Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B6-0387/2006

Debatten :

PV 04/07/2006 - 10
CRE 04/07/2006 - 10

Stemmingen :

PV 06/07/2006 - 6.13

Aangenomen teksten :


Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 4 juli 2006 - Straatsburg Uitgave PB

10. Economische en sociale gevolgen van de herstructurering van ondernemingen in Europa (debat)
PV
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de economische en sociale gevolgen van de herstructurering van ondernemingen in Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, recordwinsten enerzijds, sluiting en verplaatsing van bedrijven anderzijds. Veel mensen in de EU vragen zich vandaag de dag bezorgd af: wanneer ben ik de klos, wanneer verdwijnt mijn baan, wanneer ben ik aan de beurt?

Tijdens het hervormingsproces in Midden- en Oost-Europa zijn hele economieën als een kaartenhuis in elkaar gezakt en zijn miljoenen arbeidsplaatsen verdwenen. Dat snapten de mensen nog wel; het was immers het gevolg van het communistische wanbeleid. Maar veel mensen begrijpen niet wat in sommige sectoren in de oude lidstaten gebeurt: textiel, schoenen, meubels, huishoudelijke apparaten, geneesmiddelen en auto’s – sectoren die tot nu toe als veilig golden, komen in zwaar weer terecht.

De meeste mensen zijn niet voorbereid op de structurele verandering die momenteel plaatsvindt. Het is daarom hoog tijd de vele mensen die de kluts kwijt zijn te helpen zich opnieuw te oriënteren. Het belang van het debat van vandaag gaat veel verder dan de mogelijke sluiting van een autofabriek in Portugal. Het is een debat over de toekomst van werk in Europa.

Het is nu ook tijd een aantal waarheden onder ogen te zien.

Ten eerste: we bevinden ons in een nieuwe concurrentiefase, en de snelheid waarmee structurele veranderingen zich zullen voordoen zal nog groter worden. We mogen onze ogen hiervoor niet sluiten. Concurrentie blijft concurrentie, hoe je het ook wendt of keert. De vraag is ook niet of we deze concurrentie zonder kleerscheuren overleven. Het grote sociale vraagstuk van onze tijd is hoeveel mogelijkheden tot zelfontplooiing deze concurrentie ons zal kosten. Met andere woorden het grote sociale vraagstuk van onze tijd is de kwestie van de toekomst van onze arbeidsplaatsen.

We moeten dit eindelijk onder ogen zien. Wie nog steeds vindt dat andere vraagstukken een hogere prioriteit hebben, begrijpt niets van de wereld van vandaag en zijn uitdagingen. We hebben meer duurzame groei nodig die het milieu niet belast, en we hebben meer en betere banen nodig – anders wordt het sociale gezicht van Europa een koud en cynisch gezicht, een gezicht dat niet bij onze Europese levensvisie past. Deze visie is namelijk gebaseerd op een gedeelde verantwoordelijkheid tussen het individu en de maatschappij. Haar fundamenten zijn solidariteit, sociale rechtvaardigheid en sociale cohesie.

Het sleutelwoord voor de Europese samenleving van de 21e eeuw, die mensen nieuwe levenskansen zal bieden, is concurrentievermogen. We weten immers maar al te goed dat een vesting Portugal, een vesting Duitsland, een vesting Polen of Europa geen optie is in de open wereld van de 21e eeuw. We moeten met open vizier de concurrentie aangaan, en concurreren op topniveau om te komen tot de beste oplossing, de beste technologie en de hoogste normen.

Ten tweede hebben we een gemeenschappelijk Europees beleid voor groei en werkgelegenheid ontwikkeld. Dit beleid moet nu krachtdadig ten uitvoer worden gelegd – op Europees, nationaal en regionaal niveau – anders zullen we steeds weer verbijsterd voor de scherven van ons sociale model staan – in de vorm van gesloten fabrieken en onderzoekslaboratoria die naar andere landen zijn verplaatst, want ook dat komt al voor. Mijns inziens is het gevaarlijk te denken dat we een verplaatsing van de productie wel kunnen hebben omdat het onderzoek en de ontwikkeling wel hier zullen blijven. Als de productie verdwijnt, zullen onderzoek en ontwikkeling volgen.

Een beleid voor groei en werkgelegenheid kan alleen een beleid zijn dat gunstige voorwaarden schept voor ondernemingen – inderdaad, ondernemingen. De economie, de bedrijven scheppen banen, en bij bedrijven verdwijnen arbeidsplaatsen. Geen enkele verordening van een lidstaat of van de hele EU kan daar ook maar iets aan doen. Eén ding kunnen we echter wel – we kunnen beleid voeren dat de randvoorwaarden voor een gunstig ondernemingsklimaat schept en dat bedrijven in staat stelt hun werk te doen, te groeien, te investeren en banen te scheppen in Europa. Dat is de betekenis van het begrip "ondernemersvriendelijk beleid".

Ten derde: we hebben meer dan ooit tevoren een actief industriebeleid nodig dat de industrie in Europa houdt. Het beeld dat industrie thuishoort in het museum is net zo goed onjuist als het idee dat de industrie vooral de grootste vervuiler ter wereld is. Ik raad iedereen die deze mening is toegedaan aan zijn mening te herzien. Wie de industrie uit Europa wil verdrijven, zet de toekomst van de mensen die in de industrie of in de zakelijke dienstverlening werken op het spel – en dan gaat het niet om miljoenen, maar om tientallen miljoenen mensen – zet de toekomst van het midden- en kleinbedrijf in de lange keten van toeleveranciers op het spel, en zet derhalve de toekomst van heel Europa op het spel.

Ook in de toekomst heeft Europa een sterke industrie nodig met ondernemingen die kunnen concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven moeten niet alleen in Europa aan de top staan, maar ook mondiaal, want er is werkelijk sprake van een mondiale competitie. Geen enkele regering kan succes garanderen, dat moeten de bedrijven zelf doen. Wel kunnen we bedrijven de nodige steun bieden.

Met dat doel is de groep op hoog niveau CARS 21 in het leven geroepen. Twaalf miljoen arbeidsplaatsen in de Europese Unie zijn direct of indirect gerelateerd aan de auto-industrie. We hebben met alle betrokkenen uit de sector gesproken over haalbare maatregelen die nodig zijn om het concurrentievermogen van de auto-industrie in Europa te handhaven. Ik hoop dat het Parlement begrijpt waarom ik ervoor pleit om als het gaat om de kwestie van toekomstige emissienormen geen kortzichtig beleid door te drukken, maar voorstellen uit te werken die we op tafel kunnen leggen in de wetenschap dat onze hoge eisen technologisch haalbaar en voor het gros van de mensen ook betaalbaar zijn.

Dames en heren, vandaag de dag zijn we al in staat een auto te maken die geen uitlaatgassen produceert. Maar niemand die ik zelf ken, kan zich een dergelijke auto veroorloven – naar ik aanneem ook niemand uit dit Parlement. We moeten ervoor zorgen dat de productie en afzet van Europese auto’s mogelijk blijft – niet omwille van de auto’s, en zelfs niet omwille van de mensen die deze auto’s kopen of erin rondrijden, maar omwille van de mensen die de arbeidsplaatsen nodig hebben.

En dan is er nog iets: een actief industriebeleid stopt niet bij de grenzen van de oude Europese Unie, maar omvat ook de nieuwe lidstaten. De uitbreiding is niet de doodsteek voor de Europese arbeidsplaatsen en evenmin de oorzaak van structurele veranderingen. Het is een feit dat het oude Europa in zeventien van de twintig industriële sectoren veel sterker is; slechts in drie sectoren hebben de nieuwe lidstaten inmiddels concurrentievoordelen. En inderdaad, een daarvan is de auto-industrie. Maar daarvan zullen we alleen maar voordeel hebben als China en andere landen in ontwikkeling straks grotere spelers in deze branche worden.

