Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2016/2891(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B8-1051/2016

Debatten :

Stemmingen :

PV 05/10/2016 - 8.6
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2016)0377

Aangenomen teksten
PDF 275kWORD 53k
Woensdag 5 oktober 2016 - Straatsburg
Behoefte aan een Europees herindustrialiseringsbeleid in het licht van de recente Caterpillar- en Alstom-zaken
P8_TA(2016)0377RC-B8-1051/2016

Resolutie van het Europees Parlement van 5 oktober 2016 over de behoefte aan een Europees herindustrialiseringsbeleid in het licht van de recente Caterpillar- en Alstom-zaken (2016/2891(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 9, 151 en 152, artikel 153, leden 1 en 2, en artikel 173,

–  gezien de artikelen 14, 27 en 30 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag(1),

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name artikel 5, lid 3, VEU en Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 31 maart 2005 getiteld "Herstructureringen en werkgelegenheid – Anticiperen op en begeleiden van herstructureringen met het oog op de ontwikkeling van de werkgelegenheid: de rol van de Europese Unie" (COM(2005)0120), en het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 december 2005,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld "Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen": een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid" (COM(2010)0682),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006(2),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering(3),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 december 2013 over een EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering (COM(2013)0882),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid(4),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "De benutting van het werkgelegenheidspotentieel van groene groei" (SWD(2012)0092),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 januari 2014 getiteld "Voor een heropleving van de Europese industrie" (COM(2014)0014),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld "Handel voor iedereen – Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid" (COM(2015)0497),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel" (COM(2012)0582), en de doelstelling van 20 % herindustrialisering,

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2015 over de ontwikkeling van een duurzame Europese basismetaalindustrie(5),

–  gezien zijn resolutie van 9 juni 2016 over het concurrentievermogen van de Europese spoorwegindustrie(6),

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat consistentie tussen de diverse beleidsmaatregelen van de EU thans absoluut noodzakelijk is om een effectief industriebeleid te definiëren, met name in het licht van de gevallen Caterpillar en Alstom;

B.  overwegende dat Caterpillar op 2 september 2016 een grootscheeps, wereldwijd herstructureringsplan heeft aangekondigd; overwegende dat de vestiging te Gosselies als onderdeel van dat plan gedwongen was haar deuren te sluiten, waarmee 2 500 directe werknemers op straat kwamen te staan en de banen van zo'n 4 000 onderaannemers in het gedrang kwamen;

C.  overwegende dat de producten van de fabriek door de verlaging van de productiekosten tussen 2013 en 2015 aantrekkelijker waren geworden dan de producten van buiten de EU; overwegende dat Caterpillar desondanks besloten heeft de fabriek te sluiten en de productie te verplaatsen naar andere vestigingen met lagere normen inzake sociale en milieubescherming dan die welke voor de Europese industrie gelden;

D.  overwegende dat de Commissie gezien het belang en de Europese dimensie van deze zaak heeft besloten een taskforce op te zetten waarin de bevoegde diensten worden samengevoegd om als gesprekspartner te fungeren in het proces rond de sluiting van Caterpillar;

E.  overwegende dat deze twee productiefaciliteiten niet de enige zijn die door herstructurering worden getroffen; dat er ook ontslagen worden verwacht in de vestigingen van Alstom in Spanje en Italië en die van Caterpillar in Noord-Ierland;

F.  overwegende dat de spoorwegindustrie de ruggengraat is van de Europese industrialisering, met een geschiedenis van meer dan 175 jaar; overwegende dat het jaarlijkse groeipercentage van de toegankelijke markten voor spoorwegmaterieel tot 2019 wordt geschat op 2,8 %; overwegende dat de Europese spoorwegindustrie in de gehele EU rechtstreeks werk biedt aan 400 000 mensen, van wie vele werkzaam zijn in kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's); overwegende dat een sterke en innovatieve Europese spoorwegindustrie essentieel is voor een overschakeling naar spoorwegvervoer, wat nodig is om de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU te halen;

G.  overwegende dat 65 % van de bedrijfsuitgaven voor O&O voor rekening van de maakindustrie komt en dat de versterking van onze industriële basis dan ook essentieel is om deskundigheid en knowhow binnen de EU te houden; overwegende dat digitale ontwikkeling, een prioriteit van het plan-Juncker, een sterke industriële basis behoeft;

H.  overwegende dat Europese industrieproducten zoals die door Alstom en Caterpillar worden geleverd een hoge meerwaarde hebben en dat de deskundigheid van die bedrijven erkend wordt; overwegende dat deze voor de EU centrale en strategische industrietak kampt met sterke mondiale mededinging van landen die goedkopere producten exporteren naar de Europese markt, door op alle continenten een agressief en snel expanderend beleid te voeren, vaak met politieke en financiële steun van hun regeringen;

I.  overwegende dat de Commissie in het licht van de recente Alstom-zaak een prospectieve studie zal verrichten voor de komende 15 jaar (tot 2030) naar de ontwikkeling van de spoorwegindustrie in Europa, met verschillende scenario's met betrekking tot de milieudoelstellingen van de EU-lidstaten, alsook een studie van de gevolgen van de verschillende scenario's voor banen, beroepen en vaardigheden; overwegende dat de Commissie snel gevolg moet geven aan de aanbevelingen in de resolutie van het Parlement over de spoorwegindustrie van de EU om zekere en duurzame werkgelegenheid en inclusieve groei te verwezenlijken; overwegende dat dit moet worden gefaciliteerd door een permanente dialoog met de belanghebbenden en alle hoofdstukken van de resolutie moet omvatten;

J.  overwegende dat de Commissie had toegezegd dat zij in 2013 een volledig verslag over de toepassing van het kwaliteitskader zou presenteren; overwegende dat het de Commissie verzocht heeft om na raadpleging van de sociale partners een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling inzake de voorlichting en raadpleging van werknemers, en de anticipatie op en het beheer van herstructurering;

K.  overwegende dat de Europese industrie haar concurrentiepositie en haar capaciteit om in Europa te investeren moet behouden, en dat zij ook kampt met sociale en milieuproblemen die moeten worden aangepakt, terwijl zij qua sociale en milieuverantwoordelijkheid een mondiale referentie blijft;

L.  overwegende dat een aantal ondernemingen strategieën toepast die uitsluitend gericht zijn op financieel rendement op de korte termijn, wat vaak ten koste gaat van innovatie, investeringen in O&O, werkgelegenheid en vernieuwing van vaardigheden;

M.  overwegende dat een ambitieus innovatiebeleid, dat de productie van kwalitatief hoogwaardige, innovatieve, energie-efficiënte producten stimuleert en dat duurzame productieprocessen bevordert, de EU in staat zal stellen zich te handhaven in een mondiale context die steeds concurrerender wordt;

N.  overwegende dat de handel in bouwmachines in de EU in de afgelopen jaren ernstig is verstoord vanwege achterblijvende publieke en private investeringen maar ook vanwege de stijgende productiekosten ten gevolge van de stijgende grondstoffenprijzen;

O.  overwegende dat eerlijke handel in industriële producten de rechten van werknemers en de milieuvoorschriften moet eerbiedigen; overwegende dat investeringen in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie een sterke aanjager zijn van investeringen in industriële producten die een positieve spiraal teweeg kunnen brengen; overwegende dat innovatie en investeringen in O&O, banen en vernieuwing van vaardigheden essentieel zijn voor duurzame groei;

P.  overwegende dat aangetoond is dat innovatie van de productie in alle stadia van de industriële economische cyclus een positief effect heeft op de werkgelegenheid; overwegende dat betrokkenheid van werknemers bij innovatieve maatregelen en bij de ontwikkeling van strategieën het economisch succes in aanzienlijke mate kan vergroten;

Q.  overwegende dat het meer geavanceerde en duurzame deel van de staalsector, dat hoogwaardige technologische producten fabriceert, de gezondheid van de werknemers en de omwonenden eerbiedigt en strikte milieunormen waarborgt, een belangrijke rol speelt in de Europese industriestrategie;

R.  overwegende dat Europa, in het licht van het kennis- en vaardigheidsverlies van werknemers, de industriële capaciteit moet behouden om in zijn behoeften te voorzien zonder afhankelijk te zijn van producenten in derde landen;

