Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 6 september 2005 - Straatsburg Uitgave PB

33. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het vragenuur (B6-0330/2005).

Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.

Eerste deel

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 38 van Panagiotis Beglitis (H-0581/05):

Betreft: Import van producten uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM)

De Europese Raad van Thessaloniki (juni 2003) verzocht, in het kader van de Europese strategie voor de Balkan, om uitbreiding van het pan-Europese systeem voor diagonale cumulatie van de oorsprongsregels met de landen van de Westelijke Balkan, met als doel de versterking van de economische ontwikkeling van de desbetreffende regio door middel van ondersteuning van de export. In dit verband werkt de Commissie aan de totstandbrenging van een zone voor de cumulatie van de oorsprongsregels bestaande uit, in eerste instantie, de EU, Kroatië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM). Er zij op gewezen dat FYROM reeds een bilaterale vrijhandelsovereenkomst met de EU heeft gesloten.

Welke maatregelen heeft de Commissie getroffen om te garanderen dat de import van producten uit FYROM in de EU niet plaatsvindt onder de grondwettelijke naam van dat land, maar onder de door de VN en de EU erkende naam?

Welke maatregelen gaat de Commissie nemen om, in het geval dat de autoriteiten van FYROM op geleidedocumenten, certificaten en in andere indicaties op hun exportproducten de grondwettelijke naam van het land blijven gebruiken, de eerbiediging te bewerkstelligen van alle besluiten van de EU ten aanzien van het dossier-FYROM?

 
  
MPphoto
 
 

  László Kovács, lid van de Commissie. (EN) Ik wil de afgevaardigde die deze vraag heeft ingediend bedanken, want het betreft een uiterst relevant onderwerp.

Tijdens de Europese Raad van Thessaloniki in juni 2003 werd de Commissie verzocht “de uitbreiding van de pan-Europese diagonale cumulatie van oorsprong tot de landen van de regio voor te bereiden op een wijze die in overeenstemming is met alle relevante communautaire beleidslijnen en rekening houdend met de administratieve capaciteit van de landen”.

De Commissie bestudeert op dit moment verschillende mogelijkheden om diagonale cumulatie met de betreffende landen mogelijk te maken. Verdere mogelijkheden voor cumulatie voor de landen van de Westelijke Balkan zullen hoe dan ook worden gebaseerd op de stabilisatie- en associatieovereenkomsten (SAO) die zijn ontwikkeld binnen het stabilisatie- en associatieproces.

De huidige SAO tussen de EU en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is sinds 2004 van kracht. In protocol 4 daarvan worden duidelijk de eisen en procedures uiteengezet voor het verlenen van een voorkeursbehandeling aan producten die uit dat land afkomstig zijn, met inbegrip van de certificaten inzake goederenverkeer en andere bewijzen van oorsprong. In de tekst van de overeenkomst wordt slechts naar het land verwezen onder de naam voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Dientengevolge is dat de enige naam die als land van oorsprong kan worden aangemerkt op certificaten inzake goederenverkeer en andere documenten die zijn vereist voor de toekenning van een voorkeursbehandeling. De douaneadministraties van lidstaten mogen dan ook geen voorkeursbehandeling verlenen aan goederen die niet aan de relevante bepalingen in de SAO voldoen.

 
  
MPphoto
 
 

  Panagiotis Beglitis (PSE).(EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris, de heer Kovács, hartelijk bedanken voor zijn antwoord. Dat was een volledig antwoord. Ik wilde er alleen op wijzen dat de Europese Commissie op grond van de Verdragen het acquis communautaire moet verdedigen. Een deel van het acquis communautaire wordt gevormd door de besluiten van de Europese Unie inzake de voorlopige naam van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

Ik wilde hem vragen of het antwoord dat hij zojuist gaf en de overwegingen van de Europese Commissie waarnaar hij verwees, ook opgenomen zullen worden in de tekst van het advies dat de Europese Commissie opstelt over het in aanmerking komen van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië voor het lidmaatschap van de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  László Kovács, lid van de Commissie. (EN) Ik denk bovendien dat het van belang is dat administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand als voorwaarde wordt gesteld in de overeenkomst tussen de douaneautoriteiten van de EU-lidstaten en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, ten behoeve van de correcte toepassing van het protocol en de juistheid van de informatie in de certificaten of factuurverklaringen. Tot zover het eerste deel van mijn antwoord.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 39 van Seán Ó Neachtain (H-0595/05):

Betreft: Spionagesoftware op internet

Volgens 's werelds grootste producent van beveiligingssoftware wordt de wereld geconfronteerd met een bedreiging van 'gigantische' afmetingen in de vorm van 3G-(derde generatie)-gsm-virussen en steeds verfijndere spionagesoftwareprogramma's voor pc's.

De autoriteiten van de VS hebben besloten een 'zero tolerance'-beleid te voeren ten aanzien van computerhackers en -piraten, die nu op hun beurt dreigen de wereldeconomieën enorme schade toe te brengen.

Kan de Commissie aangeven welke maatregelen zij neemt of van plan is te gaan nemen om deze vorm van criminaliteit een halt toe te roepen?

 
  
MPphoto
 
 

  Viviane Reding, lid van de Commissie. (EN) De regelgeving voor cookies, adware, spyware en soortgelijke software is vastgelegd in artikel 5, lid 3 van de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie. Krachtens deze bepaling is toegang tot de eindapparatuur – een pc of een mobiele telefoon – van een gebruiker of opslag van informatie hierop alleen toegestaan indien de gebruiker met duidelijke informatie op de hoogte gesteld wordt van de doeleinden van dergelijke activiteiten, en indien de gebruiker het recht krijgt dit te weigeren.

Dat is de algemene regel wanneer met dergelijke programmatuur legitieme doeleinden worden beoogd, maar de situatie ligt anders in geval van een kwaadwillig doeleinde, waarbij men de intentie heeft een computersysteem of de gebruiker ervan schade te berokkenen. Deze vormen van kwaadaardige software worden door de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie uitdrukkelijk verboden.

Zoals meestal het geval is bij EU-richtlijnen, is de keuze voor rechtsmiddelen, straffen en handhavingsinstrumenten aan de lidstaten. In februari 2005 echter hebben de 25 lidstaten een stap verder gezet ten opzichte van de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie, door middel van het kaderbesluit over aanvallen op informatiesystemen. Krachtens dit kaderbesluit zijn de onrechtmatige toegang tot of verstoring van informatiesystemen met behulp van spyware strafbaar, met strafrechtelijke sancties van niet minder dan één tot drie jaar gevangenisstraf, en niet minder dan twee tot vijf jaar als de feiten gepleegd zijn door een criminele organisatie.

Wetgeving alleen is echter niet afdoende; voor het bereiken van de verwachte resultaten dient deze te worden gecombineerd met andere maatregelen, zoals aanvullende handhavingsmaatregelen, samenwerking met de bedrijfstak, onder andere middels onderzoek naar normalisering, en betere bewustmaking van gebruikers.

Voor wat betreft de handhavingsmaatregelen heeft de EU een netwerk van contactpunten van de voor spam bevoegde autoriteiten, CNSA, dat beoogt de nationale autoriteiten die zich met spam en aanverwante onderwerpen bezighouden soepeler te laten samenwerken bij de handhaving. De meest recente vergadering van dit netwerk was hoofdzakelijk gewijd aan spyware en de uitdaging die deze software, die dikwijls via spam wordt verspreid, vormt voor de handhavingsautoriteiten en de bedrijfstak.

Spam, spyware en adware zijn slechts voorbeelden van de vele bedreigingen van de veiligheid die de waarde van internet en elektronische communicatie dreigen te ondermijnen. De Commissie is dan ook voornemens een strategie voor te stellen voor een veilige informatiemaatschappij, waarin acties worden gebundeld om elektronische communicatienetwerken veiliger te maken door ze te vrijwaren van fraudeurs, schadelijke inhoud en technische storingen, en het vertrouwen te vergroten.

In 2004 nam de Commissie een verdere grote stap ten behoeve van de verbetering van de internetveiligheid in de vorm van de oprichting van het ENISA, het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging. Dit agentschap heeft inmiddels de eerste medewerkers aangetrokken en een werkprogramma opgesteld. In augustus 2005 – nog maar enkele dagen geleden dus – heeft het zijn hoofdkwartier betrokken te Heraklion in Griekenland en het zal weldra volledig operationeel zijn.

Het ENISA zal de gemeenschap, de lidstaten en dus ook het bedrijfsleven bijstaan bij het voorkomen en aanpakken van en reageren op grote risico’s op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging.

 
  
MPphoto
 
 

  Seán Ó Neachtain (UEN).(EN) Ik wil commissaris Reding bedanken voor haar uitgebreide antwoord. Ik vind de maatregelen die al zijn getroffen om deze bedreiging het hoofd te bieden bemoedigend. Ik beschouw deze als de meest doortrapte en misdadige bedreiging waar de wereld en in het bijzonder de wereldeconomieën mee te kampen hebben. Zal de Commissie nadere maatregelen treffen wanneer de situatie zich verder ontwikkelt, zoals te verwachten valt? De ontwikkelingen gaan immers voortdurend door en de inherente gevaren zijn enorm. Ik zou dan ook willen weten welke plannen er voor de toekomst op stapel staan.

 
  
MPphoto
 
 

  Viviane Reding, lid van de Commissie. (EN) Laat ik de geachte afgevaardigde kort antwoorden door erop te wijzen dat wij met de oprichting van het ENISA, het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging, een instrument in handen hebben waarmee wij zeer snel kunnen reageren op noodgevallen of mogelijke nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast zal de strategie voor een veilige informatiemaatschappij, die ik eerdaags zal presenteren en die dan zeker door het Europees Parlement zal worden besproken, een tweede instrument vormen waarmee we indien nodig op wetgevend niveau kunnen reageren op nieuwe technologisch ontwikkelingen en nieuwe vormen van misbruik daarvan.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Daar de vraagsteller afwezig is, komt vraag nr. 40 te vervallen.

Tweede deel

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 41 van Nikolaos Vakalis (H-0639/05):

Betreft: Financiële vooruitzichten 2007-2013

Eerste contradictie: in het Witboek "Vooruitzichten voor de EU in 2005" verklaart het VK dat de financiële vooruitzichten de behoeften van de nieuwe lidstaten moeten dekken. In het document "Financiële vooruitzichten - waarom een percentage van 1% niet realistisch is" zet de Commissie uiteen dat een percentage van 1% van het BBP enorme budgettaire beperkingen inhoudt zowel ten nadele van Bulgarije/Roemenië als van de volledige integratie van de 10 nieuwe lidstaten. Zij stelt eveneens dat er met een percentage van 1% geen overeenkomst kan worden bereikt die een financieel evenwicht tussen de 25 verzekert. Tweede contradictie: de versterking van het concurrentievermogen die door het Britse voorzitterschap wordt aangemoedigd, is onverenigbaar met haar voorstel voor dit percentage van 1%.

