Richard Corbett (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de procedure niet ophouden maar ik heb samen met anderen een tekst voor een schriftelijke verklaring ingediend betreffende het feit dat het Bureau van dit Parlement was teruggekomen op zijn besluit om een totaal rookverbod in het voeren in het Europees Parlement.
De diensten – en de Voorzitter nu – hebben mij laten weten dat een schriftelijke verklaring over een interne aangelegenheid van het Parlement niet volgens de regels is. In het Reglement staat echter zeer duidelijk dat een schriftelijke verklaring betrekking mag hebben op iedere kwestie die onder de verantwoordelijkheden van de Europese Unie valt, wat in dit geval duidelijk zo is. Zou ik daarom via u mogen vragen of de Voorzitter de commissie die verantwoordelijk is voor de interpretatie van de regels, namelijk de Commissie Constitutionele zaken (AFCO), wilt verzoeken om een interpretatie van de regels op dit punt?
De Voorzitter. Goed, we zullen op die manier verdergaan, mijnheer Corbett. Naar elke aanbeveling die u doet met betrekking tot het Reglement moet zeer zorgvuldig worden geluisterd! We zullen dan ook verdergaan op de door u omschreven wijze.
2. Ingekomen stukken: zie notulen
3. Kredietoverschrijvingen: zie notulen
4. Betrekkingen tussen de Europese Unie en Zwitserland (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Zwitserland.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zal een verklaring van de Commissie voorlezen over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Zwitserland, en ofschoon u en ik dezelfde moedertaal hebben, zal ik deze verklaring in het Engels afleggen.
(EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is verheugd dat deze kwestie op de agenda is gezet, aangezien het nu al meer dan twee jaar geleden is dat we voor het laatst over Zwitserland hebben gesproken. Dat was in 2004 in verband met de totstandkoming van tien nieuwe bilaterale overeenkomsten. Ik wil daarom beginnen met een algemene opmerking.
De bilaterale en multilaterale betrekkingen tussen de EU en Zwitserland zijn heel goed. Zwitserland is op veel gebieden een zeer gewaardeerde partner van de EU. Onze bilaterale betrekkingen zijn gebaseerd op een solide basis van ongeveer 20 belangrijke en 100 kleinere, sectorspecifieke overeenkomsten. Deze overeenkomsten gaan van de vrije handel in goederen en de vrije beweging van personen tot de Zwitserse deelname aan ons onderzoek en samenwerking in het kader van Schengen. Mogelijke meningsverschillen zouden geen buitensporige invloed moeten hebben op onze betrekkingen.
In februari heeft de Commissie een staatssteunbesluit genomen inzake de belastingvoordelen die Zwitserse kantons toekennen aan sommige bedrijven, met name aan holdings. Dit besluit heeft veel media-aandacht gekregen in Zwitserland en is door sommigen tot een groot conflict opgeblazen.
Juridisch gezien bestaat er bij de Commissie geen twijfel over dat de kantonnale belastingsystemen als subsidies kunnen worden aangemerkt, aangezien deze belastingsystemen oneerlijke belastingvoordelen bieden aan in Zwitserland gevestigde bedrijven voor winsten die ze in EU-landen behalen. Inkomen dat in Zwitserland is gegenereerd wordt hoger belast dan winst die in de EU is gemaakt. Deze ongelijke behandeling vormt de kern van het staatssteunprobleem. De desbetreffende regels kunnen de concurrentie verstoren en invloed hebben op de handel tussen Zwitserland en de EU. Er wordt derhalve voldaan aan alle criteria uit de bepaling van artikel 23 van de overeenkomst uit 1972 waarin dergelijke staatssteun niet verenigbaar wordt genoemd met de juiste uitvoering van de overeenkomst.
Politiek gezien lijkt het ook moeilijk te accepteren dat een buurland dat geprivilegieerde toegang tot onze interne markt heeft en aan een groot aantal van onze programma’s en andere activiteiten deelneemt, dergelijke belastingvoordelen biedt. De bedrijven die hier hun voordeel mee doen zijn vaak speciaal opgezet om te ontkomen aan de belastingheffing op winsten in onze lidstaten. Ik zou er graag op willen wijzen dat dergelijke belastingsystemen overeenkomstig de staatssteunregels uit het EG-Verdrag binnen de EU niet zijn toegestaan. In het verleden heeft de Commissie besluiten genomen tegen dergelijke systemen. Wij zijn niet tegen concurrentie – die vindt ook plaats tussen de lidstaten – maar het moet wel eerlijke concurrentie zijn.
De Commissie wil een oplossing zoeken die voor beide zijden acceptabel is. Wij hebben de Raad daarom in februari ook verzocht om een mandaat om over deze kwestie onderhandelingen met Zwitserlandte starten . Lidstaten steunen de Commissie hierin en op dit moment wordt in de Raad gewerkt aan zo’n mandaat. Ik reken ook zeer op de steun van het Parlement in deze zaak. Wij gaan ervan uit dat wij een oplossing zullen vinden voor dit probleem, zoals wij in het verleden ook altijd oplossingen hebben gevonden voor problemen in onze betrekkingen met Zwitserland.
Verder wil ik graag wijzen op een andere belangrijke zaak, namelijk dat de Commissie verwacht dat Zwitserland snel bereid zal zijn om onderhandelingen te beginnen over de toevoeging van Bulgarije en Roemenië aan de Overeenkomst inzake de vrije beweging van personen. Het zou om juridische, institutionele en politieke redenen onaanvaardbaar zijn als Zwitserland de burgers van twee lidstaten zou uitsluiten van deze belangrijke overeenkomst.
Bulgarije en Roemenië zouden ook een financiële bijdrage van Zwitserland moeten krijgen voor de vermindering van economische en sociale ongelijkheid, op dezelfde basis als de tien andere nieuwe lidstaten die krijgen.
Gezien het Zwitserse standpunt inzake EU-toetreding en de Europese Economische Ruimte, is er momenteel geen alternatief voor de verdere versterking van de bilaterale betrekkingen. Met dat in het achterhoofd is de Commissie bereid om te kijken naar het Zwitserse voorstel voor onderhandelingen over een algemene raamovereenkomst, op voorwaarde dat die een toegevoegde waarde heeft voor onze betrekkingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de herziening van de bestaande verdragen overeenkomstig de ontwikkelingen van het communautair acquis.
Andreas Schwab, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, ik ben blij met de uitspraken die de commissaris vandaag gedaan heeft. Ik denk dat het merendeel ervan ook op de instemming van mijn fractie kan rekenen. De betrekkingen tussen de Europese Unie en Zwitserland zijn van oudsher bijzonder, zoals blijkt uit de verschillende overeenkomsten, die door commissaris Almunia genoemd zijn.
Het partnerschap met Zwitserland wordt gekenmerkt door een bijzonder nauwe samenwerking, al is die dan ook nog niet uitgemond in toetreding van Zwitserland tot de Europese Unie. Maar Zwitserland is een uiterst belangrijke handelspartner en het land is ook een vriend en een goede buur. Mij komt dat bijzonder gelegen, omdat mijn kiesdistrict pal aan de grens met Zwitserland ligt. Daarom zou ik een beroep op alle betrokkenen aan beide zijden willen doen om deze goede nabuurschapsbetrekkingen niet door halsstarrigheid en onredelijke eisen op het spel te zetten.
Over het belastinggeschil hebben we het al gehad, maar het thema Zwitserland leent zich ongetwijfeld ook voor een brede discussie in het Parlement. Maar goed, blijkens de woorden van commissaris Almunia hebben we het vandaag kennelijk over belastingpraktijken. Daarover zou ik willen zeggen dat wij, anders dan bijvoorbeeld de collega’s uit Groot-Brittannië en in weerwil van een andersluidende voorstelling van zaken uit Zwitserland, van mening zijn dat bij deze kwestie de nationale soevereiniteit in belastingaangelegenheden niet in het geding is. Doel is veeleer om te verhinderen dat ondernemingen die op de interne markt opereren en gebruik kunnen maken van de voordelen van die markt, ten onrechte subsidie krijgen. Het gaat om het principe van de gelijke behandeling en om de afschaffing van verkapte subsidies. Wat dat betreft heeft de Commissie gelijk als zij op dit punt bijstellingen van Zwitserland verlangt, ook al was het misschien beter geweest om met onderhandelingen te beginnen in plaats van een procedure. De mededeling dat het hier om een kantonnale aangelegenheid gaat, snijdt volgens mij geen hout en doet ook niet terzake, omdat het hier om verkapte subsidies gaat, die moeten worden afgeschaft.
De EU moet van haar kant duidelijk maken dat zij de soevereiniteit van Zwitserland in belastingaangelegenheden vanzelfsprekend respecteert, maar dat de basisprincipes van de EU, waarvan ook Zwitserse ondernemers profiteren, voor alle deelnemers aan de interne markt horen te gelden.
Tot slot zou ik erop willen wijzen dat we in het belang van de Europese ondernemingen, maar ook van de burgers, een oplossing moeten vinden voor dit probleem, een oplossing waar beide partijen aan bijdragen. Dat vraag ik van de Commissie en dat vraag ik ook van onze Zwitserse buren.
Pervenche Berès , namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, ik ben blij met uw verklaring, want u hebt nota genomen van wat wij al enige tijd zeggen, namelijk dat de praktijk die zich heeft ontwikkeld in een aantal Zwitserse kantons – met name Zoug, Vaud en Schwyz – indruist tegen de overeenkomst van 1972 betreffende vormen van staatssteun die in tegenspraak zijn met de regels voor eerlijke concurrentie en die de handel tussen de Europese Unie en Zwitserland parten spelen. Feit is dat Zwitserland, als vriend van de Europese Unie onder dezelfde voorwaarden toegang heeft tot de interne markt van de Europese Unie als elke lidstaat. Je kunt niet van twee walletjes eten – de interne markt enerzijds en uitzonderingen voor sommige Zwitserse kantons anderzijds.
Het gaat er hier niet om te verwijzen naar deze of gene beroemdheid, maar wel naar aanzienlijke bedragen die gemoeid zijn met de handel en wandel van bepaalde rechtspersonen. Zodra tussen vrienden een probleem wordt vastgesteld, moet dit worden aangepakt. Dat is wat u voorstelt te doen. U kunt daarbij rekenen op de volledige steun van mijn fractie, en ik ben blij dat andere fracties binnen dit Parlement dezelfde benadering voorstaan.
Van Zwitserse zijde wordt ons te verstaan gegeven dat hier sprake zou zijn van inmenging in Zwitserse binnenlandse aangelegenheden. In een internationale handelsomgeving is vrijheid echter niet unilateraal. We moeten rekening houden met de situatie van anderen, en de vrijheid van de één houdt op daar waar die van de ander begint. Ik denk dat we in onze uitstekende betrekkingen met Zwitserland, zoals voorzitter Barroso nogmaals heeft onderstreept toen hij onlangs in Bern was, zo te werk moeten gaan.
Zwitserland heeft bij tijd en wijlen verdeeldheid gezaaid in Europa, en iedereen herinnert zich nog onder welke omstandigheden sommige mensen Zwitserland gebruikten om ons tegen elkaar uit te spelen toen we na de conclusies van Feira de richtlijn inzake de belastingheffing op spaargelden binnen de Unie wilden aannemen. Ik ben blij dat de lidstaten bij de onderhandelingen over het aan de Commissie te verlenen mandaat duidelijk met één stem kunnen spreken, met eerbied voor de Zwitserse soevereiniteit. Dat is naar mijn idee een heel goed teken.
Ter afsluiting wil ik wijzen op iets dat voor de hand ligt: wanneer we de logica van het Zwitserse belastingstelsel bekijken, is het idee dat belastingheffing rekening moet houden met externe kosten volledig inherent aan het Zwitserse belastingconcept. Met andere woorden: bepaalde Zwitserse praktijken bevestigen dat wanneer productie niet plaatsvindt op Zwitserse bodem, geen belasting hoeft te worden afgedragen over de kosten van infrastructuur of van het tewerkstellen van gekwalificeerde arbeidskrachten. Wij moeten – in ieder geval als het gaat om handel met de Europese Unie – de volgende situatie benadrukken: zoals het in sommige Zwitserse kantons ontwikkelde belastingstelsel zich momenteel verhoudt tot dat van de Europese lidstaten, lopen wij inkomsten mis, aangezien deze productieactiviteiten zich ontwikkelen op ons grondgebied en de belasting over de daarmee gerealiseerde toegevoegde waarde naar Zwitserland wordt gesluisd om deze externe kosten af te wentelen. Ik wens u veel succes bij de onderhandelingen.
Diana Wallis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris graag bedanken voor zijn verklaring.
Wij wilden hier in dit Parlement al lange tijd debatteren over onze betrekkingen met Zwitserland en het Zwitserse succes vieren in drie opeenvolgende referenda over EU-kwesties – referenda die in veel lidstaten met moeite zouden zijn aangenomen. Hoewel Zwitserland geen lidstaat is zijn de Zwitsers goed geïnformeerde Europeanen.
Wij wilden het interessante regeringsverslag over het Europees beleid afgelopen najaar bespreken om te erkennen dat de Zwitsers op dit moment inderdaad hun eigen nationale belangen willen nastreven buiten het lidmaatschap om, maar misschien ook enkele misvattingen rechtzetten over wat op dit punt mogelijk zou zijn. Naar mijn mening komt dat, zoals de commissaris ook al zei, neer op het ontwikkelen van bilaterale akkoorden en misschien een raamovereenkomst die de administratieve last aan beide zijden kan verlichten. Dat wat sommigen van ons misschien ‘lidmaatschap-light’ zullen noemen, behoort echter niet tot de mogelijkheden, en daar spruiten de huidige moeilijkheden over de kantonnale belasting misschien uit voort.
Je bent lid van de Europese Unie of je bent het niet. Zwitserland is geen lid, en beide zijden doen er goed aan om dat in gedachten te houden. Zwitserland heeft de lust van de voordelen van het lidmaatschap niet en het land hoeft daarom ook niet de last van de verplichtingen te dragen. Dat is de moeilijkheid van zo’n atypische variabele configuratie: het zal altijd tot problemen blijven leiden en een bron van ergernis blijven vormen. Die problemen moeten echter welwillend worden opgelost.
Laten we de belastingkwestie eens bekijken. Als de Commissie – zoals ik vermoed – werkelijk van Zwitserland wil dat de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen wordt uitgebreid, laten we het daar dan over hebben. Zelfs bij de lidstaten onderling is dit een vrijwillige code. Ik twijfel er niet aan dat er ook buitenlandse belastingregelingen zijn in een lidstaat dat ik maar al te goed ken en waar niet met een kritische blik naar wordt gekeken. Ik zie nochtans geen Commissieactiviteiten die in die richting wijzen.
Wij moeten een discussie voeren ter bevordering van de relatie tussen de EU en ons naaste geografische buurland in het hart van Europa, een land dat onze op een na grootste exportmarkt is en op veel vlakken een inspiratiebron voor ons vormt wat betreft democratische structuren en internationalisme. Wij zeggen de Zwitsers daarentegen dat hun kantonnale belastingsystemen gelijkstaan aan ‘roof’. Dat is een sterk en onprettig woord. Als het inderdaad om roof zou gaan, dan zou ik een aantal duidelijke zaken verwachten waarin de handel van de Gemeenschap inderdaad schade zou hebben geleden: praktische voorbeelden die kunnen worden genoemd en die aantonen dat er hier inderdaad sprak is van roof. Ik heb er niet één horen noemen. De Commissie verlaat zich daarentegen op het argument dat zij niets hoeft aan te tonen maar enkel moet laten zien dat de systemen dit effect kunnen hebben. Er zijn echter geen concrete voorbeelden, en ik vraag mij af of dat is omdat er bij nader inzien niets over zou blijven van het geforceerde argument dat wordt gebruikt – een argument tegen een niet-lidstaat, gebaseerd op een oud vrijhandelsverdrag, dat in eerste instantie was ontworpen voor de handel in goederen.
Laten we het nog eens op een andere manier bekijken. Misschien vragen de mensen die in Yorkshire op mij hebben gestemd zich af waarom ik zoveel tijd aan Zwitserland besteed. Als mijn regio in Noord-Engeland door de jaren heen echter de fiscale autonomie ten opzichte van Londen zou hebben gehad die de Zwitserse kantons in hun land hebben, dan zouden wij misschien niet zo’n afvoerput zijn geweest voor de structuurfondsen van de EU.
Zwitserland levert met instemming van de bevolking een financiële bijdrage aan ons uitbreidingsproces. Dit is een diepgaande en gecompliceerde relatie die ik door de jaren heen als irritant en frustrerend heb ervaren, maar die geen moment saai is geweest. Er wordt vaak tegen ons gezegd dat we voor een referendum aardig moeten zijn tegen de Zwitsers. Er wordt voortdurend aan ons gevraagd wat we zouden doen als er ‘nee’ zou worden gestemd. Het antwoord is dat de keuze altijd aan het Zwitserse volk is, maar als zij met ons willen samenwerken, dan moeten wij op een respectvolle en juiste manier met hen samenwerken. Ik zou het liefste willen dat er op een dag Zwitserse ministers in de Raad zouden zitten, dat er een Zwitserse commissaris zou zijn en Zwitserse collega’s hier bij ons om deze kwesties te bespreken, en niet dat wij dat op tweede plan doen.
Mario Borghezio, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit debat over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Zwitserse Confederatie is voor ons een uitstekende gelegenheid om ons te bezinnen over hetgeen wij kunnen opsteken van de oude democratische tradities die heersen in de kleine maar historisch zo belangrijke Zwitserse Federale Republiek.
Als het federale belastingstelsel van Zwitserland goed bekend was bij de belastingbetalers van de lidstaten van de Europese Unie, had het vast en zeker een modelfunctie vervuld. Objectief gesproken is het Zwitserse stelsel inderdaad voorbeeldig, vooral omdat het de economische vrijheid waarborgt.
Ik wijs de belastingbetalers van de lidstaten erop dat de Zwitserse wetgeving op belangrijke grondbeginselen stoelt, zoals het beginsel van juridische gelijkheid, het beginsel van economische vrijheid en vooral het beginsel van garantie van eigendom.
Het beginsel van juridische gelijkheid stelt dat de belastingaanslag gebaseerd moet worden op de economische draagkracht. Het beginsel van economische vrijheid stelt dat het innen van sommige belastingen op de handel, die in het kader van het handelsbeleid onhaalbaar zouden zijn, verboden is, omdat het indruist tegen bepaalde grondwetregels. En ten slotte wordt dankzij het belangrijke beginsel van garantie van eigendom, zoals vastgelegd in artikel 26 van de federale grondwet, belastingheffing verboden als deze de aard van een confiscatie heeft. De eigendomsgarantie legt de belastingheffing dus de nodige beperkingen op.
Dat zijn nog eens goede lessen voor de lidstaten – waaronder de Italiaanse staat – die de belastingbetaler op de hielen zitten met hun belastingwetgeving en een hoge belastingdruk; in Italië ligt deze zelfs boven de 40 procent. Wij moeten uit deze grote, historische ervaring de beginselen van economische vrijheid leren die in de Zwitserse grondwet staan. Het is zeker een geluk dat wij, inwoners van de Povlakte, buren zijn van deze vrije Zwitsers!
Laat ons tenslotte ook denken aan het beginsel van vrijheid van geloofsovertuiging. Hiermee wordt verhinderd dat iemand die niet tot een bepaald geloof behoort, belasting moet betalen vanwege de kosten van dat geloof. Ook denken wij aan de belangrijke mogelijkheid dat de mensen via het referendum over de fiscus rechtstreeks te kennen kunnen geven wat zij willen. Het wordt tijd korte metten te maken met de fiscale dictatuur die de belastingbetalers door de overheden wordt opgelegd! Thans moet het volk zeggenschap krijgen over de belastingen!
Andreas Mölzer, namens de ITS-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, toen de Zwitserse burgers, de eedgenoten, in 1992 toetreding tot de Europese Unie weigerden, had waarschijnlijk niemand de ontwikkelingen kunnen voorzien zoals die zich nu aftekenen. Enerzijds profiteren zowel de Europese Unie als Zwitserland van de samenwerking en bilaterale verdragen, bijvoorbeeld op het gebied van de veiligheid en het asielbeleid, anderzijds wordt er aan de onderhandelingstafel flink gebikkeld en zelfs gechanteerd, bijvoorbeeld ten aanzien van de grotere vrijheid in het personenverkeer, het belasten van rente, of zoals nu, in verband met de ondernemingsbelasting, waar men de voor Zwitserland zo belangrijke afwijkende regelingen bij het transitverkeer per spoor als drukmiddel probeert te gebruiken.
Toen Zwitserland lang geleden zijn asielwetgeving aanscherpte, was men van de kant van de Europese Unie niet zuinig met zijn kritiek, terwijl de maatregel alleen maar bedoeld was om een eind te maken aan de 75 procent ten onrechte ingediende asielverzoeken – een doel dat zoals u weet ook is bereikt. Deze koerswijziging van dit traditioneel zo gastvrije land zou onze multiculti-dromers aan het denken moeten zetten en de Unie zou eigenlijk een voorbeeld kunnen nemen aan de Zwitserse asielwet.
Inmiddels is het tijd om samen te zoeken naar oplossingen voor gemeenschappelijke problemen bij de belastingen, maar ook bij migratie en integratie. Maar bovenal kunnen we een voorbeeld nemen aan de directe democratie in Zwitserland, want alleen als de volkeren binnen de EU weer de indruk krijgen dat hun wil serieus genomen wordt, dat ze kunnen meebeslissen, zouden we een uitweg kunnen vinden uit de crisis waar de EU zich momenteel in bevindt.
De strijd rond de Europese grondwet en vervolgens om de uitbreiding van de EU biedt voldoende aanleiding om een voorbeeld aan Zwitserland te nemen.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie heeft veel bilaterale overeenkomsten met Zwitserland. Deze hebben hun vruchten afgeworpen in zowel Zwitserland als in de lidstaten van de Europese Unie. De bilaterale overeenkomsten zouden moeten worden erkend door iedereen die in welvaart wil leven. Er zijn nog meer indicatoren die laten zien waar we gezamenlijk voor staan en naartoe werken. Zo is Zwitserland na de Verenigde Staten de grootste handelspartner van de Europese Unie. 900 000 EU-burgers leven en werken in Zwitserland, terwijl vele anderen regelmatig op en neer reizen naar Zwitserland. De huidige onenigheid tussen de Commissie en de Zwitserse regering is echter verontrustend en moet snel worden aangepakt.
Ik ben me ervan bewust dat de kwestie van dubbele belasting waar de EU en Zwitserland nu mee worden geconfronteerd geen kleine kwestie is, maar ik zou niet graag zien dat er wat dat betreft dreigementen worden geuit in de voorrondes van de onderhandelingen of in latere onderhandelingen. De dubbele belasting is niet gemakkelijk voor investeringen, banen en inkomsten in de Zwitserse kantons die de dubbele standaarden toestaan. De Raad, de Commissie en het Parlement moeten hun uiterste best doen om de belangen van de lidstaten te verdedigen.
Ik wens u het beste bij de onderhandelingen en verheug me op een positief resultaat.
Aloyzas Sakalas (PSE). – (LT) Allereerst wil ik commissaris Almunia bedanken voor de informatie die hij heeft gegeven over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Zwitserland.
Ik zou echter graag willen horen wat de heer Almunia te zeggen heeft over het uiteindelijke politieke doel van deze betrekkingen. Met andere woorden, is de ontwikkeling van nauwere betrekkingen tussen de Europese Unie en Zwitserland gericht op een toekomstig lidmaatschap van Zwitserland van de Europese Unie; en zo ja, wanneer is dat te verwachten en wat moeten Zwitserland en de Europese Unie voor die tijd doen? Als de ontwikkeling van nauwere betrekkingen niet gericht is op het lidmaatschap van Zwitserland, maar op een geprivilegieerd partnerschap voor Zwitserland met de Europese Unie, wat moeten dan de uitgangspunten van een dergelijk partnerschap dan zijn?
Ik geloof niet dat bilaterale akkoorden een definitieve oplossing bieden voor het probleem van de politieke toekomst van Zwitserland; daarom zou ik van de heer Almunia iets willen horen in de zin van een stappenplan, waarin wordt aangegeven waar de Commissie met deze ontwikkeling van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Zwitserland naar toe wil. Uit de informatie die wij nu hebben gekregen, kan ik moeilijk opmaken of de Commissie een dergelijk stappenplan heeft, of dat de tijdelijke akkoorden daarvoor in de plaats komen.
Mijn voorstel zou het volgende zijn: er moet een stappenplan komen voor de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Zwitserland, met als uiteindelijk doel hetzij het lidmaatschap van Zwitserland van de EU, hetzij een geprivilegieerd partnerschap in de zin van het nog goed te keuren Grondwettelijk Verdrag. Om tussen deze twee oplossingen te kunnen kiezen, is het van essentieel belang om te weten wat de Zwitserse bevolking zelf over de toekomst van hun land denkt.
Zolang wij dit politieke probleem niet hebben opgelost, zullen we doorgaan met het sluiten van allerlei overeenkomsten, waarbij beide partijen bij de onderhandelingen proberen voor zichzelf gunstiger voorwaarden te eisen ten koste van de andere partij.
Wanneer ik de bestaande en geplande overenkomsten goed bekijk, vraag ik mij ernstig af of wij niet hogere eisen stellen aan Zwitserland, dat nog niet eens lid is van de Europese Unie, dan aan de lidstaten van de Europese Unie zelf. Naar mijn mening zou het juist andersom moeten zijn.
Ik hoop dat commissaris lAlmunia met zijn reactie op mijn vragen mijn twijfels kan wegnemen.
Mieczyslaw Edmund Janowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, Zwitserland is voor velen een historisch voorbeeld van Europese integratie – het volstaat hier Jean Jacques Rousseau of Johannes von Müller te noemen. Het blijft echter een soort van eiland, een Sonderfall, buiten het territorium van het verenigde Europa, dat dit land aan alle kanten omringt.
Wij herinneren ons dat de Zwitsers er zelf bij het referendum van 1992 met een meerderheid van 53 procent op tegen waren dat hun land zou toetreden tot de Europese Economische Ruimte. Ik wil mij op geen enkele manier inmengen in de interne aangelegenheden van de Confederatie. Ik benadruk de goede samenwerking tussen Zwitserland en de Unie op vrijwel elk gebied en verwacht dat ook belastingaangelegenheden, hoe moeilijk die ook zijn, snel een juiste oplossing vinden. Dit is heel belangrijk voor de transparantie van deze samenwerking.
In het bijzonder wil ik vandaag in naam van de nieuwe lidstaten, waaronder mijn eigen land, waardering uitspreken voor de uitslag van het referendum van 26 november vorig jaar, waarmee het besluit van de Zwitserse Financiële Autoriteit ter hoogte van een miljard frank geaccepteerd werd. Van hun kant hebben die landen zich wijd opengesteld voor de toestroom van Zwitsers investeringskapitaal. In Polen bijvoorbeeld is de import uit Zwitserland in die tijd met 20 procent gestegen, terwijl de export met slechts 15 procent is gestegen. Ik ben ervan overtuigd dat de Zwitserse middelen rationeel benut zullen worden voor innovatieve activiteiten, waaronder wetenschappelijk onderzoek, steun aan kleine en middelgrote ondernemers maar ook aan milieubescherming en regionale ontwikkeling.
Afsluitend voeg ik toe dat Zwitserland bijzondere sympathie geniet in de Europese Unie. Naar mijn gegevens zou 72 procent van de Europeanen de Zwitserse Confederatie heel graag binnen het gemeenschappelijke Europese huis zien. Misschien is het de moeite waard van deze positieve instelling gebruik te maken.
Daniel Hannan (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, waarom doen de Zwitsers het zoveel beter dan wij? Waarom is de Helvetische Confederatie rijker, tevredener, ordelijker en beter bestuurd dan de Europese Unie? Laat me één reden noemen: Zwitserland is gegrondvest op dat wat je het “principe van Jefferson” zou kunnen noemen: de gedachte dat besluiten zo dicht mogelijk bij de betrokken burgers moeten worden genomen. De Europese Unie stoelt daarentegen op het tegenovergestelde principe. In de allereerste regel van het allereerste artikel van het Verdrag van Rome spreken wij ons uit voor een steeds dichtere unie. Terwijl de macht in Zwitserland verspreid is, is de macht in de EU geconcentreerd en een groot deel van de huidige ontevredenheid komt voort uit die ene structurele weeffout: de onbedoelde gevolgen van onze richtlijnen en regels, de onbuigzaamheid van ons beleid, het gevoel dat de regering te ver verwijderd is geraakt van de kiezers en de vastbeslotenheid van onze nationale electoraten om bij iedere gelegenheid ‘nee’ tegen Brussel te stemmen.
Waarom blijven wij de Zwitsers koeioneren en intimideren omdat ze weigeren zich bij ons aan te sluiten? Waarom hebben wij kritiek op hun succes om de kantonale belastingen laag te houden? Waarom moedigen wij een minderheid van Zwitserse parlementariërs aan die EU-lidmaatschap juist zien als een manier om hun kiezers uit de weg te gaan en een uitweg te vinden uit hun systeem van directe democratie? Is het zo dat we onze buren benijden om hun succes of zijn we juist bang dat onze eigen burgers door hun voorbeeld zullen worden aangemoedigd om onafhankelijkheid te eisen voor hun eigen staten?
Ik wil een alternatieve benadering voorstellen. Waarom proberen onze lidstaten niet om kantons van hun confederatie te worden in plaats van dat we trachten om Zwitserland de Unie binnen te slepen? Zo zetten die Zwitsers toch iets recht.
Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in Zwitserland vinden heel veel referenda plaats en dat is een van de redenen, waarom ik van dit zo sympathieke land zelfs geen kanton zou willen zijn. Zwitserland is een rijk land dat het zich kan veroorloven voorlopig geen lid van de Unie te worden . Tegelijkertijd is het een strategische en goede partner van de Europese Unie, en met een goede partner, Mijnheer de Voorzitter, praat men en onderhandelt men, in plaats van procedures in gang te zetten. Ik ben het op dit punt eens met de interventie van mijn collega van de Europese Volkspartij. De Zwitserse kwestie herinnert mij als Poolse afgevaardigde aan de ongelukkige en voorlopig mislukte pogingen van sommige Duitse alsook Franse politici, bijvoorbeeld van de heer Nicolas Sarkozy, om in het kader van de Europese Unie eenheid te brengen in de belastingen. Dit heeft er in mijn land de facto toe geleid dat de belastingen verhoogd werden. Dat zal niet geaccepteerd worden. Het verbaast mij dan ook niet dat de Zwitsers momenteel klagen over inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden. De hele kwestie toont aan dat de Unie zich met zichzelf bezig dient te houden en de eigen economie zo dient te hervormen dat deze werkelijk concurrerend wordt, zonder haar toevlucht te nemen tot procedures, strafmaatregelen en geboden ten opzichte van derde landen of eigen leden.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe om slechts een paar woorden te zeggen.
Allereerst wil ik graag benadrukken dat de Commissie de betrekkingen tussen de EU en Zwitserland als zeer goed beschouwt. Commissaris Ferrero-Waldner heeft op 3 april een ontmoeting gehad met de president van de Helvetische Confederatie. Zij hebben gesproken over deze zeer goede betrekkingen, hetgeen niet uitsluit dat er enkele juridische problemen zijn die vergelijkbaar zijn met problemen die bestaan tussen EU-lidstaten.
Telkens wanneer de Commissie vindt dat de Verdragen of de juridische bepalingen van de Gemeenschap niet volledig worden nageleefd, is het haar verplichting, als hoeder van de Verdragen, om te reageren. Dit is ook het geval bij de kwestie waar we nu over spreken: de belastingbesluiten die in sommige kantons van de Helvetische Confederatie zijn genomen. Het gaat niet om belastingconcurrentie. Het gaat om de handhaving van regels die wij in ons Verdrag met Zwitserland uit 1972 hebben opgesteld. Het gaat niet om belastingconcurrentie maar om staatssteun. De Commissie start vaak dit soort procedures in de lidstaten om ervoor te zorgen dat zij de staatssteunregels naleven, en het is een zeer belangrijke kwestie.
Ik weet niet of u beseft dat er meer dan 20.000 brievenbusfirma’s in Zwitserland zijn gevestigd met als enige doel het ontlopen van belasting in de lidstaten. Wij bespreken deze kwestie al met Zwitserland sinds 2005. Wij hebben geen andere oplossing gevonden dan deze procedure te starten. Wij vragen de Raad om een mandaat om met de Zwitserse autoriteiten te onderhandelen om een oplossing voor dit conflict te zoeken. Ik hoop dat de Raad ons dit mandaat in de komende weken zal geven met steun van een grote meerderheid van de lidstaten. Ik hoop dat deze kwesties, die een fors probleem vormen voor duizenden Europese bedrijven, tijdens de onderhandelingen zullen worden opgelost.
De Voorzitter. Hiermee is dit onderdeel beëindigd.
5. Situatie van vrouwen met een handicap in de Europese Unie (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0075/2007) van Esther Herranz García, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over de situatie van vrouwen met een handicap in de Europese Unie (2006/2277(INI).
Esther Herranz García (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Om te beginnen zou ik de parlementaire diensten willen bedanken voor de samenwerking en de grote vakkundigheid die zij hebben ingebracht in dit hele proces van de opstelling van het onderhavige verslag, een proces dat uitzonderlijk lang geduurd heeft tot het moment van stemming.
Verder zou ik de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid willen bedanken voor het feit dat ze mij gemachtigd heeft dit verslag op te stellen, en de plenaire van het Parlement en de Conferentie van voorzitters omdat zij met het verslag akkoord zijn gegaan.
Ik ben heel blij dat ik dit verslag over de situatie van vrouwen die een handicap hebben of die hun dagelijks leven delen met gehandicapte personen, heb mogen opstellen, vanwege het belang dat deze kwestie niet alleen voor hen allen heeft maar ook voor ons allen als samenleving.
Het onderhavige verslag is het resultaat van vele bijdragen die in de loop van deze tijd zijn geleverd zowel door mijn collega’s van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, als door gehandicaptenorganisaties en door de Commissie zelf, tijdens de vergadering met commissaris Špidla.
Dit verslag is met vrijwel volledige unanimiteit en maar een enkele stemonthouding goedgekeurd in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, en het is duidelijk dat het een evenwichtig verslag is, dat niet alleen een beeld geeft van de situatie van de gehandicapte vrouw maar ook van de buitengewoon belangrijke rol van de vrouwen die verantwoordelijk zijn voor en belast met de verzorging van en de steun aan mensen die onder een of andere handicap te lijden hebben, net zoals het werk van de verenigingen die hierbij betrokken zijn.
In het verslag – waarover we zo meteen zullen stemmen in dit Huis – wordt een belangrijke oproep gedaan: zowel de Europese Commissie als de lidstaten dienen flexibele maatregelen en een stelsel met ondersteunende maatregelen in te voeren en te implementeren die overeenkomen met het heterogene karakter van deze groep, zodat ze kunnen worden toegepast in een aangepast aan elk specifiek geval. Het gaat namelijk om een groep waar stereotiepe beelden niet op hun plaats zijn en waar vrouwen over het algemeen dubbel gediscrimineerd worden. Aan de ene kant omdat ze vrouw zijn – wat in tal van Europese regio’s helaas op zich al een handicap is – en aan de andere kant omdat ze gehandicapt zijn.
We dienen te beschikken over adequate middelen en beleidsvormen, over vernieuwende diensten, met als doel een zo zelfstandig en autonoom mogelijk leven te waarborgen.
Verder zou ik erop willen wijzen hoe belangrijk de ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologieën is, die een essentieel instrument zijn voor de integratie van gehandicapten in de samenleving.
Het is belangrijk de publieke opinie gevoelig te maken, om te beginnen bij jonge kinderen, want het zijn de kinderen die de sleutel van de toekomst in handen hebben.
