Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 – Standpunt van het Parlement met betrekking tot een akkoord (COM(2018)0322 – C8-0000/2018 – 2018/0166R(APP))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 311, 312 en 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 mei 2018 met als titel "Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt – Het meerjarig financieel kader 2021-2027" (COM(2018)0321),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (COM(2018)0322) en de voorstellen van de Commissie van 2 mei 2018 over het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (COM(2018)0325, COM(2018)0326, COM(2018)0327 en COM(2018)0328),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor een Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (COM(2018)0323),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018)0324),
– gezien zijn resoluties van 14 maart 2018 over de voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020, en over de hervorming van het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(1),
– gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over het meerjarig financieel kader 2021-2027 en eigen middelen(2),
– gezien de bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door het Europees Parlement op 4 oktober 2016(3) en door de Raad op 5 oktober 2016(4),
– gezien resolutie 70/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015 getiteld "Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling", die op 1 januari 2016 in werking trad,
– gezien de collectieve verbintenis van de EU om de doelstelling van 0,7 % van het bruto nationaal inkomen (bni) te besteden aan officiële ontwikkelingshulp (ODA) binnen het tijdschema van de agenda voor de periode na 2015,
– gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten(5),
– gezien artikel 99, lid 5, van zijn Reglement,
– gezien het tussentijds verslag van de Begrotingscommissie, de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie begrotingscontrole, het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie constitutionele zaken en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8‑0358/2018),
A. overwegende dat artikel 311 VWEU vereist dat de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid uit te voeren;
B. overwegende dat het huidige meerjarig financieel kader (MFK) 2014‑2020 voor de eerste keer minder ambitieus is dan zijn voorganger, zowel waar het vastleggings- als betalingskredieten betreft; overwegende dat de laattijdige vaststelling van het MFK en de sectorale wetgevingshandelingen een zeer negatief effect hebben gehad op de tenuitvoerlegging van de nieuwe programma's;
C. overwegende dat al snel is gebleken dat het MFK niet toereikend is om in te spelen op een aantal crises, nieuwe internationale toezeggingen en nieuwe politieke uitdagingen die ten tijde van de vaststelling ervan niet in het MFK waren opgenomen en/of niet waren voorzien; overwegende dat het MFK met het oog op het waarborgen van de vereiste financiering de grenzen van het haalbare heeft bereikt, waarbij de flexibiliteitsbepalingen en speciale instrumenten in ongekende mate zijn gemobiliseerd nadat de beschikbare marges waren benut; overwegende dat er bezuinigingen ten aanzien van prioritaire EU-programma's inzake onderzoek en infrastructuur zijn doorgevoerd, slechts twee jaar na de vaststelling ervan;
D. overwegende dat de aan het eind van 2016 uitgevoerde tussentijdse herziening van het MFK van essentieel belang is gebleken voor het verruimen van het potentieel van de bestaande flexibiliteitsbepalingen, maar niet tot een herziening van de MFK-maxima heeft geleid; overwegende dat deze herziening door zowel het Parlement als de Raad positief is beoordeeld;
E. overwegende dat de totstandbrenging van het nieuwe MFK van doorslaggevend belang zal zijn voor de Unie met 27 lidstaten, aangezien hiermee een gemeenschappelijk langetermijnstandpunt kan worden uitgedragen en het nieuwe MFK de besluitvorming over toekomstige politieke prioriteiten mogelijk maakt en de Unie in staat stelt deze te verwezenlijken; overwegende dat het MFK 2021‑2027 de Unie de nodige middelen moet verschaffen om duurzame economische groei, onderzoek en innovatie te stimuleren, jongeren mondiger te maken, de uitdagingen van migratie doeltreffend aan te pakken, werkloosheid, aanhoudende armoede en sociale uitsluiting te bestrijden, de economische, sociale en territoriale cohesie verder te versterken, duurzaamheid, biodiversiteitsverlies en klimaatverandering aan te pakken, de veiligheid en defensie van de EU te versterken, haar buitengrenzen te beschermen en de buurlanden te ondersteunen;
F. overwegende dat het, in het licht van de mondiale uitdagingen die de lidstaten niet alleen kunnen aanpakken, mogelijk moet zijn om Europese collectieve goederen te erkennen en gebieden te identificeren waar Europese uitgaven doeltreffender zouden zijn dan nationale uitgaven, teneinde de overeenkomstige financiële middelen naar het niveau van de Unie over te hevelen en aldus het strategische belang van de Unie te versterken zonder noodzakelijkerwijs de totale overheidsuitgaven te verhogen;
G. overwegende dat de Commissie op 2 mei 2018 een reeks wetgevingsvoorstellen inzake het MFK 2021‑2027 en de eigen middelen van de EU heeft ingediend, gevolgd door wetgevingsvoorstellen gericht op het tot stand brengen van nieuwe EU‑programma's en ‑instrumenten;
1. benadrukt dat het meerjarig financieel kader 2021‑2027 de verantwoordelijkheid en het vermogen van de Unie moet garanderen om in te spelen op nieuwe behoeften, bijkomende uitdagingen en nieuwe internationale verbintenissen, en om haar politieke prioriteiten en doelstellingen te verwezenlijken; wijst op de ernstige problemen die samengaan met de onderfinanciering van het MFK 2014‑2020 en herhaalt dat een herhaling van in het verleden gemaakte fouten moet worden voorkomen door ten behoeve van alle burgers voor de komende zeven jaar van meet af aan een sterke en geloofwaardige EU‑begroting te waarborgen;
2. is van mening dat de voorstellen van de Commissie inzake het MFK 2021‑2027 en het stelsel van eigen middelen van de Unie het uitgangspunt moeten vormen voor de komende onderhandelingen; geeft uiting aan zijn standpunt ten aanzien van deze voorstellen in afwachting van het mandaat van de Raad voor de onderhandelingen, dat nog niet beschikbaar is;
3. onderstreept dat het voorstel van de Commissie inzake het algemene niveau van het komende MFK, dat is vastgesteld op 1,08 % van het bni van de EU‑27 (ofwel 1,11 % na de opname van het Europees Ontwikkelingsfonds), wat het percentage van het bni betreft, in reële termen lager is dan het niveau van het huidige MFK; is van oordeel dat het voorgestelde MFK-niveau de Unie niet in staat zal stellen aan haar politieke verbintenissen te voldoen en op belangrijke toekomstige uitdagingen in te spelen; is derhalve voornemens te onderhandelen over de noodzakelijke verhoging;
4. verklaart bovendien gekant te zijn tegen elke vermindering van het niveau van het reeds lang bestaande EU‑beleid dat in de Verdragen is verankerd, zoals het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid; is met name gekant tegen elke ingrijpende bezuiniging die een negatieve impact zal hebben op de aard en doelstellingen zelf van deze beleidsterreinen, bijvoorbeeld de voorgestelde bezuinigingen voor het Cohesiefonds of voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling; verzet zich in dit kader tegen het voorstel het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) te verlagen ondanks het verruimde toepassingsgebied ervan en de opname van de vier bestaande sociale programma's, met name het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;
5. benadrukt voorts het belang van de horizontale beginselen die ten grondslag moeten liggen aan het MFK en al het daarmee verband houdende beleid van de EU; herhaalt in verband hiermee zijn standpunt dat de EU haar engagement moet nakomen om een voortrekkersrol te vervullen met betrekking tot de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en betreurt het ontbreken van een duidelijk en zichtbaar engagement in deze zin in de voorstellen over het MFK; dringt daarom aan op de opname van de VN‑doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in alle EU-beleidsmaatregelen en -initiatieven van het volgende MFK; benadrukt voorts dat alle programma's in het kader van het volgende MFK moeten stroken met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; benadrukt het belang van de verwezenlijking van de Europese pijler van sociale rechten, van de uitbanning van discriminatie, ook van LGBTI-personen, en van het creëren van een portefeuille voor minderheden, met inbegrip van de Roma, die alle van vitaal belang zijn voor de nakoming van de verbintenissen van de EU ten aanzien van een inclusief Europa; benadrukt dat de bijdrage van de EU aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen in de periode 2021‑2027 ten minste 25 % van de uitgaven in het kader van het MFK 2021-2027 en uiterlijk in 2027 ten minste 30 % van de uitgaven moet bedragen om aan haar verplichtingen uit hoofde van het Akkoord van Parijs te voldoen;
6. betreurt in dit verband dat er ondanks de gezamenlijke verklaring over gendermainstreaming in de bijlage bij de MFK-verordening 2014‑2020 geen significante vooruitgang op dit gebied is geboekt en dat de Commissie bij de tussentijdse herziening van het MFK geen rekening heeft gehouden met de uitvoering ervan; betreurt ten zeerste dat gendermainstreaming in het MFK-voorstel volledig buiten beschouwing is gelaten en betreurt het gebrek aan duidelijke doelstellingen, vereisten en indicatoren voor gendergelijkheid in de voorstellen voor het relevante EU‑beleid; dringt erop aan dat de jaarlijkse begrotingsprocedures de volledige impact van het EU-beleid op gendergelijkheid evalueren en integreren (genderbudgettering); verwacht dat het Parlement, de Raad en de Commissie zich er opnieuw toe verbinden om gendermainstreaming in het volgende MFK op te nemen, en dat er effectief toezicht op wordt uitgeoefend, ook tijdens de tussentijdse herziening van het MFK;
7. onderstreept dat meer verantwoordingsplicht, vereenvoudiging, zichtbaarheid, transparantie en op prestaties gebaseerde budgettering de basis moeten vormen voor het volgende MFK; herinnert er in dit verband aan dat de toekomstige uitgaven meer gericht moeten zijn op prestaties en resultaten, op basis van ambitieuze en relevante prestatiedoelstellingen en een alomvattende en gedeelde definitie van Europese toegevoegde waarde; verzoekt de Commissie om, rekening houdend met de bovengenoemde horizontale beginselen, de verslaglegging over de prestaties te stroomlijnen, deze uit te breiden tot een kwalitatieve aanpak die ook milieu- en sociale indicatoren omvat, en duidelijk informatie te verstrekken over de belangrijkste uitdagingen die de EU nog moet aanpakken;
8. is zich bewust van de grote uitdagingen waar de Unie voor staat en neemt ten volle zijn verantwoordelijkheid voor het tijdig vaststellen van een begroting die tegemoetkomt aan de behoeften, verwachtingen en zorgen van de EU‑burgers; is bereid om onmiddellijk onderhandelingen met de Raad aan te gaan teneinde de voorstellen van de Commissie te verbeteren en een realistisch MFK tot stand te brengen;
9. brengt in herinnering dat het standpunt van het Parlement reeds duidelijk uiteen is gezet in zijn resoluties van 14 maart en 30 mei 2018, die tezamen zijn politiek standpunt voor het MFK 2021‑2027 en de eigen middelen vormen; herinnert eraan dat deze resoluties met een zeer grote meerderheid van stemmen zijn aangenomen, een gegeven dat duidelijk aangeeft dat er in het Parlement eenheid en bereidheid bestaat ten aanzien van de komende onderhandelingen;
10. verwacht derhalve dat het MFK prioriteit op de politieke agenda van de Raad zal krijgen en betreurt het feit dat er nog geen merkelijke vooruitgang is geboekt; is van mening dat de periodieke bijeenkomsten tussen de opeenvolgende voorzitterschappen van de Raad en het onderhandelingsteam van het Parlement, dienen te worden opgeschaald en de weg vrij moeten maken voor officiële onderhandelingen; verwacht dat er vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2019 een solide overeenkomst zal zijn bereikt teneinde te voorkomen dat zich, zoals in het verleden, ernstige vertragingen voordoen met betrekking tot de start van nieuwe programma's als gevolg van de laattijdige vaststelling van het financieel kader; onderstreept dat dit tijdschema het nieuw verkozen Europees Parlement in staat zal stellen het MFK 2021‑2027 tijdens de verplichte tussentijdse herziening aan te passen;
11. herinnert eraan dat ontvangsten en uitgaven bij de komende onderhandelingen als één pakket moeten worden behandeld; benadrukt derhalve dat er geen akkoord over het toekomstige MFK kan worden bereikt als er niet terzelfder tijd vooruitgang wordt geboekt inzake de nieuwe eigen middelen van de Unie;
12. onderstreept dat alle elementen van het MFK/eigen middelen-pakket, met name de MFK-cijfers, op de onderhandelingstafel moeten blijven tot een definitieve overeenkomst is bereikt; herinnert er in dit verband aan dat het Parlement kritisch staat ten opzichte van de procedure die gevolgd is bij de vaststelling van de huidige MFK-verordening en ten opzichte van de dominante rol die de Europese Raad in dit proces heeft gespeeld door een onherroepelijk besluit te nemen over een aantal punten, waaronder de MFK-plafonds en verscheidene bepalingen in verband met het sectoraal beleid, en die daardoor de geest en de letter van de Verdragen heeft geschonden; is met name bezorgd over het feit dat de eerste elementen van de door het voorzitterschap van de Raad opgestelde "onderhandelingskaders" voor het MFK dezelfde logica volgen en kwesties bevatten waarover de Raad en het Parlement gezamenlijk moeten beslissen bij de goedkeuring van wetgeving tot vaststelling van nieuwe EU-programma's; is derhalve voornemens zijn eigen strategie dienovereenkomstig aan te passen;
13. is van mening dat het unanimiteitsvereiste voor de vaststelling en herziening van de MFK-verordening het proces daadwerkelijk hindert; verzoekt de Europese Raad de overbruggingsclausule van artikel 312, lid 2, VWEU toe te passen om de vaststelling door de Raad van de MFK-verordening bij gekwalificeerde meerderheid mogelijk te maken;
14. neemt deze resolutie aan teneinde zijn onderhandelingsmandaat toe te lichten met betrekking tot alle aspecten van de voorstellen van de Commissie, met inbegrip van concrete wijzigingen van zowel de voorgestelde MFK-verordening als van het Interinstitutioneel Akkoord (IIA); presenteert voorts een tabel met cijfers voor ieder EU‑beleidsterrein en ‑programma, in overeenstemming met de eerder in de MFK-resoluties opgenomen standpunten van het Parlement; benadrukt dat deze cijfers ook deel zullen uitmaken van het mandaat van het Parlement voor de komende wetgevingsonderhandelingen met betrekking tot de vaststelling van de EU‑programma's voor de periode 2021‑2027;
A.MFK-GERELATEERDE VERZOEKEN
15. verzoekt de Raad derhalve naar behoren rekening te houden met onderstaande standpunten van het Parlement met het oog op het behalen van een positief resultaat bij de onderhandelingen inzake het MFK 2021‑2027 en het verkrijgen van de goedkeuring van het Parlement overeenkomstig artikel 312 VWEU;
Cijfers
16. bevestigt opnieuw zijn formele standpunt dat het niveau van het MFK 2021‑2027 dient te worden vastgesteld op 1 324,1 miljard EUR in prijzen van 2018, ofwel 1,3 % van het bni van de EU‑27, teneinde een financieringsniveau voor essentiële EU‑beleidsmaatregelen te waarborgen op basis waarvan de EU‑27 haar missie en doelstellingen kan verwezenlijken;
17. dringt er in dit verband op aan dat het volgende financieringsniveau voor EU‑programma's en -beleidsmaatregelen wordt gewaarborgd, in een volgorde die de structuur van het MFK weerspiegelt, zoals voorgesteld door de Commissie, en in de gedetailleerde tabel (bijlagen III en IV bij deze resolutie) wordt overgenomen; dringt er op aan dat de desbetreffende maxima voor vastleggings- en betalingskredieten dienovereenkomstig worden aangepast, zoals bepaald in bijlage I en II van de huidige resolutie:
i.