Hoe denkt de Commissie met het Britse voorzitterschap samen te werken om uit de huidige impasse rond de financiële vooruitzichten te geraken, zonder dat dit verliezen meebrengt voor de nieuwe en de oude lidstaten en zonder dat het concurrentievermogen wordt aangetast?

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. (EN) De vragen zijn voor ons van groot politiek belang en dat geldt eveneens voor de vraag die ik van de heer Vakalis heb ontvangen. Het is in dit stadium echter heel moeilijk om harde uitspraken te doen omtrent de resultaten die het onderhandelingsproces zal opleveren. Daarom heb ik mijn antwoord een tamelijk algemeen politieke strekking meegegeven en ik zou dit antwoord graag officieel voorlezen.

Zoals de geachte afgevaardigde impliceert, heeft de impasse rond de financiële vooruitzichten niet afgedaan aan de urgentie van het bereiken van overeenstemming. Het gevaar is reëel aanwezig dat maatregelen zonder welke het beleid van de Unie na 2006 niet doelmatig ten uitvoer kan worden gelegd, zullen uitblijven.

We moeten blijven streven naar een evenwichtiger begroting met een juiste balans tussen de bestaande uitgaven aan onze oude, beproefde beleidslijnen en onze nieuwe beleidsagenda voor groei en werkgelegenheid.

De Commissie zal haar volledige steun verlenen aan het Britse voorzitterschap en zij ziet ernaar uit te werken aan het dichterbij brengen van een tijdige overeenkomst. De Commissie ziet eveneens uit naar de inspanningen van het voorzitterschap van de Raad om het voortouw te nemen in het debat en de initiatieven te ontplooien die nodig zijn om tot een compromis te komen. Als er significante verschillen van inzicht bestaan tussen de lidstaten over de doelen en aandachtsgebieden van de EU-begroting, zal het iedereen helder zijn dat er compromissen gesloten zullen moeten worden.

De Commissie zal zich actief blijven inzetten voor het vinden van een compromis dat de vereiste steun geniet van de lidstaten en dat het Parlement, de Raad en het Commissie in staat stelt het interinstitutioneel akkoord tot vaststelling van de nieuwe financiële vooruitzichten goed te keuren.

 
  
MPphoto
 
 

  Nikolaos Vakalis (PPE-DE).(EL) Ik wilde mevrouw de commissaris zeggen dat ik haar interview van 18 februari 2005 met de krant Le Monde heb gelezen. Dat was een verrassend interview. Ik zou de collega’s een stukje willen laten horen uit dit fantastische interview, en ik zou u willen vragen ons aan het eind te vertellen of u het nu misschien anders ziet, en of u vandaag iets anders gezegd zou hebben.

Ik citeer nu, want deze tekst moet een stuk geschiedenis worden: “Ik geloof” – zegt mevrouw de commissaris – “dat het voorstel van de zes niet haalbaar is en dat wij uiteindelijk boven de 1 procent zullen uitkomen. Wij blijven steun geven aan het voorstel-Prodi van 1,4 procent, want dit is niets meer en niets minder dan de som van de kredieten voor het door de Raad goedgekeurde beleid, zoals het landbouwbeleid, de toetreding van Bulgarije en Roemenië, de Strategie van Lissabon, de trans-Europese netwerken en de verhoging van de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Al deze beleidsmaatregelen zijn, net als de uitbreiding, tijdens de Top besloten, niet door de Commissie. Als de Raad niet wil betalen, moet hij ons zeggen waar hij zal bezuinigen”. Wat zou u daaraan nu veranderen, mevrouw de commissaris?

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. (EN) Dank u wel voor uw vriendelijke woorden. Echter, als het er op aankomt of ik mijn visie zal bijstellen, dan is het antwoord “nee”. Ik houd vast aan de mening die ik tot nu toe toegedaan ben geweest.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE).(EN) Zou u, los van het individuele standpunt van het Verenigd Koninkrijk, kunnen beamen dat het als voorzitter alles op alles zet om consensus te bereiken over dit onderwerp, door de lidstaten af te reizen en met hen de verschillende doelstellingen te bespreken? De visies over de toekomstige financiën lopen uiteen, maar ik heb begrepen dat het Verenigd Koninkrijk als voorzitter zijn best doet om als echte bemiddelaar te fungeren en deze verschillende visies te doen samenkomen. Vindt u dat het voorzitterschap zich inderdaad oprecht inspant in dat opzicht?

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. (EN) De observaties en verwachtingen waren zeer uiteenlopend. Ik deel uw hoop dat het voorzitterschap echt een overeenkomst wil bereiken. Als dat het geval is, zullen wij het van harte steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Voorzitter. Aangezien de vragen 42 en 43 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden zij tezamen behandeld:

Vraag nr. 42 van Justas Vincas Paleckis (H-0612/05):

Betreft: Nieuwe initiatieven om de idee van een verenigd Europa onder de burgers te verspreiden en de tastbare verwezenlijkingen van de Europese Unie bekend te maken

Sinds de referenda in Frankrijk en Nederland zijn problemen als het democratisch deficit in Europa, de kloof tussen de bureaucratie en de burger, en het negeren van de realiteit van het dagelijks leven hoe langer hoe meer aan de orde en onderwerp van debat in de media en de samenleving. Meestal horen we populistische slogantaal die de golf van euroscepticisme politiek probeert uit te buiten. Maar er ligt wel degelijk, zoals blijkt uit de uitslagen van de beide referenda, een hele afstand tussen de officiële standpunten van de EU en haar lidstaten en de mening van de burgers. Het is een signaal dat met vastberadenheid beantwoord moet worden, te meer daar de regeringen van de EU-lidstaten niet zelden de verdienste voor geslaagde initiatieven opeisen (ook voor initiatieven die van de Commissie uitgegaan zijn), en de verantwoordelijkheid voor maatregelen met negatief resultaat en onpopulaire en nutteloze besluiten bij "de bureaucraten in Brussel" leggen.

Wat is de zienswijze van de Commissie op de zaak en welke plannen heeft ze op dat vlak? Wat is meer in het bijzonder de visie van de verschillende commissarissen? Wordt er aan nieuwe initiatieven gedacht om de idee van een verenigd Europa ingang te laten vinden en de concrete verwezenlijkingen van de Europese Unie in het licht te stellen? Hoe wil de Commissie haar beleidsvoering op dit terrein met die van de regeringen van de lidstaten coördineren?

Vraag nr. 43 van Gay Mitchell (H-0623/05):

Betreft: Plan-D

De Commissie heeft onlangs haar zogenaamde plan-D voor democratie, debat en dialoog aangekondigd, waarmee zij erkent dat veel moet worden gedaan om de Europese burgers duidelijk te maken waarom de EU betrokken is bij belangrijke kwesties die hen aangaan, zoals werkgelegenheid, economie, pensioenen, enz. Kan de Commissie, vooruitlopend op haar Witboek dat op een later tijdstip zal worden gepresenteerd, al aangeven welke nieuwe initiatieven zij zal voorstellen om de communicatie met de Europese burgers te verbeteren?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) De communicatie met de burgers van de Europese Unie is voor deze Commissie van meet af aan een centrale strategische doelstelling geweest. Daarom hebben wij binnen de Commissie zelf een langdurige, uitvoerige analyse en raadpleging uitgevoerd en hebben wij een evenzo uitvoerige dialoog over dit onderwerp gevoerd met veel van de betrokken actoren en in het bijzonder met het Parlement.

De uitkomst daarvan is dat de Commissie een nieuwe aanpak heeft ontwikkeld voor de Europese communicatie op basis van drie strategische beginselen die allemaal de burgers centraal in het Europees beleid plaatsen. Allereerst zal de Commissie beter haar best doen om naar burgers te luisteren en rekening te houden met hun meningen en zorgen. Ten tweede zal zij beter communiceren over de wijze waarop haar beleid gevolgen heeft voor het dagelijks leven van de burgers – een aspect dat de geachte afgevaardigden ook al hebben genoemd. Ten derde zal zij haar communicatie op plaatselijk niveau afstemmen op hetgeen de verschillende burgers bezighoudt, al naargelang hun land, regio, taal, en hun leeftijd, geslacht, beroep, enzovoorts.

Op 20 juli 2005 nam dit vaste vorm aan met de goedkeuring van een intern actieplan tot verbetering van de communicatie over Europa door de Europese Commissie. Met dit plan wordt beoogd het aanhoudende communicatiewerk van de Commissie beter te organiseren, op basis van de drie beginselen. In concreto worden in dit plan vijftig zeer pragmatische acties uitgewerkt – waarvan de meeste onmiddellijk, dat wil zeggen binnen de komende twaalf maanden, ten uitvoer worden gelegd, teneinde het bestaande, veelomvattende communicatiewerk van de Commissie professioneler en doelmatiger te maken. Zo zal de Commissie bijvoorbeeld beter gebruik maken van de communicatie-instrumenten waaraan de bevolking de voorkeur geeft – met name internet en audiovisuele diensten – en zal zij daarbij begrijpelijke taal gebruiken. Verder zal zij haar ambtenaren een specifieke opleiding geven in communicatievaardigheden en bovendien specialisten op communicatiegebied aanwerven. Zij zal bij het formuleren van beleid van meet af aan rekening houden met communicatieaspecten en tenslotte zal zij de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten uitbreiden en hen helpen zich beter te richten op hun rol als luisterend oor en spreekbuis ter plaatse, en wel door hun administratieve lasten te vereenvoudigen en te verminderen.

De communicatie met de Europese burgers is echter een taak die de opdracht van de Commissie ruimschoots te buiten gaat. De volgende stap zal daarom het Witboek over communicatie zijn, waarmee wordt beoogd alle belanghebbenden en alle instellingen te overtuigen. In dit document zal de Commissie de beleidsvisie en de initiatieven omschrijven waarvan zij denkt dat die op middellange en lange termijn in samenwerking met de andere actoren ten uitvoer moeten worden gelegd. De Europese instellingen behoren tot die actoren en voor het Parlement is in het bijzonder een sleutelrol weggelegd. Zowel de Commissie als het Parlement werken al jarenlang goed samen op dit terrein, een samenwerking die de afgelopen maanden nog een extra impuls heeft gekregen. Desalniettemin, als wij echt substantiële veranderingen teweeg willen brengen in de communicatie van Europa, is het des te urgenter om de samenwerking en de coördinatie met de lidstaten te versterken, teneinde een sterk partnerschap tot stand te brengen met hun regeringen en regionale autoriteiten, alsmede met de maatschappelijke organisaties en de media. In het Witboek zal de rol van alle belanghebbenden aan bod komen en er zal een brede raadplegingsprocedure worden opgestart om hun de mogelijkheid te bieden hun bijdrage te bepalen en te organiseren. Op basis van de uitkomsten van die dialoog zullen gemeenschappelijke acties worden vastgesteld.

Goede communicatie is van levensbelang voor een gezonde democratie. Het publieke debat over Europa in de eerste helft van dit jaar heeft echter laten zien dat er op dit moment geen overeenstemming of onderling begrip is over het doel en de koers van Europa. Daarom hebben we niet alleen een nieuwe aanpak van onze communicatie nodig, maar ook een goede discussie over de toekomst van Europa als geheel.

De Commissie werkt dan ook aan een plan-D – zoals ik het genoemd heb – waarbij de D staat voor dialoog, debat en democratie. Dit ligt ook in de lijn van de verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Europese Raad van juni, waarin werd aangegeven dat er een behoefte is aan een denkpauze, teneinde een breed debat op touw te zetten. Om de burgers van Europa weer voeling te geven met het Europees project, moeten zij en hun organisaties een sterkere stem krijgen en moeten wij, de besluitvormers, aan onze vaardigheid werken om beter naar hun zorgen en verwachtingen te luisteren.

Voor de Commissie is in dit proces een faciliterende rol weggelegd, waarbij zij de lidstaten en de maatschappelijke organisaties terzijde staat bij de verwezenlijking van dit plan-D. Echter, we moeten een top-downbenadering hoe dan ook zo veel mogelijk vermijden, daar democratieën per definitie bottom-up zijn georganiseerd. Ook dit is niet iets dat de Commissie of zelfs de EU-instellingen alleen afkunnen. Willen we erin slagen een Europa te creëren dat meer van de burgers uitgaat en dat de uitdagingen van de globaliserende wereld van vandaag aankan, dan zal het beleid van Europa ook de solide steun moeten hebben van de regeringen en parlementen van elke lidstaat afzonderlijk.

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE).(LT) Dank u voor uw correcte en uitvoerige antwoord. Ik zou nog iets willen toevoegen aan hetgeen de commissaris heeft gezegd, namelijk dat we misschien ook haar weblog, dat ik op internet gelezen heb en waar ik erg enthousiast over ben, bij alles wat ze genoemd heeft zouden moeten betrekken. Maar nu mijn vraag: opinieonderzoek wijst uit dat wanneer impopulaire regeringen besluiten een goed idee actief te promoten, het resultaat in de regel het tegenovergestelde is van wat met dat optreden beoogd wordt – de burgers gaan zich dan juist tegen dat idee keren. Daarom zou ik u, enigszins gekscherend maar niet zonder ernst, willen vragen: zou het niet de moeite waard zijn impopulaire regeringen het advies te geven zich niet al te actief met het promoten van het idee van een verenigd Europa bezig te houden?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Een deel van de analyse van de problemen waarop wij zijn ingegaan is dat er te veel wordt gezwartepiet. De instellingen wijzen met een beschuldigende vinger naar elkaar. Natuurlijk zal de Commissie aanvoeren dat de lidstaten dit of dat niet willen doen of dat zij bepaald beleid niet ten uitvoer leggen. De lidstaten of hun regeringen willen maar al te graag met de eer strijken van iets dat goed gaat, maar als er iets gebeurt waarbij ze een compromis moeten sluiten dan zullen ze de schuld op Brussel schuiven. Ook het Parlement speelt dit zwartepietenspel zo nu en dan mee. Allereerst zullen we moeten zorgen voor hedendaags argumenten waarom Europese samenwerking nodig is. Wanneer deze vraag aan mensen werd voorgelegd, bijvoorbeeld in Eurobarometerpeilingen, zeiden de meeste mensen dat het een goed idee is om samen te werken. Zij zien de toegevoegde waarde van samenwerking bij het oplossen van de vele problemen die landen niet langer alleen aankunnen. We moeten echter ook de jongeren aanspreken om hen erbij te betrekken. We moeten een zekere gemeenschappelijke boodschap hebben waarom we de Europese Unie nodig hebben. Natuurlijk heeft het argument van de vrede nog niets aan geldigheid ingeboet, maar het is niet voldoende. De jongere generatie heeft argumenten nodig die betrekking hebben op de wijze waarop we de problemen van vandaag willen aanpakken, evenals die van morgen, dat wil zeggen: de problemen waarmee zij worden geconfronteerd en die hen treffen.

Ook moeten we de regeringen van de lidstaten, ongeacht hun politieke kleur, vragen loyaal te zijn aan het project en de voors en de tegens, de problemen en de uitdagingen die bij een dergelijke samenwerking komen kijken, uit te leggen. Wat we echter bovenal moeten doen is resultaten boeken, zodat mensen kunnen zien dat Europa meerwaarde oplevert. We werken immers samen in dit Europese project en zijn zo in staat bepaalde problemen voor de burgers op te lossen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gay Mitchell (PPE-DE).(EN) Ik ben ingenomen met het algemene antwoord van de Commissie en eveneens met het Witboek, maar toch ben ik het niet met haar eens. Ik denk dat mensen verteld moet worden dat de Europese Unie een ongekend succes is in vergelijking met alles wat er ooit in de geschiedenis aan is voorafgegaan, en een succes dat voortvloeit uit niet eerder vertoond overleg. Er zijn overleggroepen en burgergroepen; als er een groep buiten het paleis van Pilatus was neergezet dan hadden die nog steeds om de vrijlating van Barabas gevraagd. Wat we nodig hebben is niet een plan-D maar een plan-L. We hebben behoefte aan leiderschap, om de bevolking te vertellen dat er in de eerste helft van de vorige eeuw zestig miljoen mensen zijn omgekomen en dat het er bij dit project – dit ongekend succesvolle project – om gaat ervoor te zorgen dat dit nooit weer gebeurd. Welvaart is niet mogelijk zonder vrede en stabiliteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Dat kan ik alleen maar beamen. Leiderschap is iets dat absoluut ook nodig is. Europese leiders moeten duidelijk stelling nemen, beargumenteren wat ze doen en hun keuzen verdedigen. Ik ben het roerend met u eens.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE).(EN) Ik steun hetgeen de commissaris heeft gezegd over het beleid inzake voorlichting en communicatie, een beleid dat is vormgegeven als een zeer heldere en coherente poging beter met de burgers van Europa te communiceren. Ik vraag mij af of zij in de gelegenheid is geweest naar het voorontwerp van begroting te kijken om te zien wat het gevolg daarvan zou kunnen zijn voor haar ambities, want, zonder mee te willen doen aan dit zwartepietenspel, verwacht ik dat de Raad zal klagen dat de burger Europa niet begrijpt. Is hij echter wel bereid de Commissie de middelen te verschaffen om een goede voorlichtingscampagne te voeren?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Hartelijk dank dat u zich achter mij wilt scharen bij het verzoek om middelen vrij te maken. Mooie woorden zijn natuurlijk prachtig, maar uiteindelijk hebben we wel de middelen nodig om ze in daden om te zetten. Dat is waar het op dit moment om gaat bij de beraadslagingen over de begroting voor 2006 en de toekomstige financiële vooruitzichten. Het is van groot belang dat we de acties vergezeld laten gaan van de nodige middelen.

Ik ben blij aan te kunnen kondigen dat ik mij verzekerd heb van de steun van de Commissie voor vijftig extra posten ter versterking van de vertegenwoordigende bureaus. Deze bureaus zijn actief in elke lidstaat en vertrouwd met het debat. We moeten ze zo goed mogelijk uitrusten zodat ze met hun eigen burgers kunnen communiceren in hun eigen taal. Zij kennen de omstandigheden en gevoeligheden en weten wat er speelt in het debat.

Ik dank u voor uw steun.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Rübig (PPE-DE).(DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik zou willen vragen hoe men eigenlijk omgaat met de desinformatie die over Europa en de Europese instellingen wordt verspreid? Is deze desinformatie afkomstig van Europese burgers of komt zij van buiten Europa? Bovenal, wie betaalt ervoor? Zou het niet het beste zijn om journalisten op te leiden die een weerwoord kunnen bieden? Laten we dan proberen om ieder jaar honderd jonge journalisten naar Brussel te halen en de besten een internationaal erkende prijs te geven. Ik denk dat het communiceren van Europa een absolute prioriteit is en in het bijzonder wij afgevaardigden, een Parlement met meer dan zevenhonderd specialisten, willen dit graag doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Laat ik eerst zeggen dat we veel meer energie steken in de uitrusting van een dienst die spookverhalen over besluiten die hier of in de instellingen worden genomen, moet ontzenuwen. Dat is een voorbeeld van reactief beleid, maar proactief beleid is ook nodig willen we voorkomen dat leugens of halve waarheden over wat er gaande zou zijn, blijven rondzingen.

Daarom moeten we ons bijvoorbeeld ook richten op cursussen en opleidingen voor journalisten. Elk jaar inviteren we daarvoor een aantal journalisten uit de lidstaten en de uitnodigingen worden met graagte aanvaard. Dit zijn precies het soort proactieve activiteiten die we willen optimaliseren voor een betere communicatie.

We werken samen met het Parlement en de Raad om de dienst die ik net noemde effectiever te laten functioneren. Verzinsels zijn vaak afkomstig van de media. Ik weet natuurlijk niet hoeveel er van buiten Europa komen, maar een groot deel is ontsproten uit onze eigen media. We zullen met de andere instellingen samenwerken om deze dienst te verbeteren en om sneller en scherper te zijn in onze reacties.

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok (PPE-DE).(DE) Mevrouw de commissaris, is het niet zo dat het Parlement en de Commissie hun informatiewerk op de verkeerde manier aanpakken, omdat ze zich vaak concentreren op vierkleurig drukwerk dat niemand leest en dat maar wat rondslingert op informatiekantoren?

Het is duidelijk dat er misverstanden over Europa ontstaan als nationale regeringen zeggen wat hen op dat moment het beste uitkomt in plaats van alle feiten te geven. In Duitsland woedde er een discussie over dat wij de betaalmeester van Europa zouden zijn. In andere landen woeden weer andere debatten. Zou het niet helpen als meteen nog op dezelfde dag waarop in een land een onwaarheid of halve waarheid wordt verspreid, een vereniging of een lid van de regering of een commissaris het woord neemt en de nationale pers de juiste feiten geeft? Dat kost niets en zou in de nationale hoofdsteden een zekere angst doen ontstaan om onwaarheden of halve waarheden naar buiten te brengen. Het gaat om communicatie met de pers en tot dusverre is op dit gebied niets gedaan. Misschien omdat de Commissie de moed niet heeft om sommige nationale regeringen de wacht aan te zeggen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Ik ben het met u eens dat we te veel vertrouwen stellen in schriftelijk materiaal, op documenten en brochures. Elk jaar produceren we stapels van dergelijke brochures, maar waar komen die uiteindelijk terecht? Hoeveel van die brochures worden er daadwerkelijk gelezen en hoeveel investeren we in internet? Daar zoeken jongeren immers naar informatie over van alles en nog wat.

We moeten investeren in onze reactiestrategie en een beter evenwicht realiseren op dit vlak, waarbij we ook moderne methoden moeten inzetten. We moeten inzetten op zowel schriftelijke als elektronische berichtgeving, maar daarbij ook zorgen voor meer evenwicht. Maatregelen hiertoe zijn voorzien in het actieplan dat ik voor de zomer heb ingediend. We hebben behoefte aan hoogwaardige technologie. We moeten toegankelijker zijn en hetgeen we op internet publiceren leesvriendelijker maken. Het gaat erom dat we de beschikbare instrumenten op een veel doeltreffender wijze benutten. We moeten blijven zoeken naar de beste manieren.

Wat de één een leugen noemt, is voor een ander de waarheid. Er zal altijd aanleiding zijn voor debat; maar waar het om gaat is dat wij de feiten doeltreffender voor het voetlicht brengen. Hier is een rol weggelegd voor de Commissie en de andere instellingen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 44 van Nils Lundgren (H-0637/05):

Betreft: Informatiestrategie van de EU

De Commissie heeft gezegd dat het gebrek aan legitimiteit van de EU in de ogen van de burger en de algemene scepsis ten aanzien van de EU-grondwet voortkwamen uit een gebrek aan communicatie. Er was dus niets mis met de EU of met de ontwerpgrondwet, maar het probleem was dat de burgers van niks wisten. Na de referenda in Frankrijk en Nederland heeft de Commissie plan-D (democratie) op gang gebracht.

Betekent dit dat de Commissie van mening is veranderd? Dat zij thans vindt dat de instellingen van de EU reeds te veel macht hebben gekregen ten koste van de lidstaten en dat zij overeenkomstig de ontwerpgrondwet nog meer macht zouden krijgen? Of houdt democratie slechts in dat de burger via meer communicatie, d.w.z. politieke propaganda vanuit Brussel, zo ver wordt gebracht dat hij zijn instelling wijzigt en de EU aanvaardt zoals die is en volgens de ontwerpgrondwet wordt?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (SV) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Commissie moet de feiten over EU-vraagstukken bekendmaken en de burgers mogelijkheden bieden om tot een eigen oordeel en keuzes te komen. De Commissie moet geen politieke propaganda bedrijven. Het informeren van de burgers is een deel van onze taak in dienst van het publiek. Het gaat om openheid en het afleggen van verantwoording. Op dat gebied werkt de Commissie al heel lang constructief samen met het Europees Parlement.

Op 20 juli heeft de Commissie een actieplan voor betere communicatie aangenomen Daarmee willen wij op een duidelijke en pragmatische wijze laten zien hoe we de dialoog met de burgers in de hele EU kunnen verbeteren. Het is ook een bewijs van onze inspanningen voor meer dialoog, overleg en debat over de rol van de Unie.

Onze maatregelen zijn gebaseerd op drie beginselen: beter luisteren, beschrijven hoe het beleid van de Unie het dagelijks leven van de burgers beïnvloedt, en de boodschap een lokale invalshoek meegeven. Vooral het eerste beginsel, luisteren, is een blijk van onze bereidheid en wil om verder te gaan met de democratisering. Het gaat erom dat we de burgers actiever om hun mening vragen en dat we daarmee al vanaf het begin rekening houden wanneer we nieuw beleid en nieuwe wetgeving opstellen.

De heer Lundgren vraagt mij of ik vind dat de Europese instellingen reeds te veel macht hebben gekregen ten koste van de lidstaten en nog meer macht zouden krijgen op grond van het voorstel tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Mijn antwoord is nee. Allereerst is het zo dat elk besluit om de Europese instellingen bevoegdheden te geven een zelfstandig besluit van de lidstaten is. Bovendien is het niet de bedoeling om de nationale regeringen een minder grote rol te laten spelen, maar om ze meer mogelijkheden te geven om doelen van gemeenschappelijk belang te bereiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Nils Lundgren (IND/DEM). (SV) Het klinkt heel mooi om commissaris Wallström te horen zeggen dat luisteren van het grootste belang is, en om haar te horen benadrukken dat democratie een kwestie is van willen en dat de opvattingen van de bevolking worden doorgegeven aan degenen die de bestuursmacht hebben. Het hele debat dat we in dit Parlement gevoerd horen worden, niet alleen vandaag maar ook op andere momenten, bewijst echter dat het tegendeel het geval is.

We mogen niet vergeten wat er gebeurd is. Er is een voorstel tot vaststelling van een Grondwet voor Europa voorgelegd. Daarover is een referendum gehouden in twee van de landen die de EU hebben opgericht, en daar heeft de bevolking het voorstel afgewezen. Dat kun je toch niet afdoen als een probleem dat moet worden opgelost met meer propagandakantoren, meer geld voor voorlichting enzovoort? Moeten we deze uitslag niet respecteren als een besluit van onderop, dat wil zeggen een besluit om de Grondwet af te wijzen?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (SV) Voor zover het “nee” in deze twee belangrijke oprichtingslanden van de EU de hele Unie al niet in een crisissituatie gestort heeft, dan heeft de afwijzing in elk geval een soort schokgolven door de instellingen doen gaan. Dat is ook de reden dat we ons afvragen wat de verklaring is voor deze afwijzingen. Wat komt er tot uitdrukking in de negatieve resultaten in Nederland en Frankrijk? Die analyse is belangrijk: gewoon luisteren naar de argumenten die men heeft aangevoerd.

We weten heel goed wat die argumenten waren in zowel Frankrijk als Nederland, en wat de verklaringen voor de afwijzingen waren. Ze weerspiegelen ook een situatie en problemen die verder reiken en die niet alleen in die landen bestaan, maar overal in Europa. Naar mijn mening is een te groot deel van dit project voorbehouden geweest aan een zeer kleine politieke elite, en daarin moeten we verandering brengen.

De mensen vragen vandaag de dag meer van onze democratische stelsels. Ze zijn beter opgeleid, beter geïnformeerd, ze willen meedoen en voelen dat ze invloed kunnen uitoefenen. Op dat gebied moeten wij ons optreden verbeteren. Zoals ik het zie, zijn er ook twee routes: een recht en een plicht. Het recht houdt in dat ik als persoon informatie kan krijgen over wat er gaande is, hoe de besluitvorming plaatsvindt en wat er besloten wordt over mij en mijn dagelijks leven en mijn toekomst. De plicht houdt in dat de democratische instellingen de burgers informeren over wat er gebeurt, welke besluiten genomen worden en hoe ze kunnen meedoen en de situatie kunnen beïnvloeden. We kunnen niet doen alsof we deze informatieplicht niet hebben. Sommigen noemen dat propaganda, maar voor mij is het een zeer belangrijk deel van onze taken. Het verschaffen van informatie moet een van onze fundamentele taken zijn, en dat moet dan op een professionele en effectieve wijze gebeuren.

Kunt u zich enige andere instelling van deze omvang voorstellen, die zich niet zou bezighouden met public relations of voorlichtingswerk, dat wil zeggen een instelling die geen relatie had met de mensen die u in het Parlement moet vertegenwoordigen en met wie we een dialoog moeten onderhouden en in debat moeten treden?

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok (PPE-DE).(DE) Mevrouw de Voorzitter, op dit punt ben ik het eens met commissaris Wallström. Dertien landen hebben het Grondwettelijk Verdrag geratificeerd, waarvan twee door middel van referenda. Deze stemmen wegen even zwaar als die van de twee landen die niet hebben geratificeerd. Het Europees Parlement ontleent zijn legitimiteit aan het feit dat het rechtstreeks en democratisch gekozen is. De Commissie ontleent haar legitimiteit aan het Europees Parlement en de regeringen die door de nationale parlementen zijn gekozen en zij heeft dan ook het recht om de doelstellingen van de meerderheid in de Commissie politiek te beargumenteren. Ik wil u daarom nogmaals vragen of het niet zinnig is als zij zich ook in het dagelijkse politieke debat mengt? Als er bijvoorbeeld in land A een bewering wordt gedaan die duidelijk niet klopt, zou er dan niet nog dezelfde dag via nationale persconferenties of een andere weg een weerwoord of rectificatie moeten komen van de Commissie, zodat dergelijke standpunten geen gemeengoed kunnen worden?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. – (SV) Mijnheer Brok, voorbeelden hiervan zijn beweringen of uitspraken die zijn gedaan of debatten die zijn gevoerd in een afzonderlijke lidstaat, en die duidelijke onjuistheden bevatten. In die gevallen plegen de bureaus van de Commissie in de lidstaten te reageren en ervoor te zorgen dat er een rectificatie geplaatst wordt of dat direct wordt gezegd hoe de feiten in de zaak liggen.

Ik vind dat we veel alerter moeten zijn op dergelijke gevallen, en dat we ter plaatse moeten reageren. Niet in alle gevallen kan een dergelijk debat centraal vanuit Brussel of Straatsburg gevoerd worden, maar men moet reageren op het debat dat lokaal en in de lidstaten wordt gevoerd. Ik geloof dat we op dat gebied niet bijzonder effectief zijn geweest. Volgens mij kan er veel meer gedaan worden om te zorgen dat de burgers de feiten verklaard krijgen, vooral als het om zeer actuele debatten gaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson (PSE). (SV) Ik verwelkom het initiatief op het punt van het plan voor debat, dialoog en democratie. Het spreekt vanzelf dat verschillende instellingen informatie moeten verstrekken over hun activiteiten. Het is duidelijk dat wij politici naar ons land van herkomst moeten gaan en informatie moeten geven over wat er hier in het Parlement gebeurt, en dat we dan een dialoog moeten voeren over de besluiten die we nemen.