We moeten de reflectie en het debat blijven stimuleren om ervoor te zorgen dat gelijke kansen voor alle mensen realiteit worden, onafhankelijk van hun geslacht of hun sociale, economische of politieke status.
Ten slotte wil ik wijzen op de rol van de gezinnen – met name die van vrouwen, meestal degenen die belast zijn met de verzorging van gehandicapten – evenals de essentiële rol die de gehandicaptenverenigingen elke dag weer spelen.
Naar mijn mening is het van fundamenteel belang dat het werk van de gezinnen en deze verenigingen ondersteund en erkend wordt, zowel vanuit economisch als vanuit sociaal oogpunt, daar dit een volledige toewijding vergt, die isolement in de hand werkt.
Daarom denk ik, ook al gaat het om een subsidiaire kwestie, dat wij vanuit de instellingen van de Europese Unie moeten overwegen de handen ineen te slaan om dat te bereiken.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, rapporteur, geachte dames en heren, de Europese Commissie maakt zich zorgen over de situatie van gehandicapte vrouwen, die dubbel gediscrimineerd worden: op grond van hun geslacht en vanwege hun handicap.
De verschillende vormen van discriminatie waaronder gehandicapte vrouwen en jongeren gebukt gaan, maken het voor hen onmogelijk een zelfstandig leven te leiden, want die discriminatie verspert hen de toegang tot onderwijs en de arbeidsmarkt.
Het is volstrekt onaanvaardbaar dat zo’n 80 procent van de gehandicapte vrouwen slachtoffer is van geweld. Het risico dat gehandicapte vrouwen lopen om het slachtoffer te worden van seksueel geweld is vier maar hoger dan dat van niet-gehandicapte vrouwen. De Europese Unie dient de rechten van deze mensen te beschermen en hen in staat stellen om op alle terreinen daadwerkelijk toegang te krijgen tot die bescherming.
Ik zou de afgevaardigde mevrouw Herranz willen bedanken voor haar initiatief om dit verslag op te stellen teneinde de publieke opinie wakker te schudden voor de dramatische situatie die ik zojuist genoemd heb.
In het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen is het bijzonder relevant dat dit Parlement een resolutie aanneemt over de situatie van gehandicapte vrouwen in de Europese Unie. Volkomen terecht noemt de ontwerpresolutie ook het VN-Verdrag over de rechten van mensen met een handicap, dat namens de Europese Gemeenschap ondertekend is door de Commissie op dezelfde dag dat dit Verdrag werd opengesteld voor ondertekening, op 30 maart jongstleden. Inmiddels is het door nog minstens 22 lidstaten ondertekend. Verder wil ik erop wijzen dat de Commissie de aanzet heeft gegeven voor de bepalingen van dat Verdrag die speciaal betrekking hebben op de naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van gehandicapte vrouwen.
De aanneming van deze resolutie door dit Parlement past ook heel goed in de Europese strategie ten aanzien van handicaps, een strategie die er mede voor zorgt dat de in het verslag genoemde maatregelen ten uitvoer worden gelegd. Zo heeft de Commissie al een begin gemaakt met de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de richtlijn tegen de discriminatie van met name gehandicapten die toegang zoeken tot de arbeidsmarkt en beroepsopleidingen. Verder wordt in de nieuwe verordening betreffende structuurfondsen de toegankelijkheid voor gehandicapten ingevoerd als criterium voor de selectie van de projecten.
Anderzijds hebben wij kennis genomen van de oproep aan de Commissie om een wetgeving op te stellen die de zelfstandigheid van gehandicapte mannen en vrouwen waarborgt. In verband hiermee is de Commissie van plan een impactstudie te verrichten naar de mogelijkheid om nieuwe wetgeving hierover voor te stellen op grond van artikel 13 van het Verdrag, waarmee de werkingssfeer van de huidige richtlijnen kan worden uitgebreid.
Ten slotte zal de Commissie binnenkort de aanzet geven tot een studie naar de huidige situatie van gehandicapte vrouwen, waarbij rekening zal worden gehouden met de bepalingen van het VN-Verdrag; op grond van die studie zullen concrete maatregelen kunnen worden vastgesteld, en zal de Commissie gegevens en informatie kunnen gaan verzamelen.
Anna Záborská, namens de PPE-DE-Fractie. – (SK) Het verslag van mijn collega Herranz García roept ons op onze mening over mensen met een handicap te herzien. Wij moeten samen met hen nagaan aan welke solidariteit zij werkelijk behoefte hebben, en verder moeten wij alles wat deze mensen te bieden hebben, beschouwen als blijk van de onmiskenbare waarde van hun leven. Ik vraag mij echter af of politieke instellingen op welk niveau dan ook deze stap kunnen zetten. Als arts en als vrouw die zich betrokken voelt bij vrouwen met een handicap, beschouw ik hun situatie niet als een straf, maar als een situatie waaraan de mensheid veel inspiratie aan kan ontlenen en als een geweldige inspiratiebron voor een wereld die gebaseerd is op solidariteit, hoop en liefde.
Mensen met een handicap zijn voor ons een enorme inspiratiebron. Met hun morele en geestelijke kracht hebben zij een onvervangbare waarde voor de mensheid in het algemeen. Zij tonen en leren ons dat mensen waarde hebben simpelweg vanwege het feit dat zij bestaan, en niet door wat zij bezitten of door wat zij kunnen presteren. De Europese samenleving, die zich vaak volledig laat leiden door de verderfelijke invloed van het economische neoliberalisme, begrijpt die dingen niet. Een mens met een handicap is een levende uitdaging voor onze gezamenlijke menselijkheid.
Dit verslag is ook een uitdaging voor ons om duideliik blijk te geven van onze grote waardering voor al diegenen die, formeel of informeel, zorgen voor mensen met een handicap. Formele erkenning van diegenen die zorgen voor mensen met een handicap zou het doel moeten zijn van alle instellingen. Ik wil daarom graag afsluiten met het verzoek aan de Europese Commissie om een onderzoek in te stellen naar de erkenning van informeel werk op het gebied van de zorg voor mensen met een handicap.
Lissy Gröner, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, wij van de sociaaldemocratische fractie hechten groot belang aan een verslag dat het thema van vrouwen die met een handicap moeten leven centraal stelt.
Er bestaat een aantal juridische instrumenten zoals de VN-conventie, artikel 13 van het Handvest van de grondrechten, en het manifest van vrouwen met een handicap, waar we terdege rekening mee moeten houden. Al deze documenten maken duidelijk dat vrouwen geen slachtoffers, maar meervoudig achtergesteld zijn. Deze meervoudige discriminatie mag ook aan de maatregelen van de Europese Unie niet ongemerkt voorbijgaan.
We hebben voor elkaar gekregen dat 2007 tot Europees jaar van de gelijke kansen uitgeroepen werd. Maar ook daar zijn vrouwen weer een marginale groep, met name vrouwen met een handicap. Commissaris Almunia heeft daar geen misverstand over laten bestaan: 80 procent van de gehandicapte vrouwen zijn ook slachtoffer van geweld, geweld in de huislijke sfeer. Ze krijgen in hun leven meermaals met geweld te maken, om te beginnen duidelijk vaker met seksueel geweld.
Daarom dient het programma Daphne meer nadruk te leggen op de bestrijding van dit soort geweld. Tegelijk moeten we de netwerken van deze vrouwen versterken. In het beroepsleven hebben vrouwen het twee keer zo zwaar als ze een handicap hebben. Als vrouw zijn ze sowieso al de dupe, bijvoorbeeld door een hogere werkloosheid, terwijl de uitsluiting van gehandicapten inmiddels onaanvaardbare vormen aangenomen heeft.
Daarom moeten we de beste modellen uit alle Europese landen tot voorbeeld nemen en een veel groter gebruik maken van het ESF en EFRO om projecten met modelkarakter te steunen en lidstaten hun verplichtingen na te laten komen. We hebben gender mainstreaming in de structuurverordeningen vastgelegd, maar het ontbreekt ons aan de middelen om lidstaten sancties op te leggen als zij zich daar niet aan houden. Dat is dan ook een cruciale eis: op dit terrein moet duidelijk meer druk uitgeoefend worden.
We zijn voorstander van een integratieve opvoeding. Dat is zowel voor mannen als vrouwen noodzakelijk. Het is voor mensen zonder en met handicap een uiterst belangrijk leerproces om zo mogelijk al in de eerste jaren van de basisschool voorbereid te worden op een zelfstandig functioneren. Daarvoor hoeven we niet aan liefdadigheid te doen, we moeten de mensen en de vrouwen aan niets minder dan hun rechten helpen en hun een ongehinderde toegang verschaffen – niet alleen tot gebouwen en het openbaar vervoer, maar ook tot de nieuwe media.
Ik hoop ook dat het Europees Genderinstituut kan helpen om organisaties met elkaar en met optimale praktijken in contact te brengen. Ieder van ons kan morgen al met een handicap te maken krijgen. Doel is om de individualiteit van elk mens te versterken en uniciteit naar waarde te schatten. Dan hebben we werkelijk eendracht in verscheidenheid.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur bedanken voor dit goede en uiterst belangrijke verslag.
Wij van de GUE/NGL-Fractie vinden dat gewezen moet worden op de situatie van gehandicapte vrouwen en dat er in dat verband maatregelen moeten worden genomen. Gehandicapten worden gediscrimineerd en vrouwen worden gediscrimineerd. Gehandicapte vrouwen worden dus dubbel gediscrimineerd, om nog maar niet te spreken van de verdere discriminatie als je vrouw en gehandicapt bent, tot een andere etnische groep behoort en een andere seksuele geaardheid hebt.
Het opruimen van alle hindernissen voor een volledige deelname aan de samenleving door alle mensen is een verantwoordelijkheid voor de lidstaten en de maatschappij. Daarbij moet men speciaal letten op de situatie van gehandicapte vrouwen. De verantwoordelijkheid kan nooit liggen bij de gehandicapte of haar familieleden. We hebben een collectieve, gemeenschappelijke verantwoordelijkheid om een solidaire samenleving tot stand te brengen, waarin wij de verantwoordelijkheid op ons nemen voor volledige deelname van alle mensen in elk verband, zoals studie, werk, maatschappelijke en culturele leven.
In diverse lidstaten dragen de vrouwen de hoofdverantwoordelijkheid voor de zorg voor gehandicapte kinderen en gehandicapte familieleden. Ik las een veelzeggend citaat van de moeder van een gehandicapt kind. Ze zei het volgende: “Ik ben niet alleen moeder maar bijvoorbeeld ook fysiotherapeut, arbeidstherapeut, verpleegster, neuroloog, leraar en woningaanpasser.”
De vrouwen zijn dus niet alleen verzorgster, maar moeten ook vechten voor de rechten van gehandicapten. Ik vind dat heel duidelijk uit dit verslag blijkt dat de hoofdverantwoordelijkheid vaak bij de vrouwen berust. Dat is onaanvaardbaar. Het is niet de verantwoordelijkheid van de vrouwen, maar van de maatschappij om alle gehandicapten en hun families de voorwaarden te verschaffen voor een zelfstandig leven en voor zelfbeschikkingsrecht. Ook dat is natuurlijk een eis op het gebied van gendergelijkheid.
Lichamelijk en geestelijk gehandicapte meisjes en vrouwen staan meer bloot aan geweld en seksueel misbruik dan andere groepen. Niet alleen worden ze gediscrimineerd wegens hun handicap, maar bovendien zijn ze slachtoffer van misbruik. Vooral geestelijk gehandicapte vrouwen worden daaraan blootgesteld, vaak door iemand in hun onmiddellijke omgeving. De kwetsbaarheid van deze vrouwen is verschrikkelijk. We moeten dit geweld onder ogen zien en het zichtbaar maken om het misbruik te stoppen.
Gehandicapte vrouwen willen en vragen niet om ons medelijden, maar om hun vanzelfsprekende rechten op volledige deelname aan het maatschappelijk verkeer.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-fractie. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de opstelling tegenover de zwakke zieke of gehandicapte mens is maatgevend voor de rijpheid van de samenleving. Alle activiteiten ter ondersteuning van gehandicapten, zieken of mensen met een aanpassingsprobleem voorkomen daarom niet alleen hun maatschappelijke uitsluiting of armoede, maar zorgen ook voor integratie in de maatschappij, en verbeteren de levensomstandigheden en de psychische en fysieke toestand van mensen met een bepaald gebrek, door hen een volwaardig leven te laten leiden.
In nationale en internationale programma’s zouden alle initiatieven prioriteit moeten hebben die het doel hebben de informatie en het bewustzijn op het gebied van invaliditeit te vergroten, maar die ook bouwaanpassingen, scholingsmogelijkheden en ontbureaucratisering van hulpinstanties stimuleren – naast een toename van de middelen, vooral voor gehandicapte moeders en kinderen. Een verbeterde toegang tot de arbeidsmarkt is essentieel, mogelijkerwijs via internet. Eveneens van belang zijn fiscale prikkels met het doel om gehandicapte mensen in dienst te nemen met aangepaste arbeidstijden. Dit geldt vooral voor moeders die gehandicapte kinderen opvoeden.
Niet minder van belang zijn een verbeterde bereikbaarheid van instellingen en controle op de verstrekking van hulpmiddelen, een brede toegankelijkheid van revalidatiemiddelen en psychologische ondersteuning, en vergroting van het aantal gediplomeerde therapeuten en instructeurs op het gebied van verslavingszorg op provinciaal niveau. Tevens kan men kinderen omringen met een goed ziekenzorgprogramma, en dan vooral dorpskinderen en kinderen uit kleine stadjes.
De hulp en de zorg die aan gehandicapten geboden wordt om zich lichamelijk en geestelijk te kunnen ontwikkelen, mag echter geen egocentrisme aanwakkeren. Het probleem echter, vooral in mijn land en in andere arme landen die lid geworden zijn van de Europese Unie, is niet zozeer een gebrek aan wil om mensen die op de een of andere manier lichamelijk of geestelijk gehandicapt zijn te helpen, maar armoede en werkloosheid, het ontbreken van geld voor transportmiddelen, rolstoelen en andere uitrustingen die het voor gehandicapten makkelijker maken om zich te verplaatsen.
Invaliditeit betreft in Polen bijna 15 procent van de bevolking. De invaliden hebben dagelijks te maken met vele problemen, ondanks een uitgebreid netwerk van particuliere instellingen, en een leger aan vrijwilligers die graag hun tijd opofferen om anderen te helpen. In Polen zijn geen scholen voor autistische kinderen, er is geen materiaal in braille voor blinden, en arme gehandicapten kunnen zich geen aangepaste auto’s veroorloven. Bovendien zijn bijna alle tegemoetkomingen opgeheven voor mensen die toch al in armoede leven, of zelfs in ernstige armoede vanwege de lage uitkeringen.
Vooral de vorige socialistische regeringen streefden bij hun aanpak van gehandicapten macro-economische doelen na. Kortingen voor gezinnen en uitkeringen voor gehandicapten werden opgeheven of beperkt , in verband met de aanpassing van het nationale recht aan dat van de Europese Unie, waar vooral het neoliberaal nut geldt en niet de waarde en waardigheid van de mens.
Het merendeel van de geestelijk gehandicapte kinderen geniet onderwijs in speciale scholen, en niet in het openbaar systeem, hetgeen de integratie zou bevorderen. Daarom blijven zelfs de best geschreven verslagen en rapporten over de situatie van gehandicapten steken in de theorie, en kunnen ze op geen enkele manier uitgevoerd worden, vanwege de inhaligheid van de rijken, de inwisseling van morele waarden voor marktprincipes en de vrije stroom van kapitaal van arm naar rijk. Vandaar dat wij nogmaals een beroep doen op solidariteit, niet alleen op papier in de documenten van de Unie, maar in besluiten en daden, vooral van mensen die beslissingen nemen en die verantwoordelijk zijn voor zekerheid op sociaal gebied en gezondheidsgebied.
Lydia Schenardi , namens de ITS-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s ongeveer 250 miljoen vrouwen ter wereld hebben een handicap. Verder bedraagt het werkgelegenheidscijfer van gehandicapte vrouwen in de Europese Unie twee procent, tegenover 36 procent voor gehandicapte mannen. Deze vrouwen zijn ondervertegenwoordigd, en soms geheel afwezig, op tal van maatschappelijke, professionele, culturele en politieke terreinen, niet alleen in Frankrijk maar ook in heel Europa.
In Frankrijk zijn bedrijven met meer dan twintig werknemers wettelijk verplicht zes procent gehandicapte arbeidskrachten in dienst te hebben. Het gemiddelde werkgelegenheidscijfer bedraagt in werkelijkheid echter slechts vier procent. Het is volstrekt absurd dat bedrijven liever boetes betalen, soms zelfs hele hoge, dan gehandicapte personen in dienst te nemen. Veertig procent van de gehandicapte vrouwen is al geruime tijd op zoek naar werk. Aan deze groteske situatie moet een einde komen.
Tot slot verbaast het me dat de methoden van quota en van positieve discriminatie, waarvan het Parlement op grote schaal gebruik maakt om onder meer de rechten van buitenlanders in de Europese Unie of de vertegenwoordiging van vrouwen in politieke partijen en bedrijfsdirecties te bevorderen, niet net zo krachtig worden aanbevolen voor gehandicapte vrouwen, en zelfs niet eens aan de orde komen in dit verslag. Europa is ontegenzeglijk een Europa met meerdere snelheden.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, begin april is het VN-verdrag over mensen met een beperking van kracht geworden, een mijlpaal voor de rechten van gehandicapten! Het verdrag bepaalt dat alle 650 miljoen gehandicapten wereldwijd dezelfde rechten hebben als mensen zonder beperking. Het omvat burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten en biedt dus een effectieve rechtsbescherming. Hiermee worden handicaps voor het eerst als mensenrechtsfactoren erkend. Het is jammer dat de Commissie teruggekrabbeld is – en ik zou daar best nog wel een stellingname van de Commissie over willen hebben – en geweigerd heeft het aanvullende protocol te ondertekenen, dat individuen en organisaties het recht geeft een klacht in te dienen bij de VN-deskundigencommissie.