verhoging van de begroting voor Horizon Europa tot 120 miljard EUR in prijzen van 2018;
ii.
verhoging van de toewijzing voor het InvestEU-fonds zodat het niveau ervan overeenstemt met het niveau 2014‑2020 van alle financieringsinstrumenten die in het nieuwe programma zijn opgenomen;
iii.
verhoging van het financieringsniveau voor de vervoersinfrastructuur via de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF‑Vervoer);
iv.
verdubbeling van de specifieke financiering voor het MKB (in vergelijking met COSME) in het kader van het programma voor de interne markt, om de toegang van het MKB tot de markt te verbeteren, het ondernemingsklimaat en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven te verbeteren en het ondernemerschap te bevorderen;
v.
verdere verhoging van het programma voor de interne markt om een nieuwe doelstelling inzake markttoezicht te financieren;
vi.
verdubbeling van het voorgestelde financieringsniveau voor de EU-fraudebestrijdingsprogramma en verhoging van het financieringsniveau voor het FISCALIS-programma;
vii.
invoering van een specifieke toewijzing voor duurzaam toerisme;
viii.
verdere versterking van het Europese ruimtevaartprogramma, met name ter versterking van SSA/GOVSATCOM en Copernicus;
ix.
handhaving van de financiering van het cohesiebeleid voor de EU‑27 op het niveau van de begroting 2014‑2020 in reële termen;
x.
verdubbeling van de middelen voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid in het ESF+ (ten opzichte van het huidige jongerenwerkgelegenheidsinitiatief), waarbij de doeltreffendheid en toegevoegde waarde van de regeling worden gewaarborgd;
xi.
invoering van een specifieke toewijzing (5,9 miljard EUR) voor de kindergarantie om de armoede onder kinderen zowel binnen de EU als via haar externe acties aan te pakken;
xii.
verdrievoudiging van de huidige begroting voor het Erasmus+-programma;
xiii.
voorzien in een toereikend financieringsniveau voor het DiscoverEU-programma (Interrail);
xiv.
verhoging van de huidige financiering van het programma Creatief Europa;
xv.
verhoging van de huidige financiering voor het programma "Rechten en waarden" en invoering van een specifieke toewijzing voor een nieuw onderdeel "waarden van de Unie" (ten minste 500 miljoen euro) ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties die op lokaal en nationaal niveau fundamentele waarden en democratie in de EU bevorderen;
xvi.
handhaving van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor de EU‑27 op het niveau van de begroting 2014‑2020 in reële termen, en tegelijkertijd het oorspronkelijke bedrag van de landbouwreserve in de begroting opnemen;
xvii.
verhoging van 10 % voor het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, overeenkomstig de nieuwe missie van het fonds inzake de blauwe economie;
xviii.
verdubbeling van de huidige financiering voor het Life+-programma, met inbegrip van specifieke budgetten voor biodiversiteit en het beheer van het Natura 2000-netwerk;
xix.
invoering van een specifieke toewijzing (4,8 miljard EUR) voor een nieuw fonds voor een rechtvaardige energietransitie om de maatschappelijke, sociaaleconomische en milieueffecten op werknemers en gemeenschappen die worden getroffen door de overgang van steenkool en koolstofafhankelijkheid aan te pakken;
xx.
versterking van het instrument/de instrumenten ter ondersteuning van het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid (3,5 miljard EUR) ter verdere bevordering van de financiering van een investeringsplan voor Afrika;
xxi.
herinvoering van ten minste het niveau van 2020 voor alle agentschappen, waarbij het door de Commissie voorgestelde hogere niveau wordt verdedigd, ook voor de agentschappen, waaraan nieuwe bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn toegekend, en wordt aangedrongen op een alomvattende aanpak van de financiering van vergoedingen;
xxii.
handhaving van het niveau van de financiering voor 2014‑2020 voor verschillende EU-programma's (bv. nucleaire ontmanteling, samenwerking met de landen en gebieden overzee (LGO)), met inbegrip van de programma's waarvoor wordt voorgesteld deze samen te voegen tot grotere programma's (bv. bijstand voor de meest behoeftigen, gezondheid, consumentenrechten) en waarvoor het voorstel van de Commissie dus in reële termen een verlaging inhoudt;
xxiii.
vaststelling, onder voorbehoud van bovengenoemde wijzigingen, van de financiële middelen voor alle andere programma's op het door de Commissie voorgestelde niveau, inclusief voor CEF-Energie, CEF-Digital, het programma "Digitaal Europa", het Europees Defensiefonds en humanitaire hulp;
18. is voornemens een toereikend niveau van financiering te waarborgen op basis van het voorstel van de Commissie inzake "Migratie en grensbeheer" (rubriek 4) en "Veiligheid en defensie", met inbegrip van crisisrespons (rubriek 5); herhaalt het standpunt dat het sinds geruime tijd huldigt, namelijk dat extra politieke prioriteiten gepaard moeten gaan met extra financiële middelen, teneinde de bestaande beleidsmaatregelen en programma's en de financiering ervan in het kader van het MFK niet te ondermijnen;
19. is voornemens zijn steun te verlenen aan het voorstel van de Commissie inzake het waarborgen van een toereikend niveau van financiering voor een sterk, efficiënt en hoogwaardig Europees openbaar bestuur ten dienste van alle Europeanen; herinnert eraan dat de instellingen, organen en gedecentraliseerde agentschappen van de EU onder het huidige MFK een verlaging van het aantal personeelsleden met 5 % hebben doorgevoerd en is van mening dat een verdere verlaging onwenselijk is nu dit het verwezenlijken van het beleid van de Unie in gevaar zou brengen; herhaalt eens te meer sterk te zijn gekant tegen een herhaling van de zogenaamde herschikkingspool voor agentschappen;
20. is vastberaden in de eerste jaren van het MFK 2021‑2027 een nieuwe betalingscrisis zoals die van de huidige periode te voorkomen; is van mening dat bij de vaststelling van het totale maximum voor betalingen rekening moet worden gehouden met het ongekende niveau van openstaande verplichtingen aan het eind van 2020, dat voortdurend toeneemt door grote vertragingen in de tenuitvoerlegging en dat in het kader van het volgende MFK moet worden weggewerkt; vraagt daarom het algemene betalingsniveau en de jaarlijkse betalingsplafonds, vooral aan het begin van de periode, op een passend niveau vast te stellen en daarbij ook rekening te houden met deze situatie; is voornemens om voor het komende MFK slechts een beperkt en degelijk beargumenteerd verschil tussen vastleggingen en betalingen te aanvaarden;
21. presenteert in dit kader in de bijlagen III en IV van de huidige resolutie een tabel met de exacte voorgestelde cijfers voor ieder EU-beleidsterrein en -programma; verklaart dat het voor vergelijkingsdoeleinden voornemens is de door de Commissie voorgestelde structuur van de individuele EU‑programma's te handhaven, zonder afbreuk te doen aan de wijzigingen waar mogelijk om wordt verzocht tijdens de wetgevingsprocedure die voorafgaat aan de vaststelling van deze programma's;
Tussentijdse herziening
22. onderstreept dat het van belang is de tussentijdse herziening van het MFK te handhaven, waarbij wordt voortgebouwd op het positieve precedent dat in het huidige kader is gecreëerd, en dringt aan op het volgende:
i.
een verplichte en juridisch bindende tussentijdse herziening, na een evaluatie van de werking van het MFK en rekening houdend met een beoordeling van de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstelling, de mainstreaming van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en gendergelijkheid, en het effect van vereenvoudigingsmaatregelen op de begunstigden;
ii.
het betreffende voorstel van de Commissie dient tijdig te worden gepresenteerd zodat het volgende Europees Parlement en de volgende Commissie in staat zijn een betekenisvolle aanpassing van het MFK 2021-2027 uit te voeren, in elk geval vóór 1 juli 2023;
iii.
deze herziening mag geen verlaging inhouden van eerder aan de lidstaten toegewezen bedragen;
Flexibiliteit
23. verwelkomt de voorstellen van de Commissie inzake flexibiliteit als een goede basis voor de onderhandelingen; gaat akkoord met de globale structuur van de flexibiliteitsmechanismen in het MFK 2021‑2027; beklemtoont dat de speciale instrumenten verschillende doelstellingen hebben en tegemoetkomen aan verschillende behoeften en is gekant tegen elke poging om ze samen te voegen; is nadrukkelijk voorstander van de duidelijke bepaling dat zowel de vastleggings- als de betalingskredieten die het resultaat zijn van de mobilisering van speciale instrumenten, in de begroting moeten worden meegeteld naast en bovenop de desbetreffende MFK-maxima, en dat alle beperkingen voor de overkoepelende marge voor betalingen verwijderd moeten worden; dringt aan op de invoering van een aantal aanvullende verbeteringen, met inbegrip van:
i.
de aanvulling van de reserve van de Unie met een bedrag gelijk aan de ontvangsten uit boetes en dwangsommen;
ii.
het onmiddellijk opnieuw inzetten van vrijmakingen van het jaar n‑2, met inbegrip van de vastleggingen in het kader van het huidige MFK;
iii.
het ter beschikking stellen van de vervallen bedragen van de speciale instrumenten ten behoeve van alle speciale instrumenten, en niet alleen het flexibiliteitsinstrument;
iv.