1.  betuigt zijn sterke solidariteit en steun aan alle betrokken werknemers van Caterpillar en Alstom en hun families, alsook aan de betrokken onderaannemers, en betreurt de schadelijke effecten van deze sluitingen op de lokale economieën en gemeenschappen; wenst dat er maatregelen worden getroffen om deze werknemers en de plaatselijke economieën te helpen en de betrokken regio's bij te staan om uit deze moeilijke economische en sociale situatie te geraken;

2.  is ervan overtuigd dat de Europese industrie moet worden gezien als een strategische troef voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de EU; benadrukt dat alleen een sterke en veerkrachtige industrie en een toekomstgericht industriebeleid de EU in staat zullen stellen de verschillende uitdagingen die in het verschiet liggen het hoofd te bieden, zoals de herindustrialisering, de overgang naar duurzaamheid en het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid; benadrukt dat de Commissie en de lidstaten beter moeten anticiperen op dergelijke sociaal-economische situaties en het concurrentievermogen van ons industrieel netwerk veilig moeten stellen;

3.  herinnert eraan dat Europa een sociale markteconomie is die streeft naar duurzame en inclusieve economische groei; betreurt het ontbreken van een echt EU-industriebeleid dat ook de werknemers in de EU beschermt; verzoekt de Commissie derhalve een echte Europese industriestrategie voor de lange termijn uit te werken om de doelstelling dat de industrie zal instaan voor 20 % van het bruto binnenlands product, zoals die in de Europa 2020-strategie was vastgelegd, te verwezenlijken;

4.  dringt er bij de lidstaten op aan dat zij, door middel van wetgeving of via collectieve overeenkomsten, zorgen voor een adequate sociale bescherming, goede arbeidsomstandigheden en lonen die de mensen in staat stellen een waardig leven te leiden, en dat zij, wanneer werknemers ontslagen worden, voor een doeltreffende bescherming tegen onrechtmatig ontslag zorgen;

5.  herinnert eraan dat de economische crisis in Europa heeft aangetoond dat industrieën die het meest investeren in innovatie, O&O, energie-efficiëntie, circulaire economie, enz., het weerbaarst zijn; benadrukt in dit verband de negatieve impact van de afname van publieke en private investeringen en de krimpende binnenlandse consumptie; wijst erop dat publieke en private investeringen en binnenlandse consumptie juist aangemoedigd zouden moeten worden om de groei te stimuleren;

6.  is van mening dat verlaging van de administratieve lasten en de nalevingskosten voor ondernemingen, en het intrekken van overbodige wetgeving, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de hoge normen inzake de bescherming van consumenten, werknemers, de gezondheid en het milieu, kernonderdelen moeten vormen van alle EU-beleid op het gebied van herindustrialisering;

7.  is van oordeel dat dit industriebeleid van de EU gebaseerd moet zijn op heldere doelen en indicatoren – met inbegrip van ambitieuze doelstellingen inzake energie-efficiëntie, hulpbronnen en het klimaat – en op een benadering die uitgaat van de hele levenscyclus en de circulaire economie; onderstreept dat dit beleid tevens een slimme mix van maatregelen aan de vraag- en aanbodzijde moet omvatten, teneinde de economie van de EU weer een lokaler karakter te geven en veerkrachtiger en minder afhankelijk van hulpbronnen te maken; geeft aan dat met name moet worden geïnvesteerd in creativiteit, vaardigheden, innovatie en duurzame technologieën, en moet worden gewerkt aan het moderniseren van Europa's industriële basis door middel van beleid met aandacht voor waardeketens, en waarin de basisindustrieën en hun plaatselijke en regionale actoren zijn opgenomen; is ervan overtuigd dat een dergelijke aanpak zowel voor de Europese industrie als voor de Europese economie als geheel kosten-efficiënte voordelen kan opleveren;

8.  wijst erop dat de steun die jarenlang aan banken en activamarkten in de EU is toegekend niet heeft geresulteerd in meer banen en verbeterde economische vooruitzichten; is van mening dat bij overheidsingrijpen een verschuiving moet plaatsvinden van het bovenmatig stimuleren van de aanbodzijde naar op elkaar afgestemde maatregelen ter stimulering van de vraag, onder andere door middel van fiscale maatregelen en gegarandeerde loonstijgingen;