Wat betreft de auto-industrie – daar is dit hele debat tenslotte om begonnen – ben ik er rotsvast van overtuigd dat we deze sector ook op de lange duur in Europa kunnen behouden; de auto-industrie zal concurrerend zijn, maar zal er over tien jaar wel heel anders uitzien dan vandaag. Er zullen concentraties optreden. Als u meer wilt weten over transatlantische gesprekken dienaangaande, hoeft u alleen de krant van vandaag maar open te slaan.

Wat we wel met enige zekerheid kunnen voorspellen, is dat er een gemengd beeld zal ontstaan – één beeld voor West-Europa en één voor Midden- en Oost-Europa. In West-Europa zal de auto-industrie geen groei van enige betekenis meer meemaken. De vraag zal slechts mondjesmaat stijgen. De productiviteit zal naar verwachting sneller stijgen dan de vraag, en iedereen met enig economisch inzicht weet wat dat betekent: de druk op de arbeidsplaatsen in de auto-industrie in de oude lidstaten zal verder oplopen.

Voor zover wij weten, zijn de grote Europese fabrikanten – en dat geldt ook voor General Motors – niet van plan om capaciteit vanuit West-Europa naar elders te verplaatsen. Ze zullen de nieuwe capaciteit echter daar opbouwen waar de grootste vraag ontstaat – en daar draait het om. Deze trend kunnen we vandaag al waarnemen binnen de hele Europese auto-industrie.

We zien echter ook positieve ontwikkelingen: onderzoeks- en ontwikkelingscapaciteit van zowel Europese als internationale fabrikanten wordt weer vaker in Europa, en dan met name op oude productielocaties, geconcentreerd – ook dit geldt voor General Motors met zijn Europese activiteiten.

Dames en heren, bedrijven hebben een grote sociale verantwoordelijkheid voor Europa, en dat moet over de gehele linie voor het voetlicht worden gebracht. Ik ben niet bij voorbaat tegen elke bedrijfsbeslissing die verplaatsing van productiecapaciteit inhoudt. Het is niet aan mij om daarover te oordelen. Het zou ook niet slim zijn, omdat de internationalisering van productie en onderzoek onvermijdelijk is als je in de concurrentiestrijd op de lange termijn wilt overleven. Ik heb alleen kritiek op mensen die winst op de korte termijn belangrijker vinden dan een duurzame oplossing. Ik heb kritiek op diegenen die in een faillissement de goedkoopste oplossing zien als de druk toeneemt – zonder rekening te houden met de mensen die ze op straat zetten. Ik heb kritiek op mensen die zichzelf hoge salarissen toebedelen terwijl ze als verantwoordelijke manager geen knip voor de neus waard zijn omdat ze hun bedrijf met alle arbeidsplaatsen aan de grond hebben laten lopen.

Ik wil in Europa bedrijven zien die altijd streven naar een toppositie, die innovatief zijn, die hun profiel kunnen wijzigen, die hun werknemers zo opleiden dat deze ook nieuwe taken aankunnen. En uiteraard is hierin ook voor ons een taak weggelegd. Maar we moeten wel duidelijk maken waar de grenzen van de politiek liggen. De beslissing van een bedrijf om te sluiten of de bedrijfsactiviteiten naar een ander land te verplaatsen is de beslissing van dat bedrijf; geen enkele regering of Europese Unie kan daaraan met haar beleid iets doen. Ook niet in het geval van Azambuja.

We hebben echter wel een aantal zeer duidelijke regels, en we moeten erop hameren dat deze regels worden nageleefd. Hierbij hoort bijvoorbeeld een buitengewoon belangrijk thema als de sociale dialoog tussen werkgevers en werknemers. En in de sociale dialoog met betrekking tot de sluiting of verplaatsing van een productielocatie moet ook de volgende vraag worden gesteld: wat heeft het bedrijf gedaan om de betrokken werknemers een nieuwe toekomst te bieden, bijvoorbeeld met het oog op opleiding, bij- en omscholing? En ook deze vraag is op zijn plaats: wat hebben wij gedaan om hierbij te helpen?

We beschikken ook over het instrument van subsidies voor bedrijven die in moeilijkheden verkeren – ook in de zaak-Azambuja is dit instrument toegepast. In 2002 is subsidieaanvraag goedgekeurd. De problemen waarmee de fabriek kampt, bestaan dus al langer. Ik wil echter benadrukken dat de staatssteun die in dit geval is toegekend – het gaat hierbij om investeringssteun uit de Portugese begroting – conform de Europese regels is verstrekt; dit houdt in dat het bedrijf dat de steun ontvangt ten minste vijf jaar na het doen van de investering op de locatie moet blijven waarvoor het de investeringssteun heeft gekregen.

De Portugese regering controleert momenteel op verzoek van de Commissie of de fabriek ook middelen uit Europese fondsen heeft ontvangen. Als dat het geval is, moeten we er ook in dat verband voor zorgen dat strikt aan onze voorwaarden wordt voldaan – en ik kan u verzekeren dat de Commissie hierop zal toezien. Europese belastinggelden moeten worden gebruikt voor het steunen van productielocaties, en niet voor het schrappen van arbeidsplaatsen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  José Albino Silva Peneda, namens de PPE-DE-Fractie.(PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, de herstructurering die we in de industriesector waarnemen is vooral het gevolg van de mondialisering. We zullen om te beginnen moeten vaststellen dat dit nieuwe tijdperk heeft bijgedragen tot het verminderen van de armoede in de wereld.

Het feit dat grote delen van de wereld een duurzame economische groei doormaken volstaat om de voortzetting van het vrije verkeer van goederen en personen te rechtvaardigen. We mogen het marktmechanisme echter niet als alleen zaligmakend zien. Ook al zijn in de waarden die ons beleid schragen veel goede punten van de marktwetten terug te vinden, toch geloven we dat de overheid een onvervangbare rol speelt bij het functioneren van de markt en het reguleren ervan.

Dat is een gegeven waar de Europese Unie en dit Parlement niet omheen kunnen. We moeten er daarom in het ontwerpverslag over het Europees sociaal model dat we in september in de plenaire vergadering zullen bespreken op aandringen dat de Europese Unie met betrekking tot derde landen die een sterke economische groei doormaken een benadering moet volgen waarin het accent wordt gelegd op democratie, vrijheid, respect voor de mensenrechten, milieubescherming, sociale rechtvaardigheid en regulering van de arbeidsmarkt.

Wij geloven dus dat Europa ertoe moet bijdragen dat de nieuwe wereldmachten een evenwicht vinden tussen economische groei enerzijds en het nastreven van behoorlijke sociale en milieunormen anderzijds. Dat is wat we naar buiten toe moeten ondernemen. Intern geldt dat we ons vooral moeten concentreren op het verbeteren van onze concurrentiepositie. Ik ben het daarom roerend eens met hetgeen u hier vandaag heeft gezegd, mijnheer de commissaris.

De volgende stappen zijn vastgelegd in de strategie van Lissabon. Met betrekking tot de wijze waarop we die moeten zetten, moet ik herhalen wat ik al vaker heb gezegd, en dat is dat de Commissie een belangrijker rol moet krijgen bij de tenuitvoerlegging van deze strategie. De mondialisering kan Europese bedrijven vele kansen bieden, maar het is wel zo – en de Commissie heeft daarop in dit Parlement ook al gewezen – dat er aan deze ontwikkelingen risico's voor Europa zijn verbonden. Een van die risico's is dat regio's en sectoren die economisch afhankelijk zijn van de industriële productie van de Europese industriekaart zullen verdwijnen.