Als we hier in het Parlement praten over mensen met een beperking en dan met name vrouwen en meisjes, zouden we ons wat vaker af moeten vragen of we niet beter over de beperkingen van de leefomgeving kunnen spreken. Want als je dit gebouw en die van andere instellingen – ook de Europese – bekijkt, wordt duidelijk dat er nog veel werk gedaan moet worden om de mogelijkheden voor gehandicapten werkelijk te vergroten. In dit Huis zou een gehandicapte vrouw slechts via de goederenlift in de kantine kunnen komen. Dat is heel jammer. Laten we dus ook goed naar onszelf kijken en ons er rekenschap van geven hoezeer het ook aan onszelf te wijten is dat deze mensen geen behoorlijke bewegingsvrijheid hebben.
Wereldwijd zijn het vooral vrouwen die dubbel gediscrimineerd worden. Deze vrouwen en meisjes is er echter veel aan gelegen dat er niet alleen over hun leed gesproken wordt, want deze vrouwen zijn ook zelfbewuste vrouwen, die weliswaar een handicap, maar natuurlijk ook hetzelfde recht hebben om zich maatschappelijk te ontplooien.
Wat echt treurig stemt, is dat meisjes en vrouwen met een handicap relatief veel vaker met geseksualiseerd geweld te maken krijgen, hetzij van de kant van familieleden, hetzij van zorg- of ander personeel. Wat het voor deze vrouwen nog moeilijker maakt, is dat ze slachtoffer zijn en niet dezelfde rechten hebben als het erom gaat te trouwen of een gezin te stichten. Het komt nog steeds voor dat gehandicapte meisjes en vrouwen gesteriliseerd worden en dat ze tot abortussen gedwongen worden. Het percentage gedwongen abortussen is veel hoger en omdat men hun niet hetzelfde recht op seksualiteit en moederschap toekent, zijn zij ook zeer beperkt in hun reproductieve rechten.
Volgens het rapport van de Verenigde Naties neemt slechts een vierde van de vrouwen met een beperking deel aan het beroepsleven. Wat dat betreft moeten we op Europees vlak werkelijke veranderingen teweeg brengen. Daarnaast is bekend dat vrouwen in vergelijking tot mannen met een handicap in veel gevallen slechts half zoveel verdienen. Ook op dit punt zouden we de Europese Unie nogmaals om nauwkeurigere cijfers moeten vragen. We weten al wel dat er ondanks het principe van ‘gelijk loon voor gelijk werk’ krasse verschillen tussen mannen en vrouwen bestaan, als het om vrouwen met een beperking gaat. Dat is schokkend.
Volgens schattingen van de UNESCO kan wereldwijd slecht 3 procent van de gehandicapten lezen en schrijven, terwijl dat percentage bij gehandicapte meisjes en vrouwen wereldwijd op 1 procent geschat wordt. Wat dat betreft moeten we ons veel grotere inspanningen getroosten op het terrein van de humanitaire hulp, maar tegelijk zouden we de thema’s onderwijskansen en achterstandsonderwijs, met name bij gehandicapte meisjes, nogmaals heel hoog op de agenda moeten zetten. Op dit punt moeten de lidstaten veel meer doen.
Het is ook van groot belang dat we op Europees niveau werk maken van dit thema en het nog veel nadrukkelijker in het middelpunt stellen. Maar wat ik het belangrijkst vind, is dat onze resolutie niet achter mag blijven bij het VN-verdrag. Daarom moeten we veel duidelijker over het voetlicht brengen dat deze vrouwen natuurlijk niet alleen als slachtoffer gezien willen worden. Ze willen duidelijk maken dat ze weliswaar een beperking hebben, maar dat die beperking niet mag leiden tot achterstelling op de arbeidsmarkt en op het gebied van scholing. Daarnaast moeten we deze vrouwen veel beter beschermen tegen geweld en laten zien dat het ons ernst is.
Ik hoop dat we met onze resolutie werkelijk een stap voorwaarts zetten en niet achterblijven bij het VN-verdrag.
Amalia Sartori (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil in eerste instantie collega Herranz García bedanken voor het werk dat zij verricht heeft en voor de inspanningen die zij zich heeft getroost om dit verslag op een goede manier af te ronden.
Wat de inhoudelijke kant betreft, geloof ik dat het in ieders belang is een paar belangrijke punten aan te stippen die ons werk kenmerken. Uitgaande van het verslag vind ik dat wij als eerste punt in onze relatie met de lidstaten moeten benadrukken dat de kosten van invaliditeit door de gehele gemeenschap gedragen moeten worden. Het tweede punt is dat alle maatregelen, alle richtlijnen, projecten en plannen die van de communautaire instellingen komen, rekening moeten houden met het feit dat de gehandicapten in onze landen meetellen: zij moeten dus steeds een belangrijk aandeel krijgen in alle maatregelen die wij nemen. Het derde punt betreft de noodzaak economische en maatschappelijke waardigheid te geven aan alle mensen die in de zorgsector werken.
Ik geloof dat inmiddels in alle landen het besef is doorgedrongen dat het probleem van gehandicapten het best kan worden aangepakt door de overblijvende capaciteiten van iedere persoon te bepalen en die ter beschikking te stellen van de gehele gemeenschap. Dit is het beste antwoord voor degenen die anders valide zijn, en overigens ook voor ons allemaal.
Wij ijveren ervoor opdat onze landen een steeds hogere ontwikkelingsgraad en economische groei bereiken, omdat we ervan overtuigd zijn dat alleen een cultureel en economisch rijke gemeenschap oplossingen kan aandragen waar de betrokken personen op wachten.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag is nu, in dit Europees Jaar voor Gelijke Kansen – en we hopen dat dit voor iedereen, mannen en vrouwen, inderdaad het geval zal zijn – , van bijzonder belang, aangezien het de aandacht vestigt op gehandicapte vrouwen, een groep die bijzonder kwetsbaar is voor uiteenlopende vormen van discriminatie.
Ik wil de rapporteur daarom graag gelukwensen met haar werk; ik spreek verder de hoop uit dat de Commissie en de lidstaten rekening zullen houden met de in dit verslag opgenomen voorstellen. We weten dat personen met een handicap en hun familie in hun alledaagse leven met extra moeilijkheden geconfronteerd worden. Ze hebben hulp nodig en om aan allerhande verschillende maatschappelijke activiteiten op een volwaardige wijze te kunnen deelnemen hebben ze behoefte aan maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met hun bijzondere situatie.
Daarom moeten we op alle beleidsgebieden rekening houden met de rechten van vrouwen én de bijzondere noden van personen met een handicap, op nationaal, regionaal en lokaal niveau, en dan zeker als het gaat stadsplanning, onderwijs en training, werkgelegenheid, huisvesting, vervoer, gezondheid en de sociale diensten, waaronder inbegrepen geïndividualiseerde bijstand, indien de toestand dat rechtvaardigt.
Dat betekent dat er een sterk openbaar beleid moet worden gevoerd, met aanzienlijke investeringen op bijzonder gevoelige gebieden, en wel om gelijke kansen te garanderen voor vrouwen en personen met een handicap. En dat betekent dat de politieke prioriteiten zullen moeten veranderen.
We kunnen geen prioriteit blijven geven aan de nominale convergentiecriteria van het Stabiliteits- en groeipact en korten op de openbare investeringen. Dat is in Portugal gebeurd en heeft geleid tot het sluiten van kraamklinieken, hulpdiensten, gezondheidsdiensten en scholen. Op die wijze worden de mensenrechten ondergraven, vooral voor de meest kwetsbare groeperingen in de maatschappij, in dit geval vrouwen en mensen met een handicap.
Je kunt niet zeggen dat je gelijke kansen wilt voor iedereen en dan een propagandacampagne starten om een neoliberaal beleid te voeren dat de ongelijkheid en sociale onrechtvaardigheid alleen maar zal verergeren. Intentieverklaringen zijn niet genoeg. Wat we nodig hebben is een politiek koerswijziging die de prioriteit geeft aan sociale rechtvaardigheid en een beleid dat werkelijk gericht is op sociale insluiting en gelijke kansen voor iedereen, ongeacht sekse.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteur voor het feit dat zij ons de gelegenheid biedt om een dermate uitgebreid debat te voeren over gehandicapten in het algemeen en over gehandicapte vrouwen in het bijzonder.
Dit is de zoveelste Europese resolutie over een gevoelige samenlevingsgroep, maar hoe worden de voorstellen van dit Parlement verwezenlijkt? Welke invloed hebben ze op het beleid voor de regio’s ? Hoe wordt tegemoet gekomen aan de speciale gevallen van handicaps, of het nu een grote en zichtbare, of een kleine en onzichtbare handicap is? Hoe zullen wij gehandicapten menselijke verzorging kunnen bieden? Hoe worden de Europese structuurfondsen gebruikt om het leven te vergemakkelijken van gehandicapten en met name gehandicapte vrouwen, rekening houdend met het feit dat zij weliswaar volledige maar ook speciale rechten hebben met betrekking tot opleiding, werk en leven. Zoals mijn collega, mevrouw Breyer, dat zo mooi tot uitdrukking bracht, willen ook de gehandicapte vrouwen een volledig gezinsleven hebben.
Natuurlijk mogen wij evenmin uit het oog verliezen dat het vrouwen zijn die voor gehandicapten zorgen. Ook zij hebben rechten, als men wil dat ze hun taak vervullen. Geven wij vrouwen die gehandicapten verzorgen de mogelijkheid om alle vaardigheden die zij tijdens hun bezigheden hebben verworven, opnieuw te gebruiken? Erkennen wij het werk dat vrouwen in het gezin, op school en in de samenleving doen? Erkennen wij hun vrijwillige bijdrage? Vandaag hebben wij de gelegenheid om niet alleen een tekst aan te nemen maar ook na te gaan met welke concrete maatregelen wij al onze wensen met betrekking tot gehandicapte vrouwen in vervulling willen doen gaan.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mevrouw Herranz García graag bedanken voor haar werk als rapporteur.
Ik denk dat iedereen in dit Parlement het ermee eens is dat vrouwen met een handicap vaak het meest kwetsbaar zijn. De EU-waarden verplichten ons om hen te beschermen en de mogelijkheden voor vrouwen met een handicap te vergoten. Een manier om dit probleem te benaderen is door meer mogelijkheden voor vrouwen met een handicap te creëren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, waarbij hun onafhankelijkheid is gewaarborgd en de druk op hun thuisverzorgers wordt verlicht.
Zonder voldoende onderwijs is het erg moeilijk om toegang te krijgen tot de huidige arbeidsmarkt en om succes te hebben. Door de onderwijsprogramma’s voor mensen met een handicap in te passen in onze schoolsystemen en aan te moedigen dat vrouwen met een handicap hun leven lang blijven leren, kan men deze vrouwen stimuleren om zichzelf te onderhouden en hun onafhankelijkheid te bewaren.
De lidstaten zouden werkgevers ook moeten aanmoedigen om gehandicapten in dienst te nemen door economische prikkels in te voeren. Het voorstel in de ontwerpresolutie is wat dat betreft een stap in de goede richting.
Geen twee mensen zijn gelijk, en hoewel we geneigd zijn om mensen in een hokje te plaatsen en een etiket op te plakken, moeten wij ons altijd realiseren dat ieder mens een individu is met zijn of haar eigen behoeften. De EU-lidstaten moeten rekening houden met dit feit als zij wetgeving willen maken die te maken heeft met vrouwen met een handicap. Vrouwen met een handicap vormen een zeer diverse groep en bij alle acties die worden ondernomen om deze groep te ondersteunen moet rekening worden gehouden met die diversiteit.
Tot slot, dit is het Europees Jaar van Gelijke Kansen voor iedereen. Gisteren is er een Europese trucktour van start gegaan om deze boodschap aan iedereen in Europa over te brengen. Ik denk dat verlichting van de last van vrouwen met een handicap een zeer belangrijke prioriteit is in het Europees Jaar van Gelijke Kansen voor iedereen.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – Aş dori să felicit raportorul pentru munca depusă şi aş dori să subliniez importanţa acestui subiect pentru dezvoltarea economică şi socială a Uniunii Europene. Avem nevoie de o Europă socială şi, tocmai de aceea, cred că persoanele cu handicap au un rol important şi un loc al lor în Uniunea Europeană. Europa va avea succes doar dacă utilizăm creativitatea tuturor cetăţenilor săi. Anul 2007 este anul egalităţii de şanse, dar, din păcate, deşi una din patru familii are o persoană cu handicap printre membrii săi, nu îi vedem nici pe stradă, nici în sălile de concerte, nici în mijloacele de transport în comun. Tocmai de aceea cred că avem obligaţia să facem mai mult pentru persoanele cu handicap. În acest sens, cred că utilizarea tehnologiei informaţiei şi a comunicării va ajuta persoanele cu handicap să se integreze în viaţa economică şi socială. În special, rolul femeilor este extrem de important şi delicat şi, de aceea, o atenţie deosebită trebuie acordată acestui subiect. Este important, întâi şi întâi, ca femeile cu handicap să poate fi integrate în câmpul muncii, dar, în acelaşi timp, să poată deveni mame şi să poată să aibă grijă de familia lor. Este importantă reconcilierea vieţii profesionale cu viaţa de familie şi, de aceea, cred că rolul femeilor cu handicap este important şi trebuie să protejăm aceşti cetăţeni pentru a se integra în Europa. Felicit încă o dată raportorul şi aş dori ca prin revizuirea pieţei interne, pe care Comisia Europeană o va efectua şi, de asemenea, prin măsurile viitoare pe care le vom lua, să ne gândim la persoanele care îngrijesc oamenii cu handicap, la femeile cu handicap, pentru a le putea oferi condiţii cât mai bune.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
6. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen
(De vergadering wordt om 11.20 uur onderbroken en om 12.00 uur hervat)
VOORZITTER: HANS-GERT POETTERING Voorzitter
7. Mededeling van de fungerend voorzitter van de Raad
De Voorzitter. Dames en heren, de Conferentie van voorzitters heeft mij gevraagd in dit verband een verklaring af te leggen en ik zeg het uitdrukkelijk: er zal geen debat over worden gevoerd en deze zaak wordt niet besproken. Toespraken over dit onderwerp worden niet aanvaard.
De Conferentie van voorzitters heeft mij de opdracht gegeven u het perscommuniqué voor te lezen dat gisteren door de Voorzitter van het Parlement naar buiten is gebracht en in verband met dat communiqué nog een extra opmerking te maken.
De Conferentie van voorzitters heeft met een zeer grote meerderheid besloten zich aan te sluiten bij het perscommuniqué van de Voorzitter van gisteren over het vervallen van het mandaat van Bronisław Geremek. Het communiqué van gisteren luidt als volgt:
“Voor het ogenblik heeft het Europees Parlement geen enkele kennisgeving van de Poolse autoriteiten betreffende het mandaat van Bronisław Geremek ontvangen: Bronisław Geremek is een politiek uitermate gewaardeerde persoonlijkheid, die zich altijd heeft ingezet voor de verdediging van de democratie in zijn land en voor de eenwording van Europa. Wij zullen alle juridische mogelijkheden nagaan om hem in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden voort te zetten.”
(Levendig applaus)
Mijn communiqué van gisteren gaat als volgt verder: “Volgens de informatie waarover wij beschikken, buigt het Constitutioneel Hof van Polen zich momenteel over de wet die ten grondslag ligt aan het vervallen van het mandaat van Bronisław Geremek. De uitspraak van het Hof wordt in de komende weken verwacht. Ik heb de Juridische Dienst van het Parlement opdracht gegeven na te gaan wat de exacte juridische situatie is. De kwestie zal morgen ook in de vergadering van de Conferentie van voorzitters aan de orde worden gesteld.”
Dames en heren, deze vergadering heeft zojuist plaatsgevonden en de Conferentie van voorzitters betuigt haar medeleven en solidariteit met onze collega-afgevaardigde, de heer Bronisław Geremek.
(Levendig applaus)
8. Stemmingen
De Voorzitter. Aan de orde zijn de stemmingen.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
8.1. Vereenvoudiging en rationalisatie van de verslagen over praktische tenuitvoerlegging (stemming)
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag een mondeling amendement voorstellen op amendement 19 zodat de tweede helft van de paragraaf de woorden “dringt erop aan het tijdelijke internationale mechanisme uit te breiden” bevat, om dan te vervolgen met “dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zorgvuldig te letten op iedere verandering in de omstandigheden”, etc. Dit mondelinge amendement voegt dus gewoon enkele woorden uit de oorspronkelijke paragraaf 28 toe aan de tekst van amendement 19.
Simon Coveney (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur heb ik geen probleem met de toevoeging van die formulering.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
Vóór de stemming over paragraaf 94
Simon Coveney (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, omwille van de nauwkeurigheid en het actualiseren van de feiten stel ik met betrekking tot paragraaf 94 via ons mondelinge amendement de toevoeging voor van de woorden “is echter ingenomen met het hervatten van deze hulpverlening vanaf februari 2007”.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
Vóór de stemming over amendement 13
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik beloof dat dit de laatste keer is. Ik wil graag een klein en efficiënt amendement toevoegen aan amendement 13 zodat er staat: ‘roept de commissies van het Europees Parlement op alle redelijke inspanningen te leveren om de genderbalans bij hun activiteiten te respecteren’.
Hiermee zou de ALDE-Fractie voor dit amendement kunnen stemmen. Anders moeten wij ons onthouden van stemming omdat de originele tekst te dicterend is. Ik hoop dat dit mondelinge amendement wordt aangenomen en dat zelfs de rapporteur hierdoor het amendement kan aanvaarden.
Simon Coveney (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals de leden van de PPE-DE-Fractie zullen weten had ik aangeraden om dit amendement te verwerpen omdat ik het gevoel had dat het te dicterend was. Op basis van het mondelinge amendement kan ik als rapporteur echter instemmen met het gehele amendement.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
Vóór de stemming over paragraaf 150
Józef Pinior (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag voorstellen om in paragraaf 150 de woorden “is ingenomen met” te vervangen door “neemt nota van”. De rest van de zin kan hetzelfde blijven.
