Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2016/2244(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0199/2017

Ingediende teksten :

A8-0199/2017

Debatten :

Stemmingen :

PV 12/09/2017 - 7.7
CRE 12/09/2017 - 7.7

Aangenomen teksten :

P8_TA(2017)0322

Aangenomen teksten
PDF 185kWORD 56k
Dinsdag 12 september 2017 - Straatsburg
De werking van franchising in de detailhandel
P8_TA(2017)0322A8-0199/2017

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de werking van franchising in de detailhandel (2016/2244(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2013 inzake het Europees actieplan inzake detailhandel in het belang van alle betrokken partijen(1), met name paragraaf 29,

–  gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen(2),

–  gezien de studie van april 2016 in opdracht van de commissie IMCO over franchising(3),

–  gezien de studie in opdracht van de commissie IMCO van september 2016 getiteld "juridische aspecten rond het reguleringskader en de uitdagingen voor franchising in de EU"(4),

–  gezien de briefing "Toekomstige beleidsopties voor Franchising in de EU: tegengaan van oneerlijke handelspraktijken"(5),

–  gezien de workshop "Verhouding tussen franchisegevers en franchisenemers: reguleringskader en huidige uitdagingen", georganiseerd door de commissie IMCO op 12 juli 2016,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0199/2017),

A.  overwegende dat er geen gemeenschappelijke Europese definitie van franchising bestaat en dat franchiseovereenkomsten per bedrijfstak variëren, maar dat een centraal kenmerk van dergelijke overeenkomsten een vrijwillig aangegaan partnerschap is tussen ondernemers of natuurlijke of rechtspersonen die juridisch en financieel niet van elkaar afhankelijk zijn, waarbij de ene partij (de franchisegever) de wederpartij (de franchisenemer) het recht verleent om zijn franchisingformule, naam en handelsmerken te gebruiken en technische kennis deelt, met een beroep op de technische en organisatorische ervaring en bijstand van de franchisegever gedurende de looptijd van de overeenkomst, en waarbij de klanten vertrouwen op de eenheid van het franchisesysteem en zowel de franchisegever als de franchisenemer de intentie hebben om met beperkte investeringen snel nieuwe markten te veroveren en hun kansen op succes te vergroten;

B.  overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 11 december 2013 franchising verwelkomde als bedrijfsmodel dat nieuwe bedrijven en ondernemerschap in het kleinbedrijf aanmoedigt, evenwel niet zonder in sommige gevallen oneerlijke contractvoorwaarden te signaleren en op transparante en eerlijke contracten aan te dringen; ook attendeerde het Parlement de Commissie en de lidstaten op problemen waarop franchisenemers stuiten wanneer zij hun bedrijf willen verkopen of de formule willen veranderen, maar wel in dezelfde sector werkzaam blijven, en verzocht het de Commissie het prijsbindingsverbod in franchisesystemen te onderzoeken alsook het effect van langlopende concurrentiebedingen, aankoopopties en multifranchisingverboden;

C.  overwegende dat franchising de volle potentie heeft om als bedrijfsmodel de interne detailhandelsmarkt te helpen voltooien, aangezien het een handig middel kan zijn om een zaak op te zetten via een door de franchisegever en de franchisenemer gedeelde investering; vindt het daarom teleurstellend dat dit model in de EU tot dusver nog onderpresteert, met een aandeel in het bbp van slechts 1,89 %, tegenover een aandeel van 5,95 % in de VS en van 10,83 % in Australië, waarbij 83,5 % van de omzet in franchiseondernemingen geconcentreerd blijft in slechts zeven lidstaten(6), zodat het belangrijk is om dit bedrijfsmodel breder te verspreiden in de hele EU;

D.  overwegende dat franchising een belangrijke potentiële grensoverschrijdende dimensie heeft, van belang is voor de werking van de interne markt en zo kan leiden tot nieuwe de werkgelegenheid, de ontwikkeling van kmo's en ondernemerschap en de verwerving van nieuwe capaciteiten en vaardigheden;

E.  overwegende dat de bestaande wetgeving inzake franchising als bedrijfsmodel per lidstaat sterk verschilt, hetgeen technische belemmeringen opwerpt en zowel franchisegevers als franchisenemers kan ontmoedigen om hun activiteiten over de grenzen heen uit te breiden; overwegende dat dit op zijn beurt gevolgen kan hebben voor de eindgebruikers doordat hun keuzemogelijkheden beperkt blijven;