Ik geloof daarom dat het heel belangrijk is dat we op Europees niveau optreden bij het vaststellen en ten uitvoer leggen van het beleid ter bevordering van de regionale en sociale cohesie, om uitsluiting te voorkomen. Dat is politiek gezien van het hoogste belang. Als we de burgers willen winnen voor het Europees project, kunnen we niet toestaan dat bepaalde regio's buiten de belangrijkste bevolkingscentra dat project associëren met het verlies van hoop en vertrouwen. Daarom ben ik heel blij met het voorstel van de Commissie om een fonds voor aanpassing aan de globalisering op te zetten. Bedrijven worden geboren, ze groeien en ze sterven – net als mensen. Bij het scheppen van werkgelegenheid is het van belang dat het geboortecijfer voor ondernemingen hoger ligt dan het sterftecijfer.

Wat de rol van de Europese Unie en die van haar instellingen betreft: ik geloof niet dat we politieke initiatieven moeten steunen die erop gericht zijn fabrieken en industrieën kunstmatig in leven te houden als blijkt dat deze op de middellange termijn toch niet levensvatbaar zijn. Dat zou een verkeerde aanpak zijn. Het zou een soort vlucht voor de werkelijkheid zijn – zo scheppen we hoop waar die er niet is. De juiste aanpak daarentegen moet gebaseerd zijn op het concurrentievermogen van de Europese economie. En dat betekent sluitende begrotingen, efficiënte onderwijs- en opleidingsstelsels, een rechtspraak die binnen redelijke termijnen functioneert, een concurrerend belastingstelsel, meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt en het aanmoedigen van onderzoek.

Als er geen concurrerende bedrijven zijn, kan er niet worden geïnvesteerd. En zonder investeringen is er geen werk en ook geen sociale rechtvaardigheid. Het Europees Parlement moet zich concentreren op het bespreken en vaststellen van beleidsinstrumenten die kunnen bijdragen tot meer regionale en sociale cohesie in de Europese Unie en een verbetering van onze concurrentiepositie. Uiteraard steunen wij alle initiatieven die bedoeld zijn om toezicht te houden op het gebruik van publieke middelen door particuliere ondernemingen. Wij geloven dat het verlenen van dit soort steun moet worden gekoppeld aan middellange termijndoelstellingen op het gebied van werkgelegenheid en regionale ontwikkeling. Ik geloof echter niet dat het aan het Parlement is om zich uit te spreken over specifieke gevallen, en dat lijkt toch de aanleiding voor dit debat geweest te zijn.

Tot besluit spoor ik daarom de betrokken partijen aan tot het voeren van een dialoog om zo tot de best denkbare oplossing te komen. Volgens de laatste berichten die mij bereiken is er een oplossing mogelijk die voor iedereen aanvaardbaar is.

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn grote dank aan de commissaris voor zijn betoog. U laat zien waar het bij het debat over de toekomst van de Europese economie om draait.

Azambuja is een op zichzelf staand geval, maar is wel representatief. Het laat zien waar de ontwikkeling van het Europese industriebeleid in de fout is gegaan. Natuurlijk moeten we ons concurrentievermogen behouden en een aantal zaken optimaliseren, moeten we de productiviteit verhogen en, wanneer deze verhoging betekent dat er in een bedrijf arbeidsplaatsen verloren gaan, de schade compenseren door innovatieve investeringen elders of in dezelfde regio om nieuwe banen te scheppen. Dat spreekt voor zich. Hiervoor zijn doelgerichte investeringen nodig. Ons beleid mag en kan echter niet inhouden dat we net als de grote, op wereldschaal opererende concerns nietsontziend met het leven van mensen omspringen – daartegen zullen we als Sociaal-democraten in Europa strijden!

Ik heb in mijn politieke carrière als burgemeester van een Duitse stad meegemaakt met wat voor ijzige berekening bedrijven landen, regio’s en steden tegen elkaar uitspelen als het gaat om investeringen in productielocaties. De fantasie van concerndirecties kent geen grenzen als het erom gaat publieke investeringsmiddelen als steun voor een productielocatie binnen te halen. En het gebrek aan fantasie wanneer het erom gaat in crisissituaties hun sociale verantwoordelijkheid te nemen, is al even groot. Dat zien we momenteel bij General Motors.

Ik ben zeer verheugd over uw bijdrage. U controleert of er Europese middelen zijn gebruikt, en zo ja, dan moet deze productielocatie in Portugal open blijven. Dat is goed nieuws. Maar wat is er in Portugal eigenlijk aan de hand? We hebben dit een paar maanden geleden ook al gezien, toen Zweedse werknemers werden uitgespeeld tegen Duitse werknemers van hetzelfde concern. Degene die de sociale normen het meest verlaagt, de lonen het verst laat zakken, trekt aan het langste eind! Minder sociale rechten en lagere lonen zijn basisvoorwaarden voor de beslissing over de vraag waar een bedrijf zich wil vestigen. Dit is een vorm van kapitalisme die de mensen in Europa niet willen en die we moeten bestrijden.

Als zoals in mijn land een bedrijf – niet een bedrijf uit de auto-industrie, maar de financiële dienstverlener Allianz – 4,4 miljard euro winst boekt en vervolgens aankondigt 8 000 goed opgeleide werknemers de laan uit te sturen zodat de aandeelhouders hun winst kunnen opstrijken, dan is dat niet alleen moreel verwerpelijk – ik kan van een kapitalist geen moraal verwachten en dat doe ik ook niet – maar sociaal ook volstrekt onverantwoordelijk. We moeten erover nadenken hoe we een dergelijk ondernemingsbeleid met nationale wetgeving en het Europees recht aan banden kunnen leggen. Bij grote concerns die wereldwijd opereren, zijn dit uiteraard bedrijfsbeslissingen die binnen de onderneming worden genomen en waarop we geen invloed hebben. Deze bedrijfsbeslissingen hebben echter gevolgen voor de maatschappij als geheel. Daarom moet economische democratie volgens ons ook betekenen dat democratie beginselen een rol spelen bij dit soort beslissingen.

Hedgefondsen kopen tegenwoordig ondernemingen op alsof het goederen zijn. We leven in een economische realiteit waarin grote fondsen grote bedrijven opkopen en ze zo snel mogelijk van de beurs halen, om ze vervolgens zo snel mogelijk te kunnen reorganiseren en met winst te kunnen verkopen. Op die manier verandert het bedrijf, de vestigingsplaats en de hele regio in handelswaar. Dat mag niet de economische toekomst van Europa zijn! Daarom is de vraag hoe de herstructurering van de Europese economie gestalte krijgt, bepalend voor de sociale cohesie in Europa.

Het idee achter de Europese Unie, het idee van de interne markt waarin we vandaag de dag leven, was in de tweede helft van de 20e eeuw de koppeling van economische en technische vooruitgang aan sociale vooruitgang. Nu bevinden we ons in een fase waarin winstgroei gekoppeld is aan een afname van de sociale zekerheid. Als we deze tendens geen halt toeroepen en terugkeren naar onze succesvolle combinatie van economische groei en sociale zekerheid uit de tweede helft van de 20e eeuw, dan zullen we de sociale stabiliteit in de lidstaten te grabbel gooien. En sociale instabiliteit vormt altijd de basis voor politieke instabiliteit. Het laatste leidt tot aantasting van de zekerheid. Daarom is de herstructurering van ondernemingen in Europa een uitdaging die we op sociaal vlak moeten aangaan.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Lena Ek, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het moge duidelijk zijn hoe mensen zich voelen als zij hun baan verliezen. Het vergt niet veel fantasie om te begrijpen met welke hopeloosheid, angst voor de toekomst en financiële zorgen zij dan elke dag weer geconfronteerd worden. Op dit punt vormt het Parlement één front: in alle politieke partijen en in alle Europese landen kunnen het Europees sociaal model, de werknemers én de werklozen op onze steun rekenen.

Als het echter om concrete maatregelen gaat, lopen de meningen aanzienlijk uiteen. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat het een grote fout is om banen trachten te behouden door modernisering, herstructurering en globalisering tegen te houden. Dat werkt misschien vandaag, maar dat is uiteindelijk rampzalig voor morgen. Ons antwoord op de globalisering kan niet uit struisvogelpolitiek en conservatisme bestaan; wij moeten die globalisering juist omarmen en onze burgers hierop voorbereiden. Dat betekent dus niet dat wij de herstructurering moeten tegenhouden, maar wel dat wij het overgangsproces voor de betrokkenen gemakkelijker moeten maken.