een hogere toewijzing van middelen aan het flexibiliteitsinstrument, de reserve voor noodhulp, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en de marge voor onvoorziene uitgaven, de laatste zonder verplichte compensatie;
Duur
24. onderstreept dat de duur van het MFK geleidelijk moet evolueren in de richting van een periode van vijf plus vijf jaar in combinatie met een verplichte tussentijdse herziening; aanvaardt dat het volgende MFK moet worden vastgesteld voor een periode van zeven jaar als overgangsoplossing die nog één keer toegepast moet worden; verwacht dat de gedetailleerde regelingen voor de uitvoering van een financieel kader van vijf plus vijf jaar bij de tussentijdse herziening van het MFK 2021-2027 zullen worden goedgekeurd;
Structuur
25. is het eens met de algemene structuur van de door de Commissie voorgestelde zeven MFK-rubrieken, die grotendeels overeenkomt met het voorstel van het Parlement zelf; is van mening dat deze structuur een verhoogde transparantie en beter inzicht in de uitgaven van de EU mogelijk maakt, en tegelijkertijd de vereiste mate van flexibiliteit waarborgt; is het voorts eens met de totstandbrenging van "programmaclusters" die naar verwachting tot aanzienlijke vereenvoudiging en rationalisering van de begrotingsstructuur van de EU zullen leiden alsook tot de duidelijke afstemming van deze structuur met de MFK-rubrieken;
26. constateert dat de Commissie voorstelt het aantal EU‑programma's met meer dan een derde te verminderen; benadrukt dat het standpunt van het Parlement met betrekking tot de structuur en samenstelling van de 37 nieuwe programma's bepaald zal worden in de loop van de behandeling van de desbetreffende sectorale wetgevingshandelingen; verwacht in elk geval dat de voorgestelde begrotingsnomenclatuur alle verschillende bestanddelen van alle programma's zal weerspiegelen, en wel zodanig dat de vereiste transparantie is gewaarborgd, alsook de mate van informatie die de begrotingsautoriteit nodig heeft om de jaarlijkse begroting vast te stellen en toezicht te houden op de tenuitvoerlegging ervan;
Eenheid van de begroting
27. is verheugd over de voorgestelde opname van het Europees Ontwikkelingsfonds in de begroting van de Unie waarmee tegemoet wordt gekomen aan een reeds lang bestaande eis van het Parlement inzake niet-budgettaire instrumenten; herinnert eraan dat het beginsel van eenheid, dat bepaalt dat alle ontvangsten en uitgaven van de Unie in de begroting moeten worden opgenomen, een in het Verdrag opgenomen eis is alsook een democratische basisvoorwaarde;
28. plaatst derhalve vraagtekens bij de logica en rechtvaardiging die ten grondslag liggen aan de invoering van instrumenten buiten de Uniebegroting om die de parlementaire controle van overheidsfinanciën onmogelijk maakt en de transparantie van de besluitvormingsprocessen ondermijnt; is van mening dat als gevolg van het instellen van dergelijke instrumenten het Parlement in zijn drievoudige bevoegdheid als wetgevings-, begrotings- en controleautoriteit wordt gepasseerd; is voorts van mening dat wanneer uitzonderingen noodzakelijk worden geacht om specifieke doelstellingen te verwezenlijken, bijvoorbeeld door middel van financieringsinstrumenten of trustfondsen, deze volledig transparant moeten zijn, ter dege gemotiveerd moeten worden met een aantoonbare additionaliteit en meerwaarde en moeten berusten op krachtige besluitvormingsprocedures en bepalingen inzake de verantwoordingsplicht;
29. beklemtoont echter dat de opname van deze instrumenten in de begroting van de EU niet mag leiden tot een verlaging van de financiering voor andere beleidsmaatregelen en programma's van de EU; onderstreept daarom dat het algemene niveau van het komende MFK moet worden vastgesteld zonder rekening te houden met de toewijzing van 0,03 % van het bni van het EU dat overeenstemt met het Europees Ontwikkelingsfonds, die moet worden toegevoegd bovenop de overeengekomen maxima;
30. benadrukt dat de MFK-maxima geen belemmering mogen vormen voor de financiering van de beleidsdoelstellingen van de Unie via de begroting van de Unie; verwacht derhalve dat een opwaartse herziening van de MFK-plafonds zal zijn gewaarborgd wanneer dat dit nodig is voor de financiering van nieuwe beleidsdoelstellingen, zonder dat hierbij een beroep hoeft te worden gedaan op intergouvernementele financieringsmethoden;
B.WETGEVINGSKWESTIES
Rechtsstaat
31. benadrukt het belang van het nieuwe mechanisme dat eerbiediging van de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde waarden waarborgt, waarbij lidstaten die deze waarden niet eerbiedigen hiervan financiële gevolgen ondervinden; benadrukt echter dat de uiteindelijke begunstigden van de begroting van de Unie op geen enkele manier gestraft mogen worden voor door hun overheden begane schendingen van de rechtsstaat en grondrechten; onderstreept derhalve dat dergelijke maatregelen de verplichting van overheidsinstanties of van lidstaten tot het doen van betalingen aan uiteindelijke begunstigden of ontvangers, onverlet laten;
Gewone wetgevingsprocedure en gedelegeerde handelingen
32. benadrukt dat de programmadoelstellingen en uitgavenprioriteiten, financiële toewijzingen, subsidiabiliteit, selectie- en gunningscriteria, voorwaarden, definities en berekeningsmethoden in de desbetreffende wetgeving moeten worden vastgesteld, met volledige inachtneming van de prerogatieven van het Parlement als medewetgever; benadrukt dat wanneer dergelijke maatregelen, die belangrijke beleidskeuzes kunnen inhouden, niet in de basishandeling zijn opgenomen, deze door middel van gedelegeerde handelingen moeten worden vastgesteld; is in dit opzicht van mening dat meerjarige en/of jaarlijkse werkprogramma's in het algemeen door middel van gedelegeerde handelingen dienen te worden vastgesteld;
33. verklaart voornemens te zijn om, waar nodig, de bepalingen inzake bestuur, verantwoordingsplicht, transparantie en parlementair toezicht, inzake de versterking van de positie van de lokale en regionale autoriteiten en hun partners, alsook inzake de betrokkenheid van ngo's en het maatschappelijk middenveld bij de volgende generatie programma's, te versterken; is ook van plan om, waar nodig, de samenhang en synergieën tussen en binnen de verschillende fondsen en beleidslijnen te verbeteren en te verduidelijken; erkent de noodzaak van meer flexibiliteit bij de toewijzing van middelen binnen bepaalde programma's, maar benadrukt dat dit niet ten koste mag gaan van de oorspronkelijke en langetermijnbeleidsdoelstellingen, van de voorspelbaarheid en van de rechten van het Parlement;
Herzieningsclausules
34. wijst erop dat gedetailleerde en doeltreffende herzieningsclausules in de individuele MFK-programma's en -instrumenten dienen te worden opgenomen teneinde erop toe te zien dat hier betekenisvolle beoordelingen van worden uitgevoerd en dat het Parlement vervolgens volledig betrokken is bij alle beslissingen inzake de vereiste aanpassingen;
Wetgevingsvoorstellen
35. roept de Commissie op de desbetreffende wetgevingsvoorstellen in te dienen naast de reeds ingediende voorstellen, en met name een voorstel voor een verordening tot instelling van een fonds voor een rechtvaardige energietransitie en een specifiek programma voor duurzaam toerisme; steunt voorts de invoering van de Europese kindergarantie in het ESF+, de integratie van een specifiek onderdeel "waarden van de Unie" in het programma "Rechten en waarden" en een herziening van de verordening tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie; betreurt dat de desbetreffende voorstellen van de Commissie geen maatregelen bevatten die voldoen aan de vereisten van artikel 174 VWEU met betrekking tot de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid en insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden; is van mening dat een voorstel tot herziening van het Financieel Reglement dient te volgen wanneer dit noodzakelijk blijkt als gevolg van de MFK-onderhandelingen;
C.EIGEN MIDDELEN
36. benadrukt dat het huidige stelsel van eigen middelen uiterst complex, onbillijk en ondoorzichtig en voor de burgers van de EU volledig onbegrijpelijk is; pleit derhalve nogmaals voor een vereenvoudigd stelsel dat voor de EU‑burgers beter te begrijpen is;
37. is in dit opzicht verheugd over de op 2 mei 2018 goedgekeurde reeks voorstellen van de Commissie inzake een nieuw stelsel van eigen middelen en ziet dit als een belangrijke stap richting een ambitieuzere hervorming; verzoekt de Commissie rekening te houden met Advies nr. 5/2018 van de Europese Rekenkamer betreffende het voorstel van de Commissie inzake een nieuw stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, waarin wordt onderstreept dat de berekeningen moeten worden verbeterd en dat het stelsel verder moet worden vereenvoudigd;
38. herinnert eraan dat de invoering van nieuwe eigen middelen een tweeledig doel moet dienen: ten eerste om het aandeel van de bni-bijdragen aanzienlijk te verminderen en ten tweede om een adequate financiering van de EU-uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020 te waarborgen;
39. is voorstander van de voorgestelde modernisering van de bestaande eigen middelen, onder meer door:
–
de douanerechten als traditionele eigen middelen voor de EU ongewijzigd te laten, maar het percentage dat de lidstaten als "inningskosten" inhouden te verlagen en opnieuw het aanvankelijke percentage, namelijk 10 %, te hanteren;
–
de op de belasting over de toegevoegde waarde gebaseerde eigen middelen te vereenvoudigen door de introductie van een uniform afroepingspercentage zonder uitzonderingen;
–
handhaving van de op het bni gebaseerde eigen middelen teneinde het aandeel hiervan in de EU-financiering geleidelijk de 40 % te laten naderen met behoud van de balancerende werking ervan;
40. vraagt in dit kader, overeenkomstig het voorstel van de Commissie, om de geprogrammeerde invoering van een pakket van nieuwe eigen middelen dat, zonder de fiscale lasten te verzwaren voor de Europese burgers, zou overeenstemmen met twee essentiële doelstellingen van de EU die een onmiskenbare en onvervangbare Europese meerwaarde bieden:
–
de goede werking, consolidatie en versterking van de interne markt, met name door toepassing van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) als basis voor nieuwe eigen middelen door de vaststelling van een uniform heffingstarief op de ontvangsten uit de CCCTB, en de belasting van grote ondernemingen in de digitale sector die profiteren van de interne markt;
–
de strijd tegen de klimaatverandering en de versnelling van de energietransitie door maatregelen die onder meer betrekking hebben op een aandeel van de inkomsten van het emissiehandelssysteem;
–
de strijd voor de bescherming van het milieu via een bijdrage op basis van de hoeveelheid niet-gerecyclede plastic verpakkingen;
41. dringt aan op uitbreiding van de lijst van mogelijke nieuwe eigen middelen in de komende jaren, met onder meer:
–
eigen middelen op basis van een belasting op financiële transacties (FTT), waarbij alle lidstaten worden opgeroepen overeenstemming te bereiken over een efficiënte regeling;
–
de invoering van een mechanisme voor een koolstofgrenscorrectie als nieuwe eigenmiddelenbron voor de EU‑begroting, wat moet leiden tot een gelijk speelveld in de internationale handel en tot minder productieverplaatsingen doordat de kosten van de klimaatverandering geïnternaliseerd worden in de prijs van ingevoerde goederen;
42. is groot voorstander van de afschaffing van alle kortingen en andere correctiemechanismen, in voorkomend geval door middel van een beperkte periode van uitfasering;
43. dringt aan op de invoering van andere ontvangsten die extra inkomsten voor de EU‑begroting zouden vormen zonder dat dit een overeenkomstige verlaging van de bni-bijdragen met zich meebrengt:
–
door ondernemingen te betalen boetes voor het schenden van de regelgeving van de Unie of voor te late betalingen van bijdragen;
–
de opbrengsten van boetes die voortvloeien uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met inbegrip van forfaitaire bedragen of dwangsommen die aan de lidstaten zijn opgelegd als gevolg van inbreukprocedures;
44. onderstreept bovendien het belang van de invoering van andere vormen van inkomsten, in overeenstemming met de voorstellen van de Commissie, in het geval van:
–
vergoedingen die betaald moeten worden voor de toepassing van mechanismen die in rechtstreeks verband met de EU staan, zoals het Europees Systeem voor reisinformatie en ‑autorisatie (Etias);
–
seigniorage, in de vorm van bestemmingsontvangsten, voor het financieren van een nieuwe stabilisatiefunctie voor investeringen;
45. benadrukt dat het van belang is de geloofwaardigheid van de EU-begroting ten opzichte van de financiële markten te waarborgen, hetgeen een verhoging van de maxima van de eigen middelen impliceert;
46. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om de paradoxale situatie op te lossen waarbij bijdragen van het Verenigd Koninkrijk aan de vóór 2021 nog te betalen vastleggingen in de begroting (RAL) zullen worden opgenomen als algemene inkomsten en dus worden meegeteld bij de vaststelling van het plafond voor de eigen middelen, maar dat hetzelfde plafond zal worden berekend op basis van het bni van de EU‑27, dus zonder het Verenigd Koninkrijk, zodra dat land uit de EU is getreden; is van mening dat de bijdragen van het Verenigd Koninkrijk daarentegen moeten worden berekend bovenop het plafond voor de eigen middelen;
47. vestigt de aandacht op het feit dat de douane-unie een belangrijke bron van de financiële capaciteit van de Unie is; benadrukt in dit verband dat de douanecontrole en het douanemanagement in de hele Unie moeten worden geharmoniseerd om fraude en onregelmatigheden die de financiële belangen van de Unie schaden, te voorkomen en te bestrijden;
48. dringt aan op een werkelijk doeltreffende bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking, met de invoering van afschrikkende sancties, voor offshore-gebieden en voor degenen die dergelijke activiteiten mogelijk maken of bevorderen, met name en als eerste stap, voor degenen die actief zijn op het Europese vasteland; is van mening dat de lidstaten moeten samenwerken door een gecoördineerd systeem van toezicht op het kapitaalverkeer op te zetten om belastingontduiking, belastingontwijking en het witwassen van geld te bestrijden;
49. is van oordeel dat een doeltreffende bestrijding van corruptie en belastingfraude door multinationals en de allerrijksten het mogelijk maakt om een door de Commissie geraamd bedrag van 1 biljoen EUR per jaar terug te doen vloeien naar de nationale begrotingen van de lidstaten en dat het optreden van de Europese Unie op dit gebied serieus is tekortgeschoten;
50. is groot voorstander van de indiening door de Commissie van een voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (COM(2018)0327); herinnert eraan dat de goedkeuring van het Parlement voor deze verordening vereist is; herinnert eraan dat deze verordening integraal deel uitmaakt van het pakket eigen middelen dat door de Commissie is voorgesteld en verwacht dat de Raad de vier bijbehorende teksten over de eigen middelen behandelt als één pakket, samen met het MFK;
D.WIJZIGINGEN OP HET VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING BETREFFENDE HET MFK 2021-2027
51. is van mening dat het voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 als volgt moet worden gewijzigd:
Door de Commissie voorgestelde tekst
Wijziging
Wijziging 1 Voorstel voor een verordening Overweging 1
(1) Omdat er een voldoende mate van voorspelbaarheid nodig is met het oog op de voorbereiding en uitvoering van de investeringen voor de middellange termijn, dient de looptijd van het meerjarig financieel kader (MFK) te worden vastgesteld op zeven jaar met ingang van 1 januari 2021.