(Het mondeling amendement wordt niet in aanmerking genomen)
Marco Cappato (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, in de tekst achter het vierde streepje, waar staat dat de verklaring ondertekend was door 85 landen, wil ik graag het woord “aanvankelijk” toevoegen. De zinsnede wordt dan: “verklaring die aanvankelijk ondertekend was door 85 landen”.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, voor we tot stemming overgaan zou ik nog een korte opmerking willen maken. De inhoud van de resolutie komt namelijk semantisch niet overeen met het begrip homofobie. Het woord wordt in de titel verkeerd gebruikt.
Vóór de stemming over paragraaf 12 bis
Kathalijne Maria Buitenweg (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgend op het debat over de verklaring van de Commissie, zouden wij de motie voor een resolutie graag willen aanpassen door een nieuwe paragraaf 12a toe te voegen. Die zou luiden: “Verwelkomt het feit dat de Europese Commissie de procedure voor een nieuwe richtlijn is gestart waarmee het bereik van Richtlijn 2000/78/EG over gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep wordt vergroot om ook discriminatie buiten de arbeidsmarkt te omvatten;”.
(Het mondeling amendement wordt niet in aanmerking genomen)
8.12. Overheidsfinanciën in de EMU in 2006 (stemming)
Andreas Mölzer (ITS). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de toenemende angst voor baanverlies veroorzaakt niet alleen een grotere verspreiding van verschillende ziektes en jaagt bij gevolg bedrijven en verzekeringsmaatschappijen op kosten, maar deze angst ontneemt in combinatie met de vergrote kans op armoede veel Europese vrouwen ook de mogelijkheid en de lust tot het krijgen van kinderen. Kinderen mogen echter niet langer als armoedeval werken en de bewuste keuze voor huishouden en kind mag gezinnen niet tot de bedelstaf brengen. En als we daarnaast nog het aantal voltijdbanen opvoeren en de bescherming van arbeidsplaatsen vergroten, dringen we niet alleen het ziekteverzuim terug, maar kunnen we misschien ook ons geboortecijfer weer omhoog brengen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Aan thema’s zoals de gezondheid van de werknemers, arbeidsomstandigheden, de organisatie van de diensten voor gezondheid, hygiëne en veiligheid op het werk en de lijst van beroepsziekten, is in 1989 op communautair niveau aandacht besteed. In dat jaar is kaderrichtlijn 83/391 gepubliceerd. Sindsdien zijn er andere richtlijnen aangenomen aangaande uiteenlopende aspecten van de hygiëne en veiligheid op het werk.
De goedkeuring van dit verslag zal er hopelijk toe leiden dat er meer aandacht wordt besteed aan de concrete tenuitvoerlegging van deze richtlijnen en de arbeidsomstandigheden, om zo het aantal arbeidsongevallen terug te brengen (het gaat hier in de gehele EU om 4 miljoen ongevallen per jaar, met meer dan 4 500 dodelijke slachtoffers en permanent arbeidsongeschikten).
Wij geloven daarom stellig dat er een beleid moet worden geformuleerd om de prestaties van de lidstaten te verbeteren. De Commissie dient daarom zo spoedig mogelijk een verslag in te dienen over de huidige situatie op het gebied van de veiligheid en gezondheid van werknemers. De Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie en de overige wetgevingsteksten op dit gebied dienen te worden gerespecteerd.
Jean-Claude Fruteau (PSE), schriftelijk. – (FR) Het verslag Freitas waarover we vandaag gaan stemmen heeft betrekking op de ultraperifere gebieden, en met name Réunion. De ultraperifere gebieden gaan gebukt onder geografische en geopolitieke beperkingen die hun isolement versterken en afbreuk doen aan hun capaciteit om hun goederen te exporteren naar het Europese continent.
Deze regeling ter compensatie van de extra kosten steunt de lokale visserij bij de verwerking, het transport en de afzet van visserijproducten naar het Europese continent. De regeling bevordert daarnaast het concurrentievermogen van lokale bedrijven en de visserijsector op Europees niveau. Hoe doeltreffend de regeling is blijkt uit het feit dat Réunion dankzij deze compensaties het volume en de waarde van haar export vanaf 2000 heeft weten te vergroten.
Door deze compensatieregeling te verlengen kunnen we de industriële visserij, langelijnvisserij en kustvisserij in de ultraperifere gebieden verder integreren in de interne markt. Deze inspanningen moeten ondersteund worden door andere factoren zoals de inachtneming van de schommeling van de olieprijzen, want we moeten niet vergeten dat de ultraperifere gebieden sterk afhankelijk zijn van olie en dat transportkosten de export van lokale producten afremmen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij zijn zeer tevreden dat de voorstellen die de Portugese Communistische Partij (PCP) heeft gedaan allemaal zijn overgenomen in het vandaag goedgekeurde verslag. Deze voorstellen waren reeds opgenomen in het door ons opgestelde advies van de commissie regionale ontwikkeling.
Gelet op het belang van deze voorstellen verwijzen we graag naar de volgende voorstellen die de PCP aan het Parlement heeft voorgelegd met de bedoeling de algemene begroting te verhogen.
- een uitbreiding van de jaarlijkse financiële envelop voor de bestaande regeling met 2 miljoen euro, waardoor de algemene begroting wordt verhoogd van 15 miljoen euro tot 17 miljoen euro, waarvan 570 000 euro voor de Azoren en Madeira;
- de afschaffing van het plafond van 75 procent voor vervoerskosten en daarmee samenhangende uitgaven, zodat de vervoerskosten naar het Europese continent en de lokale markten in de ultraperifere regio's zelf nu voor 100 procent gegarandeerd zijn;
- de afschaffing van de verloopclausule, als gevolg waarvan de regeling nu permanent wordt, met om de vijf jaar een herziening;
- de handhaving van de mogelijkheid voor de lokale verwerkende industrie om door communautaire vaartuigen gevangen vis te gebruiken, indien de vangsten van de lokale vloten niet volstaan om die industrie in genoegzame mate te voorzien;
- positieve discriminatie ten gunste van traditionele kleinschalige kustvisserij;
- de mogelijkheid om kosten voor het vervoer binnen elke ultraperifere regio te dekken, om zo een antwoord te formuleren op de problemen die worden veroorzaakt door de geografische spreiding van sommige regio’s (bijvoorbeeld de Azoren).
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik heb om de volgende redenen voor het verslag-Freitas gestemd:
1. In het verslag wordt rekening gehouden met de bijzondere karakteristieken van de visserijsector in de ultraperifere regio’s, door compensatie te garanderen voor de extra kosten die de in deze sector werkzame ondernemers moeten maken.
2. In het verslag wordt voorgesteld deze compensatieregeling permanent te maken, aangezien de problemen waar de visserijsector in de ultraperifere regio’s mee te kampen heeft ook van permanente aard zijn.
3. In het verslag wordt de mogelijkheid geopperd om de communautaire compensatie aan te vullen met nationale steun.
4. Er wordt voorgesteld meer flexibiliteit te betrachten bij het financieel beheer van de regeling, door toe te staan dat de verschillende lidstaten en regio's uiteenlopende bedragen toebedeeld krijgen (waarbij het algemeen geldende plafond wel gerespecteerd dient te worden).
5. Omdat voorgesteld wordt de financiële middelen te verhogen van 15 tot 17 miljoen euro jaarlijks. Met dit geld zal de compensatieregeling gedurende de periode 2007-2013 worden betaald.
Met andere woorden: terwijl het oorspronkelijke voorstel van de Commissie al heel goed was, is het door de voorstellen van het Parlement aanzienlijk verbeterd, omdat de extra kosten voor de visserij rond de Azoren en Madeira nu volledig gecompenseerd kunnen worden. Deze eilandengroepen krijgen voor dit doel nu een jaarlijkse begroting van 5 miljoen euro.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De voltooiing van de interne markt en de geleidelijke verwijdering van handelsbarrières heeft in een belangrijke mate bijgedragen tot de verbetering van de schaaleconomie in de ultraperifere regio’s. Toch blijven natuurlijke obstakels de handel bemoeilijken, hetgeen tot gevolg heeft dat de aldaar gevestigde ondernemingen vergeleken bij ondernemingen die gemakkelijk toegang tot de communautaire markt hebben in een zwakkere positie verkeren. Onze regelingen voor het compenseren van de extra kosten die de ultraperifere regio's moeten maken om hun producten (inzonderheid visproducten) op de communautaire continentale markten te brengen worden dus gerechtvaardigd door structurele en geografische omstandigheden.
De voortzetting van de compensatieregeling voor de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion gedurende de periode 2007-2013 noopt ons om nu eindelijk een specifieke ontwikkelingsstrategie voor deze regio's te ontwikkelen, en dan vooral voor de visserijsector. We doen dat door het partnerschap te versterken. Dit moet daarom een permanente regeling worden. Om die regeling zo goed mogelijk te laten functioneren moeten we een zekere mate van flexibiliteit betrachten, waarbij we rekening dienen te houden met de specifieke omstandigheden van deze regio's.
Het is dus van groot belang dat we ons vóór deze maatregelen uitspreken.
Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik ben erg tevreden met het verslag van de heer Duarte Freitas, waarin voluit rekening wordt gehouden met de extra kosten waarmee bepaalde Franse overzeese gebiedsdelen geconfronteerd worden bij de export van visserijproducten. De belangen van Frans Guyana en Réunion, die dit type producten exporteren, zijn goed behartigd. Het Europees Parlement heeft met name de volgende vier verzoeken geformuleerd.
Ten eerste dat het oorspronkelijke plafond voor de compensatie van de extra kosten, willekeurig vastgesteld op 75 procent, wordt afgeschaft. Enerzijds is dit percentage op geen enkel logisch criterium gebaseerd en anderzijds is er geen enkele reden dat visserijproducten niet in aanmerking zouden komen voor een net zo gunstige regeling als landbouwproducten.
Ten tweede dat staatssteun mogelijk is voor de productie, verwerking en afzet van visserijproducten afkomstig uit deze gebieden, en dat een compensatie wordt toegekend voor geïmporteerde producten, zoals zout en olie, die gebruikt worden bij de verwerking van visserijproducten.
Ten derde, dat intracommunautaire invoer toegestaan wordt wanneer de vangsten van de vloten van de ultraperifere gebieden ontoereikend zijn om de visverwerkende industrie in die gebieden rendabel te houden.
Ten slottte dat de financiële steun voor Frans Guyana en Réunion wordt verhoogd tot 5.518.000 euro.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De Regionale Adviesraden (RAR's) zijn na de in 2002 doorgevoerde hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid opgezet. Beschikking 2004/585/EG van de Raad legt een algemeen kader vast voor het beheer van deze raden om zo te garanderen dat deze op een samenhangende en afgewogen wijze kunnen functioneren. Het voorstel van de Commissie, dat door de rapporteur van het Parlement wordt gesteund, is erop gericht de RAR's een sterkere operationele basis te verschaffen door hun financiële omstandigheden te verbeteren. De amendementen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat de communautaire bijdrage niet degressief is, zoals aanvankelijk voorzien.
Ik zal voor dit verslag stemmen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij steunen dit verslag, waardoor de werkomstandigheden van de regionale adviesraden (RAR’s) worden verbeterd. Het feit dat ze nu zijn opgenomen in de begroting betekent dat de communautaire bijdrage niet langer degressief is en dat voor alle raden nu één boekhoudkundige methode zal gelden.
Er zal echter ook aandacht moeten worden besteed aan één centrale kwestie – of de RAR’s op de lange termijn voldoende middelen zullen ontvangen. Ze vallen nu onder het gemeenschappelijk visserijbeleid en daarom zal de communautaire financiering van het functioneren van deze raden op een permanente basis moeten worden gerealiseerd.
Dit verslag gaat uitsluitend over financiering en dus niet over andere aspecten van het besluit van de Raad, zoals het aantal, de samenstelling en de wijze van functioneren van de RAR’s. Dat zal in een volgende herziening van besluit 2004/585/EG aan de orde komen. Het is niet goed mogelijk op dit moment al een beoordeling van de RAR’s uit te voeren, aangezien slechts vier van de zeven raden operationeel zijn.
Wij steunen dit voorstel omdat we geloven dat de RAR's een middel vormen om het gemeenschappelijk visserijbeleid te decentraliseren. Op deze wijze wordt immers verzekerd dat de vissers en de hen vertegenwoordigende organisaties betrokken worden in het besluitvormingsproces van het gemeenschappelijk visserijbeleid (wat volgens ons op dit moment nog niet werkelijk het geval is). Dit systeem zal er verder voor zorgen dat de visserijbelangen van alle lidstaten op een billijke wijze tot uitdrukking kunnen worden gebracht.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Ik heb voor het verslag van Esther Herranz García gestemd, omdat het een belangrijk signaal afgeeft naar personen met een handicap, in het bijzonder naar vrouwen die in hun dagelijkse leven allerlei problemen ervaren en hun rechten niet volledig kunnen uitoefenen. Naar mijn mening valt er aan de hulp aan gehandicapten nog wel wat te verbeteren, en ik juich de inspanningen van het Europees Parlement om de sociale voorzieningen voor mensen die niet voor zichzelf kunnen zorgen en afhankelijk zijn van hulp, dan ook toe.
Wij mogen niet de belangrijke bijdrage vergeten van de families van personen met een handicap en organisaties voor gehandicapten. Zij kunnen ons precies vertellen tegen welke problemen en barrières – met inbegrip van die van bouwkundige aard – zij aanlopen, en zij komen met voorstellen voor oplossingen om de kwaliteit van het leven van mensen met een handicap te verbeteren en hen te helpen volledig in de maatschappij te integreren. Ik geloof heilig in de waarde van het bieden van hulp aan mensen van wie iets is afgenomen, maar die wel de gave hebben gekregen om de wereld op een andere manier te zien en te ervaren. Zij zien de wereld met andere ogen en zien daardoor dingen die de rest van ons vaak niet eens opmerkt, of waarvan de schoonheid ons vaak ontgaat. En het geweldige is dat zij ons dubbel en dwars kunnen terugbetalen met hun grenzeloze toewijding en dankbaarheid.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Dit verslag behandelt de communautaire strategie ter bevordering van het zeer belangrijke doel om de situatie van vrouwen met een handicap in de Europese Unie te verbeteren.
Wij hebben tegen dit verslag gestemd omdat wij het vertrouwen hebben dat de afzonderlijke nationale parlementen van de lidstaten dit belangrijke vraagstuk op gepaste wijze hebben aangepakt. Wij zijn principieel tegen de algemene trend waarbij de instellingen van de EU ernaar streven om op steeds meer gebieden invloed en bevoegdheid te verwerven.
Koenraad Dillen (ITS). – Mijnheer de Voorzitter, 31.000 illegale vluchtelingen probeerden in 2006 via de Canarische Eilanden naar het vasteland uit te wijken. Zes keer meer dan het jaar daarvoor. Ook in Zuid-Italië en Lampedusa kennen we gelijkaardige toestanden.
De menselijke tragedie van de vluchtelingen moet worden aangepakt door de uitzichtloze situatie in de herkomstlanden aan te pakken, niet door voorbijkomende sociale spanningen te importeren.
Onze fractie juicht Frontex en de oprichting van interventiebrigades in de landen die met het probleem van massa-immigratie geconfronteerd worden, dan ook toe. Op voorwaarde dat dit nieuwe instrument efficiënt wordt ingezet en niet slechts als mediaspektakel dient.
De controle van de buitengrenzen valt onder de bevoegdheid van de lidstaten, maar de vluchtelingenstromen die we vandaag kennen, tonen aan dat die buitengrenzen te poreus zijn geworden. De exponentiële toevloed van illegalen kan daarom alleen aangepakt worden door bijkomende, maar geen vervangende middelen in te zetten ter ondersteuning van de lidstaten. Hopelijk kan Frontex aan dit doel beantwoorden.
Philip Claeys (ITS). – Mijnheer de Voorzitter, ik heb vóór het verslag Deprez gestemd omdat de amendementen op de tekst van de Commissie doorgaans technische verbeteringen bevatten. De snelle interventieploegen van Frontex zijn een bittere noodzaak, zeker in het licht van de grote tekortkomingen van verschillende lidstaten wat het beschermen van de buitengrenzen betreft.
Het valt nu wel af te wachten hoe efficiënt deze ploegen in de praktijk zullen zijn. Het hele concept staat of valt met de bereidheid van alle lidstaten om hun Schengen-verplichtingen na te komen. Er is nu te veel laksheid, er wordt te veel gedoogd, de massale regularisaties van illegalen brengen het hele concept van Schengen in gevaar. Zelfs indien de snelle interventieteams van Frontex goed en efficiënt werk zullen leveren, zal dat allemaal een maat voor niets zijn, als sommige lidstaten hun politieke verantwoordelijkheid weigeren op te nemen.
Andreas Mölzer (ITS). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb ook voor het Verslag-Deprez gestemd, omdat het volgens mij op dit moment ongetwijfeld zinvol is de zuidelijke grens te versterken met de geplande interventiemacht om de dreigende vluchtelingenstromen de baas te worden.
We mogen daarbij echter de andere hoofdroutes niet vergeten, met name onze buitengrenzen in Oost-Europa niet. Zo bezien zouden de middelen voor Frontex in mijn ogen aanzienlijk verhoogd moeten worden. Tegelijk moeten we in de landen waar de illegale migranten vandaan komen de Europese werkelijkheid onder de aandacht brengen, zodat de droom van luilekkerland de mensen daar niet langer tot zulke wanhoopsdaden aanzet. Daarnaast moeten we ervoor zorgen dat er meer rendement komt uit de samenwerking die we met deze, merendeels door ons ook financieel ondersteunde, landen op het gebied van de repatriëring hebben.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij zijn ertegen om op EU-niveau langs de grenzen van de onderscheidene lidstaten zogenaamde snelle grensinterventieteams op te zetten. Dit initiatief is tekenend voor de repressieve en militaristische aard van de EU.
