegang tot deeltijds werk bij werkhervatting, verlenging van de verlofduur, enz.);
17. benadrukt dat het noodzakelijk is te zorgen voor gunstige voorwaarden voor de terugkeer naar het werk van degenen die ouderschapsverlof hebben opgenomen, met name wat betreft de terugkeer in dezelfde functie, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie die in overeenstemming is met de arbeidsovereenkomst of -voorwaarden, wijzigingen van werkroosters en/of van de organisatie van het beroepsleven bij de herintreding (met inbegrip van de verplichting voor de werkgever om eventuele weigeringen te rechtvaardigen), deelname aan opleidingen, bescherming tegen ontslag of minder gunstige behandeling wegens het aanvragen of opnemen van ouderschapsverlof;
Een doeltreffende richtlijn om de uitdagingen van de combinatie werk en gezin aan te pakken
18. neemt kennis van het feit dat de Commissie de ontwerprichtlijn betreffende moederschapsverlof heeft ingetrokken, en van het feit dat zij in het kader van het stappenplan getiteld "Nieuwe start om de uitdagingen van de combinatie werk en gezin bij werkende gezinnen aan te pakken" in deze fase niet voornemens is een eindverslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende ouderschapsverlof te publiceren; dringt er bij de Commissie op aan om, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, met een ambitieus voorstel te komen dat een beter evenwicht tussen gezins- en beroepsleven daadwerkelijk mogelijk maakt;
19. is van oordeel dat de politieke discussie zich ook zou moeten concentreren op een aantal niet-wetgevende initiatieven om samen met de lidstaten en het maatschappelijk middenveld meer de nadruk te leggen op de taken van ouders en om de verenigbaarheid van gezin en beroep te bevorderen;
20. meent dat een breed niet-wetgevend initiatief moet worden overwogen om het combineren van werk en gezinsleven in de lidstaten te bevorderen;
21. gelooft, gezien de overlappingen tussen verschillende soorten gezinsverloven, dat op EU-niveau met behulp van de sociale partners moet worden gezorgd voor samenhang tussen de verschillende teksten, teneinde gezinnen verlofmogelijkheden gedurende de hele levenscyclus te bieden met als doel een eerlijkere verdeling van de zorgverantwoordelijkheden te bewerkstelligen tussen vrouwen en mannen; dringt er bij de Commissie op aan hiertoe de herzieningsclausule in EU-wetgeving inzake ouderschapsverlof in werking te stellen; meent dat behoefte is aan duidelijker geformuleerde wetgeving waarmee onduidelijkheden worden weggenomen, de naleving wordt verbeterd en werknemers worden beschermd;
22. dringt er bij de sociale partners op aan om op basis van het in februari 2015 gepubliceerde Commissieverslag, de tekortkomingen van de richtlijn inzake ouderschapsverlof aan te pakken teneinde haar doelstellingen volledig te bereiken wat betreft de combinatie van werk en gezin, de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, demografische uitdagingen en het aandeel van mannen in gezinstaken, waaronder de zorg voor kinderen en andere hulpbehoevenden, en is van oordeel dat er doeltreffendere maatregelen genomen moeten worden om aan te sporen tot een gelijkwaardigere verdeling van de gezinstaken tussen mannen en vrouwen;
23. benadrukt dat bevredigende ouderschapsverlofregelingen nauw verband houden met toereikende betaling; merkt op dat wanneer er geen bepalingen voor verlof bestaan of wanneer de bestaande bepalingen als onvoldoende worden beschouwd, de sociale partners, door middel van collectieve overeenkomsten, een belangrijke rol kunnen spelen bij het vaststellen van nieuwe bepalingen of het actualiseren van bestaande bepalingen voor moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof; dringt er bij de lidstaten op aan om, in samenspraak met de sociale partners, hun systeem van financiële vergoeding voor ouderschapsverlof te herzien om ervoor te zorgen dat deze vergoeding als volwaardig vervangend inkomen kan dienen, hetgeen mannen eveneens zou kunnen aanmoedigen om langer verlof op te nemen dan de in de Richtlijn vastgelegde minimumduur van het ouderschapsverlof;
24. is van mening dat de bevordering van de individualisering van het recht op verlof en van positieve actie die is gericht op het bevorderen van de rol van de vader van essentieel belang is om een uit genderoogpunt evenwichtige combinatie van werk en privéleven te bewerkstelligen;