Handelsbeleid als cruciaal element voor een gelijk speelveld

9.  onderstreept dat de EU concurrenten uit derde landen vrijwel onbelemmerde toegang tot meerdere sectoren van haar economie geeft, maar dat derde landen diverse belemmeringen opwerpen waarmee Europese ondernemingen worden gediscrimineerd; benadrukt dat concurrenten uit derde landen, vooral uit China, op snelle en agressieve wijze uitbreiden naar Europa en andere gebieden in de wereld, vaak met sterke politieke en financiële steun uit hun land van herkomst; onderstreept dat deze praktijken mogelijkerwijs als oneerlijke concurrentie gelden en de werkgelegenheid in Europa bedreigen; onderstreept dat China niet voldoet aan de vijf criteria van de EU om de status van markteconomie te bepalen;

10.  dringt er bij de Commissie op aan een EU-handelsbeleid vast te stellen dat afgestemd is op haar industriële doelstellingen en rekening houdt met de noodzaak de werkgelegenheid in de Europese industrie veilig te stellen en nieuwe productieverplaatsingen en verdere de-industrialisering te vermijden; verzoekt de Commissie te zorgen voor een gelijk speelveld voor marktdeelnemers binnen en buiten Europa, zodat alle spelers op eerlijke wijze met elkaar kunnen concurreren;

11.  herinnert aan de noodzaak snel een overeenkomst te bereiken over de herziening van de handelsbeschermingsinstrumenten, zodat die aanzienlijk sterker worden doordat zij reactiever en doeltreffender worden gemaakt; verzoekt de Commissie rekening te houden met de gevolgen die de erkenning van door de overheid geëxploiteerde economieën of andere niet-markteconomieën als markteconomie zou kunnen hebben voor het concurrentievermogen van de Europese industrie;

12.  onderstreept dat voorkomen moet worden dat het EU-handelsbeleid resulteert in concurrentieverstoring, waaronder milieudumping en in het bijzonder het dumpen van goedkope producten van lage kwaliteit die niet aan de Europese normen voldoen en schade toebrengen aan de industrie in de EU; verzoekt de Commissie grensaanpassingsmechanismen te overwegen om een gelijk speelveld te waarborgen bij het uitstippelen van beleid met het oog op de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie en als manier om milieudumping, de uitbuiting van werknemers en oneerlijke concurrentie te voorkomen;

13.  verzoekt de Commissie en de lidstaten studies uit te voeren naar handelsonderhandelingen waarbij een regionale en sectorale benadering wordt gevolgd en die ook meer inzicht moeten geven in de gevolgen voor de werkgelegenheid en het Europese bedrijfsleven;

14.  wijst op de recente trend dat bedrijven productie- en dienstenactiviteiten naar Europa terughalen, en op de kansen die dit biedt voor groei en nieuwe banen; verzoekt de Commissie na te denken over manieren waarop de EU een stimulerend klimaat kan scheppen om bedrijven te helpen hun voordeel te doen met de mogelijkheden die het terughalen van deze activiteiten biedt;

Mededingingsbeleid – een cruciaal element voor het bedrijfsleven in de EU

15.  verzoekt de Commissie een naar buiten gericht, concurrerend Europees kader te ontwikkelen om private investeerders aan te trekken en vast te houden, sterke EU-waardeketens in stand te houden en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid te creëren, teneinde de EU-burgers tastbare voordelen te bieden;

16.  wijst er ook op dat de regels inzake staatssteun beter toegesneden moeten zijn op de verwezenlijking van innovatie en duurzaamheid en van de doelstellingen inzake de bevordering van een hoog werkgelegenheidspeil en van sociaal beleid overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

17.  benadrukt dat de Europese industrie blootstaat aan wereldwijde concurrentie en moedigt de Commissie derhalve ten zeerste aan de wereldmarkt met spoed als uitgangspunt te nemen wanneer zij in haar analyse geografische markten definieert, en deze analyse niet te beperken tot de nationale markten of de interne markt, zodat Europese industrieën O&O-partnerschappen kunnen aangaan of strategische allianties kunnen sluiten; dringt er in dit verband op aan dat herstructurering van de grote Europese fabrikanten mogelijk wordt gemaakt, zodat er spelers kunnen ontstaan met voldoende kritische massa om het hoofd te kunnen bieden aan de internationale concurrentie;

