Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2017/2897(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B8-0576/2017

Debatten :

PV 25/10/2017 - 4
CRE 25/10/2017 - 4

Stemmingen :

PV 26/10/2017 - 10.6
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2017)0417

Aangenomen teksten
PDF 200kWORD 56k
Donderdag 26 oktober 2017 - Straatsburg
De strijd tegen seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU
P8_TA(2017)0417RC-B8-0576/2017

Resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU (2017/2897(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag van de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 10, 19 en 157 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat met het Verdrag van Lissabon in december 2009 in werking is getreden, en met name de artikelen 20, 21, 23 en 31,

–  gezien het verslag van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie (FRA) van 2014 over "Geweld tegen vrouwen"(1),

–  gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(2),

–  gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten(3), waarin intimidatie en seksuele intimidatie omschreven en veroordeeld worden,

–  gezien het Gender Equality Index Report van het Europees Instituut voor gendergelijkheid,

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015, getiteld "Strategic engagement for gender equality 2016-2019" (SWD(2015)0278),

–  gezien de verklaring van het EU-voorzitterschapstrio in juli 2017 door Estland, Bulgarije en Oostenrijk, over de gelijkheid tussen vrouwen en mannen,

–  gezien de VN-Verklaring van 1993 inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen,

–  gezien de Verklaring en het Actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 werden goedgekeurd tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie, en de latere slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties Peking +5 (2000), Peking +10 (2005), Peking +15 (2010) en Peking +20 (2015), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het daarbij behorende facultatieve protocol,

–  gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ(4) van de Raad (de richtlijn rechten van slachtoffers),

–  gezien de kaderovereenkomst over intimidatie en geweld op het werk (2007) van de EVV, BUSINESSEUROPE, de UEAPME en het CEEP,

–  gezien het verslag van het Europees netwerk van nationale organen voor de bevordering van gelijke behandeling (Equinet), getiteld "The Persistence of Discrimination, Harassment and Inequality for Women. The Work of Equality Bodies informing a new European Commission Strategy for Gender Equality" (Het voortbestaan van discriminatie, intimidatie en ongelijkheid van vrouwen. De activiteiten van organen voor de bevordering van gelijke behandeling ten behoeve van een nieuwe strategie van de Commissie voor gendergelijkheid), gepubliceerd in 2015,

–  gezien het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld(5), en met name de artikelen 2 en 40, en gezien zijn resolutie van 12 september 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld(6),

–  gezien zijn resoluties van 20 september 2001 over seksuele intimidatie op de werkplek(7), van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen(8), van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen(9), van 15 december 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk(10), van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie over de bestrijding van geweld tegen vrouwen(11) en de bijbehorende beoordeling van de Europese meerwaarde van november 2013, van 24 november 2016 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen(12),

–  gezien zijn resoluties van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015(13), van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013(14), en van 24 oktober 2017 over legitieme maatregelen ter bescherming van klokkenluiders die handelen in het algemeen belang bij het onthullen van vertrouwelijke informatie van bedrijven en overheidsinstanties(15),

–  gezien artikel 12 bis van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie,

–  gezien de handleiding voor de leden van het Europees Parlement, getiteld "Nultolerantie voor intimidatie op de werkplek", die in september 2017 is verschenen, en het actieplan van de administratieve diensten van het Parlement over deze cruciale kwestie,

–  gezien artikel 123, lid 2 en lid 4 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat gendergelijkheid een fundamentele waarde van de EU is, die in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten is opgenomen, en dat de EU heeft toegezegd deze waarde te integreren in al haar activiteiten;

B.  overwegende dat de EU als gemeenschap van waarden berust op democratie, de rechtsstaat en grondrechten, die besloten liggen in de kernbeginselen en doelstellingen in de eerste artikelen van het VEU en in de criteria voor EU-lidmaatschap;

C.  overwegende dat seksuele intimidatie in het EU-recht als volgt gedefinieerd wordt: "wanneer zich enige vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd"(16);