Naast de plaatselijke visie, die ik heel belangrijk vind, wil ik echter een aspect aan de orde stellen dat ik vandaag niet heb horen noemen, namelijk dat het beleid op EU-niveau niet alleen in het nationale beleid moet worden geïntegreerd, maar ook in het lokale en regionale beleid. Zoals bekend zijn bijvoorbeeld milieu- en arbeidsmarktvraagstukken actueel op alle niveaus. Werkt u eraan om het beleid op verschillende niveaus te integreren opdat de burgers weer duidelijker referentiepunten hebben en de meerwaarde van de Europese dimensie inzien?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (SV) Dit is misschien een van de moeilijkste taken die we hebben, namelijk ervoor zorgen dat de nationale politici ook deze dimensie in hun beleid integreren.

Ik heb uit nieuwsgierigheid eens naar de agenda’s van gemeenteraden gekeken. Ik heb gekeken naar verschillende gemeenten in mijn land van herkomst, om te zien welke agendapunten nu eigenlijk verband houden met de besluiten die het Europees Parlement neemt. In al deze gevallen waren er tenminste drie, vier kwesties die rechtstreeks konden worden herleid tot het debat dat hier gevoerd wordt en de besluiten die hier genomen worden. Natuurlijk waren dat gemeenschappelijke kwesties zoals milieuproblemen en handels- of concurrentiekwesties. Dan is het belangrijk dat de lokale politici kunnen uitleggen dat dit problemen zijn die we met andere landen gemeen hebben. Daarom hebben we ook Europese regelgeving. Dat is de manier waarop we moeten proberen om de problemen op te lossen en de regels aan te passen, zodat ze op alle niveaus toepasbaar zijn.

Het zal zeker het langst duren voordat dat een natuurlijk onderdeel van het politieke debat op alle niveaus is geworden, maar het moet wel ons streven zijn. Dat debat moeten we aangaan met de lidstaten, met de regeringen en de politieke partijen. Vooral u speelt een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat dit op alle niveaus tot de mensen doordringt.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 45 van Bart Staes (H-0563/05):

Betreft: Europees juridisch kader voor bestrijding grensoverschrijdende afvalcriminaliteit

De handhaving van de afvalwetgeving vertoont grote verschillen tussen de lidstaten, en zelfs tussen regio's binnen eenzelfde lidstaat. Ook de afvalwetgeving zelf varieert sterk binnen de Europese Unie. Dat leidt tot omvangrijke afvaltransporten over de grenzen, waarbij door justitie en politie regelmatig fraude door afvalcriminelen wordt vastgesteld.

Plant de Commissie – gezien het advies van de advocaat-generaal van het Europees Hof in zaak C-176/03 – stappen om een juridisch kader uit te werken om afvalcriminaliteit te bestrijden op EU-niveau en wat zijn de prioriteiten voor de Commissie om afvalcriminaliteit te bestrijden?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Zoals u weet, heeft de Commissie op 15 maart 2001 een voorstel voor een richtlijn ingediend ter bestrijding van milieudelicten. In dat voorstel wordt met name bepaald dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat bepaalde handelingen die, hetzij met opzet hetzij uit grove nalatigheid, worden gepleegd en in strijd zijn met de communautaire wetgeving, strafbaar worden gesteld. Hiermee wordt met name de grensoverschrijdende afvalcriminaliteit bedoeld die de geachte afgevaardigde in zijn vraag aan de orde stelt.

Op 27 januari heeft de Raad echter, in plaats van dit voorstel voor een richtlijn, een kaderbesluit goedgekeurd op basis van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In deze tekst wordt een aantal gedragingen die schadelijk zijn voor het milieu, begaan met opzet of uit grove nalatigheid, veroordeeld en strafbaar gesteld. Deze gedragingen betreffen onder andere “het wederrechtelijk verwijderen, bewerken, opslaan, vervoeren, uitvoeren of invoeren van afvalstoffen, met inbegrip van gevaarlijke afvalstoffen, waardoor de dood of ernstig letsel van personen (...) wordt veroorzaakt”.

De lidstaten werden geacht de noodzakelijke maatregelen te treffen om vóór 27 januari 2005 aan dit kaderbesluit te voldoen. De Commissie bestudeert op dit moment de nationale omzettingsmaatregelen waarvan de lidstaten haar in kennis hebben gesteld, teneinde de Raad, zoals voorgeschreven in het kaderbesluit, te voorzien van een verslag op basis waarvan hij uiterlijk op 27 januari 2006 kan nagaan in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen.

De Commissie heeft evenwel met steun van het Europees Parlement de door de Raad gehanteerde rechtsgrondslag aangevochten bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en is in afwachting van het arrest dat binnenkort – ik meen op 13 september – zal worden gewezen. Zoals de heer Staes opmerkt, zijn de conclusies die de advocaat-generaal op 26 mei 2005 heeft uitgebracht zeer gunstig voor het standpunt van de Commissie, daar de heer Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer het Hof voorstelt de betreffende bepalingen in het kaderbesluit van 27 januari 2003 ongeldig te verklaren. Mocht het Hof zijn advocaat-generaal volgen, dan zou er een nieuw, ditmaal communautair, rechtsinstrument moeten worden goedgekeurd voor de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, onder andere ter voorkoming van grensoverschrijdende afvalcriminaliteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Bart Staes (Verts/ALE). – Voorzitter, commissaris, ik dank de commissaris voor zijn uitgebreide en correcte chronologie van de feiten en ik denk dat deze vraag net op tijd komt. Als het Hof van Justitie inderdaad op 13 september een uitspraak doet, dan zal de Commissie snel actie moeten ondernemen. Ik denk dat het hier gaat om ernstige criminaliteit. Mijnheer de commissaris, u bent verantwoordelijk voor justitie, u bent verantwoordelijk voor politionele zaken. Het gaat hier om ernstige criminaliteit, een gevaar voor het milieu, een gevaar heel vaak ook voor de voedselveiligheid, voor de volksgezondheid, vaak ook in handen van criminelen die banden hebben met de maffia, in de klassieke zin van het woord. Ik zou u dan ook willen vragen dat u, als commissaris, onmiddellijk optreedt zodra er een uitspraak komt en dat u ervoor zorgt dat wij hier een goed rechtskader kunnen creëren.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Welzeker, ik deel uw standpunt volkomen. Als het Hof op 13 september het door het Europees Parlement gedeelde standpunt van de Commissie volgt, zal de Commissie zeer spoedig een initiatief in die geest nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Daar de vraagsteller afwezig is, komt vraag nr. 46 te vervallen.

Vraag nr. 47 van Sarah Ludford (H-0574/05):

Betreft: Amerikaanse no fly-lijsten

De directeur-generaal justitie en binnenlandse zaken heeft de parlementaire Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken in juni uitgelegd dat een no fly-lijst gewoon een lijst van personen is waarvan de Verenigde Staten besloten hebben dat ze hun grondgebied niet mogen betreden. Het betekent niet noodzakelijk dat de betrokkenen van enig vergrijp verdacht worden, de Amerikaanse autoriteiten hebben alleen maar besloten dat ze die personen om meerdere redenen niet in hun land willen toelaten op grond van een aantal criteria van vrij algemene aard, die de Europese Commissie op het ogenblik met de Amerikaanse autoriteiten verder probeert te verhelderen.

Tot welke resultaten heeft de verheldering geleid ?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) De Commissie wenst te onderstrepen dat luchtvaartmaatschappijen op dit moment niet verplicht zijn om voor overvluchten API-gegevens over passagiers te verstrekken aan de Verenigde Staten.

Zoals u vermoedelijk weet, overwegen de Verenigde Staten een spoedverordening uit te vaardigen die luchtvaartmaatschappijen verplicht om aan de hand van een door de VS verstrekte no fly-lijst alle passagiers te controleren voor alle vluchten over het grondgebied van de Verenigde Staten. De Commissie zoekt naar mogelijkheden om in discussie te treden over een voorstel van die aard, dat gevolgen zou kunnen hebben voor de internationale luchtvaart in het algemeen. De Europese Unie voert een streng beleid inzake veiligheid in de luchtvaart, maar hanteert geen no fly-lijst.

Het is niet per se zo dat personen op een no fly-lijst schuldig zijn aan of verdacht worden van betrokkenheid bij criminele activiteiten of vergrijpen. De Amerikaanse autoriteiten hebben bepaald dat de personen in kwestie niet naar of over het grondgebied van de Verenigde mogen vliegen, omdat hun aanwezigheid in de Verenigde Staten onwenselijk wordt geacht of hun aanwezigheid op een vlucht een veiligheidsrisico zou kunnen opleveren. Dergelijke besluiten en de criteria op basis waarvan ze worden genomen vallen louter onder de bevoegdheid van de Amerikaanse regering, die er de exclusieve verantwoordelijkheid voor draagt.

Het aantal malen dat vluchten worden omgeleid is betrekkelijk klein, maar we beseffen de bezorgdheid en het ongemak dat hierdoor kan worden veroorzaakt. De Commissie zal derhalve, zoals ik eerder in de zomer al beloofde, bij besprekingen met de Verenigde Staten om opheldering verzoeken inzake de no fly-lijst van de Verenigde Naties. Het is bijvoorbeeld van essentieel belang dat luchtvaartmaatschappijen tijdig en op doeltreffende wijze geactualiseerde no fly-lijsten krijgen toegestuurd. Op dit moment probeert de Commissie meer duidelijkheid te verkrijgen van de Amerikaanse autoriteiten op dit punt om onjuiste matches te voorkomen. Ik zal deze kwestie en andere vraagstukken bespreken tijdens mijn volgende ontmoeting met minister Chertoff, begin oktober in Washington.

 
  
MPphoto
 
 

  Sophia in 't Veld (ALDE), ter vervanging van de auteur. – (EN) Commissaris, eigenlijk zegt u dat u nog geen antwoord heeft op deze vraag. U zegt dat we nog niet weten hoe men op een dergelijke no fly-lijst terechtkomt, en dus weten we niet hoe men er weer vanaf komt.

Ik zou ook graag willen weten wie toegang heeft tot deze lijsten. Zijn dat de Amerikaanse autoriteiten? De luchtvaartmaatschappijen? Europese autoriteiten? Als een burger onterecht op een lijst staat, wat kan hij dan doen om van die lijst af te komen?