Overheidsopdrachten - een instrument dat verbetering behoeft

18.  verzoekt de Commissie de EU-verordeningen inzake overheidsopdrachten beter te implementeren; herinnert eraan dat offertes waarbij meer dan 50 % van de waarde wordt gecreëerd buiten de EU volgens de EU-regels mogen worden afgewezen;

19.  is van oordeel dat openbare aanbestedingen en milieu-etikettering cruciaal zijn voor de marktabsorptie van duurzame producten, diensten en innovatie, en voor een stevige industriële basis in Europa; verzoekt om gezamenlijke inspanningen van de lidstaten en de Commissie om ervoor te zorgen dat aanbestedende autoriteiten hun besluiten op het MEAT-beginsel (MEAT = most economically advantageous tender) baseren;

Beter gebruik van EU-fondsen, O&O, innovatie – het middel om een nieuw industriebeleid te bevorderen

20.  verzoekt de Commissie samen met de lidstaten een EU-strategie te ontwikkelen voor een samenhangend en omvattend industriebeleid dat gericht is op de herindustrialisering van Europa en onder meer gebaseerd is op digitalisering (in het bijzonder de integratie van slimme technologieën en robotica in industriële waardeketens), duurzaamheid, energie-efficiëntie en toereikende hulpmiddelen; dringt in dit verband aan op meer convergentie tussen de lidstaten op fiscaal, sociaal en begrotingsgebied om het ontstaan van gemeenschappelijke industriële projecten te vergemakkelijken; is van mening dat het Europees regelgevingskader het bedrijfsleven in staat moet stellen zich aan te passen aan en vooruit te lopen op deze veranderingen om bij te dragen aan nieuwe banen, groei en regionale convergentie;

21.  spoort de Commissie aan samen te werken met de verschillende industriële sectoren om ervoor te zorgen dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de Europese structuur- en investeringsfondsen en meer bepaald van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) om O&O-projecten op regionaal niveau te ondersteunen;

22.  is van mening dat EU-fondsen een goede kans bieden om duurzame investeringen in infrastructuur voor energie en openbaar vervoer te financieren, alsook de slimme toepassing van informatie- en communicatietechnologieën; verzoekt om een betere toepassing van de diverse criteria, met name die op het gebied van werkgelegenheid en milieu en de sociale criteria, bij het gebruik van de EU-fondsen en alle financiële instrumenten die via de EIB worden beheerd;

23.  verzoekt om een EU-agenda voor slimme specialisatie en om prioritering van O&O in sectoren waarin de EU toonaangevend kan zijn; vraagt om praktische instrumenten die de EU en de lidstaten in staat stellen hun O&O-inspanningen te bundelen en die het mogelijk maken de resultaten daarvan ingang te doen vinden in de plaatselijke economie; meent dat de link tussen onderzoek en industrie van cruciaal belang is om het concurrentievermogen van de Europese industrie te stimuleren; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband om nauwere samenwerking tussen onderzoekscentra, universiteiten en bedrijven actief te bevorderen en aan te moedigen; dringt erop aan het onderzoeksklimaat te verbeteren door het budget voor O&O&I te verhogen en de verschillende Europese en nationale financieringsprogramma's beter op elkaar af te stemmen;

24.  verzoekt de Commissie en de Europese Investeringsbank om hun inspanningen met name te richten op de regio's die het zwaarst getroffen zijn door de-industrialisering en de steunverlening voor projecten in deze regio's te bespoedigen, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat er haalbare en kwalitatief hoogwaardige projecten worden ondersteund; is van mening dat de mogelijkheden van steeds strategischere en meer doelgerichte kredietverstrekking door de Europese Investeringsbank aan projecten voor innovatie en industriële transformatie, met name in de maakindustrie en aanverwante diensten, verder moeten worden onderzocht; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve een betere toegang tot financiering voor EU-bedrijven, met name micro-ondernemingen en kmo's, te verzekeren, om aldus hun capaciteiten inzake het opzetten van projecten te verbeteren en hun betere toegang te verschaffen tot adviesdiensten en technische ondersteuning;