(1) Omdat er een voldoende mate van voorspelbaarheid nodig is met het oog op de voorbereiding en uitvoering van de investeringen voor de middellange termijn en er behoefte is aan democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht, dient de looptijd van dit meerjarig financieel kader (MFK) te worden vastgesteld op zeven jaar met ingang van 1 januari 2021, met op termijn een overgang naar een periode van vijf plus vijf jaar in overeenstemming met de politieke cyclus van het Europees Parlement en de Commissie.
Wijziging 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2
(2) De jaarlijkse maxima voor de vastleggingskredieten per uitgavencategorie en de jaarlijkse maxima voor betalingskredieten die bij het MFK worden vastgesteld, moeten de toepasselijke maxima voor de vastleggingskredieten en de eigen middelen in acht nemen die worden vastgesteld overeenkomstig het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, dat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 311, derde alinea, VWEU.
(2) In het MFK dienen jaarlijkse maxima voor de vastleggingskredieten per uitgavencategorie en jaarlijkse maxima voor betalingskredieten te worden vastgesteld teneinde een geordende ontwikkeling van de uitgaven van de Europese Unie te waarborgen binnen de grenzen van de eigen middelen, waarbij tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat de Unie in staat is in de middelen te voorzien die nodig zijn voor het verwezenlijken van haar doelstellingen en beleid overeenkomstig artikel 311, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en zij aan haar verplichtingen tegenover derden uit hoofde van artikel 323 VWEU kan voldoen.
Wijziging 3 Voorstel voor een verordening Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) De hoogte van de maximumbedragen moet worden bepaald op basis van de bedragen die nodig zijn voor de financiering en uitvoering van de programma's en beleidsmaatregelen van de Unie, alsook voor de vereiste marges die moeten worden aangehouden voor eventuele aanpassingen aan toekomstige behoeften. Bij vaststelling van de maxima voor de betalingskredieten moet bovendien rekening worden gehouden met de grote hoeveelheid openstaande verplichtingen die eind 2020 verwacht worden. De bedragen die in deze verordening alsook in de basishandelingen voor de programma's voor de periode 2021‑2027 worden vastgesteld, moeten worden uitgedrukt in prijzen van 2018 en omwille van de eenvoud en de voorspelbaarheid worden bijgesteld op basis van een vaste deflator van 2 % per jaar.
Wijziging 4 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) Indien gebruik moet worden gemaakt van de garanties die zijn verleend binnen de algemene begroting van de Unie voor financiële bijstand aan lidstaten die is goedgekeurd overeenkomstig artikel [208, lid 1,] van Verordening (EU) nr. [xxx/201x] van het Europees Parlement en de Raad (hierna "het Financieel Reglement" genoemd), dient het noodzakelijke bedrag ter beschikking te worden gesteld boven de maxima van de vastleggings- en betalingskredieten van het MFK met inachtneming van het maximum van de eigen middelen.
(3) Indien gebruik moet worden gemaakt van de garanties die zijn verleend binnen de algemene begroting van de Unie voor financiële bijstand aan lidstaten die is goedgekeurd overeenkomstig artikel [208, lid 1,] van Verordening (EU) nr. [xxx/201x] van het Europees Parlement en de Raad (hierna "het Financieel Reglement" genoemd), dient het noodzakelijke bedrag ter beschikking te worden gesteld boven de maxima van de vastleggings- en betalingskredieten van het MFK en dient dit bedrag derhalve in aanmerking te worden genomen bij de vaststelling van het maximum van de eigen middelen.
Wijziging 5 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) In het MFK dient geen rekening te worden gehouden met de begrotingsonderdelen die worden gefinancierd met bestemmingsontvangsten in de zin van het Financieel Reglement.
(4) Begrotingsonderdelen die worden gefinancierd met bestemmingsontvangsten in de zin van het Financieel Reglement moeten niet worden meegeteld bij de vaststelling van de MFK-maxima; het is echter wel zaak erop toe te zien dat tijdens de vaststelling en uitvoering van de jaarlijkse begrotingsprocedure alle beschikbare informatie in volledig transparante vorm bekend wordt gemaakt.
Wijziging 6 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) Er dient specifiek de grootst mogelijke flexibiliteit te worden betracht om de Unie in staat te stellen overeenkomstig artikel 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan haar verplichtingen te voldoen.
(6) In het kader van het MFK dient de grootst mogelijke flexibiliteit te worden betracht, met name om te waarborgen dat de Unie in staat is overeenkomstig de artikelen 311 en 323 van het VWEU aan haar verplichtingen te voldoen.
Wijziging 7 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) De volgende speciale instrumenten zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden te reageren, of om de financiering van duidelijk omschreven uitgaven mogelijk te maken die niet zouden kunnen worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer uitgavenrubrieken als in het MFK vastgesteld, en aldus de begrotingsprocedure vlot te doen verlopen: het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, de reserve voor noodhulp, de overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie), het flexibiliteitsinstrument en de marge voor onvoorziene uitgaven.De reserve voor noodhulp is niet bedoeld voor het aanpakken van de gevolgen van marktgerelateerde crises die de landbouwproductie of -distributie treffen. Er moeten daarom specifieke bepalingen worden vastgesteld om vastleggingskredieten en bijbehorende betalingskredieten in de begroting op te nemen welke de in het MFK vastgestelde maxima overschrijden wanneer het noodzakelijk is speciale instrumenten in te zetten.
(7) De volgende speciale instrumenten zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden te reageren, of om de financiering van duidelijk omschreven uitgaven mogelijk te maken die niet zouden kunnen worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer uitgavenrubrieken als in het MFK vastgesteld, en aldus de jaarlijkse begrotingsprocedure vlot te doen verlopen: het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, de reserve voor noodhulp, de overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie voor vastleggingen), het flexibiliteitsinstrument en de marge voor onvoorziene uitgaven. Er moeten daarom specifieke bepalingen worden vastgesteld om vastleggingskredieten en bijbehorende betalingskredieten in de begroting op te nemen welke de in het MFK vastgestelde maxima overschrijden wanneer het noodzakelijk is speciale instrumenten in te zetten.
Wijziging 8 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) Meer in het bijzonder moeten de Unie en haar lidstaten weliswaar al het mogelijke doen om te waarborgen dat de door de begrotingsautoriteit goedgekeurde vastleggingen op effectieve wijze voor hun oorspronkelijke doel worden gebruikt, maar moet het ook mogelijk zijn niet-uitgevoerde of vrijgemaakte vastleggingskredieten via de reserve van de Unie voor vastleggingen te mobiliseren, mits dit begunstigden niet de gelegenheid geeft de desbetreffende doorhalingsregels te omzeilen.
Wijziging 9 Voorstel voor een verordening Overweging 9
(9) Er moeten regels worden opgesteld voor andere situaties die een aanpassing van het MFK kunnen vereisen. Deze aanpassingen kunnen verband houden met de vertraagde goedkeuring van nieuwe regels of programma's in gedeeld beheer, of met overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen goedgekeurde maatregelen verbonden aan behoorlijk economisch bestuur of de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten.
(9) Er moeten regels worden opgesteld voor andere situaties die een aanpassing van het MFK kunnen vereisen. Deze aanpassingen kunnen verband houden met de vertraagde goedkeuring van nieuwe regels of programma's in gedeeld beheer, of met de schorsing van begrotingsvastleggingen overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen.
Wijziging 10 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) Halverwege de uitvoering van het MFK moet de werking ervan worden geëvalueerd.De resultaten van deze evaluatie dienen in iedere herziening van deze verordening voor de resterende jaren van het MFK in aanmerking te worden genomen.
(10) Teneinde nieuwe beleidsmaatregelen en prioriteiten in aanmerking te kunnen nemen, moeten de werking en uitvoering van het MFK halverwege de uitvoering ervan worden geëvalueerd, met inbegrip van een verslag waarin de methoden voor de praktische uitvoering van een financieel kader van vijf plus vijf jaar uiteen worden gezet.
Wijziging 11 Voorstel voor een verordening Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis) Om te voldoen aan de verbintenis van de Unie om voorop te lopen bij de uitvoering van de VN‑doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, met inbegrip van gendergelijkheid, wordt bij de herziening van het MFK rekening gehouden met de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering ervan in alle beleidsmaatregelen en initiatieven van de EU in het kader van het MFK 2021‑2027, gemeten aan de hand van door de Commissie opgestelde prestatie-indicatoren, alsook met de vooruitgang bij de integratie van gendermainstreaming in alle EU‑activiteiten. Bij de voorbereiding van de herziening van het MFK wordt ook rekening gehouden met de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de algemene doelstelling om in de periode 2021‑2027 van het MFK 25 % van de EU‑uitgaven aan het behalen van de klimaatdoelstellingen te besteden, en met de verwezenlijking van een jaarlijkse uitgavendoelstelling van 30 % zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2027, gemeten op basis van hervormde prestatie-indicatoren die een onderscheid maken tussen mitigatie en aanpassing. Bij de herziening moet ook, in overleg met de nationale en lokale belanghebbenden, worden beoordeeld of de goedgekeurde vereenvoudigingsmaatregelen daadwerkelijk hebben geleid tot een vermindering van de bureaucratische rompslomp voor de begunstigden bij de uitvoering van de programma's.
Wijziging 12 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Alle uitgaven op het niveau van de Unie die zijn toegewezen aan de tenuitvoerlegging van het Uniebeleid op basis van de Verdragen worden als uitgaven van de Unie beschouwd in de zin van artikel 310, lid 1 VWEU, en dienen derhalve te worden opgenomen in de begroting van de Unie overeenkomstig de in artikel 314 VWEU vastgelegde begrotingsprocedure, waarmee wordt gewaarborgd dat de fundamentele beginselen van democratische vertegenwoordiging van de burgers bij de besluitvormingsprocessen, de parlementaire controle van overheidsfinanciën en de transparantie van de besluitvormingsprocessen worden geëerbiedigd. De MFK-maxima mogen geen belemmering vormen voor de financiering van de beleidsdoelstellingen van de Unie via de begroting van de Unie. Het is derhalve noodzakelijk te voorzien in een opwaartse herziening van het MFK op de momenten dat dit nodig is voor de financiering van Uniebeleid, met name voor nieuwe beleidsdoelstellingen, zonder dat hierbij een beroep hoeft te worden gedaan op intergouvernementele of quasi-intergouvernementele financieringsmethoden.
Wijziging 13 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) Verder zijn specifieke regels nodig in verband met grootschalige infrastructuurprojecten waarvan de looptijd de periode die voor het MFK is vastgesteld, ruim overschrijdt. Er dienen maximumbedragen te worden vastgesteld voor de bijdragen uit de algemene begroting van de Unie aan deze projecten om er aldus voor te zorgen dat zij geen gevolgen hebben voor andere projecten die uit die begroting worden gefinancierd.
(13) Verder zijn specifieke regels nodig in verband met grootschalige infrastructuurprojecten waarvan de looptijd de periode die voor het MFK is vastgesteld, ruim overschrijdt. De financiering van deze grootschalige projecten, die van strategisch belang zijn voor de Unie, moet worden gewaarborgd in de algemene begroting van de Unie, maar er dienen maximumbedragen te worden vastgesteld voor bijdragen van de Unie aan deze projecten, zodat eventuele kostenoverschrijdingen geen gevolgen hebben voor andere projecten die uit die begroting worden gefinancierd;
Wijziging 14 Voorstel voor een verordening Overweging 14
(14) In de begrotingsprocedure dienen algemene regels voor interinstitutionele samenwerking te worden vastgelegd.
(14) In de begrotingsprocedure dienen algemene regels voor transparantie en interinstitutionele samenwerking te worden vastgelegd, met inachtneming van de begrotingsbevoegdheden van de instellingen als vastgesteld in de Verdragen, teneinde erop toe te zien dat begrotingsbesluiten zo transparant mogelijk worden genomen met zo min mogelijk afstand tot de burgers, zoals bepaald in artikel 10, lid 3, VWEU, en dat de begrotingsprocedure vlot verloopt, zoals bepaald in artikel 312, lid 3, tweede alinea, VWEU.