Deze maatregelen maken deel uit van de huidige overdreven veiligheidstrend en een beleid dat immigratie criminaliseert, wat neerkomt op een gebrek aan respect voor de menselijke waardigheid en de grondrechten. De snelle grensinterventieteams, de muren, de detentiecentra voor immigranten – het zijn allemaal instrumenten voor het verwezenlijken van een vesting-Europa-beleid. Wij zijn daar fel tegen gekant.
Deze maatregel wordt gerechtvaardigd met een verwijzing naar de bestrijding van illegale immigratie. Ik moet er echter op wijzen dat repressie één van de belangrijkste elementen van het voorgestelde beleid is, en dat men vergeet aandacht te besteden aan de werkelijke oorzaken van immigratie, namelijk honger, oorlog, het feit dan miljoenen en miljoenen mensen – waaronder Portugezen – geen enkel perspectief op een waardig bestaan hebben, en dat allemaal vanwege kapitalistische exploitatie en de niets ontziende concentratie van rijkdom.
Verder is het zo dat grensbewaking onder de bevoegdheden van de staat valt. Wij menen daarom dat dit voorstel – ook al bevat het enige veiligheidsmechanismen – een volgende stap vertegenwoordigt in de richting van een Europese kustwacht. Als er inderdaad zo’n kustwacht komt zou dat een aanslag zijn op de nationale soevereiniteit.
Vandaar onze stem tegen.
Anna Hedh (PSE), schriftelijk. – (SV) Ik heb voor het verslag gestemd, omdat het mechanisme voor de oprichting van snelle grensinterventieteams volgens mij nodig is voor de aanpak van de buitengewone migratiedruk waaraan bepaalde lidstaten van de EU af en toe worden blootgesteld. Het mechanisme voor de oprichting van snelle grensinterventieteams is gebaseerd op vrijwilligheid en is geen poging om muren op te trekken tegen de buitenwereld. Ik geloof eerder dat het belangrijk is dat de lidstaten samenwerken voor een effectieve bestrijding van mensenhandel en illegale mensensmokkel, die vaak levensgevaarlijk zijn voor degenen die in wanhoop gedwongen zijn om hun land van herkomst te verlaten. Elk jaar komen duizenden mensen om als ze op onveilige wijze naar Europa proberen te komen. Het mechanisme voor de oprichting van snelle grensinterventieteams maakt deel uit van de activiteiten om te voorkomen dat mensen omkomen in de handen van cynische mensensmokkelaars. Als sociaaldemocraat span ik me in voor een genereus en menselijk vluchtelingenbeleid en ik wil de mensen meer kansen bieden om op legale Europa binnen te komen.
Carl Lang (ITS), schriftelijk. – (FR) De verordening die ons wordt voorgelegd brengt een mechanisme tot stand om een lidstaat die gedurende een beperkte periode te maken krijgt met een massale toestroom van illegale immigranten bijstand te verlenen in de vorm van snelle-grensinterventieteams. Deze reserve, bestaande uit 250 à 500 grenswachters die deel uitmaken van het Europees grensagentschap (Frontex), zal ter beschikking worden gesteld aan de lidstaten die er behoefte aan hebben om hun buitengrenzen te bewaken.
Ofschoon de controle van de buitengrenzen een taak is van de lidstaten en tot het intergouvernementele domein behoort, heeft de massale toestroom van illegale immigranten met name tussen 15 augustus en 15 december 2006 voor de kust van West-Afrika naar de Canarische Eilanden aangetoond hoe kwetsbaar de buitengrenzen van de Unie waren voor een hand over hand toenemende immigratie. De samenwerking tussen lidstaten op dit gebied lijkt dan ook onontbeerlijk. In 2006 zijn meer dan 31 000 illegale immigranten zijn aangekomen op de kust van de Canarische Eilanden, oftewel zes keer zoveel als het jaar daarvoor.
Wij onderschrijven weliswaar het principe dat lidstaten samenwerken om de buitengrenzen van de Europese Unie te bewaken, maar zullen er nauwlettend op blijven toezien dat Frontex niet voor elk wissewasje wordt ingezet met als voornaamste doel de krantenkoppen te halen en dat dit agentschap niet uitgroeit tot een federalistisch en supranationaal instrument.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. – (DE) Ik stem voor de vorming van snelle grensinterventieteams voor de grensbewaking, zolang die slechts bij uitzondering en in noodgevallen ingezet worden. Daaronder versta ik een situatie waarin een lidstaat te maken krijgt met een massale toestroom van illegalen die afkomstig zijn uit derde landen. Ik leg er in dit verband de nadruk op dat de menselijke waardigheid van migranten te allen tijde gerespecteerd dient te worden en dat personen niet wegens hun geslacht, ras of etniciteit, godsdienst, levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid gediscrimineerd mogen worden. Ook mag de verordening de rechten van personen die toevlucht zoeken niet negatief beïnvloeden.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Er kunnen verschillende – onveranderlijk geldige – beginselen en motieven worden aangevoerd om het toezicht op, de bescherming van en interventie aan de grenzen te rechtvaardigen.
De EU als entiteit wordt ook door haar grenzen gedefinieerd. Aan de ene kant is het natuurlijk zo dat de buitengrenzen behoren tot grondgebieden die onder de exclusieve soevereiniteit van de lidstaten vallen, maar het is ook waar dat dit grondgebieden zijn waarvan de integriteit en bescherming iedereen aangaat, en datzelfde geldt voor het toezicht daarop. De problemen die zich aan die grenzen voordoen móeten immers wel een weerslag hebben op de overige lidstaten. Men denke hierbij in de eerste plaats aan illegale immigratie. Maar men kan ook denken aan smokkel of – binnen een andere context waarvoor toch dezelfde argumenten gelden – milieubedreigingen.
De lidstaten die vanwege hun geografische ligging de meest kwetsbare grenzen hebben dragen de zwaarste lasten. Het is volkomen terecht en heel belangrijk dat we die ongelijk verdeelde lasten eerlijk verdelen. Dat is om te beginnen een uitdrukking van solidariteit tussen de EU-lidstaten, maar dit soort samenwerking wordt ook – en vooral – ingegeven door de noodzaak de grensbescherming zo doeltreffend mogelijk te organiseren.
Verdediging van de grenzen mag niet verward worden met protectionisme of isolationisme; het gaat hier alleen maar om het naleven van de regels.
Martine Roure (PSE), schriftelijk. – (FR) Nu meerdere lidstaten geconfronteerd zijn met kritieke situaties door de massale toestroom van illegale immigranten over zee, heeft de Europese Unie het noodzakelijk geacht snellegrensinterventieteams op te richten. De solidariteit tussen lidstaten ligt aan dit initiatief ten grondslag.
Deze teams zijn niet bedoeld om deze personen terug te sturen. Het gaat er veeleer om Europese bijstand te verlenen aan lidstaten die een te grote toestroom van illegale immigranten te verwerken krijgen. De gebeurtenissen van afgelopen zomer hebben namelijk laten zien hoe dringend noodzakelijk het is te anticiperen op moeilijke situaties, zowel voor de lidstaten van bestemming en doorvoer als voor de immigranten zelf.
Deze teams krijgen dus tot taak te patrouilleren aan de buitengrenzen van de Europese Unie onder bevel van de nationale grenswachters van de ontvangende lidstaat.
De leden van de snelle interventieteams mogen alle bevoegdheden uitoefenen die nodig zijn voor grenscontroles en grensbewaking. Ze dienen echter de menselijke waardigheid ten volle te eerbiedigen bij het verrichten van hun taken; evenzeer dienen ze de door de Europese Unie erkende grondrechten te eerbiedigen.
Tot slot, de hier en daar kenbaar gemaakte bezorgdheid over de inzet van deze snelle-grensinterventieteams mag achteraf niet gegrond blijken.
Jan Andersson, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij hebben besloten tegen dit verslag te stemmen, omdat wij de door de Commissie voorgestelde niveaus voor de herverdeling van tonnages voldoende vinden. Bovendien plaatsen wij vraagtekens bij meer steun voor een reeds zeer gevestigde sector. De EU heeft al een grote overcapaciteit in haar vissersvloot, en beperkte visbestanden. De in de Raad besproken moeilijkheden om te controleren of de vangstcapaciteit niet toeneemt, vormen voor ons dan ook een van de redenen voor ons besluit om een verhoging van de betrokken niveaus niet te steunen.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) In juni 2006, na het politieke akkoord dat de Raad bij de instelling van het Europees Visserijfonds had bereikt, is besloten twee bepalingen van de basisverordening betreffende het herziene gemeenschappelijke visserijbeleid (Verordening (EG) nr. 2371/2002) te wijzigen die van toepassing zijn op de vangstcapaciteit van de vloot. Deze wijzigingen hebben tot doel sommige aanpassingen van de vloot toe te staan om de veiligheid, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit aan boord en de energie-efficiëntie te verbeteren.
Deze wijziging zal de lidstaten de mogelijkheid bieden de capaciteit van hun vloot in beperkte mate te verhogen, waardoor de veiligheid, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit aan boord en de energie-efficiëntie zullen verbeteren.
Ik zal voor dit verslag stemmen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit verslag gaat over het amendement op de artikelen 11 en 13 van Verordening 2371/2002, het belangrijkste instrument bij de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid in 2002.
Een van de problemen met het Europees Visserijfonds (EVF) was dat het de communautaire steun voor het moderniseren en renoveren van de vloten zoals die in het vorige instrument was vastgelegd, in de weg stond.
Volgens dit voorstel (van juni 2006 – ná het EVF) zou er beperkte steun mogen worden gegeven voor het moderniseren van de vloot om zo de veiligheid, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de energie-efficiëntie te verbeteren. Verder wordt voorzien in de mogelijkheid 4 procent van de tonnage die met overheidssteun is onttrokken opnieuw toe te wijzen, waarbij wel geldt dat de vermindering van het motorvermogen door een vervanging van de motor met overheidssteun onomkeerbaar is.
Het voorstel van de Commissie roept bij ons enige reserves op, maar we stemmen toch vóór, en wel omdat de volgende twee voorstellen van de rapporteur garanderen dat:
- 10 procent van het met overheidssteun onttrokken tonnage gebruikt kan worden voor modernisering. Dat is niet zo heel veel, maar het maakt de modernisering van vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij (vaartuigen met een totale lengte van minder dan 12 meter) mogelijk – als daar tenminste prioriteit aan wordt gegeven;
- er bij het verlenen van steun voor het vervangen van motoren om de energie-efficiëntie te verbeteren meer flexibiliteit wordt betracht.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het Galileo-programma (het Europees programma voor radionavigatie per satelliet) kan een heel belangrijk instrument worden. Het kan een openbare dienst verlenen en zo mogelijkheden scheppen voor samenwerking, wetenschappelijke vooruitgang, en het toegankelijk maken en uitwisselen van informatie.
Dit project zou gebaseerd moeten worden op een strategie van openbare investering en openbaar toezicht. Oplossingen voor de financiering van dit project zullen moeten worden gevonden binnen de context van internationale samenwerking.
Landen als China en India zijn geïnteresseerd in het Galileo-systeem. Deze landen zouden dus belangrijke partners bij dit project kunnen worden. Op die wijze kunnen we een einde maken aan het GPS-monopolie en een project opzetten dat is gebaseerd op brede internationale samenwerking.
Wij geloven dat alle gebruikers universele toegang zouden moeten krijgen en dat alle burgers de beschikbare informatie gratis moeten kunnen opvragen.
We moeten ervoor zorgen dat bij dit project de rechten, vrijheden en garanties van de burgers zijn verzekerd, en dat Galileo niet voor militaire of overdreven veiligheidsdoeleinden wordt gebruikt. We wijzen de militarisering van de ruimte en het gebruik van die ruimte voor militaire doeleinden immers af en verzetten ons dus tegen de huidige plannen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het Galileo-programma is vanwege zijn technologische reikwijdte en de verwachte meerwaarde (niet alleen banen, maar ook technologische ontwikkeling) beslist een van de hoekstenen van de Strategie van Lissabon. De economische groei die dit programma kan genereren is voor de Europese economie een belangrijk gegeven. Wij moeten ervoor zorgen dat we snel de nodige duidelijke en doeltreffende voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van dit programma scheppen. Net als mijn collega's vind ook ik het dus zorgwekkend dat de onderhandelingen over de concessieovereenkomst in een impasse zijn geraakt. Deze vertragingen zullen ernstige gevolgen hebben voor de totale kosten van het project.
Ik meen dat we er nu al het mogelijke aan moeten doen om ervoor te zorgen dat de Commissie in juni een duidelijk en geloofwaardig tijdsschema voorlegt, met oplossingen voor toekomstige financiële verplichtingen en alternatieve scenario’s voor de tenuitvoerlegging van het programma. De Raad beschikt dan over al de nodige gegevens om de continuïteit van het proces te verzekeren en te compenseren voor de vertragingen. Deze resolutie geniet daarom mijn onvoorwaardelijke steun.
Lydia Schenardi (ITS), schriftelijk. – (FR) Wij hebben vóór de resolutie over het satellietnavigatieprogramma Galileo gestemd.
Wij hebben in dit Parlement meermaals de gelegenheid gehad onze steun te betuigen aan een ambitieus industrieel programma, waarvoor de Europese dimensie voor een keertje volledig op zijn plaats was, ofschoon we ook de tekortkomingen en de gebreken van het programma hebben onderstreept, zoals de louter civiele dimensie of de technologieoverdracht naar niet-Europese landen zoals China, die communistische dictatuur en exponent van oneerlijke handelsconcurrentie.
De onderhandelingen over de inzet en exploitatie van het systeem verkeren momenteel in een impasse. Ook bedenk ik me dat dankzij de politieke bereidheid van lidstaten die op uiterst pragmatische wijze samenwerkten alle technische, menselijke en financiële middelen bijeen konden worden gebracht voor de bouw van een Europese ruimtevaartindustrie, en Airbus het licht zag. Omdat de eurocratie zijn greep heeft versterkt, voert in het geval van Galileo de in Brussel geconcentreerde Commissie stroeve onderhandelingen met partners uit het bedrijfsleven, en de besprekingen lopen vast omdat men het niet eens kan worden over geldzaken.
Het moge duidelijk zijn dat de eerste methode verreweg de beste was.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Wij beschouwen mensenrechten als universeel en onschendbaar, en we vinden dat ze tot het fundament van alle samenlevingen moeten behoren. Helaas komen op veel plaatsen in de wereld schendingen van deze rechten voor, ook in de lidstaten van de EU.
Een groot deel van het Europees Parlement en zijn leden beschouwt zich als degenen die garant staan voor de mensenrechten in de wereld. Dat mag niet worden onderschat, want ze hebben zeker goede bedoelingen en het is een verplichting om te strijden voor deze grondrechten. Het probleem ontstaat wanneer mensenrechten worden gebruikt als middel om de macht van de EU te vergroten, bijvoorbeeld waar het gaat om de ontwikkeling van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Wij hebben tegen diverse amendementen gestemd die we op zichzelf logisch, redelijk en zelfs wenselijk vinden, maar waarover in deze vergadering onder geen beding uitspraken dienen te worden gedaan of besluiten dienen te worden genomen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De meerderheid in dit Parlement heeft wederom een verslag opgesteld over de mensenrechten in de wereld, dat weliswaar een aantal punten bevat waar we het mee eens kunnen zijn, maar dat toch vooral gekenmerkt wordt door een manipulatieve en beperkte visie op de mensenrechten, of nu gaat om politieke, sociale, economische of culturele rechten. De mensenrechten worden hier gebruikt als instrument voor inmenging en het uitoefenen van politieke druk op een aantal staten, en altijd om de conjuncturele belangen en behoeften van de EU te dienen.
De mensenrechten worden in deze strategie ook gebruikt om de VN-Raad voor de Mensenrechten te manipuleren en om landen die weigeren te buigen voor de bevelen van het imperialisme te isoleren.
Zoals we eerder al hebben aangegeven gaat het hier om verregaande hypocrisie. Landen die in de categorie “vrienden” vallen, worden gespaard terwijl andere landen, die door de VS en de EU in het vizier worden gehouden, worden bekritiseerd. Met dat soort praktijken weigeren we mee te werken. Ook dit verslag verzuimt melding te maken van Israël en het feit dat dit land in Palestina een meedogenloos agressie- en bezettingsbeleid voert, het internationaal recht op een systematische wijze schendt en het Palestijnse volk het onvervreemdbaar recht op een eigen onafhankelijk en soevereine, economisch haalbare staat ontzegt.
Carl Lang (ITS), schriftelijk. – (FR) Ofschoon het beweert compleet te zijn gaat het verslag over de mensenrechten in 2006 voorbij aan één van de voornaamste oorzaken dat deze rechten geschonden worden: het communisme, dat nog altijd ruim anderhalf miljard mensen onderdrukt, in China, Noord-Korea, Vietnam, Laos, Cuba, Zimbabwe, en zo kan ik nog een tijdje doorgaan. In alle landen waar ze aan de macht zijn schenden communisten fundamentele mensenrechten en voeren ze een hetze tegen hun tegenstanders, waarvan er miljoenen in concentratiekampen belanden.
Op ons continent heeft het communisme 300 miljoen Europeanen onderworpen. Vandaag de dag oefent het nog altijd zijn intellectueel terrorisme uit, ondanks de val van de Berlijnse muur. Het feit dat de heer Coveney het woord niet durft te gebruiken in zijn verslag getuigt hiervan. Sommige van onze collega’s, zoals de heer Cohn-Bendit, gaan zelfs zover dat ze de Polen willen verbieden hun land te ontdoen van het communisme. Dat is een belediging voor de arbeiders van Gdansk, de opstandelingen van Berlijn in 1953, van Boedapest in 1956, van Praag in 1968 en van alle vrijheidsstrijders.
Sinds 1917 heeft het communisme meer dan honderd miljoen mensen gedood. Ons Parlement, dat zoveel te zeggen heeft over mensenrechten, zou moeten eisen dat het communisme voor de rechter wordt gebracht.