25.  verzoekt de Commissie in coördinatie met de lidstaten te zoeken naar wijzen waarop economische herschikking mogelijk kan worden gemaakt, maar er tegelijkertijd op toe te zien dat bedrijven hun milieuverantwoordelijkheid volledig op zich nemen, zich houden aan de milieuwetgeving en hoge milieunormen hanteren; eist dat bedrijven gesloten locaties binnen een redelijke termijn saneren en het voor plaatselijke autoriteiten gemakkelijker maken die locaties weer in gebruik te nemen;

26.  verzoekt de Commissie te overwegen om de uitwisseling van best practices tussen de lidstaten te bevorderen met betrekking tot de wijze waarop het best met bedrijfssluitingen kan worden omgegaan, en de lidstaten ertoe aan te sporen in wettelijke bepalingen te speuren naar voorbeelden om, voor zover dat mogelijk is, te proberen het zoeken naar een koper of de verkoop van de fabriek te organiseren, zodat fabrieken draaiende kunnen worden gehouden ook al hebben de oorspronkelijk eigenaars besloten de activiteiten stop te zetten;

27.  meent dat belastingontwijking, onder meer via het overhevelen van materiële en immateriële activa of diensten van het ene bedrijf naar het andere tegen te lage prijzen (verrekenprijs), voorkomen moet worden en ook een gevolg is van het gebrek aan Europese coördinatie in fiscale en handelszaken; dringt aan op meer samenwerking en harmonisatie tussen de lidstaten op fiscaal, sociaal en begrotingsgebied;

Sociaal verantwoorde herstructurering en kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid in toekomstgerichte sectoren

28.  is verheugd over het initiatief van enkele lokale autoriteiten om, in samenwerking met sociale partners, zoals in het geval van Alstom, proefprojecten te steunen voor werknemers en bedrijven die betroffen zijn door een herstructureringsproces, teneinde beroepsloopbanen veilig te stellen door middel van opleidingen en maatregelen om hoogwaardige werkgelegenheid te behouden;

29.  wijst op de absolute noodzaak van het ontwikkelen van technische vaardigheden, met name in de maakindustrie; wijst op de noodzaak om het belang van geschoolde technici in het licht te stellen; is van mening dat het voor een maximale benutting van het netto banenpotentieel van de groene economie van cruciaal belang is dat de bestaande beroepsbevolking in de EU passende kansen krijgt om de nieuwe vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor de circulaire economie; herinnert eraan dat geschoolde arbeidskrachten belangrijk zijn voor een levensvatbare productie; onderstreept het belang van de bevordering van betere synergieën tussen onderwijssystemen, universiteiten en de arbeidsmarkt, met inbegrip van kennismaking met de arbeidsplaats en samenwerking met het bedrijfsleven bij het opzetten van innovatieclusters;

30.  verzoekt de bevoegde autoriteiten toe te zien op de volledige naleving van de nationale en Europese regelgeving inzake voorlichting en raadpleging van werknemers door alle betrokken partijen, in het bijzonder bij herstructureringen, en ook milieubescherming en veiligheid op de werkplek te garanderen;

31.  wijst erop dat bedrijven hun wettelijke verplichtingen krachtens het Europese en nationale recht moeten nakomen, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan de voorlichting en raadpleging van de werknemers en de mogelijkheid om door de sociale partners voorgestelde alternatieven te bestuderen;

32.  is van mening dat elke herstructureringsoperatie moet worden uitgelegd aan en eventueel gemotiveerd voor de belanghebbenden, onder andere wat betreft de keuze voor de beoogde maatregelen en hoe die zich verhouden tot de doelstellingen en eventuele alternatieve opties; verzoekt om een lokale dialoog tussen alle belanghebbenden om te bespreken of er betere regelingen mogelijk zijn in het geval van herstructureringen;

33.  benadrukt het belang van een sterke sociale dialoog op alle niveaus op basis van wederzijds vertrouwen en gedeelde verantwoordelijkheid, aangezien dat een van de beste manieren is om tot op consensus gebaseerde oplossingen en gezamenlijke standpunten te komen bij het voorzien, voorkomen en beheren van herstructureringsprocessen;