Ik vind uw antwoord niet afdoende. We vroegen wat de criteria waren voor plaatsing op de lijst. Ik denk dat die vraag nog steeds overeind staat.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik geloof dat ik het kort moet houden. Ik wil er nogmaals op wijzen dat de genoemde besluiten uitsluitend onder verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten vallen.

Het is een onweerlegbaar feit dat Europa, de Europese Unie geen enkele bevoegdheid bezit om een antwoord af te dwingen op de vraag op grond van welke criteria besloten wordt mensen op deze no fly-lijst te zetten. Wij zijn van mening dat een dergelijke no fly-lijst voor Europa niet noodzakelijk is, maar wij houden contact met de Verenigde Staten om opheldering te verkrijgen over de punten waarop wij hierover nog steeds niet beschikken. Zoals ik net zei, zal ik persoonlijk naar Washington gaan om onder meer een antwoord op deze vraag te krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Rübig (PPE-DE).(DE) Mevrouw de Voorzitter, de delegatie voor de betrekkingen met de Verenigde Staten was een aantal weken geleden in Amerika. De vraag rijst nu of het niet mogelijk is om een gemeenschappelijke catalogus op te stellen van personen die een veiligheidsrisico vormen. Ik denk dat het van belang is dat er een transparante catalogus met criteria is aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. Heeft de Commissie hier al ideeën over?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik geloof dat dit een idee is dat uitgediept kan worden. Zoals ik heb gezegd, is het in de eerste plaats mogelijk ervoor te zorgen dat de luchtmaatschappijen geïnformeerd worden over personen die op de no fly-lijst staan. Dat moet dan wel gebeuren ruimschoots voordat het vliegtuig vertrekt, om te voorkomen dat er fouten worden ontdekt als het vliegtuig al in de lucht zit en er van de route moet worden afgeweken.

Voorts bestaat er de mogelijkheid om uitgebreid te overleggen over de criteria op grond waarvan mensen op de no fly-lijst worden gezet. Hier kleven natuurlijk wel de nodige beperkingen aan in verband met de nationale soevereiniteit van de Verenigde Staten, die tot nu toe geen toestemming hebben gegeven voor het exact doorgeven van dit soort informatie. De lijst geldt uitsluitend voor vluchten boven het grondgebied van de Verenigde Staten, niet voor vluchten van en naar de Verenigde Staten.

 
  
MPphoto
 
 

  Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL).(EL) U hebt in juni 2005 naar aanleiding van deze kwesties een ontmoeting gehad met de bevoegde Amerikaanse minister. In een schriftelijk antwoord van de Europese Commissie op een door mij gestelde vraag zegt u dat minister Chertoff bij u heeft aangedrongen op meer controle op reizigers en goederen, op een beter gebruik van de technologie bij dergelijke controles en op het wegnemen van de hinderpalen die de goede werking van de mechanismen voor het opleggen van de controles in de weg staan.

Ik vraag u nu concreet – en houdt u zich in uw antwoord alstublieft niet op de vlakte – welke concrete Amerikaanse voorstellen zijn er aan de Commissie gedaan, en welke daarvan zijn door de Commissie aanvaard? Waar zegt zij “ja” tegen en waar zegt zij “nee” tegen? Inmiddels is dat ettelijke maanden geleden.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, er zijn geen specifieke voorstellen gedaan. Men heeft alleen maar herhaald dat via een controle aan de bron voorkomen moet worden dat mensen die verdacht worden van ernstige misdrijven, met name terrorisme, in een vliegtuig kunnen zitten dat boven het grondgebied van de Verenigde Staten vliegt.

Ons verzoek aan de Verenigde Staten was uiteraard niet bedoeld om ons te mengen in zaken die de Amerikaanse nationale veiligheid aangaan. Wij wilden alleen maar de nodige garanties krijgen dat bij de verwerking van persoonsgegevens de privacy in acht wordt genomen.

In reactie hierop is besloten dat bij het Amerikaanse departement van Binnenlandse Veiligheid een kantoor wordt opgericht met een autoriteit die de verantwoordelijkheid krijgt voor de bescherming van persoonsgegevens. Overeenkomstig de wetgeving van de Verenigde Staten is en wordt deze autoriteit verantwoordelijk voor alle gevallen waarin de regels inzake correcte behandeling van persoonsgegevens wordt geschonden. Nogmaals: dit resultaat is een rechtstreeks gevolg van het verzoek dat de Europese Unie daartoe had ingediend.

Dan wat eventuele andere, concrete voorstellen betreft. Ik blijf erop hameren dat volgens mij de enige doeltreffende werkwijze is om rechtstreeks en persoonlijk in overleg te treden met de heer Chertoff. Dat zal ik in de tweede week van oktober dan ook doen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 48 van Bernd Posselt (H-0577/05):

Betreft: De politieacademie en de bewaking van de buitengrenzen

Hoe is de stand van zaken wat betreft twee belangrijke projecten van de Unie op het terrein van de interne veiligheid die in mijn verslag uit 1998 aan de orde zijn gesteld, te weten de politieacademie van de EU en de gemeenschappelijke bewaking van de buitengrenzen?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Zoals de geachte afgevaardigde in zijn verslag van 1998 heeft voorgesteld, heeft de resolutie van het Parlement over de gevolgen van de uitbreiding van de Europese Unie voor de samenwerking op het terrein van justitie en binnenlandse zaken inderdaad ten grondslag gelegen aan de oprichting van een Europese politieacademie en van een gemeenschappelijke dienst voor de bewaking van de buitengrenzen.

Naar ik meen, mogen wij er trots op zijn dat deze twee voorstellen inmiddels verwezenlijkt zijn. Wat de eerste van de twee betreft: zoals u weet is de Europese Politieacademie (CEPOL) ingesteld bij het besluit van de Raad van 22 december 2000 en ik denk wel dat gezegd kan worden dat zij nu in staat is haar taken te vervullen. Als gevolg van twee besluiten van de Raad in 2004 heeft zij rechtspersoonlijkheid gekregen alsmede een permanent hoofdkantoor te Bramshill in het Verenigd Koninkrijk. Voorts heeft de Commissie in oktober 2004 een voorstel gepresenteerd met het oog op verbetering van het juridische kader van de CEPOL, hetgeen nog wacht op formele goedkeuring door de Raad. Ik geloof dat ik u kan zeggen dat er in juni 2005 al een politiek akkoord is bereikt binnen de Raad. Aangezien de bedenkingen van het Parlement allemaal zijn weggenomen, denk ik dat het besluit in de loop van september 2005 formeel zal worden goedgekeurd.

Het voorstel inzake de oprichting van een gespecialiseerde Europese dienst voor de bewaking van de buitengrenzen heeft tot gevolg gehad dat bij verordening van de Raad van 26 oktober 2004 een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie is ingesteld. Dit agentschap, dat zetelt in Warschau, is inmiddels met zijn werkzaamheden begonnen en beschikt over een budget van meer dan 6 miljoen euro voor 2005.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE).(DE) Mevrouw de Voorzitter, ik bedank de commissaris voor zijn uitvoerige en welkome antwoord. Ik heb nog een aanvullende vraag, namelijk of er nog wordt overwogen om de politieacademie verder te institutionaliseren, met name door haar onder communautaire controle te plaatsen en haar uit de Gemeenschapsbegroting te financieren. Hoe luidt het standpunt hierover? Wat betreft de bewaking van de buitengrenzen zou ik willen vragen of er al wordt nagedacht over gezamenlijke eenheden aan de buitengrenzen of dat dit momenteel nog niet het geval is.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik geloof dat de voorstellen tot verbetering van de CEPOL, dus van de politieacademie, in de richting zullen gaan van een sterkere controle van de zijde van de communautaire instellingen en zeer zeker in de richting van een forsere financiering. Naar mijn gevoel is een van de belangrijkste opdrachten van de politieacademie dat men zorgdraagt voor het opleiden van de politiefunctionarissen van de vijfentwintig lidstaten.

Voor wat het Europese Agentschap voor de buitengrenzen aangaat, is men er klaarblijkelijk nog niet toe gekomen om het soort acties op te zetten dat u thans bepleit. Persoonlijk heb ik altijd gezegd dat ik voor een gemeenschappelijke opleiding van het hele grenspersoneel van de lidstaten ben. Op die manier kunnen wij een Europese eenheid van grenswachters en grenspolitie opzetten, als de omstandigheden in de toekomst daarom vragen. De meningen hierover zijn nog verdeeld, maar mij lijkt het noodzakelijk dat dit agentschap van meet af aan de lidstaten kan bijstaan bij operationele werkzaamheden op het gebied van grenscontrole.

In dit opzicht kan ik zeggen dat de eerste opdracht die ik aan het agentschap heb toevertrouwd, het Middellandse-Zeegebied betreft. Met name moet het agentschap steun verlenen aan een aantal belangrijke maatregelen voor controle van de zeegrenzen in het gebied, onder meer met het oog op een versterking van de betrekkingen met de landen op de zuidelijke oever. Hier is voor Europa dus een uiterst belangrijke taak weggelegd.

 
  
MPphoto
 
 

  Voorzitter.

Vraag nr. 49 van Dimitrios Papadimoulis (H-0578/05):

Betreft: Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie

De Europese Commissie heeft op 10.5.2005 aan de Raad een voorstel voorgelegd voor een actieplan dat het instrument moet zijn om het Programma van Den Haag (Hague Programme) uit te voeren voor de periode 2005-2010. Tegelijk is de Raad overgegaan tot oprichting van het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (verordening (EG) nr. 2007/2004).

Kan de Commissie zeggen hoe de operationele samenwerking tussen de lidstaten zal worden georganiseerd? Zal het agentschap overgaan tot de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties (artikel 2 van verordening (EG) nr. 2007/2004), ondanks het uitgesproken verzet van het Europees Parlement? Heeft het agentschap overeenkomstig artikel 16 van verordening (EG) nr. 2007/2004, besloten gespecialiseerde bijkantoren op te richten in de lidstaten? In welke regio's?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Zoals u waarschijnlijk weet, zal het Europees agentschap voor de buitengrenzen in zijn jaarlijkse werkprogramma’s op basis van de resultaten van zijn risicoanalyse een aantal operationele activiteiten vaststellen, die ieder jaar door de lidstaten in samenwerking met het agentschap moeten worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen de lidstaten voorstellen indienen voor gezamenlijke operaties en proefprojecten die het agentschap vervolgens kan besluiten mede te financieren. Het agentschap zal de resultaten evalueren van alle operationele activiteiten die onder zijn hoede zijn verricht. Operaties van lidstaten aan buitengrenzen die buiten het kader van het agentschap vallen, dienen bij het agentschap te worden gemeld.