F.  overwegende dat er verschillen zijn tussen "harde" en "zachte" franchising, afhankelijk van de voorwaarden in de franchiseovereenkomst, en dat bovendien alternatieve bedrijfsmodellen als die van ″groepen onafhankelijke detailhandelaren″ speciale kenmerken hebben en alleen onder franchiseregels zouden mogen vallen voorzover zij aan de definitie van franchising beantwoorden;

G.  overwegende dat het in alle sectoren aan informatie over de werking van franchising ontbreekt, omdat relevante informatie niet op schrift is gesteld of vaak alleen te vinden is in "side letters" bij franchiseovereenkomsten, die vertrouwelijk zijn en dus niet openbaar, en er op EU-niveau geen mechanisme bestaat voor het verzamelen van informatie over mogelijk oneerlijke contractbedingen of oneerlijke contractuitvoering; overwegende dat daarom een platform nodig is waarop deze belangrijke informatie te vinden is, teneinde franchisegevers en franchisenemers beter bewust te maken van hun rechten en plichten;

H.  overwegende dat de e-handel toeneemt en steeds meer door de consument wordt gebruikt en dat deze daarom in franchiseovereenkomsten beter tot zijn recht moet komen; overwegende dat daarom bij de totstandbrenging van de digitale binnenmarkt specifiek moet worden gelet op eventueel optredende spanningen tussen franchisegevers en franchisenemers in verband met de e-handel, bijvoorbeeld met betrekking tot de exclusieve rechten van de franchisenemer voor een bepaald geografisch gebied, en het toenemende belang van consumentengegevens voor het succes van franchisebedrijfsmodellen, met name omdat deze punten momenteel in franchiseovereenkomsten niet worden geregeld, met mogelijk onnodige onzekerheid en conflicten tot gevolg;

I.  overwegende dat de Commissie oneerlijke handelspraktijken heeft gedefinieerd als "praktijken die sterk afwijken van goed handelsgedrag, die in strijd zijn met de goede trouw en een eerlijke behandeling en die door een handelspartner eenzijdig worden opgelegd aan een andere handelspartner"(7);

1.  is van mening dat franchising, gezien de huidige onderbenutting ervan in de EU in vergelijking met andere ontwikkelde economieën, een nog belangrijkere rol kan vervullen voor de voltooiing van de interne detailhandelsmarkt;

2.  acht het van belang dat de lidstaten doeltreffende maatregelen nemen tegen oneerlijke handelspraktijken op het gebied van franchising, maar stelt vast dat er dienaangaande nog steeds een hoge mate van divergentie en diversificatie tussen de lidstaten bestaat; vindt het daarom belangrijk dat er niet-wetgevende homogene richtsnoeren komen waarin de beste praktijken zijn verwerkt voor het functioneren van franchising in de detailhandel;

3.  verzoekt de Commissie richtsnoeren voor franchiseovereenkomsten op te stellen, om de juridische context voor dergelijke overeenkomsten te verduidelijken en er zo voor te zorgen dat de arbeidsnormen worden nageleefd en een degelijke en kwalitatief hoogstaande dienstverlening wordt gewaarborgd;

4.  is van mening dat in het licht van de sterke grensoverschrijdende component van franchising een eenvormige benadering bij het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken in de EU aan te raden is;

5.  erkent dat op nationaal niveau wetgeving is vastgesteld ter bescherming van de franchisenemers, maar dat de nadruk op de precontractuele fase ligt om informatieverplichtingen aan de franchisegever op te leggen; betreurt het dat in de nationale systemen geen doeltreffende handhavingsmechanismen zijn voorzien om de voortzetting van de franchiserelatie te waarborgen;

6.  merkt op dat de franchisenemer vaak de zwakkere partij is, met name wanneer het om een kmo gaat, omdat de franchiseformule in de regel is ontwikkeld door de franchisegever, en de franchisenemer veelal in een financieel zwakkere positie verkeert en daardoor wellicht minder goed geïnformeerd is dan de franchisegever en dus afhankelijk is van diens expertise; benadrukt dat het bij franchisesystemen van groot belang is of de samenwerking tussen franchisegever en franchisenemers goed functioneert, met dien verstande dat een franchisesysteem staat of valt met een goede uitvoering door alle partijen;