D.  overwegende dat seksuele intimidatie een vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes is, en dat dit een zeer extreme, maar uiterst hardnekkige vorm van discriminatie op basis van geslacht is; overwegende dat ongeveer 90 % van de slachtoffers van seksuele intimidatie vrouw en ongeveer 10 % man is; overwegende dat uit de EU-brede studie van het FRA uit 2014 over "Geweld tegen vrouwen" blijkt dat een op de drie vrouwen als volwassene geconfronteerd is met fysiek of seksueel geweld; overwegende dat 55 % van de vrouwen in de EU al te maken heeft gehad met seksuele intimidatie; overwegende dat 32 % van alle slachtoffers in de EU heeft verklaard dat de dader een leidinggevende, collega of cliënt was; overwegende dat 75 % van de vrouwen met een gekwalificeerd beroep of in het hogere management slachtoffer geweest is van seksuele intimidatie; overwegende dat 61 % van de vrouwen in de dienstensector te maken heeft gehad met seksuele intimidatie; overwegende dat 20 % van jonge vrouwen (van 18 tot 29 jaar oud) in de EU-28 geconfronteerd is met cyberintimidatie; overwegende dat een op de tien vrouwen werd blootgesteld aan seksuele intimidatie of stalking via nieuwe technologieën;

E.  overwegende dat een aanzienlijk aantal gevallen van seksuele intimidatie en pesten niet gemeld wordt aan de autoriteiten omdat het maatschappelijk bewustzijn met betrekking tot dit probleem nog altijd gering is, slachtofferhulp op dit gebied ontoereikend is en het onderwerp maatschappelijk gevoelig ligt, hoewel er formele procedures bestaan voor de aanpak van dit probleem op de werkplek en op andere plaatsen;

F.  overwegende dat seksueel geweld en seksuele intimidatie op de werkplek een kwestie van gezondheid en veiligheid zijn, en als zodanig moeten worden behandeld en voorkomen;

G.  overwegende dat discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid krachtens het EU-recht verboden is;

H.  overwegende dat seksueel geweld en intimidatie strijdig zijn met de beginselen van gendergelijkheid en gelijke behandeling, aangemerkt moeten worden als een vorm van discriminatie op grond van geslacht, en bijgevolg verboden zijn in arbeid, met inbegrip van toegang tot de arbeidsmarkt, beroepsopleidingen en promoties;

I.  overwegende dat hardnekkige genderstereotypes, seksisme, seksuele intimidatie en misbruik overal in Europa en in de hele wereld een structureel en wijdverbreid probleem zijn, en dat dit verschijnsel los staat van de leeftijd, opleiding, inkomen of maatschappelijke positie van de slachtoffers of de daders; overwegende dat slachtoffers fysieke, seksuele, emotionele en psychologische gevolgen ondervinden; overwegende dat de ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen, genderstereotypes en seksisme, met inbegrip van seksistische haatzaaiende uitlatingen, zowel online als offline, grondoorzaken van alle vormen van geweld tegen vrouwen zijn, en ertoe hebben geleid dat mannen vrouwen domineren en discrimineren en dat vrouwen een volledige ontplooiing onmogelijk wordt gemaakt;

J.  overwegende dat geweld tegen vrouwen, volgens de definitie van het Actieprogramma van Peking, kan bestaan uit, maar niet beperkt is tot, lichamelijk, seksueel en psychologisch geweld dat plaatsvindt binnen de gemeenschap, waaronder verkrachting, seksueel misbruik en seksuele intimidatie op het werk, in onderwijsinstellingen en elders(17);

K.  overwegende dat gendergerelateerd geweld in de richtlijn voor de rechten van slachtoffers is gedefinieerd als een vorm van discriminatie en als een schending van de fundamentele vrijheden van het slachtoffer, en geweld in hechte relaties, seksueel geweld (onder meer verkrachting, aanranding en seksuele intimidatie), mensenhandel en slavernij omvat, alsmede verschillende vormen van schadelijke praktijken zoals gedwongen huwelijken, genitale verminking van vrouwen en zogenaamde "eergerelateerde misdrijven"; overwegende dat vrouwelijke slachtoffers van gendergerelateerd geweld, en hun kinderen, vaak behoefte hebben aan bijzondere ondersteuning en bescherming, in verband met het hoge risico van secundaire en herhaalde slachtoffervorming, van intimidatie en van vergelding in verband met dergelijk geweld(18);

L.  overwegende dat de lidstaten uit hoofde van het EU-recht een orgaan voor gelijke behandeling moeten instellen om onafhankelijke bijstand aan slachtoffers van discriminatie en seksuele intimidatie te verlenen, onafhankelijke onderzoeken te verrichten, en onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen, met name wat betreft arbeid en beroepsopleidingen, toegang tot en aanbod van goederen en diensten, en zelfstandige arbeid;