Dat is het uitgangspunt van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa in het Parlement wat betreft de omgang met de uitdagingen waarmee wij door de industriële herstructurering en de globalisering worden geconfronteerd. Wij zijn van mening dat de Europese Unie hierbij een rol kan en moet spelen, maar dan wel een zodanige rol dat die overgang bevorderd en niet belemmerd wordt. Wij zijn niet tegen verandering. Wij zijn voorstander van verandering. Zonder veranderingen zijn al onze banen over tien jaar naar China of naar andere leuke regio’s buiten Europa verplaatst. Wij zijn vóór samenwerking, onderwijs en economische groei, maar dan wel op basis van de verantwoordelijkheden die wij op sociaal en milieugebied hebben. Dat is de taak van het Parlement.

Op een aantal gebieden moeten wij het Europees beleid gebruiken om werkgelegenheid in de hele Unie niet alleen te behouden, maar ook te creëren. Daarbij dient de agenda van Lissabon centraal te staan. Het allerbelangrijkste is echter dat wij de mogelijkheden van individuele werknemers vergroten. Europa kan daarbij helpen door programma’s te stimuleren en financieren die zijn gericht op levenslang leren, taalvaardigheid en culturele uitwisselingen om maar eens een paar voorbeelden te noemen. Via dergelijke programma’s worden mensen voorbereid op een voortdurend veranderende arbeidsmarkt waar weinig banen voor het leven gegarandeerd zijn. Er zijn geen banen voor het leven meer, maar er zou wel werk voor het leven kunnen zijn.

Ten tweede moeten wij de Europese industrie versterken om in de 21e eeuw een betere concurrentiepositie in te kunnen nemen. Door te zorgen dat het bedrijfsleven toegang krijgt tot een nog omvangrijkere Europese interne markt ter bevordering van onderzoek en innovatie, creëren wij nieuwe mogelijkheden waardoor uiteindelijk ook meer werkgelegenheid wordt gecreëerd.

Om dit te bewerkstelligen, hebben wij in de derde plaats een intensievere sociale dialoog nodig over onderwerpen die met die veranderingen te maken hebben. Ik denk daarbij aan de noodzaak voor bedrijven om de integratie van mensen die hun baan verliezen in een nieuwe werkomgeving gemakkelijker te maken en aan regelgeving op milieugebied met het oog op een duurzame economische ontwikkeling.

Daarbij dient Europa absoluut het voortouw te nemen. Wij zullen de burgers moeten uitleggen met welke uitdagingen wij geconfronteerd worden en moeten alles in het werk stellen om mensen en ondernemingen op een soepele overgang naar de toekomst voor te bereiden. Wij moeten ons verre houden van valse beloften, van het ten koste van alles behouden van “traditionele” banen en van politiek profijt op de korte termijn.

Dat is het antwoord van de Liberalen op de uitdagingen die de globalisering en de industriële hervorming met zich meebrengen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pierre Jonckheer, namens de Verts/ALE-Fractie.(FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik heb aandachtig naar u geluisterd. Ik heb ook in de persberichten gelezen dat de Commissie had verklaard dat het door Opel doorgevoerde proces van herstructurering en verplaatsing als normaal werd beschouwd en voldeed aan de regels van de verschillende Europese fondsen.

Eigenlijk denk ik, en u bent hierover duidelijk geweest, dat het een beetje zinloos is voor het Parlement en voor sommigen van onze collega’s om maandenlang kritiek te blijven ventileren op het geglobaliseerde kapitalisme of het totale kapitalisme: wij leven in een wereld waarin de concurrentie steeds harder wordt en de toekomst van de autosector ongetwijfeld meer zal worden bepaald door allianties zoals die welke is aangekondigd tussen Renault-Nissan-GM, dan door het soort processen waarover wij het vandaag hebben.

Hoe het ook zij, als wij een rol willen spelen, dan zou ik graag zien dat u, als commissaris en verantwoordelijke voor dit soort kwesties binnen de Commissie, antwoord geeft op vier concrete vragen:

Eerste vraag: wij hebben ons altijd sterk gemaakt voor het concept van de Europese ondernemingsraad en waarnemingscentra voor arbeidsverhoudingen om op dit soort veranderingen te anticiperen. In dit Parlement hebben wij gepleit voor de versterking van de maatregelen van het type Europese ondernemingsraad. Vindt u in dit opzicht ook niet dat er door de Commissie initiatieven genomen moeten worden ter versterking van deze wetgeving?

Tweede vraag: de Commissie-Barroso heeft een aanpassingsfonds voorgesteld voor herstructureringen die samenhangen met de globalisering – ik weet niet of het geval-Opel hieronder valt – maar hoe steekt dat precies in elkaar? Kunt u ons verzekeren dat dit fonds inderdaad moet dienen om gedurende een overgangsperiode werknemers te hulp te schieten die het slachtoffer zijn van dit soort processen teneinde hen in staat te stellen een nieuwe loopbaan op te bouwen via maatregelen in de opleidingssfeer?

Derde vraag: u heeft terecht gewezen op het programma Cars 21, en op de aandacht die de Commissie schenkt aan onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s en de auto’s van de toekomst. Als we ervan uitgaan – een uitgangspunt dat overigens niet het mijne is – dat de particuliere auto een ontwikkeling is die houdbaar is in de 21e eeuw, met name voor onze Europese steden, dan is het – in de wetenschap dat de milieuvriendelijke auto voor de komende vijfentwintig jaar een hybride motor zal moeten hebben, zoals het model Prius van Toyota – toch verbazingwekkend om te constateren dat de Europese autofabrikanten nog altijd achterlopen op dit terrein. Wat vindt u van de onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s op dit gebied en van de marketing van dit type product?

Tot slot mijn vierde vraag: het is volkomen duidelijk – en het voorbeeld van Opel is wat dit betreft natuurlijk schokkend – dat we getuige zijn van concurrentie tussen nabijgelegen gebieden: Portugal, Spanje. Vindt u niet dat het, zonder afbreuk te doen aan de mededingingsregels, de plicht van de Commissie en de Europese Unie is om gemeenschappelijke minimumregels vast te stellen voor bedrijven die op het grondgebied van de Gemeenschap actief zijn, waarbij ik met name denk – zonder te willen suggereren dat dit een wondermiddel is – aan de harmonisering van de vennootschapsbelasting.

Dit zijn vier terreinen waarop de Commissie, als hoedster van de verdragen en verdedigster van het gemeenschappelijk Europees belang, maatregelen zou moeten stimuleren. Wat dat betreft, spijt het me u te moeten zeggen, mijnheer de commissaris, dat wij nog steeds vinden dat uw Commissie te afwachtend is en nauwelijks ambities tentoonspreidt op de verschillende punten waarop ik zojuist ben ingegaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie.(PT) Het is van het grootste belang dat we dit debat voeren. Dat belang zou nog toenemen als het concrete maatregelen oplevert om te verhinderen dat de werknemers en de bevolking steeds weer opdraaien voor de kosten van de herstructurering van bedrijven en grote economische groepen die miljoenenwinsten maken. Vooral in Portugal is dat veelvuldig voorgekomen.

Wij begroeten bij dezen de werknemers van Opel Portugal, onderdeel van de General Motors-groep – hun vertegenwoordigers zijn hier vandaag aanwezig. Voor de werknemers van deze Opel-vestiging zijn dit angstige tijden. Ze volgen dit debat op de voet in de hoop dat het Europees Parlement en de Europese Commissie dezelfde solidariteit zullen betonen met hen als met de werknemers van Opel-vestigingen in andere landen van de Europese Unie, waaronder Zweden, Duitsland en Spanje. Ook de toekomst van deze werknemers is onzeker.