7.  herinnert eraan dat franchising een contractuele relatie is tussen twee juridisch onafhankelijke bedrijven;

8.  beklemtoont dat regelgeving ertoe moet dienen het vertrouwen van de markt in franchising als een manier van zakendoen in stand te houden en te vergroten, omdat dit niet alleen ondernemerschap aanmoedigt bij micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die franchisegever worden, maar ook bij personen die franchisenemer worden;

9.  constateert dat franchisegevers zich op zowel nationaal als Europees niveau hebben georganiseerd voor de behartiging van hun belangen, terwijl franchisenemers het vaak zonder zulke belangenorganisaties moeten stellen en meestal op individuele basis blijven werken;

10.  vraagt de Commissie en de lidstaten de dialoog tussen franchisegevers, franchisenemers en beleidsmakers te stimuleren, de oprichting van verenigingen die de franchisenemers vertegenwoordigen te faciliteren, en ervoor te zorgen dat hun stem steeds wordt gehoord wanneer er beleid of wetgeving in de maak is die op hen van invloed kan zijn, teneinde een gelijkere vertegenwoordiging van de partijen te garanderen, waarbij het lidmaatschap van zulke organisaties facultatief moet blijven;

11.  benadrukt dat het nog steeds ontbreekt aan informatie over het functioneren van franchising in de detailhandelssector, en vraagt de lidstaten om in samenwerking met de Commissie contactpunten aan te wijzen voor informatievoorziening over problemen die franchisegevers en franchisenemers ondervinden, en verzoekt de Commissie de informatievergaring op EU-niveau te verbeteren, o.a. door gebruik te maken van informatie afkomstig van deze contactpunten, met de nodige waarborgen voor de vertrouwelijkheid van de aldus verkregen informatie;

12.  vraagt de Commissie te onderzoeken hoe franchising in de detailhandelsector functioneert, en met name in hoeverre oneerlijke contractbedingen of andere oneerlijke handelspraktijken zich voordoen, en Eurostat te verzoeken om bij de inzameling van statistische informatie over de sector speciale aandacht aan dit bedrijfsmodel te schenken, zonder dat daarbij extra administratieve of andere lasten voor de ondernemers ontstaan;

13.  neemt kennis van de Europese Erecode voor Franchising, zoals opgesteld door de European Franchise Federation (EFF), die mogelijk een doeltreffend instrument vormt voor de bevordering van goede praktijken in de franchisesector via zelfregulering, maar merkt tevens op dat deze code onderhevig is aan serieuze kritiek van de zijde van de franchisenemers, die er onder meer op wijzen dat de verplichtingen van de franchisegever vóór de herziening van de code in 2016 sterker waren geformuleerd; moedigt de franchisegevers en franchisenemers aan om met het oog op een passende oplossing voor een evenwichtige en billijke vertegenwoordiging van beide zijden te zorgen;

14.  betreurt echter dat de code slechts een kleine minderheid van de in de EU actieve franchises bestrijkt, aangezien de meeste franchises niet aangesloten zijn bij de EFF of de nationale verenigingen die de code hebben aanvaard, en verschillende lidstaten geen nationale franchisevereniging hebben;

15.  merkt op dat er bezorgdheid gerezen is over het feit dat de Europese Erecode voor Franchising niet met een onafhankelijk handhavingsmechanisme samengaat, en merkt op dat dit gemis van onafhankelijke handhaving voor sommige lidstaten de aanleiding is geweest om wetgeving uit te vaardigen ter voorkoming en bestrijding van oneerlijke handelspraktijken bij franchising;

16.  herinnert eraan dat de Erecode uit een reeks regels bestaat die franchisegevers naast de wettelijk vereiste voorschriften aanvaarden; is van mening dat de Erecode altijd een toegevoegde waarde moet blijven voor iedereen die zich aan deze regels wenst te houden;

17.  meent dat het nodig is om de doelmatigheid van het zelfreguleringskader en van het initiatief voor de toeleveringsketen in de EU te beoordelen, aangezien lidmaatschap van een nationale franchiseorganisatie een voorwaarde is voor deelname aan dit initiatief;

18.  stelt dat een franchiseovereenkomst volledig moet beantwoorden aan de beginselen van een evenwichtig partnerschap, waarin de franchisegever en de franchisenemer zich redelijk en eerlijk jegens elkaar moeten opstellen en klachten, bezwaren en geschillen door middel van openhartige, transparante, redelijke en directe communicatie moeten oplossen;

19.  vraagt de lidstaten om klachten en andere relevante gegevens die zij via een contactpunt of op andere wijze ontvangen aan de Commissie door te geven; verzoekt de Commissie om op basis van deze informatie een niet-limitatieve lijst van oneerlijke handelspraktijken op te stellen, die moet worden gepubliceerd en voor alle belanghebbenden toegankelijk moet zijn; verzoekt de Commissie bovendien om, indien nodig, een deskundigenplatform op te richten om verdere gegevens te verzamelen over de franchisingpraktijk in de detailhandel, en met name over de verschillende vormen van oneerlijke handelspraktijken;

20.  wijst met name op de noodzaak van specifieke beginselen om te zorgen voor evenwichtige contractuele rechten en plichten van de partijen, zoals duidelijke, correcte en volledige precontractuele informatie, ook over het presteren van de franchiseformule, zowel in algemene zin als toegespitst op de beoogde locatie van de franchisenemer, duidelijke grenzen aan de vertrouwelijkheidseisen, welke informatie voldoende lang vóór de ondertekening van de overeenkomst schriftelijk beschikbaar moet zijn, en, waar dit passend is, invoering van een afkoelingsperiode na de ondertekening van de overeenkomst; wijst er tevens op dat de franchisegever de franchisenemer, zo nodig, gedurende de looptijd van de overeenkomst commerciële en technische bijstand moet blijven verlenen;

21.  onderstreept dat de franchisenemer gedurende de looptijd van de overeenkomst eventueel behoefte heeft aan een gespecialiseerde initiële opleiding en aan deugdelijke begeleiding door en informatie van de franchisegever;

22.  herinnert eraan dat de franchisenemer verplicht is zich in te zetten voor de groei van het franchisebedrijf en voor het bewaren van de gemeenschappelijke identiteit en reputatie van de franchiseketen, en hiertoe loyaal moet samenwerken met alle partners in de keten, onder eerbiediging van de industriële- en intellectuele-eigendomsrechten die aan de franchiseformule zijn verbonden, en met inachtneming van de mededingingsregels;

23.  voegt daar evenwel aan toe dat sommige franchisegevers van hun franchisenemers verlangen dat zij producten en diensten kopen die geen verband houden met de franchiseformule; zo’n vereiste behoort niet tot de verplichting van de franchisenemer tot het bewaren van de gemeenschappelijke identiteit en reputatie van de franchise-keten, maar kan al snel een oneerlijke handelspraktijk inhouden;

24.  benadrukt dat concurrentiebedingen redelijk, proportioneel en duidelijk geformuleerd moeten zijn, met een geldigheidsduur die niet langer is dan strikt noodzakelijk, met name omdat een franchisenemer zich genoopt kan zien van franchiseformule te veranderen als de buurt verandert en daarmee de vraag naar producten of diensten;

25.  stelt vast dat de onlineverkoop aanleiding geeft tot problemen, aangezien deze verkoop van toenemend belang is voor het franchisebedrijfsmodel, maar niet is geregeld in traditionele franchiseovereenkomsten, waarin geen rekening wordt gehouden met het effect ervan op de in die overeenkomsten vastgestelde bepalingen; stelt daarom voor om in voorkomend geval in franchiseovereenkomsten bepalingen in verband met de onlineverkoop op te nemen, met name wanneer er geen evenwicht bestaat tussen de macht van de franchisegever en die van de franchisenemer, vooral in het geval van een kmo;

26.  verzoekt de Commissie een openbare raadpleging te organiseren om onbevooroordeelde informatie te vergaren over de reële toestand in de franchisingsector, en niet-wetgevende richtsnoeren op te stellen waarin de beste praktijken zijn verwerkt voor het functioneren van franchising in de detailhandel, vooral in het licht van de nieuwste technologische en marktontwikkelingen, zoals internetverkoop, en deze uiterlijk in januari 2018 aan het Parlement voor te leggen; vraagt de Commissie in dit verband een analyse te maken van de bestaande vormen van zelfregulering en van de wetgevingspraktijk in de lidstaten op het gebied van franchising in de detailhandel, en haar bevindingen aan het Parlement mee te delen, met haar aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van de franchisingsector in de EU;