34.  onderstreept dat bij herstructureringen de betrokken de werknemers moeten worden beschermd op gebieden als gezondheids- en arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid, omscholing en terugkeer op de arbeidsmarkt;

35.  wijst erop dat de gevolgen van herstructurering veel verder reiken dan alleen tot het betroffen bedrijf en dat er ook onvoorziene gevolgen zijn voor gemeenschappen en voor het economisch en sociaal weefsel van de lidstaten;

36.  verzoekt de Commissie de sociale partners te raadplegen over de doeltreffendheid van de wetgeving inzake collectieve ontslagen, in het licht van de Caterpillar- en Alstom-zaken;

37.  betreurt de geleidelijke financialisering van de reële economie die gericht is op financiële resultaten op de korte termijn in plaats van op de instandhouding van een innovatieve industrie die voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid zorgt en langetermijnvoordelen voor de samenleving oplevert; betreurt het dat deze benadering ertoe heeft geleid dat in de maakindustrie veel banen verloren zijn gegaan; verzoekt de Commissie de sociale partners te raadplegen over de mogelijkheid voor een herziening van de bestaande wetgeving inzake collectieve ontslagen, met inachtneming van de aspecten in verband met de Caterpillar- en Alstom-zaken, en met name de betrokkenheid van alle werknemers en onderaannemers bij de procedures en doeltreffende maatregelen ter voorkoming van onrechtmatige collectieve ontslagen die niet gebaseerd zijn op reële economische gronden, waaronder de mogelijkheid van sancties, bijvoorbeeld de opschorting van toegang tot door de EU gefinancierde programma's of de vordering tot terugbetaling van de ontvangen overheidssteun;

38.  verzoekt de taskforce van de Commissie te onderzoeken hoe de raadplegingsprocedure met de Europese ondernemingsraad (EOR) in zijn werk is gegaan; verzoekt de Commissie om in het licht van dat onderzoek te overwegen of de EOR-richtlijn moet worden herzien;

39.  merkt op dat het EGF een essentieel EU-instrument is in deze tijd van globalisering om lidstaten te steunen in hun beleid van herscholing van werknemers en om het economische weefsel in een regio te herstellen met betrekking tot werknemers die de negatieve gevolgen ondervinden van de globalisering of de economische crisis; herinnert aan het belang van de aanbevelingen die vervat zijn in zijn resolutie van 15 september 2016 over de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014(7);

40.  benadrukt echter dat het EFG alleen ingezet kan worden als de werknemers al zijn ontslagen en dat de lidstaten en de EU zich meer moeten inzetten om de juiste economische en wetgevende omgeving te scheppen om het concurrentievermogen te stimuleren en duurzame vaste banen te creëren;

41.  dringt er bij de Commissie op aan het Parlement op de hoogte te houden van haar strategie voor de belangrijkste industriële sectoren in Europa, met name de spoorweg- en de machinebouwsector, om een gunstiger marktklimaat te scheppen, en van wat zij wil doen om de hoogwaardige werkgelegenheid, knowhow en investeringen in Europa te houden;

42.  stelt vast dat in het geval van herstructureringen jongere en oudere werknemers vaker ontslagen worden dan andere leeftijdsgroepen; onderstreept dat wanneer er ontslagen vallen werkgevers de anti-discriminatiewetgeving in acht moeten nemen, met name op het vlak van leeftijdsdiscriminatie;

43.  merkt op dat de overstap op een groene economie mogelijkheden biedt voor een significant aantal plaatselijke banen die plaatsgebonden zijn en in sectoren die niet naar elders kunnen worden verplaatst; merkt op dat er sterke aanwijzingen zijn dat de groene transitie per saldo een positief effect zal hebben op de werkgelegenheid doordat duurzame economische activiteiten, zoals energiebesparing, arbeidsintensiever zijn dan de activiteiten waarvoor zij in de plaats komen en regio's in staat kunnen stellen zelfvoorzienender te worden;

o
o   o

44.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1) PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.
(3) PB C 440 van 30.12.2015, blz. 23.
(4) Aangenomen teksten P7_TA(2014)0032.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0460.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0280.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0361.

Juridische mededeling - Privacybeleid