Tobias Pflüger (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Waarom ik niet voor de resolutie over het mensenrechtenverslag kan stemmen:
1. In het rapport wordt geen melding gemaakt van de maatschappelijke, economische en culturele rechten en niet opgeroepen om deze rechten als prioriteit van de EU te behandelen. Terwijl miljoenen mensen wereldwijd sterven van de honger, geen dak boven hun hoofd of werk hebben en in de grootste armoede leven, wordt er in het EU-rapport niets gezegd over deze schendingen. Het reduceert mensenrechten puur tot burgerrechten, waarbij geen acht wordt geslagen op het principe van de ondeelbaarheid van mensenrechten zoals beschreven in het VN-Verdrag.
2. Het rapport maakt geen melding van de mensenrechtenschendingen die worden begaan of gesteund door EU-lidstaten. Om hypocrisie te vermijden moet de EU echter mensenrechtenschendingen in derde landen of tegen de inwoners van derde landen waarbij EU-lidstaten betrokken waren of die gesteund werden door EU-lidstaten, onderzoeken en aanpakken.
3. De resolutie bevat een oproep tot militaire interventie in Soedan. Dat is verkeerd, want de bescherming van mensenrechten moet gebeuren via civiele en niet via militaire actie. Oorlog blijft de zwaarste schending van de mensenrechten, maar wordt niet genoemd in het rapport. Er wordt geen melding gemaakt van het doden van burgers door de strijdkrachten van EU-lidstaten in Afghanistan en Irak.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Van de verschillende punten die in dit verslag aan de orde worden gebracht is er één dat volgens mij steeds weer moet worden herhaald. Ik heb het nu over punt 10: “herhaalt dat de Raad en de Commissie in toekomstige jaarverslagen over de mensenrechten altijd zouden moeten analyseren op welke manieren, in het bijzonder in de werkgroepen van de Raad en in bijzondere mechanismen die in het kader van samenwerkingsovereenkomsten zijn ingesteld, wordt omgegaan met mensenrechten in overige beleidsgebieden van de EU (…)”
Of de EU in de wereld – en dan vooral in haar onmiddellijke nabijheid – een rol kan spelen hangt af van haar vermogen haar soft power in te zetten om bij te dragen tot het universele respect voor de mensenrechten.
Daar komt bij dat het nu tijd wordt om serieus te gaan nadenken over de enorme bedreiging voor de mensenrechten die voortvloeit uit China’s strategie voor samenwerking en internationale steun. China is op dit gebied een opkomende mogendheid. We moeten onze strategie dus herzien om te verzekeren dat we de meest doeltreffende aanpak kiezen en één die aansluit bij de waarden die we verdedigen en propageren.
Charles Tannock (PPE-DE),schriftelijk. (EN) – De Britse conservatieven erkennen de belangrijke rol van de EU bij het bevorderen van de mensenrechten en de democratie in de wereld, zoals wordt benadrukt in het verslag van Coveney. Er zijn echter een aantal paragrafen waarmee wij het fundamenteel oneens zij, bijvoorbeeld de paragrafen 4, 16 , 28, 31, 47 en 132.
Om deze reden hebben de Britse Conservatieven zich van stemming onthouden bij de laatste stemming over dit verslag.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Zoals we al eerder hebben aangegeven zijn we ingenomen met het idee om de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een ontwerpresolutie voor te leggen waarin wordt opgeroepen tot een universeel moratorium op de doodstraf. Deze resolutie zou de steun van 88 landen genieten.
De afschaffing van de doodstraf is iets waar miljoenen mannen en vrouwen over de gehele wereld naar uitkijken. Het aantal landen waar deze straf uit de nationale wetgeving is geschrapt of waar een moratorium op de uitvoering ervan is afgekondigd blijft dan ook toenemen.
We geloven dat de beschaving daarmee gediend is. Nu is het van belang dat andere landen volgen. Dit initiatief kan daartoe bijdragen.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) – Ik heb voor deze resolutie gestemd aangezien ik geloof in de waardigheid van de mens, die nooit mag worden afgenomen door een doodvonnis.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Als er één zaak is waar we ons zonder te twijfelen of te aarzelen voor moeten inzetten, dan is deze het wel. Het is niet eens nodig dat toe te lichten. Een maatschappij die het leven niet als hoogste goed – de norm, het criterium, het belangrijkste – aanmerkt, is een maatschappij die tot de ergste wreedheden in staat is. Ik ben dan ook niet verbaasd dat bloeddorstige landen hun tegenstanders zonder enige terughoudendheid ter dood veroordelen. Ik geloof dat het onze plicht is die landen te stoppen, en misschien hebben we daartoe ook het vermogen. Wat me verbaast is nu juist dat er democratische landen zijn die de doodstraf opleggen. Het is alsof ze opeens alle normen en waarden uit het oog hebben verloren.
Ik wil hier niet een andere discussie entameren, maar ik moet wel zeggen dat ik het vreemd vind dat men niet aanvaardt dat een volwassen burger, ook al is die schuldig aan de meest weerzinwekkende misdaden, ter dood wordt gebracht, terwijl het leven van een ongeboren baby kennelijk geen bescherming verdient.
Ik sluit af met te verklaren dat ik me aansluit bij dit initiatief van de EU. Ik spreek verder de wens uit dat de lidstaten en de EU als geheel op deze woorden ook daden laten volgen.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik ben absoluut tegen de discriminatie van homoseksuelen, maar ik hoop dat dit Parlement ooit een resolutie over dit onderwerp opstelt waarin het onbevredigende begrip homofobie niet wordt genoemd. Ik heb hier eerder over gesproken en ik wil dat nog een keer doen.
Als wij hier over het echte probleem spreken, namelijk discriminatie, waar wij beslist tegen op moeten treden, waarom gebruiken wij in dit verband dan in hemelsnaam het irrelevante woord “fobie”? Fobieën zijn verschillende soorten angststoornissen, het zijn angstsituaties die als neurotische stoornissen worden beschouwd. Voor de genezing ervan is therapie nodig. Ze kunnen niet door politieke maatregelen worden behandeld, net zo min als claustrofobie, de vrees voor gesloten ruimten, of arachnofobie, de vrees voor spinnen.
Ik vind het spijtig als mensen op grond van hun gevoelens of fobieën worden beschuldigd. Daaruit ontstaat slechts een nieuwe vorm van discriminatie of manipulatie. Ik vind het ook spijtig dat deze resolutie Polen discrimineert door een verkeerd beeld te geven van de gebeurtenissen en standpunten. Vanwege de punten met betrekking tot Polen heb ik na lang wikken en wegen besloten blanco te stemmen. Ik wil echter ook mijn sympathie uitspreken voor alle homoseksuelen die last hebben gehad van echte discriminatie en onrecht.
Koenraad Dillen (ITS). – Mijnheer de Voorzitter, het spreekt vanzelf – en ik ken niemand in dit Parlement die het daar niet mee eens is – dat discriminatie van homoseksuelen omwille van hun geaardheid onaanvaardbaar is in onze lidstaten. Maar dat houdt niet in dat de vrije meningsuiting van diepgelovige mensen door de verstikkende sfeer van politieke correctheid en intellectueel terrorisme die zich van dit Parlement meester maakt, op de helling mag worden gezet. Zoals mijn collega Philip Claeys gisteren al heeft aangestipt, begint er zich hier ook een freedom of speech-fobie te ontwikkelen, een irrationele angst om mensen vrij hun mening te laten verkondigen. Ook die fobie moeten we met alle middelen bestrijden, want deze resolutie schiet aan haar doel voorbij. In het verleden werd hier al meermaals een debat over homofobie gehouden, vandaag gaat het meer om een rondje Polen-bashen. Want zoals in de kwestie Geremek waar gisteren niemand met enige kennis van zaken sprak, zo is de linkse inquisitie ook in de kwestie van de zogenaamde homofobie in Polen op de kansel gesprongen zonder enige dossierkennis of intellectuele eerlijkheid. Daarom heb ik tegen deze resolutie gestemd.
Albert Deß (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, bij deze wil ik als toelichting op mijn stemgedrag geven dat ik niet tegen gestemd heb omdat ik voor het discrimineren van minderheden zou zijn. Ook ik veroordeel de uitlating van de Poolse minister. Ik heb tegen gestemd omdat ik van mening ben dat er wel belangrijkere kwesties zijn die we deze week hadden kunnen aansnijden, ook in de vorm van een resolutie, namelijk de moord op christenen in Turkije. We hadden het kunnen hebben over het thema van de gedwongen huwelijken van Turkse vrouwen, ook in Europa. Of de volkerenmoord die islamitische ruitermilitie in Darfur begaan, de schendingen van de mensenrechten in Venezuela. Daarom heb ik tegen gestemd, omdat ik van mening ben dat we vandaag belangrijker zaken hadden kunnen behandelen.
Manfred Weber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil namens de gehele fractie van de Europese Volkspartij een verklaring afleggen. De PPE-DE-Fractie heeft zich vandaag van stemming onthouden omdat zij het op dit moment niet eens is met de procedure. De PPE-DE-Fractie onderschrijft de besluiten van het Europees Parlement aangaande homofobie en met name het besluit van 16 januari 2006. In de geest daarvan wijst de PPE-DE-Fractie uitdrukkelijk elke vorm van homofobie af, evenals elke andere vorm van discriminatie.
Tegelijkertijd heeft de PPE-DE-Fractie het volste vertrouwen in de instellingen van de Europese Unie, met name in de Commissie als hoedster van de Verdragen. Als de lidstaten van de Europese Unie daar aanleiding toe zien, zal de Commissie, op basis van het bestaande recht – trefwoord “antidiscriminatierichtlijn” – de noodzakelijke stappen ondernemen om deze in elk opzicht afkeurenswaardige initiatieven een halt toe te roepen.
Bovendien heeft de PPE-DE-Fractie zich uit volle overtuiging achter het besluit geschaard om het Bureau voor de grondrechten in te schakelen voor het onderzoek naar homofobie in Europa. We willen de uitkomst daarvan afwachten om dan verdere stappen te ondernemen.
De PPE-DE-Fractie heeft er het volste vertrouwen in dat de Poolse samenleving een gepast antwoord zal vinden op de opkomende homofobe stromingen in het land.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb me onthouden van stemming over de ontwerpresolutie inzake homofobie in Europa. Allereerst is dit document niet van toepassing op heel Europa doordat het zich richt op Polen, en de titel van de resolutie is in mijn ogen dan ook te algemeen. Verder vind ik het kort door de bocht om de strijd tegen homofobie hoofdzakelijk aan te merken als een strijd tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid. Deze verwarring tussen homofobie, dat gedefinieerd wordt als “angst voor de medemens”, en de afkeer van homoseksualiteit is een bron van misverstanden.
Ik ben uiteraard voor de strijd tegen alle vormen van discriminatie op grond van seksuele geaardheid, afgezien van vraagstukken die betrekking hebben op homohuwelijken en het adopteren van kinderen door homoseksuelen; dat zijn kwesties de politieke gedachtevorming verder uitgekristalliseerd moet worden, rekening houdende met de publieke opinie. Ik vind echter dat de ongelijke behandeling van mensen en de angst voor onze medemens beter verdienen dan deze resolutie, ook al ben ik het eens met talloze in dit document gedane voorstellen.
Gerard Batten, John Whittaker en Thomas Wise (IND/DEM), schriftelijk. – (EN) De UK Independence Party zal deze resolutie niet steunen omdat wij vinden dat het niet de taak is van het Europees Parlement om morele normen op te leggen aan de verschillende lidstaten.
Jens-Peter Bonde (IND/DEM), schriftelijk. – (DA) Bij de stemming van vandaag over homofobie in Europa heb ik besloten noch voor, noch tegen het verslag in zijn geheel te stemmen, ook al ben ik het zeer eens met de inhoud van dat verslag. Ik heb noch voor, noch tegen gestemd omdat Polen niet moet worden veroordeeld door een “volksrechtbank”, maar door een echte rechtbank. Het Europees Parlement is in dezen niet bevoegd.
Bij overtreding van de mensenrechten moet de zaak worden voorgelegd aan het Europese Hof voor de rechten van de mens.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij hebben voor deze resolutie gestemd omdat ze de mensenrechten in de EU-lidstaten verdedigt, al hebben we op de redactie van één van de punten wel enige kritiek.
Het is onaanvaardbaar dat homofobe praktijken nog steeds worden bevorderd en dat mensen nog steeds worden gediscrimineerd vanwege hun seksuele oriëntatie. Daarom steunen wij de oproep aan de Commissie om een antidiscriminatiepakket op te stellen op basis van artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie om zo een einde te maken aan discriminatie op grond van de meest uiteenlopende redenen, waaronder inbegrepen seksuele oriëntatie. We geloven dat er een hele reeks maatregelen moet worden genomen om gelijke kansen en rechten voor iedereen te bevorderen. Formele verklaringen, zonder concrete uitwerking in wetgeving en zonder begroting, volstaan hier niet.
We steunen ook de oproep om meer te doen teneinde de bestaande wetgeving op dit gebied af te dwingen en zo de mensenrechten te verdedigen en te bevorderen. Wij tekenen bezwaar aan tegen politici die discriminerende opmerkingen over homoseksuelen maken, aangezien zulke opmerkingen vaak aanzetten tot haat en geweld.
Jens Holm, Esko Seppänen, Søren Bo Søndergaard en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. – (SV) Wij hebben voor deze resolutie gestemd, omdat daarin wordt benadrukt hoe belangrijk het is om discriminatie op grond van seksuele geaardheid te verhinderen.
Wij geven geen steun aan de conclusies van de resolutie voor zover daarin wordt voorgesteld om de EU meer macht en beslissingsbevoegdheid te geven.
Onze steun aan deze resolutie is enkel een stem tegen de afschuwelijke discriminatie van mensen op grond van hun seksuele geaardheid.
Wij zijn echter tegen alle conclusies van de resolutie om de EU op diverse gebieden meer macht te geven.
Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Ik en mijn Conservatieve Britse collega’s hebben ons van stemming onthouden over deze gezamenlijke ontwerpresolutie. Hoewel wij elke discriminatie van homo’s en alle aspecten van homofobie verafschuwen, vinden wij dat deze motie is opgesteld op basis van politieke speculaties en met een ernstig gebrek aan feitelijke informatie.
Het lijkt ons verstandig om de ontwikkelingen met betrekking tot Polen zoals genoemd in de motie af te wachten in plaats van te reageren op vage beschuldigingen.
Jean Lambert (Verts/ALE),schriftelijk. – (EN) Ik ben trots dat ik voor deze resolutie heb gestemd en betreur de vijandige houding van sommige collega’s die er bezwaar tegen maken dat het wordt ingediend. Dit is het Europees Jaar van gelijke kansen in een Unie die prat gaat op haar naleving van de mensenrechten. Er zijn echter nog steeds lidstaten, zoals Polen, waar de regering nog niet beseft wat naleving van de mensenrechten werkelijk inhoudt. Het betekent het nastreven van gelijkheid op de werkvloer; het betekent dat je geen taal gebruikt die haat zaait en mensen aanvalt puur om wie ze zijn; het betekent respect voor de mensenrechten van anderen, met inbegrip van hun recht op vergadering en op bescherming tegen geweld, met inbegrip van staatsgeweld. Ik hoop van harte dat dit de laatste keer is dat dit Parlement deze kwestie moet aankaarten aangezien ik erop vertrouw dat de lidstaten hun wettelijke plichten en de plichten die voortvloeien uit de Internationale Conventie zullen nakomen. Ik wil graag mijn dank betuigen aan de leden van de betrokken landen die ook voor deze resolutie hebben gestemd.
Marek Siwiec (PSE) , schriftelijk. – (PL) De Resolutie van het Europees Parlement had duidelijker kunnen zijn. De zorg om het imago van ons land mag echter geen reden zijn om te zwijgen over discriminatie van mensen met homoseksuele geaardheid. Homoseksualiteit is geen ziekte, zoals sommige van de Poolse deelnemers aan het debat van vandaag menen. Homofobie is wel een ziekte, en daaraan lijden veel samenlevingen, waaronder ook de Poolse. De resolutie behandelt een fundamentele kwestie – het drama van vele duizenden mensen in Europa, waaronder duizenden van mijn medeburgers.
In Polen heerst net als in andere lidstaten van de Unie een onwil tegenover homoseksuelen, maar in geen enkel ander land spreken regeringsleden en publieke persoonlijkheden boodschappen uit die een bedreiging vormen voor elementaire burgerrechten en aldus een aantasting zijn van principes en waarden die aan de basis van het democratisch bestel liggen.
In Polen, moet ik tot mijn spijt vaststellen, worden homoseksuelen gediscrimineerd en beledigd. Als ze openlijk voor hun geaardheid uitkomen krijgen ze te maken met mondelinge en zelfs fysieke agressie. Dit gebeurt allemaal zonder tegenwerking van de machthebbers.
Zoals er in een democratie van de eenentwintigste eeuw geen plaats is voor racisme of antisemitisme, zo ook kan discriminatie wat betreft seksuele geaardheid niet getolereerd worden! Ik volg dus mijn geweten en stem voor de resolutie over homofobie in Europa. Deze resolutie herinnert ons immers aan de rechten van deze mensen, die velen hen, vooral in Polen, zouden willen ontnemen.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. – (PL) Ik stem tegen de resolutie over homofobie in Europa.
Ik ben het niet helemaal eens met sommige paragrafen van de resolutie van het Europees Parlement. Een tekst die zich alleen baseert op gebeurtenissen die in Polen hebben plaatsgevonden verwoordt niet de bedoeling en de titel van de resolutie (“Resolutie over homofobie in Europa”). Met homofobie hebben we in de EU helaas voortdurend te maken. Het niet vermelden van gevallen van inbreuk op de rechten van homoseksuelen in andere landen maakt dit document onvolledig.
