Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Donderdag 23 oktober 2003 - Straatsburg Uitgave PB

Hervorming van de GMO voor tabak, katoen en olijfolie
MPphoto
 
 

  Jové Peres (GUE/NGL).(ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag wijzen op de ongelijke behandeling die de verschillende sectoren in de mededeling van de Commissie ten deel valt. Voor suiker worden drie mogelijkheden gesuggereerd; voor olijfolie, tabak en katoen maar één.

De laatste drie producten hebben een aantal dingen met elkaar gemeen: ze worden in dezelfde gebieden verbouwd, het zijn arbeidsintensieve gewassen en een hele reeks economische activiteiten is er direct of indirect van afhankelijk. Voor tabak en katoen geldt bovendien dat ze vaak op kleine bedrijven worden geteeld.

We kunnen dus belangrijke verschuivingen verwachten voor deze drie producten, vooral als het gaat om het bebouwde areaal, het aantal bedrijven, de werkgelegenheid en de economische bedrijvigheid in de regio’s waar deze producten verbouwd worden.

De Commissie is zich ervan bewust dat er een gerede kans bestaat dat katoen als gewas geheel verdwijnt. Daarom stelt ze voor dit product gedeeltelijke ontkoppeling voor. Voor olijfolie en tabak, producten waarvoor vergelijkbare omstandigheden gelden, wordt een dergelijke regeling echter niet voorgesteld.

Als het bebouwde areaal afneemt of een gewas geheel verdwijnt – en dat geldt in het bijzonder voor tabak – dan zou ik graag willen weten wat voor alternatieven de Commissie in gedachten heeft. Ze zegt het niet met zoveel woorden, maar duidelijk is dat ze de tabaksteelt graag ziet verdwijnen. Ik zou bovendien graag willen weten hoe de invoer van tabak zich volgens de Commissie in dat geval zou ontwikkelen, en of ze van mening is dat het tabaksgebruik zal afnemen als gevolg van het verdwijnen van de teelt.

De mededeling stelt ons ook voor een aantal lastige juridische problemen. Voor olijfolie geldt verordening (EG) nr. 1638/98 van de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten. Daarin is het volgende vastgelegd: “De na 1 mei 1998 aangeplante supplementaire olijfbomen en het daarmee corresponderende areaal worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de steun aan de olijvenproducenten”.

Volgens de mededeling van de Commissie zou de steun voor olijfolie berekend moeten worden op basis van de over de periode 2000-2002 ontvangen steun. Een olijfboom begint pas vijf jaar na het planten vruchten te dragen. Pas na tien jaar levert de boom een volwaardige oogst. Olijfbomen die tussen 1990 en 1 mei 1998 zijn geplant komen volgens het voorstel in de mededeling wel in aanmerking voor steun, maar die steun valt dus lager uit dan die voor de andere olijfboomgaarden. Je kunt je dus afvragen of de door de Commissie opgestelde richtsnoeren wel in overeenstemming zijn met het beginsel van rechtszekerheid.

In een verordening van de Raad van 1998 zijn Gegarandeerde Nationale Hoeveelheden vastgelegd. Op het overschrijden van die hoeveelheden staan sancties – er zal dan minder steun worden uitgekeerd. Indien de in de mededeling opgenomen ideeën aanvaard worden zal er ook uit hoofde van deze verordening minder steun uitbetaald worden voor olijfbomen die tussen 1988 en 1 mei 1998 geplant zijn. Ook hier is er sprake van een – potentieel – conflict met het rechtszekerheidsbeginsel en het principe dat alle producenten een gelijke behandeling behoren te krijgen. Ik zou het op prijs stellen, mijnheer de commissaris, als u mij vertelde wat de Commissie van deze bezwaren denkt, en of ze rekening houdt met de mogelijkheid dat één van de getroffen producenten uw verordening aan het Hof voorlegt en dat het Hof de verordening niet toelaatbaar acht.

De gemeenschappelijke marktordening voor katoen is gebaseerd op protocol 4 bij de Akte van toetreding van Griekenland. Het betreft dus bepalingen die vallen onder een verdrag. In punt 2 van dit protocol is vastgelegd dat er in de Gemeenschap een regeling zal worden vastgesteld die tot doel heeft de productie van katoen te behouden in die regio’s van de Gemeenschap waar zij van belang is voor de landbouweconomie. De bedoeling was de betrokken producenten in staat te stellen een redelijk inkomen te verwerven en de markt te stabiliseren door structuurverbetering inzake het aanbod en het op de markt brengen. Punt 2.1 voorziet in de vaststelling van een communautaire regeling die er vooral op gericht is de productie van katoen te behouden in die regio’s van de Gemeenschap waar deze productie voor de landbouweconomie van belang is. In punt 3, ten slotte, is bepaald dat in deze regeling ook maatregelen worden opgenomen voor het toekennen van steun voor de productie.

Met de door de Commissie voorgestelde steun is het niet mogelijk de productie in stand te houden in regio’s van de Unie waar de economische basis voor de sociale structuur heel fragiel is. Daar komt bij dat de gevolgen van de ontkoppeling van de steun onverenigbaar zijn met de onderdelen uit de Akte van toetreding van Griekenland die ik zojuist heb aangehaald, en met alle teksten die in 1979 zijn overeengekomen en in 1986 zijn geratificeerd. Het gaat hier steeds om primair communautair recht. De Commissie dient toezicht te houden op de eerbiediging van verdragen. Gelooft u, mijnheer de commissaris, dat dit voorstel verenigbaar is met deze verdragen?

Tot slot wil ik graag duidelijk maken dat ik het heel vreemd vind dat het Europees Parlement zich niet in een resolutie heeft uitgesproken over deze mededeling van de Commissie. Als de Commissie het Parlement een mededeling stuurt, dan dient het Parlement toch in ieder geval een antwoord te formuleren. Verder wil ik graag kwijt dat we hier te maken hebben met een beslissing waarvoor geen precedenten bestaan. Tot nog toe heeft het Parlement steeds met een resolutie of verslag gereageerd op mededelingen van de Commissie waarin deze de wijziging van een gemeenschappelijke marktordening voorstelt.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid