Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2018/2614(DEA)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B8-0299/2018

Ingediende teksten :

B8-0299/2018

Debatten :

Stemmingen :

Aangenomen teksten :

P8_TA(2018)0265

Aangenomen teksten
PDF 251kWORD 49k
Donderdag 14 juni 2018 - Straatsburg
Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van het mariene milieu in de Noordzee
P8_TA(2018)0265B8-0299/2018

Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2018 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 2 maart 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/118 tot vaststelling van visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van het mariene milieu in de Noordzee (C(2018)01194 – 2018/2614(DEA))

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2018)01194),

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad(1), en met name artikel 11, lid 2, en artikel 46, lid 5,

–  gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/118 van de Commissie van 5 september 2016 tot vaststelling van visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van het mariene milieu in de Noordzee(2),

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie visserij,

–  gezien artikel 105, lid 3, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de lidstaten overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)(3) verplicht zijn om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand van het mariene milieu te bereiken en dat in artikel 2, lid 5, onder j), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het gemeenschappelijk visserijbeleid moet bijdragen tot de verwezenlijking van dit doel;

B.  overwegende dat het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) in de conclusies van zijn wetenschappelijk advies ter zake(4) een aantal problemen heeft gesignaleerd met betrekking tot de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen voor beschermde soorten en habitats en de integriteit van de zeebodem; overwegende dat deze problemen in de overwegingen van de voorgestelde herziening van de gedelegeerde verordening niet volledig aan bod komen;

C.  overwegende dat het WTECV in zijn wetenschappelijk advies ook heeft opgemerkt dat de cijfers met betrekking tot de betrokken visserijactiviteit die als basis hebben gediend voor de voorgestelde maatregelen, dateren van de periode 2010-2012 en dus wellicht achterhaald zijn;

D.  overwegende dat het aantal vaartuigen dat onder de voor een deel tijdelijke uitzonderingen van de artikelen 3 ter, 3 quater en 3 sexies van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/118 van de Commissie, zoals gewijzigd bij de voorgestelde herziening van de gedelegeerde verordening, zou moeten vallen niet kwantificeerbaar is, en dat dit gevolgen kan hebben voor de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen;

E.  overwegende dat de definitie van "alternatief zeebodemberoerend vistuig" in artikel 2, punt 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/118 van de Commissie, zoals gewijzigd bij de voorgestelde herziening van de gedelegeerde verordening, nader moet worden gespecificeerd; overwegende dat deze definitie, als daaronder ook visserij met elektrische pulskorren valt, in strijd zou zijn met het onderhandelingsmandaat dat het Parlement op 16 januari 2018 heeft vastgesteld(5) in het kader van de gewone wetgevingsprocedure ter vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen(6);

F.  overwegende dat het voorgestelde "alternatief zeebodemberoerend vistuig" nog steeds aanzienlijk ernstiger schade kan aanrichten dan ander vistuig dat momenteel reeds verboden is (Deense en Schotse zegens);

G.  overwegende dat de herzienings- en verslagleggingsclausule van de voorgestelde gedelegeerde handeling niet van toepassing is op de nieuwe zones in het voorstel en het beheer daarvan, waardoor een transparante evaluatie van de doeltreffendheid van de maatregelen onmogelijk wordt, met name als het gaat om recent getest alternatief zeebodemberoerend vistuig;

1.  maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;

3.  verzoekt de Commissie een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen waarin rekening wordt gehouden met bovenstaande bezwaren;

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(2) PB L 19 van 25.1.2017, blz. 10.
(3) PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.
(4) Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (STECF) (2017), Verslag van de 54e voltallige zitting (PLEN-17-01).
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0003.
(6) Wetgevingsprocedure 2016/0074(COD).

Laatst bijgewerkt op: 8 januari 2019Juridische mededeling - Privacybeleid