De pers blijft berichten brengen over onderhandelingen die worden gevoerd tussen ondernemingen uit de auto-industrie, waaronder General Motors. Intussen dreigen de werknemers van Opel Portugal hun baan te verliezen, met alle gevolgen van dien voor hun gezinnen en de bevolking en de lokale en regionale autoriteiten in Azambuja en aangrenzende gemeenten. De sluiting van de Opel-vestiging in deze plaats zou de ontwikkeling van deze regio stopzetten. Dat is des te erger als dit gebeurt in een land waar de werkloosheid en de armoede toch al toenemen, wat de heer Silva Peneda met zijn betreurenswaardige gebrek aan inlevingsvermogen ook moge beweren.

Er moet veel meer aandacht worden geschonken aan fusies en herstructureringen in de industriesector. Het is van fundamenteel belang dat de toewijzing van communautaire steun wordt gekoppeld aan langetermijnovereenkomsten op het gebied van werkgelegenheid en regionale ontwikkeling. Wanneer ondernemingen in de verwerkende industrie geherstructureerd worden, moet altijd prioriteit worden gegeven aan de bescherming van de werknemers: ze moeten volledig geïnformeerd worden, ze moeten in alle fasen van het proces kunnen participeren en daarbij een doorslaggevende stem hebben.

We weten dat er alternatieven zijn voor het sluiten van de fabriek van Opel in Portugal. We weten dat we met voldoende politieke wil het voortbestaan van deze fabriek kunnen garanderen. De fabriek kan productief worden gemaakt en er zijn over en weer beloften gedaan die door de werknemers zijn nagekomen – nu moet General Motors háár beloften nakomen. En de Commissie moet de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat Opel Portugal normaal kan functioneren en dat de werknemers hun banen en rechten behouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Zdzisław Zbigniew Podkański, namens de UEN-Fractie.(PL) Mijnheer de Voorzitter, de herstructurering van ondernemingen in Europa is terug te voeren op de toename van de productiecapaciteit, de invoering van nieuwe technologieën en de globalisering van de gehele economie. Dit proces heeft ernstige sociale en economische gevolgen. De productie concentreert zich in economisch en technologisch sterkere regio’s, ten koste van minder ontwikkelde regio’s. Dit is met name zichtbaar in de nieuwe lidstaten, waar hele industriesectoren zijn verdwenen. In Polen bijvoorbeeld zijn de lichte industrie en een groot deel van de auto-industrie, de elektronische industrie en de mijnbouw verdwenen, en daarmee ook de werkgelegenheid.

De immer voortschrijdende globalisering van de productie en de liberalisering van de markten hebben geleid tot een verdere verscherping van de economische en sociale tegenstellingen. Regio’s met een hoge landbouwproductie en een ontwikkeld netwerk van industrieën op het gebied van landbouw en voedingsmiddelen, zoals suiker, groenten en fruit en gekoelde producten in het bijzonder, krijgen de hardste klappen. En opnieuw is Polen een van de landen die hieronder het zwaarst heeft geleden, en ligt het in een van de zwaarst getroffen regio’s. Dus wie profiteert hiervan? De "oude" lidstaten en economisch sterke industriegebieden, en die zullen dat blijven doen, met name omdat de Europese Unie haar inspanningen vooral richt op het behalen van winst uit de handel met derde landen in eindproducten, die 85 procent van de goederenomzet uitmaken. Landbouwproducten maken slechts 15 procent van de omzet uit. Dit werpt de fundamentele vraag op: is er nog enig verband tussen het beleid van de EU-autoriteiten op ondernemingsgebied en de basisbeginselen van de Europese Unie, zoals Europese solidariteit, gelijke kansen, duurzame ontwikkeling en mensenrechten?

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe om allereerst de commissaris te bedanken voor zijn wijze en doordachte opmerkingen bij de inleiding van dit debat. Ik bedank hem met name voor het feit dat hij de nadruk daarbij op de mensen heeft gelegd, aangezien die centraal staan bij het onderwerp dat wij thans bespreken.

Ik wil slechts inhaken op twee punten die hij aan de orde heeft gesteld. Het eerste punt betreft de structurele veranderingen. Ik ben het er helemaal mee eens dat die structurele veranderingen niet meer weg te denken zijn en dat het tempo van die veranderingen zelfs nog zal toenemen. De vraag is dus niet hoe wij die veranderingen een halt toe kunnen roepen, maar hoe wij ze in de hand kunnen houden en kunnen beheersen.

Het tweede belangrijke punt is dat het antwoord niet in protectionisme gezocht moet worden. Daarmee bedoel ik niet alleen dat landen geen belemmeringen mogen opwerpen, maar ook dat bedrijven niet moeten trachten om traditionele banen te behouden als de markt zich alweer in een volgende ontwikkelingsfase bevindt.

Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Ek dat mensen tegenwoordig weliswaar geen baan voor het leven meer mogen verwachten, maar dat zij wel mogen verwachten dat zij voortdurend aan het werk kunnen blijven. De vraag is nu wat wij precies moeten doen om dat te bewerkstelligen en welke dingen wij juist moeten laten.

Ik vind dat wij als afgevaardigden in dit Parlement niet elke keer als een groot bedrijf sluit of afslankt opnieuw een vergelijkbaar debat moeten voeren om onze betrokkenheid te tonen – ook al is die betrokkenheid er uiteraard – en om te laten zien dat wij in elk individueel geval actie ondernemen, vooral als het gaat om grote ondernemingen. Volgens mij zijn die steeds terugkerende debatten niet echt nuttig. Het gaat er immers niet om dat wij thuis de krantenkoppen halen.

Wat wij wel en veel meer zouden moeten doen, is het scheppen van een regelgevingsklimaat waarin ondernemerschap de ruimte krijgt om te gedijen, zodat er meer banen gecreëerd kunnen worden en dat, als de ene werkgever zijn deuren moet sluiten, er andere werkgevers worden aangemoedigd ergens anders weer deuren te openen.

Ik ben ook van mening dat de beste basis voor gegarandeerd werk de verschillende vaardigheden zijn die mensen kunnen ontwikkelen. Daaraan moeten wij dan ook prioriteit geven. Wij moeten ervoor zorgen dat als het over investeringen gaat, bedrijven onderkennen dat het investeren in mensen de beste investering is die zij kunnen doen. Ook voor alle lidstaten geldt dat het investeren in mensen de belangrijkste investering is. Als wij dit goed aanpakken, zijn wij een heel eind op de goede weg om de uitdagingen het hoofd te bieden die het structurele veranderingsproces met zich meebrengt.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson (PSE). (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij in mijn bijdrage concentreren op de voornaamste aspecten van de herstructurering. Ik wil echter wel even zeggen dat ik de Portugese arbeiders steun in hun inspanningen om hun werkgelegenheid te behouden en te ontwikkelen. Ik weet ook uit ervaring dat, zoals de heer Schulz al vermeldde, GM niet altijd een goede sociale dialoog heeft gevoerd, bijvoorbeeld in de zaak tussen de Duitse en de Zweedse fabriek, waar men de arbeiders in de verschillende landen tegen elkaar uitspeelde. Dat is een manier van doen waarvan ik niet houd.

Ik ben het ermee eens dat herstructurering niets nieuws is. We hebben altijd met herstructurering te maken gehad. In de stad waar ik vandaan kom was er ooit een rubberfabriek die nu niet meer bestaat. Bijna iedereen werkte daar vroeger. Ook in de toekomst zullen er herstructureringen plaatsvinden. In bepaalde gevallen worden de herstructureringen slecht geregeld. Daardoor gaan er banen verloren en worden bepaalde regio’s zwaar getroffen. Er zijn echter ook goede voorbeelden van herstructureringen, waarbij nieuwe werkgelegenheid is geschapen en waarbij regio’s hebben kunnen overleven en zelfs een ontwikkeling met meer werkgelegenheid voor de lange termijn hebben meegemaakt. Wat is het geheim hierachter? Wel, een paar dingen spelen een belangrijke rol: langetermijnbeleid, betrokkenheid en sociale verantwoordelijkheid.