25. verzoekt de Commissie en de sociale partners om de mogelijkheid te onderzoeken om de minimumduur van ouderschapsverlof te verlengen van vier naar ten minste zes maanden teneinde het mogelijk te maken het beroeps- en gezinsleven beter te combineren;
26. wijst erop dat een betere coördinatie, samenhang en toegankelijkheid van de verlofstelsels in de lidstaten (moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof) tot gevolg hebben dat er meer gebruik van wordt gemaakt en zorgen voor een hogere algemene efficiëntie; onderstreept dat een Europese richtlijn betreffende een vaderschapsverlof van minimaal twee weken in dit verband hoogst noodzakelijk en urgent is;
27. benadrukt dat de periode waarbinnen de twee ouders hun recht op ouderschapsverlof kunnen uitoefenen, moet worden verlengd; dringt er bij de Commissie en de sociale partners op aan de leeftijd van het kind waarvoor ouderschapsverlof kan worden opgenomen te verhogen, en daarbij tevens in overweging te nemen dat de mogelijkheid om ouderschapsverlof op te nemen voor ouders van kinderen met een handicap of langdurige ziekte moet worden verlengd tot na de wettelijke leeftijd van het kind zoals voorzien in de richtlijn;
28. verzoekt de lidstaten en de sociale partners om de vele belemmeringen voor de terugkeer naar het werk na een lange periode van ouderschapsverlof weg te nemen, om te voorkomen dat dit verlof leidt tot uitsluiting op de arbeidsmarkt; brengt in dit kader in herinnering dat gelijkheid van mannen en vrouwen uitsluitend kan worden bereikt door middel van een eerlijke herverdeling van betaald en onbetaald werk, evenals van beroeps-, gezins- en zorgverantwoordelijkheden;
29. dringt er bij de lidstaten op aan zich te blijven inspannen voor meer convergentie op het gebied van de uitwisseling van beste praktijken wat betreft het combineren van gezins- en beroepsleven, en daarbij speciale aandacht te besteden aan beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de toetreding tot, participatie op en terugkeer naar de arbeidsmarkt van moeders, de participatie van vaders aan het gezinsleven en de grotere participatie van vaders aan ouderschapsverlof; spoort de Commissie aan om, samen met de lidstaten, toe te zien op deze maatregelen en deze te bevorderen;
30. is van mening dat de lidstaten, om de Barcelona-doelstellingen te verwezenlijken, ter aanvulling van de wetgevingsmaatregelen om het evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven te bevorderen, en met financiële steun uit de verschillende Europese instrumenten, zich zouden moeten inzetten voor kwalitatief hoogwaardige, inclusieve, betaalbare en toegankelijke publieke of private kinderopvang vanaf het moment dat een ouder terugkeert naar de arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor gezinnen die arm zijn en een risico lopen op sociale uitsluiting;
31. roept de lidstaten op het bewustzijn van de ouders te vergroten ten aanzien van de voordelen van deelname aan programma's over de opvoeding en zorg in de eerste kinderjaren voor zowel hun kinderen als henzelf; verzoekt de lidstaten de ontwerp- en geschiktheidscriteria voor kwalitatief hoogwaardige en inclusieve diensten op het gebied van opvoeding en zorg in de eerste kinderjaren aan te passen aan de steeds gevarieerdere werkpatronen, zodat ouders worden geholpen te voldoen aan hun werkverplichtingen of een baan kunnen zoeken, terwijl sterk de nadruk blijft liggen op de belangen van het kind;
32. is van mening dat een geïntegreerde benadering van gendergelijkheid - met inbegrip van beleid ter bestrijding van stereotype genderrollen - en het combineren van werk en gezinsleven in alle toekomstige EU-wetgeving zal leiden tot een samenhangend en transparant proces en zal helpen de bevordering van een vanuit genderoogpunt evenwichtige combinatie van werk en gezinsleven te waarborgen; roept de Commissie en de lidstaten op om het bewustzijn in de samenleving te vergroten over de rechten en rechtsmiddelen met betrekking tot de combinatie van beroeps- en gezinsleven;
33. dringt er bij de Commissie op aan om het positieve effect te meten van de initiatieven inzake de combinatie van privéleven en werk, teneinde een nieuw evenwicht te bewerkstelligen op het gebied van de verdeling van de gezins-, zorg- en huishoudelijke taken, en om de bijzondere zorgtaken van ouders van gehandicapte en afhankelijke kinderen en/of kinderen die tot achtergestelde categorieën en groepen behoren, uit te breiden;
o o o
34. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.