Wat de gezamenlijke terugkeeroperaties betreft, zal het agentschap ingevolge artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad de lidstaten de nodige steun verlenen voor het organiseren van dergelijke operaties. In dit stadium zal het agentschap de operaties niet zelf uitvoeren, maar enkel technische bijstand verlenen aan de lidstaten. In dit verband dient opgemerkt te worden dat het agentschap de beste praktijken in kaart zal brengen met betrekking tot de verwerving van reisdocumenten voor en de verwijdering van illegaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen.

Voor een geloofwaardig Europees migratiebeleid is het noodzakelijk terugkeeroperaties te organiseren om zo de integriteit en doeltreffendheid van de asiel- en immigratiestelsels die de lidstaten hanteren, te waarborgen. Dergelijke terugkeeroperaties moeten echter worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de mensenrechten en de veiligheid van de remigranten. De Commissie rekent erop dat het agentschap op Europees niveau een toonaangevende rol zal spelen bij de ontwikkeling en bevordering van de hoogst mogelijke normen op dit gebied.

Het Haags Programma bevat de oproep gemeenschappelijke normen vast te stellen op basis waarvan personen op een humane wijze en met volledige eerbiediging van hun mensenrechten en waardigheid kunnen worden teruggestuurd. Daarnaast werd de Commissie hierin opgeroepen een voorstel in te dienen.

Op 1 september 2005 hechtte de Commissie goedkeuring aan een voorstel voor een richtlijn die voorziet in duidelijke, transparante en rechtvaardige gemeenschappelijke regels inzake uitzetting, tijdelijke bewaring en terugkeer waarbij, nogmaals, de mensenrechten en fundamentele vrijheden van de betrokken persoon of personen volledig worden geëerbiedigd.

Ten slotte, wat de interne organisatie van het agentschap betreft, kan de Commissie u mededelen dat de raad van bestuur van het agentschap op 30 juni 2005 heeft besloten een evaluatie op te starten waarin bekeken wordt of het noodzakelijk is gespecialiseerde takken op te zetten. Op basis van de bevindingen zal de raad van bestuur besluiten of en waar die gespecialiseerde afdelingen moeten worden opgericht.

 
  
MPphoto
 
 

  Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL).(EL) Hartelijk dank, mijnheer de commissaris, voor uw antwoord. Zoals u weet, hebben de Commissie en het Europees Parlement niet dezelfde kijk op de manier waarop het vraagstuk van de immigrantenstromen moet worden aangepakt. In het Europees Parlement ligt de eerbiediging van de mensenrechten heel gevoelig.

Ik vraag u nu zonder omhaal: zult u rekening houden met het standpunt van het Europees Parlement? Want tot nu toe bent u soms de tegenovergestelde kant uitgegaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik denk dat de term “respect” voor het Parlement neerkomt op een oprechte en transparante confrontatie.

Vanochtend heb ik bevestigd dat ik bereid ben om reeds de komende week de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken het volledige pakket voorstellen voor te leggen dat de Commissie vorige week pas heeft goedgekeurd.

Het komt me voor dat mijn bereidwilligheid duidelijk genoeg is, aangezien de bevoegde commissie van dit Parlement de geijkte plaats is om alle standpunten die over dit onderwerp geformuleerd kunnen worden, te verwoorden.

 
  
MPphoto
 
 

  Voorzitter.

Vraag nr. 50 van Claude Moraes (H-0580/05):

Betreft: Transparantie van EUROPOL

De nieuw benoemde directeur van EUROPOL heeft een positieve indruk gemaakt op de vergadering van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken in juni 2005. Ook het bezoek dat EP-leden in april 2005 aan het hoofdkwartier van EUROPOL gebracht hebben, was bevredigend. Kan de Commissie dan ook nader uiteenzetten hoe zij de toekomstige samenwerking tussen EUROPOL en de EU-instellingen ziet?

Wat denkt de Commissie van de regelingen inzake de verantwoordingsplicht van EUROPOL ten opzichte van de EU-instellingen, inclusief de Commissie zelf?

Wat denkt de Commissie met betrekking tot EUROPOL van het feit dat de lidstaten hebben nagelaten het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 (2002/465/JBZ)(1) te ratificeren op grond waarvan gemeenschappelijke onderzoekteams kunnen worden opgezet om problemen als mensenhandel, drugshandel en andere vormen van georganiseerde misdaad aan te pakken?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Zoals u weet, zijn er natuurlijk meerdere bepalingen in het protocol bij de Europol-overeenkomst van november 2003, dat tot op heden door zestien lidstaten is geratificeerd, die voorzien in verbetering van de betrokkenheid van het Parlement bij de werkzaamheden van Europol: kennisgeving van de activiteitenverslagen van Europol en het gemeenschappelijke controleorgaan en van het financiële vijfjarenplan; raadpleging bij ieder initiatief van een lidstaat of de Commissie met betrekking tot Europol; en de mogelijke verschijning van het voorzitterschap van de Raad, eventueel vergezeld van de directeur van Europol, voor het Parlement. Daarom dringt de Commissie er bij de lidstaten op aan dit protocol zo snel mogelijk te ratificeren.

De ondersteunende medewerking van Europol aan de gemeenschappelijke onderzoeksteams wordt uitdrukkelijk voorzien in het protocol bij de Europol-overeenkomst van 28 november 2002, dat echter nog niet in werking is getreden. Het moet op dit moment nog door vijf lidstaten worden geratificeerd. Dit protocol kan pas echt leiden tot een uitbreiding van de operationele bevoegdheden van Europol indien de lidstaten zelf het kaderbesluit van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijk onderzoeksteams ten uitvoer hebben gelegd. Op dat punt deelt de Commissie de teleurstelling van het Parlement over het resultaat van de omzettingsbepalingen van het kaderbesluit. Daar dit terrein – helaas, kan ik wel zeggen – niet onder de communautaire bevoegdheid valt, kan de Commissie geen inbreukprocedure beginnen tegen de lidstaten die het kaderbesluit niet ten uitvoer hebben gelegd. Desondanks heeft Europol bijgedragen aan een aantal transnationale onderzoeken die niet in het enge kader van het gemeenschappelijke onderzoeksteam passen. Bovendien heeft het sommige daarvan gecoördineerd, waaronder de operatie Ice-Breaker van 13 juni 2005 op het gebied van kinderporno op internet, waarbij in dertien verschillende landen tegelijkertijd 153 huiszoekingen zijn verricht. Dankzij de medewerking aan dat onderzoek heeft Europol zijn positie versterkt.

Tot slot heeft de Commissie in haar mededeling uit 2002 over de uitoefening van democratische controle op Europol het idee bepleit van een gemengde commissie van leden van de nationale parlementen en het Europees Parlement die belast is met het bestuderen van de vragen rond Europol. Het zou nuttig zijn om dat idee nieuw leven in te blazen. Wat dat aangaat, is de Commissie volkomen bereid om aan dit soort parlementaire ontmoetingen deel te nemen. Zoals u wellicht weet zijn er juist over het onderwerp van de parlementaire controle op de politionele en strafrechtelijk samenwerking in oktober in Brussel twee bijeenkomsten van een halve dag gepland tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen. De vier subthema’s die op het programma staan zijn het Europees aanhoudingsbevel, Eurojust, Europol en de uitwisseling van gevoelige informatie.

 
  
MPphoto
 
 

  Claude Moraes (PSE).(EN) Mijnheer Frattini, u zei terecht dat u formeel niet bevoegd bent om inbreukprocedures in te stellen, maar kunt u uw invloed niet aanwenden om te zorgen voor meer transparantie tussen Europol en de instellingen? In een recent verlag over Europol gaven alle zijden van dit Huis te kennen dat transparantie ver te zoeken was. Desalniettemin vonden we dat Europol bijzonder waardevol werk verricht en dat het een effectieve organisatie is met een nieuwe directeur die probeert de organisatie nieuw elan te geven.

Kunt u met het oog op het belang van de onderwerpen die Europol behandelt, uw invloed aanwenden om de transparantieregels te verbeteren, aangezien die de organisatie alleen maar doeltreffender zullen maken?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Inderdaad, ik ben het volledig met u eens op dit punt. Ik zal doen wat ik kan om politieke druk op de lidstaten uit te oefenen ter versterking van de transparantie. Ook zal ik trachten de verhoudingen tussen Europol en het Europees Parlement en de andere Europese instellingen transparanter te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI).(EN) Drie internationale terroristen die naar Colombia waren gevlucht om uit handen van justitie te blijven, doken vorige maand opeens op in de Europese Unie, in Dublin. Kennelijk was Europol niet in staat ze op te sporen en konden ze ongestoord hun gang gaan. Heeft de Commissie in het kader van de verantwoordingsplicht Europol verzocht verslag hierover uit te brengen? Als de commissaris deze informatie niet vandaag kan verstrekken, kan hij mij dan in een later stadium een schriftelijk antwoord op mijn vraag doen toekomen?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) We beschikken nog niet over de betreffende informatie, maar ik kan u ervan verzekeren dat ik u alle informatie zal verstrekken zodra die beschikbaar is.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Daar de vraagsteller afwezig is, komt vraag nr. 51 te vervallen.

 
  
MPphoto
 
 

  John Purvis (PPE-DE).(EN) Mevrouw de Voorzitter, met een beroep op het Reglement wil ik u erop wijzen dat de heer Frattini al meer dan twintig minuten bezig is met het beantwoorden van vragen. Moeten we niet overgaan tot het derde deel van het vragenuur?

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 52 van Joachim Wuermeling (H-0598/05):

Betreft: Duitse visa-affaire

De Commissie is voornemens eind juli een standpunt in te nemen over de verenigbaarheid van Duitse visavoorschriften met de Europese wetgeving.

Welke maatregelen moet Duitsland nemen om ervoor te zorgen dat visa-aanvragen weer EU-conform worden behandeld?

Is het de Commissie bekend of dit soort maatregelen al zijn genomen? Is de Commissie van plan eventueel een inbreukprocedure te starten?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de Commissie heeft zich over deze materie gebogen en de zaak uitgezocht na een schriftelijke vraag van de heer Wuermeling, die onlangs een schriftelijk antwoord heeft ontvangen.

Zoals velen van u waarschijnlijk wel weten, gaat het hier om de conformiteit van twee referentiecirculaires – een circulaire die in 2000 is aangenomen en de andere in 2004 – over de afgifte van visa en de thematische circulaires voor toepassing van de twee referentiecirculaires. De Commissie heeft geoordeeld dat de eerste circulaire, de zogeheten Volmer-verordening die van 3 maart 2000 dateert, niet strookt met de beginselen van de gemeenschappelijke consulaire voorschriften die momenteel van kracht zijn.