Allereerst het langetermijnbeleid. Ik geef niet veel voor ondernemingen die zelf geen beleid hebben om zich op de lange termijn zo te ontwikkelen dat ze de wereldwijde concurrentie aankunnen en alleen op korte termijn subsidies opstrijken alvorens de betreffende regio te verlaten. Bovendien moet men zich betrokken voelen bij het belangrijkste wat men in de ondernemingen heeft, namelijk de werknemers. De werknemers zijn de belangrijkste hulpbron en moeten niet alleen worden geïnformeerd en bijeengeroepen als er veranderingen plaatsvinden. Ze moeten deel uitmaken van het herstructureringsproces, eraan deel kunnen nemen en er invloed op kunnen uitoefenen. Dan hoeven ze niet de straat op te gaan om te demonstreren. Dan kan men voor nieuwe banen zorgen. Het gaat er ook om dat de ondernemingen al in een vroege fase hun sociale verantwoordelijkheid tonen, dat ze hun werknemers opleiden zodat die de toekomstige uitdagingen voor de lange termijn en voor de regio’s aankunnen, want het zijn vaak ondernemingen die een grote rol spelen in regio’s waar men sociale verantwoordelijkheid moet tonen.

Wat de auto-industrie betreft, die is steeds meer onderhevig aan globalisering en omvat steeds minder ondernemingen. In die sector is herstructurering nodig. Op Europees niveau kunnen we het een en ander doen. We kunnen de positie van de ondernemingsraden versterken, zoals de heer Jonckheer zei, en de richtlijnen betreffende die ondernemingsraden. We kunnen meer doen aan informatie en raadpleging. Ik geloof dat er kaderovereenkomsten nodig zijn tussen branches en vakbonden op Europees niveau om de toekomstige veranderingen te kunnen aanpakken. Dat wordt steeds belangrijker. We moeten leven met herstructureringen, maar die kunnen succesvol zijn als de werknemers erbij worden betrokken en als ondernemingen hun sociale verantwoordelijkheid tonen.

(Applaus vanuit verschillende banken)

 
  
MPphoto
 
 

  Roberto Musacchio (GUE/NGL). (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is goed eraan te herinneren dat wij hier spreken over mensen van vlees en bloed, mensen die naar ons luisteren en dus concrete antwoorden eisen.

Een jaar geleden heb ik in dit Parlement het woord gevoerd over de staalindustrie en over Terni, een Italiaanse stad waar het levensonderhoud van de bevolking bedreigd werd door het optreden van een multinational. De uitspraken van dit Parlement kwamen toen heel gelegen. Vandaag moet ik het weer hebben over een fabriek, Eaton in de regio Piemonte. Ook hier staan de banen van mensen op de tocht door het gedrag van een multinational. Ik wil het eveneens hebben over Getronics, en anderen hebben Opel genoemd, zoals we hebben kunnen horen.

In al die gevallen moeten en kunnen wij, net zoals in het geval van Terni, een helpende hand bieden. Wij moeten ook tussenbeide komen om ervoor te zorgen dat dit alles niet nog een keer voorkomt. Het mag niet meer gebeuren dat multinationals, die overigens winst maken en zelfs overheidsgeld, inclusief Europees geld, ontvangen, Europa gebruiken door het ene land tegen het andere, de ene werknemer tegen de andere, op te zetten.

Wij moeten het besluit nemen om met concrete regels de strijd aan te binden tegen dumping en bedrijfsverplaatsingen: die hebben namelijk niets te maken met concurrentie en de vrije markt, maar vormen juist een bedreiging voor de sociale cohesie, waarbij torenhoge kosten op ons worden afgeschoven.

Vandaar dat er concrete antwoorden nodig zijn. Eén van die antwoorden is om de Europese ondernemingsraden echt te versterken. Als de werknemers en vakbonden meer bevoegdheden krijgen, krijgen wij ook meer inzicht in het soort ontwikkeling dat Europa nodig heeft.

Sommigen geloven dat deze speculatieve markt wel te vertrouwen is en dat het saldo op het vlak van de werkgelegenheid uiteindelijk wellicht positief zal zijn. Maar dat is niet zo. Ik denk dat de politiek zich moet buigen over wat er in dit Europa geproduceerd moet worden. Wij moeten dus ook op dit terrein actie ondernemen.

Volgens mij moeten de voorstanders van de integratie van Europa beseffen dat er geen verdeeldheid mag zijn tussen de Europese werknemers maar dat er sprake moet zijn van eenheid: dat is een onontbeerlijke vereiste om een verenigd Europa op te bouwen. Dit Parlement moet zich dus niet inzetten voor dumping, maar voor de opwaartse harmonisatie van regels en rechten.

 
  
MPphoto
 
 

  Malcolm Harbour (PPE-DE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is geen toeval dat zowel de heer Bushill-Matthews als ikzelf het woord hebben gevraagd in dit debat. Wij komen namelijk allebei uit de regio West-Midlands in het Verenigd Koninkrijk, een regio die historisch gezien altijd erg afhankelijk is geweest van de auto-industrie, een sector die inmiddels veel reorganisaties en bedrijfssluitingen heeft meegemaakt.

Ik heb onlangs een school in Coventry bezocht, waar ik de kinderen het volgende vertelde: "Jullie weten allemaal waar de videotheek en de supermarkt zijn. In de jaren tachtig van de vorige eeuw stond daar een autofabriek waar 20 000 mensen werkten".

Dat is eigenlijk niets nieuws, maar wij doen vreemd genoeg wel elke keer weer alsof het om iets nieuws gaat. Investeringen creëren werkgelegenheid en zorgen voor de oplossing voor de problemen waarnaar veel collega’s aan deze kant al hebben verwezen: investeringen in nieuwe auto’s, investeringen in nieuwe fabrieken, investeringen in robots die de productiekosten verlagen en tot slot investeringen in kwaliteit. Dan wil de heer Schulz waarschijnlijk weten waar die investeringen vandaan moeten komen. Dat kan ik hem vertellen. Die komen uit de winsten. De auto-industrie heeft geen tekort aan gebroken harten, maar heeft wel een tekort aan winsten om in nieuwe producten te investeren. Dat is namelijk wat succesvolle bedrijven doen.

Ik heb tijdens mijn dertig jaar in de auto-industrie ook nog in andere fabrieken gewerkt, zoals in Oxford in een fabriek die deel uitmaakte van de toenmalige British Motor Corporation. Daar is nu een van de meest succesvolle autofabrieken van Engeland gevestigd waar ze nu ze de Mini maken. Die Mini’s kom je nu overal tegen, tot in Amerika aan toe. De eigenaar van die fabriek, het Duitse BMW, investeert 250 miljoen pond om daar een nieuwe auto te produceren en wij zijn BMW daar dankbaar voor. Hierdoor komen er namelijk duizend nieuwe banen bij. Een auto die namelijk eerst in Brazilië werd gemaakt, wordt straks in mijn kiesdistrict in Birmingham geproduceerd.

Tegen mijn Portugese vrienden – waarvan er veel dadelijk ook over deze kwestie het woord zullen voeren – zou ik het volgende willen zeggen: aarzel niet en kom met ons praten, want wij hebben die problemen al eerder meegemaakt. Een van de meest trieste dagen van mijn leven was de dag dat ik een bezoek bracht aan de autofabriek in Longbridge voor een gesprek met de curator aangezien de fabriek failliet was gegaan. In ben daar in 1967 met werken begonnen; toentertijd waren er 25 000 werknemers, nu liep ik een lege fabriekshal binnen.