M.  overwegende dat seksuele intimidatie en misbruik, voornamelijk van mannen jegens vrouwen, overal in Europa en in de hele wereld een structureel en wijdverbreid probleem is en dat dit verschijnsel los staat van de leeftijd, opleiding, inkomen of maatschappelijke positie van de slachtoffers of de geweldplegers, en te maken heeft met een ongelijke machtsverdeling tussen mannen en vrouwen in onze samenleving;

N.  overwegende dat gendergelijkheid de verantwoordelijkheid is van alle individuen in de samenleving en dat zowel mannen als vrouwen hieraan een actieve bijdrage moeten leveren; overwegende dat de autoriteiten zich zouden moeten inzetten voor de ontwikkeling van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes gericht op mannen en jongere generaties, met het doel de betrokkenheid van mannen en jongens als partners te verbeteren, alle vormen van gendergerelateerd geweld geleidelijk te voorkomen en uit te bannen en vrouwen te ondersteunen en mondig te maken;

O.  overwegende dat vrouwen in de Europese Unie niet op gelijkwaardige wijze beschermd zijn tegen gendergerelateerd geweld, seksuele intimidatie en misbruik, vanwege verschillen in beleid en wetgeving in de lidstaten; overwegende dat de rechtssystemen vrouwen niet voldoende ondersteunen; overwegende dat de dader bij gendergerelateerd geweld vaak een bekende van het slachtoffer is en dat het slachtoffer vaak afhankelijk is van die persoon, wat de angst kan vergroten om het geweld te melden;

P.  overwegende dat alle lidstaten het Verdrag van Istanbul hebben ondertekend, maar dat slechts 15 het hebben geratificeerd; overwegende dat de toetreding van de EU tot het Verdrag de lidstaten niet vrijstelt van de ratificatie ervan op nationaal niveau; overwegende dat in artikel 40 van het Verdrag van Istanbul wordt bepaald dat "de partijen de wetgevende of andere maatregelen [nemen] die nodig zijn om te waarborgen dat elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek seksueel getint gedrag met het doel of gevolg de waardigheid van een persoon te schenden, in het bijzonder door het creëren van een intimiderende, vijandige, onterende, vernederende of beledigende omgeving, onderworpen is aan strafrechtelijke of andere juridische sancties";

Q.  overwegende dat geweld en intimidatie in de politiek onevenredig vaak vrouwen treft; overwegende dat dergelijk geweld een schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden vormt, die onder meer bestaan uit de verplichting ervoor te zorgen dat vrouwen vrijelijk kunnen deelnemen aan politieke vertegenwoordiging;

R.  overwegende dat seksuele intimidatie wordt gedefinieerd in artikel 12 bis van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie;

S.  overwegende dat seksuele intimidatie en seksistisch gedrag niet ongevaarlijk zijn, en dat het trivialiseren van seksuele intimidatie en seksueel geweld door het gebruik van minimaliserende taal een teken is van een seksistische attitude jegens vrouwen, en een bepaalde boodschap meegeeft over controle en machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen, met gevolgen voor de waardigheid, autonomie en vrijheid van vrouwen;

T.  overwegende dat het Parlement specifieke structuren en interne regels heeft vastgesteld om seksuele intimidatie in de eigen gelederen aan te pakken, namelijk enerzijds het adviescomité dat klachten over intimidatie tussen geaccrediteerde parlementaire medewerkers (APA's) en leden van het Europees Parlement behandelt, en anderzijds het adviescomité inzake intimidatie en voorkoming ervan op de werkplek, dat zich bezighoudt met de overige formele procedures die verband houden met personeelsleden van de administratieve diensten en politieke fracties van het Parlement, teneinde mogelijke gevallen te beoordelen en seksuele intimidatie en misbruik te voorkomen;

U.  overwegende dat politici, als verkozen vertegenwoordigers van burgers, een cruciale verantwoordelijkheid dragen en positieve rolmodellen moeten zijn bij de preventie en bestrijding van seksuele intimidatie in de maatschappij;

Nultolerantie voor en bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU

1.  veroordeelt krachtig elke vorm van seksueel geweld en fysieke of psychologische intimidatie, en betreurt dat deze te gemakkelijk worden getolereerd, terwijl zij in feite een systemische schending van de grondrechten vormen, en een ernstig strafbaar feit, dat als zodanig moet worden bestraft; benadrukt dat de straffeloosheid een halt moet worden toegeroepen door ervoor te zorgen dat daders worden vervolgd;