Wij hebben daarna de andere circulaire onder de loep genomen, die in oktober 2004 is aangenomen ter vervanging van de circulaire van 2000. De conclusie die wij na een eerste fase van grondige bestudering hebben getrokken, is dat de circulaire van 2004 een oplossing en een uitweg biedt voor de algemene kwestie van conformiteit met de momenteel van kracht zijnde gemeenschappelijke consulaire voorschriften. In ons antwoord aan de Duitse autoriteiten, en natuurlijk ook aan de heer Wuermeling, hebben wij gesignaleerd dat de circulaire van 2004 weliswaar overeen lijkt te komen met de gemeenschappelijke consulaire voorschriften, maar dat er toch ophelderingen, specificaties en verbeteringen moeten komen in de opstelling van de tekst van de huidige circulaire, die van 2004 dus.

Bovendien hebben wij aan de autoriteiten van de Duitse federale regering gevraagd om enkele antwoorden te geven met betrekking tot die noodzakelijke specificaties. Ik kan u verzekeren dat wij nog steeds contact onderhouden met de bevoegde autoriteiten. Natuurlijk zal ik u op de hoogte houden van de verdere reacties, zodra de diensten van de Commissie de antwoorden ontvangen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ewa Klamt (PPE-DE), ter vervanging van de auteur. – (DE) Hartelijk dank, mijnheer de commissaris, voor het gedetailleerde schriftelijke antwoord op de vraag, dat nu aan ons voorligt. U hebt zojuist gezegd dat de Duitse visumverordening van 26 oktober 2004 nog verdere misverstanden uit de weg moet ruimen, met name inzake valse gegevens van de visumaanvrager en valse documenten.

Aangezien u ook duidelijk hebt gezegd dat er geen ruimte is voor nationale bepalingen in de gemeenschappelijke consulaire instructies, zou ik graag willen weten of de herziene versie van 2006 hieraan eens en voor altijd een einde zal maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik dank mevrouw Klamt voor deze aanvullende vraag.

Wij geloven dat hieruit de les getrokken moet worden dat het stelsel van afgifte van visa door de lidstaten van de Europese Unie nog verder geharmoniseerd dient te worden.

Bovendien zijn wij van mening dat indien bij de procedure van visumafgifte een onvolledige documentatie wordt gepresenteerd, er geen ruimte kan of mag zijn voor twijfels en onzekerheden, zelfs niet op het vlak van de interpretatie.

Daarom zal het voorstel voor herziening van de gemeenschappelijke consulaire voorschriften, dat wij begin 2006 zullen presenteren, nog duidelijker zijn. Wanneer de aanvrager onvolledige informatie verstrekt of wanneer men elementen op het spoor komt die niet kloppen, luidt het bindende voorschrift: er kan en mag geen visum afgegeven worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Manfred Weber (PPE-DE).(DE) Ik wil de commissaris hartelijk danken voor zijn duidelijke uitspraken over de “Volmer-verordening” die gewoon niet rechtsconform was. Ik wil nogmaals onderstrepen dat dit niet alleen een Duitse aangelegenheid was, omdat veel mensen de EU zijn binnengekomen op een Duits visum en zijn doorgereisd naar andere lidstaten. Ik wil de minister dan ook vragen om nog een keer uit te leggen hoe groot hij de reikwijdte van dit “incident” inschat en hoe negatief de gevolgen voor Europa zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ofschoon ik niet over precieze gegevens beschik, kan ik stellen dat een algemene toepassing van de regels die in de gemeenschappelijke consulaire visumvoorschriften staan, zeer belangrijke gevolgen heeft voor de Europese Unie. Het gaat namelijk om duizenden mensen die verzoeken om toegang tot de Unie en een visum aanvragen.

Bovendien is dit, zoals u al zei, geen strikt Duitse kwestie. Het gaat er immers om te garanderen dat alle consulaten van alle lidstaten van de Europese Unie voorkomen dat mensen die niet kunnen aantonen dat zij voldoen aan de juridische voorwaarden die zijn vastgelegd in de gemeenschappelijke consulaire visumvoorschriften, met een geldig afgegeven visum de Unie binnenkomen. Indien er sprake is van flexibiliteit in de interpretatie – en dat hoeft dan niet eens schending in strikte zin te zijn – kunnen de gevolgen werkelijk heel groot zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Daar de vraagsteller afwezig is, komt vraag nr. 53 te vervallen.

Vraag nr. 54 van Inger Segelström (H-0617/05):

Betreft: Relokatie/quota

Relokatie van vluchtelingen is een belangrijk instrument met het oog op duurzame oplossingen van ernstige en langdurige vluchtelingenproblematiek. Momenteel neemt echter slechts een gering aantal landen in de wereld vluchtelingen op via zogeheten relokatie.

De EU zou een belangrijke rol kunnen spelen als zij een gemeenschappelijk vluchtelingenquotum bepaalde. Meer lidstaten dan thans het geval is zouden hieraan moeten meewerken opdat de EU in nauwe samenwerking met de UNHCR strategischer te werk kon gaan en de relokatie kon coördineren met andere initiatieven voor de lange termijn, bij voorbeeld gerichte steun voor terugkeer en herintegratie.

In het programma van Den Haag heeft de Raad de Commissie verzocht zogeheten regionale beschermingsprogramma's op te stellen in samenwerking met derde landen en met de UNHCR. Hiervan maakt o.m. deel uit een gemeenschappelijk relokatieprogramma voor de lidstaten die mee wensen te doen.

Kan de Commissie naar aanleiding hiervan mededelen of zij reeds een gemeenschappelijk relokatieprogramma op gang heeft kunnen brengen? Hoe staat zij tegenover een permanent relokatieprogramma in het kader van de EU-samenwerking? Hoe schat zij de bereidheid van de lidstaten in om deel te nemen aan een gemeenschappelijk relokatieprogramma?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) De regionale beschermingsprogramma’s die vorige week door de Commissie zijn goedgekeurd, zijn bedoeld om derde landen bij te staan die grote vluchtelingengemeenschappen herbergen of geconfronteerd worden met grote aantallen asielzoekers waarop hun beschermingscapaciteit niet berekend is. Dat gebeurt in de geest van medebetrokkenheid en medeverantwoordelijkheid. Vrijwillige relokatie zal een belangrijk onderdeel vormen van elk regionaal beschermingsprogramma. Het gaat er daarbij om een duurzame oplossing voor vluchtelingen te creëren en de betrokken derde landen bekend te maken met het partnerschapselement. Relokatie kan ertoe bijdragen de last van de regio’s van herkomst te verlichten en bijgevolg hun beschermingscapaciteit te verbeteren.

Met betrekking tot de ontwikkeling van een voor de gehele EU geldende relokatieregeling is de Commissie van mening dat het meer in de rede ligt een stapsgewijze aanpak te volgen, omdat relokatie voor de meeste lidstaten nieuw beleid is. De Commissie streeft momenteel naar een maximalisatie van het beschermingsvoordeel en de algemene invloed van de relokatieactiviteiten die in het kader van de regionale programma’s worden ondernomen.

De doelstelling is derhalve de deelname van de lidstaten aan het relokatiebeleid zo veel mogelijk aan te moedigen en te bevorderen. Om deze doelstelling te verwezenlijken, werken de diensten van de Commissie aan een wijziging van het besluit dat de Raad in 2004 heeft genomen betreffende het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010, die erin voorziet dat relokatieactiviteiten per 2007 voor een groot deel door de Gemeenschap zouden kunnen worden gefinancierd.

Dit voorstel zal naar verwachting in oktober – al heel spoedig dus – ter goedkeuring aan de Commissie worden voorgelegd. De tenuitvoerlegging van een nieuw beleidsinitiatief staat of valt echter met begrotingssteun; zoals u zult begrijpen, is de financiële onderbouwing van dergelijk nieuw beleid dus van vitaal belang.

De Commissie is van mening dat de mogelijkheid om bij te dragen aan de beëindiging van zich voortslepende situaties waarin vluchtelingen verkeren, door het strategisch gebruik van relokatie in het kader van regionale beschermingsprogramma’s in combinatie met een robuuste financiële onderbouwing van de daarbij uit te voeren relokatieactiviteiten, de lidstaten ertoe zal aanzetten deel te nemen aan communautaire relokatie-initiatieven. Ik ben daarvan overtuigd. De Commissie heeft er nota van genomen dat verschillende lidstaten overwegen eigen nationale relokatieprogramma’s op te zetten. Bovendien bestaat er geen brede consensus onder de lidstaten over de noodzaak van een gecoördineerde en systematische aanpak van beschermingsvraagstukken in de regio’s van herkomst. Wel ziet men in toenemende mate in dat relokatiebeleid in potentie allesomvattende en doeltreffende oplossingen kan bieden voor langdurige vluchtelingensituaties.

Ten slotte zal de Commissie onderzoeken of het opportuun is een voorstel in te dienen voor een meer gestructureerde aanpak van relokatie op het niveau van de EU. Zij zal zich daarbij laten leiden door de evaluatie van de proefprogramma’s voor regionale bescherming en rekening houden met de operationele en logistieke behoeften op het vlak van het beheer van relokatie op communautaire schaal. Een dergelijk voorstel zou op lange termijn kunnen leiden tot de ontwikkeling van een permanente communautaire relokatieregeling, iets waarop ik veel hoop heb gevestigd.

 
  
MPphoto
 
 

  Inger Segelström (PSE). (SV) Ik wil commissaris Frattini bedanken voor dit verheugende besluit. Ik kom, zoals u weet, uit Zweden, een van de landen die zich altijd zeer betrokken hebben gevoeld bij dit vraagstuk. In het algemene vluchtelingendebat dat we tot nu toe hebben gevoerd, hebben we dit niet besproken als een belangrijke oplossing. Ik verheug me er daarom op de komende voorstellen te lezen en dank u nogmaals voor uw antwoord.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) We zullen in die richting te werk gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aangezien de voor het vragenuur aan de Commissie gereserveerde tijd verstreken is, worden de vragen nrs. 55 tot en met 94 schriftelijk beantwoord(2).

Het vragenuur is gesloten.

(De vergadering wordt om 19.10 uur onderbroken en om 21.00 hervat)

 
  
  

VOORZITTER: INGO FRIEDRICH
Ondervoorzitter

 
  

(1) PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1
(2) Zie bijlage "Vragenuur".

Juridische mededeling - Privacybeleid