27.  beklemtoont dat het Parlement actief moet worden betrokken bij alle werkzaamheden in verband met franchising in de detailhandel, zoals wanneer verordeningen en richtlijnen betreffende franchising worden aangepast om tot een samenhangender en coherenter regelgevingskader te komen;

Mededingingsrecht

28.  benadrukt dat Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen(8) in de lidstaten op eenvormige wijze moet worden toegepast, en betreurt het gebrek aan informatie over de toepassing van deze verordening;

29.  meent dat de Commissie moet nagaan of de doeltreffendheid van die verordening niet wordt ondergraven door een ongelijke toepassing in de lidstaten en of de verordening aansluit bij recente marktontwikkelingen, met name wat de vrijgestelde postcontractuele bepalingen en aankoopvoorwaarden betreft;

30.  is van mening dat de Commissie moet nagaan in hoeverre de toepassing van de verordening via een beoordelingsmechanisme in het kader van het Europees netwerk van mededingingsautoriteiten kan worden verbeterd; beklemtoont dat de niet-eenvormige follow-upmaatregelen van de Commissie een belemmering vormen voor de grensoverschrijdende detailhandel en niet zorgen voor een gelijk speelveld binnen de eengemaakte markt;

31.  meent dat een betere tenuitvoerlegging van de verordening op nationaal niveau de distributie zou verbeteren, de markttoegang voor ondernemingen uit andere lidstaten zou vergemakkelijken en uiteindelijk de eindconsumenten ten goede zou komen;

32.  meent dat de Commissie ook onderzoek moet doen naar de onbedoelde gevolgen van het mededingingsrecht in elke afzonderlijke lidstaat;

33.  moedigt de Commissie aan om een openbare raadpleging door te voeren en het Parlement in te lichten over de geschiktheid van het model waarop de toekomstige groepsvrijstellingsverordening wordt gebaseerd;

34.  verzoekt de Commissie ook te zorgen voor de terugvordering van illegale overheidssteun die via belastingvoordelen bij franchising is verkregen, en blijk te geven van vastberadenheid bij het uitvoeren van lopende onderzoeken; wijst er voorts op dat de EU behoefte heeft aan duidelijkere wetgeving inzake fiscale rulings; verzoekt de Commissie om alle inbreuken op het gebied van franchising recht te zetten, teneinde eerlijke mededinging op de hele eengemaakte markt te verzekeren;

35.  verzoekt de Commissie marktfalen aan te pakken en belastingontduiking en -ontwijking op het gebied van franchising op doeltreffende wijze te bestrijden;

36.  verzoekt de Commissie te onderzoeken of het nodig is de verordening te herzien en in dat verband na te gaan en het Parlement mee te delen 1) welke impact de horizontale aanpak heeft op de werking van franchising; 2) of het in de verordening gekozen franchisingmodel beantwoordt aan de marktsituatie; 3) in hoeverre de zogenaamde "toegelaten verticale beperkingen", d.w.z. de voorwaarden waaronder de franchisenemers bepaalde goederen of diensten mogen aankopen, verkopen of doorverkopen, evenredig zijn en nadelige gevolgen hebben voor de markt en de consumenten; 4) met welke nieuwe uitdagingen franchisegevers en franchisenemers in de context van e-handel en de digitalisering worden geconfronteerd; en 5) marktinformatie te verzamelen, wat betreft nieuwe trends, marktontwikkelingen op het gebied van netwerkorganisatie en technologische vooruitgang;

37.  verzoekt de Commissie de regels voor de handhaving van de verordening door de lidstaten te herzien, en de toepassing ervan proportioneel aan te passen om de beoogde doelen te bereiken;

o
o   o

38.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 468 van 15.12.2016, blz. 140.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0250.
(3) IP/A/IMCO/2015-05, PE 578.978.
(4) IP/A/IMCO/2016-08, PE 587.317.
(5) PE 587.325.
(6) "Juridische aspecten rond het reguleringskader en de uitdagingen voor franchising in de EU", studie in opdracht van de commissie IMCO, september 2016, blz. 12.
(7) "Bestrijding van oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen" (COM(2014)0472).
(8) PB L 102 van 23.4.2010, blz.1.

Juridische mededeling - Privacybeleid