2.  dringt erop aan dat er op doeltreffende wijze uitvoering wordt gegeven aan het bestaande rechtskader voor de aanpak van seksuele intimidatie en misbruik, en spoort de EU-lidstaten en openbare en particuliere ondernemingen tegelijkertijd aan om verdere maatregelen te nemen om seksuele intimidatie op het werk en elders daadwerkelijk te beëindigen en voorkomen; benadrukt dat de juridische procedures die speciaal in het leven zijn geroepen voor de behandeling van gevallen van seksuele intimidatie op het werk gevolgd moeten worden;

3.  verwelkomt initiatieven als de #MeToo-beweging, die ten doel hebben gevallen van seksuele intimidatie en geweld tegen vrouwen aan het licht te brengen; schaart zich volledig achter alle vrouwen en meisjes die hebben deelgenomen aan de #MeToo-campagne, met inbegrip van degenen die de daders bij naam noemden;

4.  roept de Commissie en de lidstaten op om voldoende toezicht te houden op de correcte tenuitvoerlegging van de EU-richtlijnen die intimidatie op basis van geslacht en seksuele intimidatie verbieden, en te verzekeren dat de EU-lidstaten voorzien in meer personeelscapaciteit in de organen voor de bevordering van gelijke behandeling die discriminerende praktijken onderzoeken, alsook in een duidelijk mandaat voor deze organen en de nodige middelen voor de drie gebieden, namelijk arbeid, zelfstandige arbeid, en toegang tot goederen en diensten;

5.  verzoekt de Commissie de bestaande beste praktijken bij het bestrijden van seksuele intimidatie op het werk te beoordelen, uit te wisselen en te vergelijken, en de resultaten van deze beoordeling te verspreiden, met name de effectieve maatregelen die de lidstaten kunnen treffen om bedrijven, sociale partners en bij beroepsopleidingen betrokken organisaties aan te moedigen om alle vormen van discriminatie op basis van geslacht, en vooral intimidatie en seksuele intimidatie op het werk, te voorkomen;

6.  wijst op de centrale rol van alle mannen bij het zich inzetten voor veranderingen en de beëindiging van alle vormen van intimidatie en seksueel geweld door tegen de omstandigheden en structuren te strijden die, al is het maar passief, het gedrag mogelijk maken dat hiertoe leidt, en door expliciet in te gaan tegen foutief of ongepast gedrag; roept de lidstaten op om mannen actief te betrekken bij bewustmakings- en preventiecampagnes;

7.  is van mening dat het aanpakken van onderrapportage en het maatschappelijke stigma, het vaststellen van procedures inzake verantwoordingsplicht op de werkvloer, de actieve betrokkenheid van mannen en jongens bij het voorkomen van geweld, en maatregelen tegen nieuwe vormen van geweld, bijvoorbeeld in de cyberruimte, belangrijke maatregelen ter bestrijding van seksuele intimidatie zijn;

8.  vindt het zorgwekkend dat de intimidatie van vrouwen online, vooral op sociale media, gaande van ongewenst contact, trolling en cyberpesten, tot seksuele intimidatie en bedreigingen met verkrachting en dood, in onze digitale maatschappij steeds meer ingang vindt, en dat de digitale maatschappij nieuwe vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met zich meebrengt, zoals cyberpesten, cyberintimidatie, het gebruik van vernederende beelden online en de verspreiding van privéfoto's en video's op sociale media zonder toestemming van de betrokkenen;

9.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat financieringsmechanismen voor programma's ter bestrijding van geweld tegen vrouwen gebruikt kunnen worden voor bewustmakingscampagnes en voor de ondersteuning van maatschappelijke organisaties die geweld tegen vrouwen, met inbegrip van seksuele intimidatie, bestrijden;

10.  vraagt de Commissie en de lidstaten om de ratificering van het Verdrag van Istanbul te versnellen; verzoekt de lidstaten dit verdrag volledig uit te voeren, en ook een systeem van verzameling van uitgesplitste gegevens op te zetten met gegevens over leeftijd en geslacht van de daders en de relatie tussen de dader en het slachtoffer en met inbegrip van seksuele intimidatie;

11.  verzoekt de Commissie een voorstel voor een richtlijn in te dienen tegen alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes en gendergerelateerd geweld; herhaalt zijn verzoek aan de Europese Commissie om met een alomvattende EU-strategie te komen tegen alle vormen van gendergerelateerd geweld, inclusief seksuele intimidatie en seksueel misbruik van vrouwen en meisjes;

12.  verzoekt de Raad de overbruggingsclausule toe te passen, door een unaniem besluit aan te nemen waarmee geweld tegen vrouwen en meisjes (evenals andere vormen van gendergerelateerd geweld) wordt aangemerkt als een vorm van criminaliteit uit hoofde van artikel 83, lid 1, VWEU;

13.  roept op tot de verdere integrering van vrouwen in besluitvormingsprocedures, in vakbonden en in hogere functies binnen organisaties in de openbare en particuliere sector; roept de Commissie en de lidstaten op om, samen met ngo's, sociale partners en organen voor de bevordering van gelijke behandeling, meer substantiële maatregelen te nemen die het bewustzijn rond de rechten van slachtoffers van seksuele intimidatie en gendergerelateerde discriminatie moeten vergroten; benadrukt dat de lidstaten, ondernemersorganisaties en vakbonden dringend meer aandacht moeten vestigen op seksuele intimidatie, en dat zij vrouwen moeten aanmoedigen en ondersteunen om incidenten onmiddellijk te melden;

14.  wijst erop dat het belangrijk is te zorgen voor gerichte training en voorlichtingscampagnes over de bestaande formele procedures voor het melden van seksuele intimidatie op het werk en over de rechten van slachtoffers, teneinde toepassing te geven aan het beginsel van waardigheid op het werk en ertoe bij te dragen dat een nultolerantiebeleid de norm wordt;

Seksuele intimidatie in parlementen, zo ook het Europees Parlement

15.  veroordeelt met klem de gevallen van seksuele intimidatie die in de media aan het licht zijn gebracht en spreekt zijn krachtige steun uit voor de slachtoffers van seksuele intimidatie en seksueel misbruik; benadrukt dat, om serieus te worden genomen, het van essentieel belang is dat de Europese instellingen krachtig stelling nemen tegen elke vorm van discriminatie op grond van geslacht en elke actie die de gendergelijkheid in de weg staat;

16.  erkent het feit dat het Europees Parlement bij besluit van het Bureau van 14 april 2014 nieuwe regels heeft vastgesteld, onder meer ter oprichting van speciale organen, zoals het adviescomité dat zich bezighoudt met klachten wegens intimidatie tussen geaccrediteerde parlementaire medewerkers en leden van het Europees Parlement, en met de voorkoming van intimidatie op het werk, en het eerder opgerichte adviescomité dat zich bezighoudt met klachten van personeelsleden van het EP wegens intimidatie en de voorkoming van intimidatie op het werk; stelt met tevredenheid vast dat het nu mogelijk is om intimidatie vertrouwelijk te melden en dat er een bewustmakingscampagne is opgezet met als doel seksuele intimidatie binnen het Parlement te bestrijden; merkt op dat andere EU-instellingen gelijksoortige organen in het leven hebben geroepen;

17.  roept de voorzitter en de administratieve diensten van het Parlement op om:

   de recente mediaberichten over seksuele intimidatie en misbruik in het Europees Parlement snel en grondig te onderzoeken, met respect voor de privacy van de slachtoffers, en de bevindingen van dit onderzoek met de leden te delen, alsook toereikende maatregelen voor de preventie van nieuwe gevallen voor te stellen;
   de samenstelling van de bevoegde organen te beoordelen en indien nodig te herzien, teneinde hun onafhankelijkheid en genderevenwicht te waarborgen, en te zorgen voor een verdere versterking van de werking van het adviescomité dat klachten over intimidatie tussen APA's en EP-leden behandelt, en van het adviescomité voor personeel van het Parlement inzake intimidatie en de voorkoming ervan, waarbij hun belangrijke werk erkend moet worden;
   de regels te herzien, zodat ook stagiairs bij alle adviescomités inzake intimidatie en de voorkoming ervan terechtkunnen, de belangstelling in de versterking van hun positieve maatregelen te vergroten, en belangenconflicten van leden van deze belangrijke comités te voorkomen; vastgestelde gevallen te onderzoeken, hierover een vertrouwelijk register in de loop der tijd bij te houden, en de beste manieren vast te stellen om nultolerantie op alle niveaus van de instelling te verzekeren;
   een taskforce met onafhankelijke experts op te zetten, die een mandaat moet krijgen om de situatie met betrekking tot seksuele intimidatie en misbruik in het Parlement te onderzoeken, en die een beoordeling moet uitvoeren van het bestaande adviescomité van het Parlement dat klachten over intimidatie tussen APA's en EP-leden behandelt, alsook een beoordeling van het adviescomité voor EP-personeelsleden inzake intimidatie en de voorkoming ervan, met als doel passende wijzigingen voor te stellen;
   de slachtoffers in procedures binnen het Parlement en/of bij de lokale politie ten volle te ondersteunen; indien nodig urgente bescherming of vrijwaringsmaatregelen te bieden en artikel 12 bis van het Statuut volledig ten uitvoer te leggen, hetgeen ervoor moet zorgen dat zaken volledig onderzocht en disciplinaire maatregelen toegepast worden;
   toe te zien op de uitvoering van een krachtig en doeltreffend actieplan tegen seksuele intimidatie met het oog op preventie, ondersteuning en verplichte trainingen voor alle medewerkers en leden over respect en waardigheid op het werk zodat de nultolerantieaanpak de norm wordt; zich ten volle in te zetten voor bewustmakingscampagnes met alle leden en diensten van de administratie, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare groepen, zoals stagiairs, APA's en arbeidscontractanten;
   een institutioneel netwerk van vertrouwenspersonen op te zetten, dat afgestemd is op de structuur van het Parlement en dat slachtoffers bijstaat, , adviseert, en waar nodig namens hen spreekt, zoals voor het personeel van de Commissie het geval is;