Wijziging 15 Voorstel voor een verordening Overweging 15
(15) De Commissie dient vóór 1 juli 2025 een voorstel voor een nieuw MFK in te dienen opdat de instellingen dit voorstel ruim vóór de aanvang van het volgend MFK kunnen aannemen. Overeenkomstig artikel 312, lid 4, VWEU blijven de maximumbedragen betreffende het laatste door deze verordening bestreken jaar van toepassing indien vóór het verstrijken van het bij deze verordening vastgestelde MFK geen nieuw financieel kader is vastgesteld,
(15) De Commissie dient vóór 1 juli 2025 een voorstel voor een nieuw MFK in te dienen.Dit tijdschema geeft de nieuwe Commissie voldoende tijd om haar voorstellen te formuleren en stelt het Europees Parlement dat in 2024 verkozen wordt in staat om zijn eigen standpunt te formuleren inzake het MFK na 2027. Dit stelt de instellingen bovendien in staat dit voorstel ruim vóór de aanvang van het volgend MFK aan te nemen. Overeenkomstig artikel 312, lid 4, VWEU blijven de maximumbedragen betreffende het laatste door deze verordening bestreken jaar van toepassing indien vóór het verstrijken van het bij deze verordening vastgestelde MFK geen nieuw financieel kader is vastgesteld,
Wijziging 16 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 1 – Artikel 3 – titel
Inachtneming van het maximum van de eigen middelen
Samenhang met de eigen middelen
Wijziging 17 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 1 – Artikel 3 – lid 4
4. Voor elk van de door het MFK bestreken jaren mag het totaalbedrag van de benodigde kredieten voor betalingen, na jaarlijkse aanpassing en met inachtneming van andere aanpassingen en herzieningen, en het bepaalde in artikel 2, leden 2 en 3, niet tot een hoger afroepingspercentage van de eigen middelen leiden dan het maximum dat is vastgesteld overeenkomstig het geldende besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (hierna "het eigenmiddelenbesluit" genoemd), dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 311, derde alinea, VWEU.
4. Voor elk van de door het MFK bestreken jaren mag het totaalbedrag van de benodigde kredieten voor betalingen, na jaarlijkse aanpassing en met inachtneming van andere aanpassingen en herzieningen, en het bepaalde in artikel 2, leden 2 en 3, niet zodanig zijn dat het afroepingspercentage van de eigen middelen de grenzen van de eigen middelen van de Unie overschrijdt, onverminderd de verplichting van de Unie zich te voorzien van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid uit te voeren overeenkomstig artikel 311, eerste alinea, VWEU, en de verplichting van de instellingen om te waarborgen dat de Unie de beschikking heeft over de financiële middelen die nodig zijn voor het voldoen aan haar juridische verplichtingen jegens derden in overeenstemming met artikel 323, VWEU.
Wijziging 18 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 1 – Artikel 3 – lid 5
5. Indien nodig worden de in het MFK vastgestelde maxima verlaagd om ervoor te zorgen dat het overeenkomstig het geldende eigenmiddelenbesluit vastgestelde maximum van de eigen middelen in acht wordt genomen.
Schrappen
Wijziging 19 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 2 – Artikel 5 – lid 4
4. Onverminderd de artikelen 6, 7 en 8 worden er geen andere technische aanpassingen verricht ten aanzien van het betrokken jaar, noch in de loop van het begrotingsjaar, noch bij wijze van correctie achteraf in latere jaren.
Schrappen
Wijziging 20 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 2 – Artikel 7 – titel
Aanpassingen in verband met maatregelen verbonden aan behoorlijk economisch bestuur of de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten
Aanpassingen in verband met de schorsing van begrotingsvastleggingen
Wijziging 21 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 2 – Artikel 7
Wanneer een schorsing van begrotingsvastleggingen betreffende de fondsen van de Unie overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen wordt opgeheven in de context van maatregelen in verband met gezond economisch bestuur of de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, worden de bedragen van de geschorste vastleggingen naar de volgende jaren overgedragen en worden de desbetreffende maxima van het MFK dienovereenkomstig aangepast. Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd.
Wanneer een schorsing van begrotingsvastleggingen overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen wordt opgeheven, worden de overeenkomstige bedragen naar de volgende jaren overgedragen en worden de desbetreffende maxima van het MFK dienovereenkomstig aangepast. Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd. Vanaf jaar n+3 wordt een bedrag gelijk aan de geschorste vastleggingen opgevoerd in de in artikel 12 bedoelde reserve van de Unie voor vastleggingen.
Wijziging 22 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 10 – lid 1
1. Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, waarvan de doelstellingen en het toepassingsgebied zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad, mag het jaarlijkse maximumbedrag van 600 miljoen EUR (prijzen van 2018) niet overschrijden. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste een vierde van dat jaarlijkse bedrag nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van het begrotingsjaar ontstaan. Het in jaar n niet gebruikte deel van het jaarlijkse bedrag kan tot jaar n+1 worden gebruikt. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Het gedeelte van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt.
1. Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie heeft tot doel financiële bijstand mogelijk te maken in het geval van grote rampen op het grondgebied van een van de lidstaten of kandidaat-lidstaten zoals vastgesteld in de desbetreffende basishandeling, en mag het jaarlijkse maximumbedrag van 1 miljard EUR (prijzen van 2018) niet overschrijden. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste een vierde van dat jaarlijkse bedrag nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van het begrotingsjaar ontstaan. Het in jaar n niet gebruikte deel van het jaarlijkse bedrag kan tot jaar n+1 worden gebruikt. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Het gedeelte van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt.
Wijziging 23 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 10 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De kredieten voor het Solidariteitsfonds van de Europese Unie worden als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie.
Wijziging 24 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 11 – lid 2
2. Het jaarlijkse bedrag van de reserve wordt vastgesteld op 600 miljoen EUR (prijzen van 2018) en kan worden aangewend tot jaar n+1 overeenkomstig het Financieel Reglement. De reserve wordt als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Het gedeelte van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste een vierde van het jaarlijkse bedrag voor jaar n nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan. Niet meer dan de helft van het tot 30 september van elk jaar beschikbare bedrag mag worden gebruikt voor respectievelijk interne of externe acties. Vanaf 1 oktober mag het resterende deel van het beschikbare bedrag voor interne of externe acties worden gebruikt om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan.
2. Het jaarlijkse bedrag van de reserve voor noodhulp wordt vastgesteld op 1 miljard EUR (prijzen van 2018) en kan worden aangewend tot jaar n+1 overeenkomstig het financieel reglement. De reserve wordt als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Het gedeelte van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste 150 miljoen EUR (prijzen van 2018) van het jaarlijkse bedrag voor jaar n nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan. Niet meer dan de helft van het tot 30 september van elk jaar beschikbare bedrag mag worden gebruikt voor respectievelijk interne of externe acties. Vanaf 1 oktober mag het resterende deel van het beschikbare bedrag voor interne of externe acties worden gebruikt om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan.
Wijziging 25 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 12 – titel
Overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie)
Overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie voor vastleggingen)
Wijziging 26 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 12 – lid 1
1. De overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie) die beschikbaar worden gesteld boven de maxima die in het MFK zijn vastgesteld voor de jaren 2022 tot en met 2027, omvat: (a) de marges die beschikbaar blijven onder de MFK-maxima voor vastleggingen van het jaar n-1; (b) vanaf 2023, naast de onder a) bedoelde marges, een bedrag gelijk aan de vrijmakingen van kredieten tijdens jaar n-2, onverminderd artikel [15] van het Financieel Reglement.
1. De overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie voor vastleggingen) die beschikbaar worden gesteld boven de maxima die in het MFK zijn vastgesteld voor de jaren 2021 tot en met 2027, omvat: (a) de marges die beschikbaar blijven onder de MFK-maxima voor vastleggingen van voorgaande jaren; (a bis) niet-uitgevoerde vastleggingskredieten van het jaar n‑1; (b) een bedrag gelijk aan de vrijmakingen van kredieten tijdens jaar n-2, onverminderd artikel [15] van het Financieel Reglement; (b bis) een bedrag gelijk aan het bedrag van de geschorste vastleggingen van het jaar n‑3 die niet meer in de begroting opgenomen mogen worden overeenkomstig artikel 7; (b ter) een bedrag gelijk aan het bedrag van de ontvangsten uit boetes en dwangsommen.
Wijziging 27 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 12 – lid 2
2. De overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie) of een deel ervan mogen door het Europees Parlement en de Raad worden gebruikt in het kader van de begrotingsprocedure overeenkomstig artikel 314 VWEU.
2. De overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie voor vastleggingen) of een deel ervan mogen door het Europees Parlement en de Raad worden gebruikt in het kader van de begrotingsprocedure overeenkomstig artikel 314 VWEU. De marges van jaar n kunnen via de reserve van de Unie voor vastleggingen voor het jaar n en het jaar n+1 worden gebruikt op voorwaarde dat dit niet strijdig is met hangende of geplande gewijzigde begrotingen.
Wijziging 28 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 12 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Aan het eind van 2027 worden de bedragen die nog beschikbaar zijn uit hoofde van de reserve van de Unie voor vastleggingen, tot 2030 overgedragen naar het volgende MFK.
Wijziging 29 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 13 – alinea 1
Het flexibiliteitsinstrument mag worden gebruikt voor de financiering, voor een gegeven begrotingsjaar, van nauwkeurig bepaalde uitgaven die niet binnen de voor een of meer andere rubrieken beschikbare maxima zouden kunnen worden gefinancierd. Voor het flexibiliteitsinstrument wordt, met inachtneming van de tweede alinea, een jaarlijks maximumbedrag bepaald van 1000 miljoen EUR (prijzen van 2018).
Het flexibiliteitsinstrument mag worden gebruikt voor de financiering, voor een gegeven begrotingsjaar, van nauwkeurig bepaalde uitgaven die niet binnen de voor een of meer andere rubrieken beschikbare maxima zouden kunnen worden gefinancierd, of in het kader van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en de reserve voor noodhulp. Voor het flexibiliteitsinstrument wordt, met inachtneming van de tweede alinea, een jaarlijks maximumbedrag bepaald van 2miljard EUR (prijzen van 2018).
Wijziging 30 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 14 – lid 1
1. Er wordt een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie buiten de maxima van het MFK gevormd als laatste redmiddel om op onvoorziene omstandigheden te reageren. Deze mag uitsluitend in samenhang met een gewijzigde of jaarlijkse begroting worden aangesproken.
1. Er wordt een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,05 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie buiten de maxima van het MFK gevormd als laatste redmiddel om op onvoorziene omstandigheden te reageren. Deze mag uitsluitend in samenhang met een gewijzigde of jaarlijkse begroting worden aangesproken. Deze mag voor zowel vastleggings- als betalingskredieten worden gebruikt, dan wel alleen voor betalingskredieten.
Wijziging 31 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 14 – lid 2
2. De marge voor onvoorziene uitgaven wordt per jaar slechts aangesproken voor een maximumbedrag dat wordt vastgesteld in de jaarlijkse technische aanpassing van het MFK, en blijft binnen het plafond van de eigen middelen.
2. De marge voor onvoorziene uitgaven wordt per jaar slechts aangesproken voor een maximumbedrag dat wordt vastgesteld in de jaarlijkse technische aanpassing van het MFK.
Wijziging 32 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 14 – lid 3
3. De uit de marge voor onvoorziene uitgaven beschikbaar gestelde middelen worden volledig verrekend met de marges in een of meer rubrieken van het MFK voor het lopende begrotingjaar of voor toekomstige begrotingsjaren.
Schrappen
Wijziging 33 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 14 – lid 4
4. De overeenkomstig lid 3 verrekende middelen mogen niet verder binnen het MFK worden aangewend. Gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven mag niet leiden tot overschrijding van de totale maxima die in het MFK voor de vastleggings- en betalingskredieten voor het lopende begrotingsjaar en voor toekomstige begrotingsjaren zijn vastgesteld.
Schrappen
Wijziging 34 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – titel
Evaluatie en herziening van het MFK
Herzieningen
Wijziging 35 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 15 – lid 1
1. Onverminderd artikel 3, lid 2, de artikelen 16 tot en met 20, en artikel 24, kan het MFK in geval van onvoorziene omstandigheden worden herzien met inachtneming van het overeenkomstig het geldende eigenmiddelenbesluit vastgestelde maximum van de eigen middelen.
1. Onverminderd artikel3, lid2, de artikelen16 tot en met 20, en artikel24, worden de desbetreffende MFK-maxima opwaarts herzien in het geval dit nodig is om de financiering van het Uniebeleid te vergemakkelijken, met name waar het nieuwe beleidsdoelstellingen betreft, en in omstandigheden waarin anders aanvullende intergouvernementele of quasi-intergouvernementele financieringsmethoden zouden moeten worden ingericht die de in artikel 314 VWEU bedoelde begrotingsprocedure zouden omzeilen.
Wijziging 36 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 15 – lid 3
3. Bij een voorstel tot herziening van het MFK overeenkomstig lid 1 worden de mogelijkheden onderzocht voor een herschikking van uitgaven tussen de programma's die onder de rubriek vallen waarop de herziening betrekking heeft, met name op basis van een verwachte onderbesteding van de kredieten.
Schrappen
Wijziging 37 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 16 – titel
Tussentijdse evaluatie van het MFK
Tussentijdse herziening van het MFK
Wijziging 38 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 16
Vóór 1 januari 2024 presenteert de Commissie een evaluatie van de werking van het MFK. Deze evaluatie gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen.