Dat is de realiteit van het industriële leven en zo is het al een hele tijd. De cruciale vraag is hoe wij hiermee omgaan. Wij hebben betere banen nodig, wij hebben volledige werkgelegenheid en bijscholing nodig en wij moeten mensen die hun baan zijn kwijtgeraakt, helpen om weer nieuw werk te vinden. Als banen niet gered kunnen worden, hebben wij in ieder geval wel het juiste antwoord paraat. Wij zijn actief geweest in Longbridge, waar 5 000 mensen moesten afvloeien. Wij zijn op dit moment bezig bij Peugeot en bij andere bedrijven. Praat dus eens met ons over de praktische dingen die wij ondernemen in plaats van in dit Parlement alleen maar te klagen over alle problemen. Die problemen zijn voor ons dagelijkse kost. Wij hebben geen behoefte aan een debat zoals dit. Wij moeten in een positieve sfeer nadenken over een oplossing voor die problemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean Louis Cottigny (PSE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik ben geneigd de woorden van de heer Harbour te herhalen. Hij heeft ontslagen en herstructureringen meegemaakt; zelf ben ik drie keer ontslagen vanwege economische redenen en herstructureringen in de regio Nord-Pas-de-Calais, in Frankrijk. De Sociaal-democraten zijn voorstander van een beleid dat het bedrijfsleven in staat stelt banen te scheppen, te moderniseren en de economische ontwikkeling te bevorderen. Maar als zij het hebben over economische ontwikkeling, bedoelen de Sociaal-democraten ook sociale ondersteuning, om rijkdom te creëren, maar ook om die te herverdelen. Europa moet zijn Europees sociaal model laten zien.

Daaraan hebben wij gezamenlijk gewerkt, en daarvoor hebben wij met een meerderheid van ruim 80 procent een verslag aangenomen over herstructureringen en werkgelegenheid, waarin wij zeggen dat er zeker ondersteunende maatregelen nodig zijn, maar ook dat we Europa duidelijk moeten maken wat we zijn en wat we doen. Wij hebben er met een zeer grote meerderheid vóór gestemd om te zeggen dat als Europa economische hulp en overheidsgeld verstrekt, en als het op een bepaald moment duidelijk wordt dat er sprake is van “subsidietoerisme”, dat het verstrekte geld dan moet worden terugbetaald. General Motors is een voorbeeld dat zich op dit moment aan ons opdringt, aangezien daar vorig jaar meer dan 500 000 werknemers zijn getroffen door herstructureringen. Wij klagen niet, maar vinden wel dat iedereen respect verdient, en met name werknemers.

De herstructureringen zijn nodig voor het behoud van de concurrentiepositie van ons bedrijfsleven. De gevolgen ervan zijn er echter niet minder om. Nu, in het geval van General Motors, verwachten de Europese burgers een krachtig antwoord van de Unie, net zoals bij talrijke andere gevallen van herstructureringen. De heer Barroso heeft ons dit antwoord gegeven door het nieuwe Finse voorzitterschap te verzoeken het Europa van resultaten te belichamen. Welnu, het Europa van resultaten begint hier, in deze vergaderzaal, met een krachtig signaal naar de werknemers die op dit moment in nood verkeren. Ondersteunende maatregelen op het gebied van opleiding en bijstand zijn zeker nodig, maar we moeten ons ook nu al afvragen hoe het verstrekte overheidsgeld moet worden terugbetaald.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Helmuth Markov (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, bedrijfssluitingen zoals deze in Portugal zijn geen uitzondering. In 2005 zijn in de Europese Unie meer dan een half miljoen banen verloren gegaan door herstructureringen.

Beursgenoteerde ondernemingen boeken – ongeacht in welk land zij zijn gevestigd – de hoogste winsten sinds mensenheugenis. Omzetten exploderen en banen worden bij bosjes geschrapt. De afgelopen drie jaar is de productiviteit van de in de Duitse aandelenindex DAX opgenomen ondernemingen toegenomen met gemiddeld 6,5 procent. Dat betekent toch dat ze kunnen concurreren! Wanneer wij bespreken wat we moeten doen, moeten we onszelf de vraag stellen of de basis waarop wij steun geven wel de juiste is.

Ik wil u enkele voorstellen doen, waarvan de meeste tot nu toe geen aandacht hebben gekregen. Kunnen we er niet van uitgaan dat steun in de eerste plaats wordt verleend voor innovatieve producten en processen, voor nieuw onderzoek en ontwikkeling, en minder voor fabrieken en apparatuur? Ik denk dat we met deze indeling de steunverlening kunnen beperken.

Mijn tweede vraag luidt als volgt: heeft het zin om de terugvordering te beperken tot vijf jaar? De afschrijvingsperiode voor apparatuur bedraagt meestal tien à vijftien jaar. De ondernemingen zouden logischerwijze moeten blijven terugbetalen totdat de uitgaven zijn afgeschreven.

Ten derde, moeten we er bij de beoordeling of er wel of geen steun gegeven moet worden, niet op staan en controleren dat internationaal opererende ondernemingen zich op al hun locaties houden aan de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie, van de Internationale Arbeidsorganisatie en aan de geldende emissienormen? Ondernemingen die dat niet doen, komen gewoon niet in aanmerking voor steun.

Ten vierde, is het verstandig om steun te verlenen aan ondernemingen die niet gebonden zijn aan een CAO en waarop vakbonden geen invloed hebben? Dan betaalt de Europese belastingbetaler namelijk dubbel. Wij financieren het onderzoek en de ontwikkeling van de ondernemingen en hun uitgaven voor apparatuur, vervolgens ontslaan ze hun arbeidskrachten en de Europese belastingbetaler wordt geacht dan ook nog eens mee te betalen aan de werkloosheidsuitkeringen. Dat is toch een slechte economische oplossing!

Een laatste punt: wanneer we een echt structuur- en regionaal beleid willen voeren, moeten we een veel sterkere koppeling leggen tussen de behoefte aan steun van ondernemingen en de positieve gevolgen van die steun voor de regio.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE).(PT) General Motors zet duizenden Europese werknemers op straat. Het afgelopen jaar gingen in Duitsland 9 000 banen verloren. Eerder dit jaar is aangekondigd dat er in Groot-Brittannië 900 banen zullen verdwijnen en nu horen we dat de fabriek in Azambuja, in Portugal – een fabriek die al tientallen jaren bestaat en waar 1 200 mensen werken – de poorten zal sluiten.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de vertegenwoordigers van de werknemers van de fabriek in Azambuja te begroeten en onze solidariteit te betuigen. Als we spreken over duizenden werklozen, hebben we het niet alleen over grote aantallen; het gaat hier niet alleen over statistische gegevens of percentages – het zijn menselijke drama's waarbij hele gezinnen betrokken zijn. Ik vind het dan ook een schande dat een aantal afgevaardigden zich daar zo ongevoelig voor heeft getoond.

De sluiting van de fabriek in Azambuja gaat ons allemaal aan, omdat dit een aankondiging kan zijn van de ontmanteling van andere fabrieken van General Motors in de Europese Unie. Die fabrieken zullen vervolgens naar het oosten verhuizen, naar Rusland of naar Azië. Daarom is het een goede zaak dat we dit debat voeren. Heel goed is ook dat de heer Schulz het initiatief heeft genomen om dit onderwerp op de agenda te plaatsen. We kunnen zo een aantal antwoorden proberen te krijgen.

Om te beginnen: hoe kunnen we verhinderen dat de fabriek in Azambuja gesloten wordt? Dit debat moet er ook toe bijdragen dat multinationals begrijpen dat het hier niet om wegwerpartikelen gaat. Ze kunnen niet in één lidstaat profiteren van financiële prikkels, zoals communautaire financiering en belastingvoordelen, om vervolgens naar een andere te vertrekken om ook daar weer te proberen allerhande steun en privileges te verwerven. Het sluiten van fabrieken mag niet de normale gang van zaken zijn. Het is vermijdbaar en wij en de Commissie moeten er dan ook alles aan doen om ervoor te zorgen dat dit niet steeds weer gebeurt. We zullen er ook voor moeten zorgen dat het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering wordt geactiveerd als de ontwikkeling de verkeerde kant opgaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Pier Antonio Panzeri (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de vragen die gesteld zijn in de mededeling van de commissaris zijn erg belangrijk. In het licht van de veranderingen die hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden binnen de nationale en Europese industrie, ondervindt Europa problemen bij het beheer van industriële herstructureringsprocessen, die buitengewoon grote gevolgen hebben voor de werknemers en voor de diverse regio's.