18.  roept alle collega's op om de slachtoffers te ondersteunen en aan te moedigen om het woord te nemen en gevallen van seksuele intimidatie via verbeterde formele procedures binnen de administratie van het EP en/of bij de politie te melden;

19.  is voornemens interne regels inzake klokkenluiden vast te stellen om de rechten en belangen van klokkenluiders te beschermen, en te voorzien in adequate maatregelen voor het geval dat deze personen naar aanleiding van het klokkenluiden niet correct of onrechtvaardig behandeld worden;

20.  is zeer bezorgd over het feit dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers (APA's) al te vaak het woord niet durven nemen in gevallen van seksuele intimidatie, aangezien de clausule over vertrouwensbreuk in het statuut voor geaccrediteerde parlementaire medewerkers inhoudt dat zij met een zeer korte opzegtermijn ontslagen kunnen worden; roept op om onafhankelijke deskundigen te betrekken bij ontslagprocedures, naast de vertegenwoordigers van de administratieve diensten, zodat een onbevooroordeeld besluit kan worden genomen;

21.  beveelt aan dat de Europese Ombudsman de Groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit van het Parlement elk jaar informeert over klachten van wanbeheer die betrekking hebben op gendergelijkheid in het Parlement, met inachtneming van het Besluit van het Europees Parlement inzake het Statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt;

22.  dringt er bij de lidstaten op aan de situatie met betrekking tot seksuele intimidatie en seksueel misbruik in hun nationale parlementen te onderzoeken, actieve bestrijdingsmaatregelen te treffen, en op adequate wijze een beleid van respect en waardigheid op de werkplek in te voeren en te handhaven voor verkozen leden en hun personeel; dringt erop aan dat er wordt toegezien op de tenuitvoerlegging van dat beleid;

23.  dringt er bij de lidstaten op aan beschermende ondersteuning te bieden aan parlementariërs in hun contact met het publiek, met name degenen die seksueel misbruik en bedreigingen met gendergerelateerd geweld ervaren, inclusief online;

24.  dringt erop aan om op alle niveaus beste praktijken uit te wisselen met andere instellingen en organisaties, zoals VN Vrouwen, de Raad van Europa, de EU-instellingen en belanghebbenden die betrokken zijn bij de bevordering van gendergelijkheid;

25.  roept alle politici op om als verantwoordelijke rolmodellen te handelen bij de preventie en bestrijding van seksuele intimidatie in parlementen en daarbuiten;

o
o   o

26.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1) http://fra.europa.eu/en/publication/2014/violence-against-women-eu-wide-survey-main-results-report
(2) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
(3) PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
(4) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(5) https://rm.coe.int/168008482e
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0329.
(7) PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 138.
(8) PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 53.
(9) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26.
(10) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 102.
(11) PB C 285 van 29.8.2017, blz. 2.
(12) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0451.
(13) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0073.
(14) PB C 316 van 30.8.2016, blz. 2.
(15) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0402.
(16) http://ec.europa.eu/justice/gender-equality/files/your_rights/final_harassement_en.pdf
(17) http://www.un.org/womenwatch/daw/beijing/platform/violence.htm
(18) Zie overweging 17 van de richtlijn voor de rechten van slachtoffers.

Juridische mededeling - Privacybeleid