Vóór 1 juli 2023 presenteert de Commissie een wetgevingsvoorstel inzake de herziening van deze verordening overeenkomstig de in het VWEU bedoelde procedures op basis van een evaluatie van de werking van het MFK. Onverminderd artikel 6 van deze verordening mag deze herziening geen verlaging inhouden van eerder aan de lidstaten toegewezen bedragen. Bij de opstelling van het voorstel wordt rekening gehouden met een beoordeling van: — vooruitgang in de richting van de algemene doelstelling om in de periode 2021‑2027 van het meerjarig financieel kader 25 % van de EU-uitgaven aan klimaatdoelstellingen bij te dragen, en zo spoedig mogelijk naar een jaarlijkse uitgavendoelstelling van 30 %; — de mainstreaming van de doelstellingen van de VN inzake duurzame ontwikkeling; — de mainstreaming van het genderperspectief in de begroting van de Unie (gender budgettering); — het effect van vereenvoudigingsmaatregelen op de vermindering van de administratieve rompslomp voor de begunstigden bij de uitvoering van de financiële programma's, uit te voeren in overleg met de belanghebbenden;
Wijziging 39 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 17
Wanneer de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis stelt van de resultaten van de technische aanpassingen van het MFK, dient zij waar nodig tevens een voorstel in tot herziening van het totale bedrag van de kredieten voor betalingen die zij in het licht van de uitvoering van de begroting nodig acht om een goed beheer van de jaarlijkse maxima voor de betalingskredieten en in het bijzonder de geordende ontwikkeling ervan ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen te waarborgen.
Wanneer de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis stelt van de resultaten van de technische aanpassingen van het MFK, of wanneer de betalingsplafonds de Unie mogelijk beletten aan haar juridische verbintenissen te voldoen, dient zij tevens een voorstel in tot herziening van het totale bedrag van de kredieten voor betalingen die zij in het licht van de uitvoering van de begroting nodig acht om een goed beheer van de jaarlijkse maxima voor de betalingskredieten en in het bijzonder de geordende ontwikkeling ervan ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen te waarborgen.
Wijziging 40 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 5 – Artikel 21 – lid 1
1. Een maximumbedrag van 14 196 miljoen EUR (in prijzen van 2018) wordt voor de grootschalige projecten in het kader van [Verordening XXXX/XX van het Europees Parlement en de Raad - ruimtevaartprogramma] uit de algemene begroting van de Unie ter beschikking gesteld voor de periode 2021-2027.
1. Voor de Europese satellietnavigatieprogramma's (EGNOS en Galileo) en Copernicus (het Europees programma voor aardobservatie) is voor de periode 2021‑2027 een maximumbedrag uit de algemene begroting van de Unie gezamenlijk beschikbaar. Dit maximumbedrag wordt vastgesteld op 15 % boven de indicatieve bedragen vastgesteld voor beide grootschalige projecten in het kader van [Verordening XXXX/XX van het Europees Parlement en de Raad - ruimtevaartprogramma].Een verhoging binnen dit maximumbedrag wordt gefinancierd uit de marges of de speciale instrumenten en mag niet leiden tot bezuinigingen op andere programma's en projecten.
Wijziging 41 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 5 – Artikel 21 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Indien zich aanvullende financieringsbehoeften van de Uniebegroting voordoen voor bovenstaande grootschalige projecten, zal de Commissie een voorstel doen de MFK-maxima dienovereenkomstig te wijzigen.
Wijziging 42 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – titel
Interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
Transparantie en interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
Wijziging 43 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – Artikel 22
Interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
Transparantie en interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
Wijziging 44 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – Artikel 22 – alinea 4 bis (nieuw)
Zowel het Europees Parlement als de Raad worden door leden van de respectievelijke instellingen vertegenwoordigd bij bijeenkomsten op politiek niveau.
Wijziging 45 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – Artikel 22 – lid 4 ter (nieuw)
Het Europees Parlement en de Raad bepalen hun respectieve standpunten over de ontwerpbegroting op openbare zittingen.
Wijziging 46 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – Artikel 23
De algemene begroting van de Unie omvat alle uitgaven en inkomsten van de Unie en Euratom, overeenkomstig artikel [7] van het Financieel Reglement, inclusief uitgaven ten gevolge van een besluit ter zake dat de Raad met eenparigheid van stemmen vaststelt, na raadpleging van het Europees Parlement, in het kader van artikel 332 VWEU.
De algemene begroting van de Unie omvat alle uitgaven en inkomsten van de Unie en Euratom, overeenkomstig artikel 310, lid 1, VWEU, inclusief uitgaven ten gevolge van een besluit ter zake dat de Raad met eenparigheid van stemmen vaststelt, na raadpleging van het Europees Parlement, in het kader van artikel 332 VWEU.
Wijziging 47 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 7 – Artikel 24
Vóór 1 juli 2025 dient de Commissie een voorstel in voor een nieuw meerjarig financieel kader.
Vóór 1 juli 2023 dient de Commissie samen met haar voorstellen voor de tussentijdse herziening een verslag in waarin de methoden voor de praktische uitvoering van een financieel kader van vijf plus vijf jaar uiteen worden gezet. Vóór 1 juli 2025 dient de Commissie een voorstel in voor een nieuw meerjarig financieel kader. Indien vóór 31 december 2027 geen verordening van de Raad tot bepaling van een nieuw MFK is vastgesteld, blijven de maxima voor het laatste door het bestaand MFK bestreken jaar en andere bepalingen van deze verordening van toepassing totdat een nieuwe verordening is vastgesteld. Indien na 2020 nieuwe lidstaten tot de Europese Unie toetreden, wordt het verlengd financieel kader zo nodig herzien om rekening te houden met de toetreding.
E.WIJZIGINGEN OP HET VOORSTEL VOOR EEN INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD
52.Benadrukt dat het voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, naar aanleiding van de resultaten van de onderhandeling over en vaststelling van een nieuwe MFK-verordening als volgt moet worden gewijzigd:
Wijziging 48 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling A – punt 6 bis (nieuw)
6 bis. In afzonderlijke tabellen worden indicatief gegevens verschaft over de operaties die niet in de algemene begroting van de Unie zijn opgenomen en over de vermoedelijke ontwikkeling van de verschillende categorieën eigen middelen van de Unie. Deze gegevens worden jaarlijks bijgewerkt, samen met de documenten die bij de ontwerpbegroting worden gevoegd.
Wijziging 49 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling A – punt 7
7. De instellingen zorgen er tijdens de begrotingsprocedure en op het ogenblik van de goedkeuring van de begroting met het oog op een goed financieel beheer zoveel mogelijk voor dat onder de maxima van de verschillende rubrieken van het MFK toereikende marges beschikbaar blijven.
7. De instellingen zorgen er tijdens de begrotingsprocedure en op het ogenblik van de goedkeuring van de begroting met het oog op een goed financieel beheer zoveel mogelijk voor dat onder de maxima van de verschillende rubrieken van het MFK toereikende bedragen binnen de marges beschikbaar blijven of binnen de beschikbare speciale instrumenten.
Wijziging 50 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling A – punt 8
Actualisering van de prognoses voor betalingskredieten na 2027 8. De Commissie actualiseert de prognoses voor de betalingskredieten na 2027 in 2024. Bij die actualisering wordt rekening gehouden met alle relevante informatie, met name de daadwerkelijke uitvoering van de begrotingskredieten voor vastleggingen en de begrotingskredieten voor betalingen alsmede met de prognoses voor de uitvoering. Tevens worden de regels beoordeeld die zijn vastgesteld om een geordende ontwikkeling van de betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten en de groeiprognoses voor het bruto nationaal inkomen (bni) van de Unie te waarborgen.
Actualisering van de prognoses voor betalingskredieten 8. Ieder jaar actualiseert de Commissie de prognoses voor de betalingskredieten tot en na 2027. Bij die actualisering wordt rekening gehouden met alle relevante informatie, met name de daadwerkelijke uitvoering van de begrotingskredieten voor vastleggingen en de begrotingskredieten voor betalingen alsmede met de prognoses voor de uitvoering. Tevens worden de regels beoordeeld die zijn vastgesteld om een geordende ontwikkeling van de betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten en de groeiprognoses voor het bruto nationaal inkomen (bni) van de Unie te waarborgen.
Wijziging 51 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 9
9. Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen in. Overschrijvingen betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering geschieden overeenkomstig het Financieel Reglement.
9. Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, stelt de Commissie voor middelen uit het fonds beschikbaar te stellen. Het besluit om middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen, wordt door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk genomen. Tegelijk met haar voorstel voor een besluit om middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen in. Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt de kwestie tijdens de volgende begrotingstrialoog besproken. Overschrijvingen betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering geschieden overeenkomstig het Financieel Reglement.
Wijziging 52 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 10
10. Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, doet de Commissie een voorstel voor het passende begrotingsinstrument overeenkomstig het Financieel Reglement.
10. Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, doet de Commissie een voorstel om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen. Het besluit om middelen uit het solidariteitsfonds beschikbaar te stellen, wordt door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk genomen. Tegelijk met haar voorstel voor een besluit om middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie beschikbaar te stellen, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen in. Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt de kwestie tijdens de volgende begrotingstrialoog besproken. Overschrijvingen voor het Solidariteitsfonds geschieden overeenkomstig het financieel reglement.
Wijziging 53 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 11
11. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de reserve voor noodhulp moet worden aangesproken, legt zij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving uit de reserve naar de overeenkomstige begrotingsonderdelen voor overeenkomstig het Financieel Reglement.
11. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de reserve voor noodhulp moet worden aangesproken, legt zij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving uit de reserve naar de overeenkomstige begrotingsonderdelen voor overeenkomstig het Financieel Reglement. Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt de kwestie tijdens de volgende begrotingstrialoog besproken.
Wijziging 54 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 12
Flexibiliteitsinstrument 12. De Commissie doet een voorstel voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument nadat zij alle mogelijkheden heeft onderzocht om kredieten te herschikken binnen de rubriek die aanvullende uitgaven vergt. In het voorstel worden de te dekken behoeften en het bedrag vermeld.Een dergelijk voorstel kan worden gedaan met betrekking tot een ontwerpbegroting of een ontwerp van gewijzigde begroting. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gebruikmaken van het flexibiliteitsinstrument in het kader van de in artikel 314 VWEU vastgestelde begrotingsprocedure.
Flexibiliteitsinstrument 12. De Commissie doet een voorstel voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument nadat zij de marges binnen de desbetreffende rubrieken heeft benut. In het voorstel worden de te dekken behoeften en het bedrag vermeld. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gebruikmaken van het flexibiliteitsinstrument in het kader van de in artikel 314 VWEU vastgestelde begrotingsprocedure.
Wijziging 55 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 13
13. De Commissie stelt gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven, of van een deel ervan voor, nadat zij alle andere financiële mogelijkheden grondig heeft onderzocht. Een dergelijk voorstel kan worden gedaan met betrekking tot een ontwerpbegroting of een ontwerp van gewijzigde begroting. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gebruikmaken van de marge voor onvoorziene uitgaven in het kader van de in artikel 314 VWEU vastgestelde begrotingsprocedure.
13. De Commissie stelt gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven, of van een deel ervan voor, nadat zij alle andere financiële mogelijkheden grondig heeft onderzocht. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gebruikmaken van de marge voor onvoorziene uitgaven in het kader van de in artikel 314 VWEU vastgestelde begrotingsprocedure.
Wijziging 56 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel II Afdeling A – punt 14 bis (nieuw)
14 bis. Teneinde de vaststelling of herziening van een nieuw MFK te vergemakkelijken en uitvoering te geven aan artikel 312, lid 5, VWEU, komen de instellingen regelmatig bijeen, en wel in de vorm van:
— bijeenkomsten van de voorzitters overeenkomstig artikel 324 van het Verdrag;
— voor- en nabesprekingen tussen een delegatie van het Europees Parlement en het voorzitterschap van de Raad, voor en na relevante bijeenkomsten van de Raad;
— informele trilaterale bijeenkomsten tijdens de besprekingen van de Raad die tot doel hebben de standpunten van het Parlement in de door het voorzitterschap van de Raad geproduceerde documenten op te nemen;
— trialogen zodra zowel het Parlement als de Raad hun onderhandelingsmandaten hebben vastgesteld;
— aanwezigheid van het voorzitterschap van de Raad bij bijeenkomsten van de betrokken commissie van het Parlement, en aanwezigheid van het onderhandelingsteam van het Parlement bij bijeenkomsten van de betreffende Raadsformatie.
Het Parlement en de Raad zenden elkaar alle documenten toe die formeel zijn aangenomen in hun respectieve voorbereidende instanties of die formeel namens hen zijn ingediend, zodra deze beschikbaar zijn.
Wijziging 57 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel II Afdeling B – punt 15 – streepje 2
— de ontvangsten, uitgaven, activa en passiva van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), en andere mogelijke toekomstige mechanismen;
— de ontvangsten, uitgaven, activa en passiva van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), en andere mogelijke toekomstige mechanismen, die niet uit de begroting van de Unie worden gefinancierd, maar in stand worden gehouden ter ondersteuning van de beleidsdoelstellingen van de Unie uit hoofde van de Verdragen;
Wijziging 58 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel II Afdeling B – punt 15 bis (nieuw)
15 bis. Bij de uitvoering van autonome overschrijvingen overeenkomstig artikel 30, lid 1, van het Financieel Reglement, stelt de Commissie de begrotingsautoriteit onmiddellijk op de hoogte van de gedetailleerde redenen voor dergelijke overschrijvingen. Indien het Parlement of de Raad bedenkingen ten aanzien van een autonome overschrijving uit, zal de Commissie hierop reageren en de overschrijving in voorkomend geval ongedaan maken.