De heer Harbour vroeg zich zojuist af wat het onderwerp van de toekomst zal zijn. Mijn antwoord hierop luidt als volgt: "Het onderwerp van de toekomst is de manier waarop we deze processen kunnen beheren". Er zijn momenteel veel gevallen te noemen waarin zich problemen voordoen, problemen die gevangen kunnen worden onder de noemer bedrijfsverplaatsingen, niet-naleving van collectieve arbeidsovereenkomsten en het verlies van banen.

Deze voorbeelden variëren van het geval in verband met General Motors tot alle gevallen in het midden- en kleinbedrijf tot aan hetgeen momenteel bijvoorbeeld in de Eaton-fabriek in Piemonte plaatsvindt, waar het herstructureringsproces en de niet-naleving van collectieve arbeidsovereenkomsten een serieuze bedreiging vormen voor banen. Om hiermee om te kunnen gaan, moeten we een krachtig, pan Europees standpunt innemen met betrekking tot een doeltreffend beheer van deze processen. Hierdoor zal tevens de samenhang met de Lissabon-doelstellingen worden bevorderd en ook met de sociale dialoog, die als een van de belangrijkste pijlers van deze strategie wordt beschouwd.

Daarom roep ik op om een gemeenschappelijk standpunt in te nemen teneinde kracht en inhoud te geven aan de activiteiten van de Europese instellingen, om te beginnen met het Parlement, op dit gebied.

Ik wil graag een laatste aspect onder de aandacht brengen: het lijkt momenteel volstrekt duidelijk dat de herstructurering een herziening van de beschikbare communautaire middelen vereist. Ik geef hiervan slechts één voorbeeld – en ik verneem graag de mening van de Commissie over deze kwestie. Als we deze processen echt goed willen beheren, kunnen we niet om de versterking en de hervorming van de Europese ondernemingsraden heen. We moeten de richtlijn herzien als we op dit terrein aan de nieuwe eisen willen voldoen.

Ik hoop dat het voltallige Parlement en de Commissie hierover een gemeenschappelijk standpunt kunnen aannemen.

 
  
  

VOORZITTER: GÉRARD ONESTA
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Joel Hasse Ferreira (PSE), schriftelijk.(PT) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, de toestand in Azambuja is zorgwekkend. Duizenden werknemers – een aantal van hen is hier vandaag aanwezig – lopen het gevaar hun baan te verliezen. Het gaat overigens niet alleen om de werknemers van General Motors zelf. Bij de toeleveringsbedrijven werken ook duizenden mensen, en al deze mensen hebben gezinnen in Azambuja en de omliggende gemeenten.

Ik heb onlangs een ontmoeting gehad met het Portugese werknemerscomité, de burgermeester en mijn collega-afgevaardigde mevrouw Madeira. Waar het nu om gaat is dat deze kwestie voor heel Europa van betekenis is. We weten dat General Motors strategische moeilijkheden ondervindt en dat het Renault-Nissan heeft gevraagd om bij het management te helpen. Dat betekent echter niet dat de onderneming geen verantwoordelijkheden heeft.

In de resolutie die we hebben ingediend wijzen we General Motors op haar Europese verantwoordelijkheden, en we verwijzen daarbij expliciet naar wat er in Azambuja gebeurt. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bij strategische veranderingen en herstructureringen van bedrijven mag niet vergeten worden dat werknemers mensen zijn en niet slechts productiefactoren. Als we echt een goed functionerend Europees sociaal model willen, dan moet de EU een duidelijke strategie ontwikkelen en een geschiktere manier vinden om met dit soort problemen om te gaan. De resolutie die we hebben ingediend is een stap in die richting.

 
  
MPphoto
 
 

  Jamila Madeira (PSE).(PT) De situatie waarnaar de voorgaande sprekers hebben verwezen – de situatie waarin de werknemers van General Motors in Portugal nu verkeren – is helaas een situatie die zich de afgelopen tijd wel vaker heeft voorgedaan in de Europese Unie. Ook daarnaar is hier reeds verwezen.

Bedrijven ontvangen steun van de EU en van de staat en worden aangemoedigd om in een bepaalde regio of een bepaald land een vestiging op te zetten. En daarna verhuizen ze, zonder zich te houden aan geldende gedragscodes en zonder zich te bekommeren om het lot van de honderden of duizenden werknemers – soms hele gezinnen – die zo, van de ene op de andere dag, hun baan kwijtraken. Het streven om met een minimale inspanning zoveel mogelijk winst te maken of een verwijzing naar de mondialisering mogen niet als excuus dienen voor de economische en sociale tragedie die hieruit voortvloeien voor de zwakste schakels in de bedrijfsketen.

Mijnheer de Voorzitter, het Fonds voor aanpassing aan de globalisering dat bij de vorige Europese Raad is goedgekeurd volstaat niet om een antwoord te formuleren op al de gevallen die zich in Europa kunnen voordoen. Het gaat hier om een internationaal fonds dat speciaal is opgezet voor een aantal landen wanneer daar als gevolg van de ontwikkelingen in de wereldhandel een betrekkelijk gering aantal banen verloren gaat. We moeten meer doen. De EU moet duidelijk vastleggen hoe ondernemingen die in Europa goederen willen produceren om deze producten op een markt met 455 miljoen consumenten te verkopen zich behoren te gedragen. Als wij de wereld tot voorbeeld willen dienen, zullen we er allereerst op moeten aandringen dat het Europees sociaal model en de mensenrechten gerespecteerd worden. We zullen dus anders moeten optreden.

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil nog twee korte opmerkingen maken. Wat betreft het geval dat in de bijdragen aan dit debat een grote rol heeft gespeeld, Azambuja, is het verwijt dat de onderneming enorme winst maakt over de ruggen van de werknemers en van de Europese belastingbetaler, nogal moeilijk hard te maken. De tijd waarin General Motors winst boekte is namelijk allang voorbij, zowel in Europa als elders op de wereld. Als ik mij niet vergis, bedroeg het laatste verlies over één jaar 10 miljard dollar, en dat is niet niks. We moeten dit geval daarom ietwat anders beoordelen dan de gevallen waarop de heer Schulz bijvoorbeeld doelde toen hij sprak over bepaalde vormen van modern kapitalisme, die in sociaal opzicht inderdaad schadelijke effecten hebben, wat geen weldenkend mens zal ontkennen.

Ten tweede is dit Parlement het er duidelijk over eens dat structurele aanpassingen onvermijdelijk zijn, en we zijn het er daarnaast over eens dat we die niet zonder meer moeten accepteren zoals regen of zonneschijn, maar dat we in het geval van structurele aanpassingen iets kunnen doen — en zelfs iets moeten doen, omdat het gaat om het welzijn van de mensen. Het belangrijkste wat modern economisch beleid tegenwoordig kan doen, is structurele aanpassingen op dusdanige wijze invullen dat mensen er niet de dupe van worden. Dat is dan ook exact het doel van ons beleid.

Er zijn enkele zeer interessante voorstellen gedaan. Ik wil er in ieder geval een ter harte nemen en uitdrukkelijk onderstrepen dat ook ik rotsvast ervan overtuigd ben dat de versterking van werknemersrechten in Europa ertoe zal leiden dat structurele aanpassingen gunstiger ingevuld kunnen worden.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Tot besluit van het debat zijn vijf ontwerpresoluties(1) ingediend, overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt donderdag om 12.00 uur plaats.

 
  

(1) Zie notulen.

Juridische mededeling - Privacybeleid