Wijziging 59 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel III Afdeling A – punt 24 bis (nieuw)
24 bis. Indien de begrotingsautoriteit in het kader van de begrotingsprocedure besluit tot specifieke verhogingen over te gaan, verrekent de Commissie deze niet in de financiële programmering voor de daaropvolgende jaren, tenzij de begrotingsautoriteit hier uitdrukkelijk om verzoekt.
Wijziging 60 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel A – punt 1 bis (nieuw)
1 bis. De instellingen verbinden zich ertoe elkaar tijdens de recesperiodes geen niet-urgente begrotingsposities, overschrijvingen of andere kennisgevingen te doen toekomen die onderhevig zijn aan een uiterste termijn, teneinde te waarborgen dat de instellingen hun procedurele prerogatieven naar behoren kunnen uitoefenen. De diensten van de instellingen geven elkaar tijdig de recesdata van hun respectieve instellingen door.
Wijziging 61 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel B – punt 2
2. Tijdig vóór de aanneming van de ontwerpbegroting door de Commissie wordt een trialoog belegd om de mogelijke begrotingsprioriteiten voor het komende begrotingsjaar te bespreken.
2. Tijdig vóór de aanneming van de ontwerpbegroting door de Commissie wordt een trialoog belegd om de mogelijke begrotingsprioriteiten voor het komende begrotingsjaar te bespreken, alsook eventuele vragen naar aanleiding van de uitvoering van de begroting voor het huidige financiële jaar.
Wijziging 62 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel C – punt 8
8. Ter wille van loyale en deugdelijke samenwerking zeggen het Europees Parlement en de Raad toe gedurende de volledige begrotingsprocedure en met name gedurende de bemiddelingsprocedure geregelde en actieve contacten op alle niveaus te onderhouden door middel van hun respectieve onderhandelaars. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe tijdig en permanent op formeel en informeel niveau relevante informatie en documenten uit te wisselen en gedurende de bemiddelingsperiode in samenwerking met de Commissie technische of informele bijeenkomsten te houden. De Commissie zorgt voor tijdige en gelijke toegang tot informatie en documenten voor het Europees Parlement en de Raad.
8. Ter wille van loyale en deugdelijke samenwerking zeggen het Europees Parlement en de Raad toe gedurende de volledige begrotingsprocedure en met name gedurende de bemiddelingsprocedure geregelde en actieve contacten op alle niveaus te onderhouden door middel van hun respectieve onderhandelaars. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe tijdig en permanent op formeel en informeel niveau relevante informatie en documenten uit te wisselen, met name door elkaar alle procedurele documenten toe te zenden die hun respectieve voorbereidende instanties hebben aangenomen, zodra deze beschikbaar zijn. Zij verbinden zich er eveneens toe gedurende de bemiddelingsperiode in samenwerking met de Commissie technische of informele bijeenkomsten te houden. De Commissie zorgt voor tijdige en gelijke toegang tot informatie en documenten voor het Europees Parlement en de Raad.
Wijziging 63 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel D – punt 12 bis (nieuw)
12 bis. Het Europees Parlement en de Raad bepalen hun respectieve standpunten over de ontwerpbegroting op openbare zittingen.
Wijziging 64 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel E – punt 15 – laatste zin
15. Het Europees Parlement en de Raad worden op een passend niveau vertegenwoordigd in het bemiddelingscomité, zodanig dat elke delegatie haar respectieve instelling politiek kan binden en er werkelijk vooruitgang kan worden geboekt met het oog op een definitief akkoord.
15. Het Europees Parlement en de Raad worden elk door leden van beide instellingen vertegenwoordigd in het bemiddelingscomité, zodat elke delegatie haar respectieve instelling politiek kan binden en er werkelijk vooruitgang kan worden geboekt met het oog op een definitief akkoord.
Wijziging 65 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel E – punt 19
19. De data voor de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen worden van tevoren overeengekomen door de instellingen.
19. De data voor de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen worden van tevoren overeengekomen door de instellingen. Aanvullende bijeenkomsten, ook op technisch niveau, kunnen gedurende de bemiddelingsprocedure naar wens worden georganiseerd.
Wijziging 66 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel E – punt 21 bis (nieuw)
21 bis. Teneinde de bemiddelingsperiode van 21 dagen voorzien in het Verdrag optimaal te benutten en de instellingen de mogelijkheid te bieden om hun respectieve onderhandelingsposities bij te stellen, verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe de stand van zaken van de bemiddelingsprocedure te evalueren bij iedere vergadering van hun relevante voorbereidende instanties die in voornoemde periode plaatsvindt, en om hiermee niet te wachten tot de laatste fase daarvan.
Wijziging 67 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel G – titel
Deel G. Reste à liquider (RAL)
Deel G. Begrotingsuitvoering, betalingen en reste à liquider (RAL)
Wijziging 68 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel G – punt 36
36. Aangezien voor een geordende ontwikkeling van de totale kredieten voor betalingen ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen moet worden gezorgd teneinde een abnormale verschuiving van RAL van het ene jaar naar het andere te vermijden, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen nauwlettend toe te zien op het niveau van de RAL, zodat het risico kan worden beperkt dat de uitvoering van de programma's van de Unie aan het einde van de looptijd van het MFK wordt belemmerd door een gebrek aan betalingskredieten. Om in alle hoofdstukken een houdbaar beheer en profiel van de betalingen te waarborgen, worden in alle rubrieken de doorhalingsregels, en met name de regels inzake automatische doorhalingen, strikt toegepast. Tijdens de begrotingsprocedure komen de instellingen regelmatig bijeen teneinde de stand van zaken en de vooruitzichten betreffende de uitvoering van de begroting in het lopende jaar en in de toekomstige jaren gezamenlijk te beoordelen. Dat gebeurt in de vorm van specifieke interinstitutionele bijeenkomsten op het passende niveau, voorafgaand waaraan de Commissie per fonds en per lidstaat een gedetailleerde stand van zaken zal geven met betrekking tot de uitvoering van betalingen, ontvangen terugbetalingsverzoeken en herziene prognoses. Teneinde ervoor te zorgen dat de Unie aan al haar financiële verplichtingen die voortvloeien uit bestaande en toekomstige verbintenissen in de periode 2021-2027 kan voldoen overeenkomstig artikel 323 VWEU, analyseren en bespreken het Europees Parlement en de Raad met name de ramingen van de Commissie inzake het vereiste niveau van de betalingskredieten.
36. Aangezien voor een geordende ontwikkeling van de totale kredieten voor betalingen ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen moet worden gezorgd teneinde een abnormale verschuiving van RAL van het ene jaar naar het andere te vermijden, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen nauwlettend toe te zien op de betalingsprognoses en het niveau van de RAL, zodat het risico kan worden beperkt dat de uitvoering van de programma's van de Unie aan het einde van de looptijd van het MFK wordt belemmerd door een gebrek aan betalingskredieten. Tijdens de begrotingsprocedure komen de instellingen regelmatig bijeen teneinde de stand van zaken en de vooruitzichten betreffende de uitvoering van de begroting in het lopende jaar en in de toekomstige jaren gezamenlijk te beoordelen. Dat gebeurt in de vorm van specifieke interinstitutionele bijeenkomsten op het passende niveau, voorafgaand waaraan de Commissie per fonds en per lidstaat een gedetailleerde stand van zaken zal geven met betrekking tot de uitvoering van betalingen, ontvangen terugbetalingsverzoeken en herziene prognoses voor de korte tot lange termijn. Teneinde ervoor te zorgen dat de Unie aan al haar financiële verplichtingen die voortvloeien uit bestaande en toekomstige verbintenissen in de periode 2021‑2027 kan voldoen overeenkomstig artikel 323 VWEU, analyseren en bespreken het Europees Parlement en de Raad met name de ramingen van de Commissie inzake het vereiste niveau van de betalingskredieten.
o
o o
53.verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Bijlage I – MFK 2021-2027: maxima en instrumenten buiten de maxima (in prijzen van 2018)
(miljoen EUR – in prijzen van 2018)
Voorstel van de Commissie
Standpunt van het Parlement
Vastleggingskredieten
Totaal
2021-2027
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Totaal
2021-2027
I. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
166 303
31 035
31 006
31 297
30 725
30 615
30 757
30 574
216 010
II. Cohesie en waarden
391 974
60 026
62 887
64 979
65 785
66 686
69 204
67 974
457 540
Waarvan: Economische, sociale en territoriale cohesie
330 642
52 143
52 707
53 346
53 988
54 632
55 286
55 994
378 097
III. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
336 623
57 780
57 781
57 789
57 806
57 826
57 854
57 881
404 718
IV. Migratie en grensbeheer
30 829
3 227
4 389
4 605
4 844
4 926
5 066
5 138
32 194
V. Veiligheid en defensie
24 323
3 202
3 275
3 223
3 324
3 561
3 789
4 265
24 639
VI. Nabuurschap en internationaal beleid
108 929
15 368
15 436
15 616
15 915
16 356
16 966
17 729
113 386
VII. Europees openbaar bestuur
75 602
10 388
10 518
10 705
10 864
10 910
11 052
11 165
75 602
Waarvan: Administratieve uitgaven van de instellingen
58 547
8 128
8 201
8 330
8 432
8 412
8 493
8 551
58 547
TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN
1 134 583
181 025
185 293
188 215
189 262
190 880
194 688
194 727
1 324 089
als % van het bni
1,11 %
1,29 %
1,31 %
1,31 %
1,30 %
1,30 %
1,31 %
1,29 %
1,30 %
TOTAAL BETALINGSKREDIETEN
1 104 805
174 088
176 309
186 391
187 490
188 675
189 961
191 398
1 294 311
als % van het bni
1,08 %
1,24 %
1,24 %
1,30 %
1,29 %
1,28 %
1,28 %
1,27 %
1,27 %
BUITEN DE MFK-MAXIMA
Reserve voor noodhulp
4 200
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
7 000
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG)
1 400
200
200
200
200
200
200
200
1 400
Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU)
4 200
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
7 000
Flexibiliteitsinstrument
7 000
2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
14 000
Europese investeringsstabilisatiefunctie
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Europese vredesfaciliteit
9 223
753
970
1 177
1 376
1 567
1 707
1 673
9 223
TOTAAL BUITEN DE MFK-MAXIMA
26 023
4 953
5 170
5 377
5 576
5 767
5 907
5 873
38 623
TOTAAL MFK + BUITEN DE MFK-MAXIMA
1 160 606
185 978
190 463
193 592
194 838
196 647
200 595
200 600
1 362 712
als % van het bni
1,14 %
1,32 %
1,34 %
1,35 %
1,34 %
1,34 %
1,35 %
1,33 %
1,34 %
Bijlage II – MFK 2021-2027: maxima en instrumenten buiten de maxima (in lopende prijzen)
(miljoen EUR – lopende prijzen)
Voorstel van de Commissie
Standpunt van het Parlement
Vastleggingskredieten
Totaal
2021-2027
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Totaal
2021-2027
I. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
187 370
32 935
33 562
34 555
34 601
35 167
36 037
36 539
243 395
II. Cohesie en waarden
442 412
63 700
68 071
71 742
74 084
76 601
81 084
81 235
516 517
Waarvan: Economische, sociale en territoriale cohesie
373 000
55 335
57 052
58 899
60 799
62 756
64 776
66 918
426 534
III. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
378 920
61 316
62 544
63 804
65 099
66 424
67 785
69 174
456 146
IV. Migratie en grensbeheer
34 902
3 425
4 751
5 084
5 455
5 658
5 936
6 140
36 448
V. Veiligheid en defensie
27 515
3 397
3 545
3 559
3 743
4 091
4 439
5 098
27 872
VI. Nabuurschap en internationaal beleid
123 002
16 308
16 709
17 242
17 923
18 788
19 878
21 188
128 036
VII. Europees openbaar bestuur
85 287
11 024
11 385
11 819
12 235
12 532
12 949
13 343
85 287
Waarvan: Administratieve uitgaven van de instellingen
66 028
8 625
8 877
9 197
9 496
9 663
9 951
10 219
66 028
TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN
1 279 408
192 105
200 567
207 804
213 140
219 261
228 107
232 717
1 493 701
als % van het bni
1,11 %
1,29 %
1,31 %
1,31 %
1,30 %
1,30 %
1,31 %
1,29 %
1,30 %
TOTAAL BETALINGSKREDIETEN
1 246 263
184 743
190 843
205 790
211 144
216 728
222 569
228 739
1 460 556
als % van het bni
1,08 %
1,24 %
1,24 %
1,30 %
1,29 %
1,28 %
1,28 %
1,27 %
1,27 %
BUITEN DE MFK-MAXIMA
Reserve voor noodhulp
4 734
1 061
1 082
1 104
1 126
1 149
1 172
1 195
7 889
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG)
1 578
212
216
221
225
230
234
239
1 578
Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU)
4 734
1 061
1 082
1 104
1 126
1 149
1 172
1 195
7 889
Flexibiliteitsinstrument
7 889
2 122
2 165
2 208
2 252
2 297
2 343
2 390
15 779
Europese investeringsstabilisatiefunctie
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Europese vredesfaciliteit
10 500
800
1 050
1 300
1 550
1 800
2 000
2 000
10 500
TOTAAL BUITEN DE MFK-MAXIMA
29 434
5 256
5 596
5 937
6 279
6 624
6 921
7 019
43 633
TOTAAL MFK + BUITEN DE MFK-MAXIMA
1 308 843
197 361
206 163
213 741
219 419
225 885
235 028
239 736
1 537 334
als % van het bni
1,14 %
1,32 %
1,34 %
1,35 %
1,34 %
1,34 %
1,35 %
1,33 %
1,34 %
Bijlage III – MFK 2021-2027: onderverdeling per programma (in prijzen van 2018)
N.B.: voor vergelijkingsdoeleinden houdt de tabel de door de Commissie voorgestelde structuur van de individuele EU-programma's aan, zonder afbreuk te doen aan de wijzigingen waar mogelijk om wordt verzocht tijdens de wetgevingsprocedure die voorafgaat aan de vaststelling van deze programma's.
(miljoen EUR – in prijzen van 2018)
2014-2020 MFK (EU-27 + EOF)
Commissievoorstel 2021-2027
Standpunt van het Parlement
2021-2027
I. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
116 361
166 303
216 010
1. Onderzoek en innovatie
69 787
91 028
127 537
Horizon Europa
64 674
83 491
120 000
Euratom-programma voor onderzoek en opleiding
2 119
2 129
2 129
Internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER)
2 992
5 406
5 406
Overige
2
2
2
2. Europese strategische investeringen
31 886
44 375
51 798
InvestEU-fonds
3 968
13 065
14 065
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (totale bijdrage H1)
met inbegrip van:
17 579
21 721
28 083
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – vervoer
12 393
11 384
17 746
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – energie
4 185
7 675
7 675
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – digitaal
1 001
2 662
2 662
Programma Digitaal Europa
172
8 192
8 192
Overige
9 097
177
177
Gedecentraliseerde agentschappen
1 069
1 220
1 281
3. Eengemaakte markt
5 100
5 672
8 423
Programma voor de eengemaakte markt (met inbegrip van Cosme)
3 547
3 630
5 823
Fraudebestrijdingsprogramma van de EU
156
161
322
Samenwerking op het gebied van belastingen (Fiscalis)
226
239
300
Samenwerking op het gebied van douane (Customs)
536
843
843
Duurzaam toerisme
300
Overige
61
87
87
Gedecentraliseerde agentschappen
575
714
748
4. Ruimtevaart
11 502
14 404
15 225
Europees ruimtevaartprogramma
11 308
14 196
15 017
Gedecentraliseerde agentschappen
194
208
208
Marge
-1 913
10 824
13 026
II. Cohesie en waarden
387 250
391 974
457 540
5. Regionale ontwikkeling en cohesie
272 647
242 209
272 647
EFRO + Cohesiefonds
met inbegrip van:
272 411
241 996
272 411
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
196 564
200 622
Cohesiefonds
75 848
41 374
Waarvan: bijdragen aan de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – vervoer
11 487
10 000
Steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap
236
213
236
6. Economische en monetaire unie
273
22 281
22 281
Steunprogramma voor hervormingen
185
22 181
22 181
Bescherming van de euro tegen valsemunterij
7
7
7
Overige
81
93
93
7. Investeren in mensen, sociale cohesie en waarden
115 729
123 466
157 612
Europees Sociaal Fonds+ (met inbegrip van 5,9 miljard EUR voor een kindergarantie)
96 216
89 688
106 781
Waarvan: gezondheid, werkgelegenheid en sociale innovatie
1 075
1 042
1 095
Erasmus+
13 699
26 368
41 097
Europees Solidariteitskorps
373
1 113
1 113
Creatief Europa
1 403
1 642
2 806
Justitie
316
271
316
Rechten en waarden, met inbegrip van tenminste 500 miljoen EUR voor een onderdeel waarden van de Unie
594
570
1 627
Overige
1 158
1 185
1 185
Gedecentraliseerde agentschappen
1 971
2 629
2 687
Marge
-1 399
4 018
4 999
III. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
399 608
336 623
404 718
8. Landbouw- en maritiem beleid
390 155
330 724
391 198
ELGF + Elfpo
met inbegrip van:
382 855
324 284
383 255
Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)
286 143
254 247
Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo)
96 712
70 037
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
6 243
5 448
6 867
Overige
962
878
962
Gedecentraliseerde agentschappen
95
113
113
9. Milieu en klimaatmaatregelen
3 492
5 085
11 520
Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)
3 221
4 828
6 442
Fonds voor eerlijke energietransitie
4 800
Gedecentraliseerde agentschappen
272
257
278
Marge
5 960
814
1 999
IV. Migratie en grensbeheer
10 051
30 829
32 194
10. Migratie
7 180
9 972
10 314
Fonds voor asiel en migratie
6 745
9 205
9 205
Gedecentraliseerde agentschappen*
435
768
1 109
11. Grensbeheer
5 492
18 824
19 848
Fonds voor geïntegreerd grensbeheer
2 773
8 237
8 237
Gedecentraliseerde agentschappen*
2 720
10 587
11 611
Marge
-2 621
2 033
2 033
V. Veiligheid en defensie
1 964
24 323
24 639
12. Veiligheid
3 455
4 255
4 571
Fonds voor interne veiligheid
1 200
2 210
2 210
Ontmanteling van kerninstallaties
met inbegrip van:
1 359
1 045
1 359
Ontmanteling van kerninstallaties (Litouwen)
459
490
692
Nucleaire veiligheid en ontmanteling (o.a. voor Bulgarije en Slowakije)
900
555
667
Gedecentraliseerde agentschappen
896
1 001
1 002
13. Defensie
575
17 220
17 220
Europees Defensiefonds
575
11 453
11 453
Militaire mobiliteit
0
5 767
5 767
14. Crisisrespons
1 222
1 242
1 242
Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU)
560
1 242
1 242
Overige
662
p.m.
p.m.
Marge
-3 289
1 606
1 606
VI. Nabuurschap en internationaal beleid
96 295
108 929
113 386
15. Extern optreden
85 313
93 150
96 809
Instrument(en) ter ondersteuning van het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de opvolger van het EOF en een investeringsplan voor Afrika
71 767
79 216
82 716
Humanitaire hulp
8 729
9 760
9 760
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)
2 101
2 649
2 649
Landen en gebieden overzee (incl. Groenland)
594
444
594
Overige
801
949
949
Gedecentraliseerde agentschappen
144
132
141
16. Pretoetredingssteun
13 010
12 865
13 010
Pre-Accession Assistance
13 010
12 865
13 010
Marge
-2 027
2 913
3 567
VII. Europees openbaar bestuur
70 791
75 602
75 602
Europese scholen en pensioenen
14 047
17 055
17 055
Administratieve uitgaven van de instellingen
56 744
58 547
58 547
TOTAAL
1 082 320
1 134 583
1 324 089
als % van het bni (EU-27)
1.16 %
1.11 %
1.30 %
* Het bedrag van het EP voor gedecentraliseerde agentschappen in clusters 10 en 11 omvat de financiële gevolgen van de voorstellen van de Commissie van 12 september 2018 voor EASO en de Europese grens- en kustwacht.
Bijlage IV – MFK 2021-2027: onderverdeling per programma (in lopende prijzen)
(miljoen EUR – lopende prijzen)
2014-2020 MFK (EU-27 + EOF)
Commissievoorstel 2021-2027
Standpunt van het Parlement
2021-2027
I. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
114 538
187 370
243 395
1. Onderzoek en innovatie
68 675
102 573
143 721
Horizon Europa
63 679
94 100
135 248
Euratom-programma voor onderzoek en opleiding
2 085
2 400
2 400
Internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER)
2 910
6 070
6 070
Overige
1
3
3
2. Europese strategische investeringen
31 439
49 973
58 340
InvestEU-fonds
3 909
14 725
15 852
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (totale bijdrage H1)
met inbegrip van:
17 435
24 480
31 651
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – vervoer
12 281
12 830
20 001
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – energie
4 163
8 650
8 650
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – digitaal
991
3 000
3 000
Programma Digitaal Europa
169
9 194
9 194
Overige
8 872
200
200
Gedecentraliseerde agentschappen
1 053
1 374
1 444
3. Eengemaakte markt
5 017
6 391
9 494
Programma voor de eengemaakte markt (met inbegrip van Cosme)
3 485
4 089
6 563
Fraudebestrijdingsprogramma van de EU
153
181
363
Samenwerking op het gebied van belastingen (Fiscalis)
222
270
339
Samenwerking op het gebied van douane (Customs)
526
950
950
Duurzaam toerisme
338
Overige
59
98
98
Gedecentraliseerde agentschappen
572
804
843
4. Ruimtevaart
11 274
16 235
17 160
Europees ruimtevaartprogramma
11 084
16 000
16 925
Gedecentraliseerde agentschappen
190
235
235
Marge
-1 866
12 198
14 680
II. Cohesie en waarden
380 738
442 412
516 517
5. Regionale ontwikkeling en cohesie
268 218
273 240
307 578
EFRO + Cohesiefonds
met inbegrip van:
267 987
273 000
307 312
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
193 398
226 308
Cohesiefonds
74 589
46 692
Waarvan: bijdragen aan de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – vervoer
11 306
11 285
Steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap
231
240
266
6. Economische en monetaire unie
275
25 113
25 113
Steunprogramma voor hervormingen
188
25 000
25 000
Bescherming van de euro tegen valsemunterij
7
8
8
Overige
79
105
105
7. Investeren in mensen, sociale cohesie en waarden
113 636
139 530
178 192
Europees Sociaal Fonds+ (met inbegrip van 5,9 miljard EUR in prijzen van 2018 voor een kindergarantie)
94 382
101 174
120 457
Waarvan: gezondheid, werkgelegenheid en sociale innovatie
1 055
1 174
1 234
Erasmus+
13 536
30 000
46 758
Europees Solidariteitskorps
378
1 260
1 260
Creatief Europa
1 381
1 850
3 162
Justitie
305
356
Rechten en waarden, met inbegrip van tenminste 500 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor een onderdeel waarden van de Unie
642
1 834
Overige
1 131
1 334
1 334
Gedecentraliseerde agentschappen
1 936
2 965
3 030
Marge
-1 391
4 528
5 634
III. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
391 849
378 920
456 146
8. Landbouw- en maritiem beleid
382 608
372 264
440 898
ELGF + Elfpo
met inbegrip van:
375 429
365 006
431 946
Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)
280 351
286 195
Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo)
95 078
78 811
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
6 139
6 140
7 739
Overige
946
990
1 085
Gedecentraliseerde agentschappen
94
128
128
9. Milieu en klimaatmaatregelen
3 437
5 739
12 995
Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)
3 170
5 450
7 272
Fonds voor eerlijke energietransitie
5 410
Gedecentraliseerde agentschappen
267
289
313
Marge
5 804
918
2 254
IV. Migratie en grensbeheer
9 929
34 902
36 448
10. Migratie
7 085
11 280
11 665
Fonds voor asiel en migratie
6 650
10 415
10 415
Gedecentraliseerde agentschappen*
435
865
1 250
11. Grensbeheer
5 439
21 331
22 493
Fonds voor geïntegreerd grensbeheer
2 734
9 318
9 318
Gedecentraliseerde agentschappen*
2 704
12 013
13 175
Marge
-2 595
2 291
2 291
V. Veiligheid en defensie
1 941
27 515
27 872
12. Veiligheid
3 394
4 806
5 162
Fonds voor interne veiligheid
1 179
2 500
2 500
Ontmanteling van kerninstallaties
met inbegrip van:
1 334
1 178
1 533
Ontmanteling van kerninstallaties (Litouwen)
451
552
780
Nucleaire veiligheid en ontmanteling (o.a. voor Bulgarije en Slowakije)
883
626
753
Gedecentraliseerde agentschappen
882
1 128
1 129
13. Defensie
590
19 500
19 500
Europees Defensiefonds
590
13 000
13 000
Militaire mobiliteit
0
6 500
6 500
14. Crisisrespons
1 209
1 400
1 400
Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU)
561
1 400
1 400
Overige
648
p.m.
p.m
Marge
-3 253
1 809
1 809
VI. Nabuurschap en internationaal beleid
93 381
123 002
128 036
15. Extern optreden
82 569
105 219
109 352
Instrument(en) ter ondersteuning van het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de opvolger van het EOF en een investeringsplan voor Afrika
70 428
89 500
93 454
Humanitaire hulp
8 561
11 000
11 000
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)
2 066
3 000
3 000
Landen en gebieden overzee (incl. Groenland)
582
500
669
Overige
790
1 070
1 070
Gedecentraliseerde agentschappen
141
149
159
16. Pretoetredingssteun
12 799
14 500
14 663
Pretoetredingssteun
12 799
14 500
14 663
Marge
-1 987
3 283
4 020
VII. Europees openbaar bestuur
69 584
85 287
85 287
Europese scholen en pensioenen
13 823
19 259
19 259
Administratieve uitgaven van de instellingen
55 761
66 028
66 028
TOTAAL
1 061 960
1 279 408
1 493 701
als % van het bni (EU-27)
1,16 %
1,11 %
1,30 %
* Het bedrag van het EP voor gedecentraliseerde agentschappen in clusters 10 en 11 omvat de financiële gevolgen van de voorstellen van de Commissie van 12 september 2018 voor EASO en de Europese grens- en kustwacht.