Uitspraken van politici zoals Maciej Giertych, Jaroslaw Kaczyński of Ewa Sowinska worden gelukkig niet vertaald naar concrete wetgevingshandelingen. Er zijn geen wetsontwerpen gekomen die inbreuk maken op de rechten van homoseksuelen. Ik vrees echter dat dat gaat veranderen. Er is geen overeenstemming over de verklaringen dat leraren die homoseksualiteit propageren, ontslagen zullen worden. Dergelijke onverantwoorde uitspraken zijn een belediging voor diegenen die willen leven in een vrij, tolerant en open Polen. Deze uitspraken vormen een bedreiging voor de democratie en ze weerspiegelen niet de opvattingen van de meerderheid van de Poolse samenleving.
Manfred Weber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) De PPE-DE-Fractie onthoudt zich van stemming over de resolutie tegen homofobie in Europa, omdat zij het op dit moment niet eens is met de procedure.
De PPE-DE-Fractie onderschrijft de besluiten van het Europees Parlement aangaande homofobie (met name dat van 16 januari 2006). In de geest daarvan wijst de PPE-DE-Fractie uitdrukkelijk elke vorm van homofobie, evenals elke andere vorm van discriminatie af.
Tegelijkertijd heeft de PPE-DE-Fractie het volste vertrouwen in de instellingen van de Europese Unie, met name in de Commissie als “hoedster van de Verdragen”. Als daartoe aanleiding is in de lidstaten van de Europese Unie zal de Commissie, op basis van het bestaande recht (antidiscriminatierichtlijn) de noodzakelijke stappen ondernemen om deze in elk opzicht afkeurenswaardige initiatieven een halt toe te roepen.
Bovendien heeft de PPE-DE-Fractie zich uit volle overtuiging achter het besluit geschaard om het Bureau voor de grondrechten in te schakelen voor het onderzoek naar de stand van homofobie in Europa. Zolang de resultaten daarvan nog niet bekend zijn, willen wij geen verdere stappen ondernemen.
De Poolse samenleving geniet het volste vertrouwen van de PPE-DE-Fractie als het erom gaat een gepast antwoord te vinden op de opkomende homofobe stromingen in het land.
Anna Zabórska (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Alle mensen zijn gelijk als het gaat om hun waardigheid, die moet worden gerespecteerd en bevorderd. Deze benadering moet steeds als leidraad dienen bij alles was we doen.
De procedure van artikel 103, lid 2, van het reglement stelt dat “Indien een verklaring met debat op de agenda wordt opgenomen, besluit het Parlement al dan niet een resolutie aan te nemen tot besluit van het debat.” Wat is het nut van de exercitie als vóór het debat alle ontwerpresoluties reeds moeten zijn ingediend en de termijn voor het indienen van de amendement reeds is verstreken? Een dialoog tussen doven dus.
Deze resolutie is geen afspiegeling van het interinstitutionele debat waar bovendien alleen de ingewijden hun zegje mochten doen. De procedure is des te laakbaarder, omdat de diensten van het Parlement, die reeds geraadpleegd zijn, de aangenomen aantijgingen weerleggen. Op 5 maart had Polen zelf, op de officiële website van de premier, al gereageerd op de nieuwe beschuldigingen van het Parlement.
Ofschoon de titel beweert te gaan over homofobie in Europa, hebben we ten onrechte een soevereine lidstaat en zijn democratisch gekozen regering beschuldigd. Deze resolutie zal beslist voor andere doeleinden worden gebruikt dan om ons streven kenbaar te maken solidair te zijn met elk mens tegen alle vormen van discriminatie.
Jonathan Evans (PPE/DE), schriftelijk. – (EN) De PPE-DE-Fractie heeft zich consequent verzet (en blijft zich verzetten) tegen de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de eurozone, en dientengevolge onthoudt zij zich gewoonlijk van stemming als er verslagen worden behandeld met betrekking tot de werking van de Economische en Monetaire Unie aangezien dat zaken zijn van de landen die deel uitmaken van de eurozone.
Wij begrijpen echter dat een gezonde economie van de landen die gekozen hebben voor deelname aan de EMU ook van belang is voor het VK en wij staan achter alle maatregelen die de economische stabiliteit van onze grote handelspartners moeten verzekeren.
We onthouden ons in dit geval van stemming, maar willen wel graag onze steun betuigen aan de sterke inzet van de rapporteur op gezonde overheidsfinanciën en de juiste toepassing van het Stabiliteits- en groeipact. Dergelijke uitgangspunten zijn van groot belang voor gezonde economische en handelscondities en een goede verhouding tussen de economie van het Verenigd Koninkrijk en de economieën van de eurozone.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De jaarverslagen van het Europees Parlement over de openbare financiën bevatten steeds weer hetzelfde recept, ongeacht de economische omstandigheden. Er wordt altijd aangedrongen op de toepassing van het Stabiliteits- en groeipact, één van de belangrijkste obstakels voor de economische en sociale ontwikkeling van de Europese Unie en de minder ontwikkelde lidstaten met economische problemen, zoals Portugal.
Het verslag is heel duidelijk als het gaat om de doelstelling: “de economische opleving gebruiken om hun begrotingstekorten terug te snoeien en de arbeidsmarkt meer concurrerend te maken”. Dat komt erop neer dat de sociale functies van de staat moeten worden teruggesnoeid en de arbeidsmarkt moet worden gedereguleerd, vooral als het gaat om de salarissen en de werkzekerheid van de werknemers in overheidsdienst.
In dit verslag is een nultekort niet langer de hoogste prioriteit; nu gaat het om een begrotingsoverschot. De rapporteur is natuurlijk ontevreden over de pseudo-herziening van het pact in 2005, toen overduidelijk begon te worden dat het pact in de context van de recessie die de EU doormaakte volstrekt irrationeel was. Zoals we echter weten is het een politiek pact dat voorspruit uit de heersende neoliberale ideologie. De economische rechtvaardiging is niet meer dan een alibi. Wij hebben ons sinds 1997 steeds op dat standpunt gesteld en al die tijd aangedrongen op de herroeping van het stabiliteitspact.
(De vergadering wordt om 12.50 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter
11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
12. Agenda: zie notulen
13. Zimbabwe (debat)
De Voorzitter. Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over Zimbabwe.
Günter Nooke, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte dames en heren, de gebeurtenissen van maart hebben op dramatische wijze onderstreept dat de crisis is geëscaleerd die al sinds lange tijd smeult in Zimbabwe. De wrede behandeling van vreedzame demonstranten en oppositiepolitici, maar ook de dreigementen jegens westerse ambassadeurs, tonen een regime dat zijn “rechtsstaat”-masker eindelijk heeft laten vallen.
President Mugabe vecht nu met alle middelen om zijn macht te behouden. Door toedoen van de abominabele economische situatie – ik noem alleen al het werkloosheidscijfer van 80 procent en meer dan 1 700 procent inflatie – en de toenemende repressie, keert de publieke opinie in het land zich steeds openlijker tegen hem. Dit blijft niet langer beperkt tot de bevolking in het algemeen, maar nu staat ook zijn partij, de ZANU (PF), niet meer als één man achter hem. Zijn poging op het partijcongres van december 2006 om de presidentsverkiezingen met twee jaar uit te stellen en te laten samenvallen met de parlementsverkiezingen van 2010 werd terugverwezen naar de partijorganen, die daar niet mee instemden.
Als voorzitterschap van de Raad hebben wij de afgelopen weken ten aanzien van de gebeurtenissen in Zimbabwe onmiddellijk een duidelijk standpunt ingenomen. In twee verklaringen, van 12 en van 14 maart, hebben we onze veroordeling uitgesproken over de criminalisering van de vreedzame “Prayers Meeting”, een gebedsbijeenkomst, in Harare op 11 maart en eisten wij de vrijlating van de arrestanten alsmede de waarborging van juridische en geneeskundige hulp.
De Duitse ambassade in Harare heeft de Zimbabwaanse regering namens alle EU-partners op 13 maart 2007 met klem verzocht de beginselen van de rechtsstaat in acht te nemen. De EU-ambassadeurs ter plekke deelden, in nauw onderling overleg, de Zimbabwaanse regering mee dat zij op ieder moment bereid waren om zich te ontfermen over degenen die de regering had gearresteerd en verwond, en dat zij bereid waren dit in eigen persoon te doen.
In onze hoedanigheid van EU-Raadsvoorzitter hebben wij in onze verklaring van 18 maart ten scherpste onze veroordeling uitgesproken over de hernieuwde arrestaties en mishandelingen van leden van de oppositie op 17 en 18 maart, alsmede het opleggen van een uitreisverbod aan twee vrouwelijke leden van de oppositie die bij de aanvallen van 11 maart ernstig gewond waren geraakt en die in Zuid-Afrika een medisch onderzoek wilden ondergaan. Daarop konden de gewonden oppositieleden naar Zuid-Afrika vliegen. De meeste van de opgepakte oppositieleden werden vrijgelaten.
Op aandringen van de EU heeft de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties zich in het debat van 29 maart uitsluitend met Zimbabwe beziggehouden. In een verklaring die in totaal door vijftig staten werd gesteund, heeft de EU duidelijk haar standpunt kenbaar gemaakt over de actuele situatie in Zimbabwe en de regering-Mugabe opgeroepen recht en orde te eerbiedigen, de mensenrechten te verdedigen en samen te werken met de mensenrechtenmechanismen van de VN.
We hebben allemaal de reactie van de buurlanden van Zimbabwe met argusogen gevolgd. Onze ambassades in de regio voeren een intensieve politieke dialoog met de regeringen van hun gastlanden. We zijn het er in onze analyse allen over eens dat steeds meer erop duidt dat in de hele regio de solidariteit met het Mugabe-regime afbrokkelt, niet in de laatste plaats door de druk vanuit de civiele maatschappij. Wat ons daarbij vooral hoopvol stemt, is dat nu ook onze Afrikaanse partners voor het eerst openlijk laten zien hoe belangrijk de oplossing van de Zimbabwe-crisis voor hen is.
Naast individuele uitspraken, zoals die van de Zambiaanse president Mwanawasa, die Zimbabwe met de zinkende Titanic vergeleek, heeft vooral de koerswisseling van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika SADC de aandacht getrokken. Tijdens een buitengewone topconferentie op 28 en 29 maart 2007 erkenden haar regeringsleiders voor het eerst hun verantwoordelijkheid in het Zimbabwe-conflict. President Mbeki heeft een duidelijk mandaat gekregen om de dialoog tussen regering en oppositie aan te zwengelen. Het is de bedoeling dat hij daarbij wordt bijgestaan door zijn Tanzaniaanse ambtgenoot Kikwete, die op dit moment voorzitter is van de SADC-commissie voor politiek, veiligheid en verdediging. De secretaris-generaal van de SADC zal met een verslag komen over de economische situatie in Zimbabwe.
De belangrijkste eisen van de SADC aan Mugabe zijn: handhaving van de datum van de presidentsverkiezingen in 2008 en stopzetting van de onderdrukking van de oppositie. Op 30 maart heeft het centraal comité van de ZANU (PF) besloten de presidentsverkiezingen in maart 2008 te houden en de parlementsverkiezingen, die oorspronkelijk in 2010 zouden plaatsvinden, te vervroegen tot dezelfde datum in 2008.
Mugabe is zonder intern debat tot presidentskandidaat gekozen. Tegelijkertijd werden er veranderingen aangekondigd die de uitgangspositie van Mugabe en zijn partij in de aanloop naar de verkiezingen sterk zouden verbeteren. Tot deze maatregelen behoren onder andere uitbreiding van het aantal kiesdistricten en de daarmee gepaard gaande herindeling, de benoeming niet rechtstreekse verkiezing van de leden van de senaat naar rato van de grootte van hun fractie in het parlement, alsmede het feit dat indien de zetel van de president vacant raakt de nieuwe president wordt aangewezen door het parlement en niet door middel van nieuwe verkiezingen. Deze nieuwe verordeningen moeten nog van kracht worden via een grondwetswijziging.
De regering heeft de gewelddadige maatregelen tegen individuele leden van de oppositie niet gestaakt. Zij brandmerkt leden van de Tsvangirai-vleugel van de oppositiepartij MDC als terroristen en probeert op die manier een wig te drijven tussen de oppositie, die voor het eerst eensgezind is na de onrust van maart. De staat heeft er echter van afgezien om grote manifestaties zoals de genoemde gebedsbijeenkomst in de op een na grootste stad van het land te verbieden of te ontbinden. Ook is het samenscholings- en demonstratieverbod opgeheven, alleen niet in enkele gebieden in Harare.
Reeds eind 2006 bleek op het partijcongres van de ZANU (PF) dat de positie van Mugabe niet langer onomstreden is. Intussen graaft Mugabe zich steeds meer in zijn stellingen in, wat niet in de laatste plaats blijkt uit de vorming van parallelle organisaties zoals de jeugdmilitie, die buiten de militaire en politionele hiërarchie valt. Hun indrukwekkende, om niet te zeggen onderdrukkende aanwezigheid voor het gebouw waar het centraal comité bijeenkwam, miste overigens zeker zijn uitwerking niet op de besluitvorming van de leden van het politbureau ten gunste van de benoeming van Mugabe tot presidentskandidaat.
Ondanks Mugabes tactische overwinning op de vergadering van het centraal comité op 30 maart, waar hij de nominatie tot presidentskandidaat in 2008 in de wacht sleepte en die de positie van zijn critici binnen de partij verzwakte, schijnt er in Zimbabwe een soort apocalyptische stemming te heersen. Daarom is in de EU, naast de discussies over de huidige ontwikkelingen, het nadenken begonnen over de tijd na Mugabe. De afgelopen dagen hebben zowel de EU/Afrika-werkgroep als EU/Afrika-directeuren zich intensief beziggehouden met Zimbabwe. De Raad van ministers van Buitenlandse Zaken heeft maandag de crisis in Zimbabwe in detail besproken.
In zijn conclusies heeft de Raad het SADC-initiatief verwelkomd en zich bereid verklaard om dit te steunen indien hij daartoe wordt opgeroepen. De Raad heeft zijn opvatting onderstreept dat alleen een brede, constructieve dialoog het fundament kan vormen voor een werkelijke hervorming en nationale verzoening in Zimbabwe. Tegelijkertijd heeft de Raad onderlijnd dat de EU ook in de toekomst humanitaire maatregelen zal nemen die rechtstreeks ten goede komen aan de bevolking.
In haar communiqué na de buitengewone topconferentie in maart eiste de SADC van de EU stopzetting van haar sancties. Gezien de huidige situatie in het land, zullen we niet aan die eis voldoen. Ons beleid moet geloofwaardig blijven. Als reactie op de onrust in maart – en dit is iets waartoe de Raad maandag eveneens heeft besloten – zullen wij de lijst van personen op wie de sancties van toepassing zijn, uitbreiden tot de politieofficieren die de grootste verantwoordelijkheid dragen voor de huidige crisis en de schendingen van de mensenrechten.
De EU-partners zijn het erover eens dat een oplossing van de crisis in Zimbabwe alleen kan slagen met Afrikaanse hulp. Onze Afrikaanse partners hebben na hun politieke ommezwaai in maart de EU met klem om geduld verzocht. Wij blijven echter scherp in de gaten houden of, en zo ja, in hoeverre, het beleid waarnaar de SADC streeft vorm krijgt.
Wij zijn ons ervan bewust dat we niet eindeloos passief kunnen blijven toekijken. Binnen afzienbare tijd zal de EU een inhoudelijk standpunt moeten innemen tegenover het SADC-initiatief. Wij zullen ook met de nodige daadkracht blijven reageren op de gebeurtenissen in het land. De EU kan en zal niet zwijgen wanneer de mensenrechten worden geschonden.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie maakt zich grote zorgen over de huidige verslechtering van de politieke en sociaaleconomische situatie in Zimbabwe. Wij veroordelen met name de recente voorvallen van gewelddadige repressie van de oppositie.
De Commissie stond ook volledig achter de verklaringen van het Duitse voorzitterschap waarin het recente geweld, de arrestaties en de mishandeling van gevangenen wordt veroordeeld. De regering van Zimbabwe heeft ook opgeroepen tot de vrijlating van deze gevangenen en tot eerbiediging van de grondrechten. De crisis zou moeten worden opgelost door overleg met alle politieke krachten.
Afgelopen maandag heeft de Raad Algemene Zaken ook besluiten van deze strekking uitgevaardigd. In deze context blijft de Commissie groot belang hechten aan de versterkte dialoog met regionale leiders. Wij erkennen de grote rol die zij kunnen spelen bij het bevorderen van de nationale verzoening in dit land.
De Commissie verwelkomde daarom de buitengewone top van staatshoofden van de South African Development Community (SADC), die op 28 en 29 maart plaatsvond in Dar es Salaam. De regionale leiders besloten daar om zich toe te leggen op de oplossing van de crisis in Zimbabwe door de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki als bemiddelaar aan te wijzen. Wij hebben met alle Europese lidstaten afgesproken dat er een boodschap van hoog niveau zou worden afgeleverd bij de SADC over dit onderwerp. Ten eerste om te erkennen dat de organisatie een grote rol kan spelen bij de oplossing van de crisis en ten tweede om de SADC echte adempauze te geven in haar bemiddelingspogingen.
Wij vinden dan ook dat er niets mag worden gedaan wat het SADC-initiatief in gevaar kan brengen en dat de EU bereid moet zijn om de pogingen van de SADC om de Zimbabwaanse crisis op te lossen te steunen.
Verder is afgesproken dat wordt getracht om de regio en Afrika in het algemeen goed te informeren over de inhoud van de EU-maatregelen of sancties met betrekking tot Zimbabwe. Die omvatten naast een wapenembargo een visumverbod voor het Zimbabwaanse leiderschap en de bevriezing van hun tegoeden. De handel en samenwerking op het gebied van economische hulp en noodhulp zijn niet aangetast door de EU-maatregelen. In dit opzicht bedroeg de omvang van de aan Zimbabwe toegekende hulp in 2006 alleen al rond de 193 miljoen euro: 86 miljoen van de Commissie en 107 miljoen van de lidstaten. Dit soort hulp, die direct ten goede moet komen aan de Zimbabwaanse bevolking, dient te worden voortgezet.
Geoffrey Van Orden, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de Commissie en de Raad graag bedanken voor hun verklaringen. Ieder lid van dit Parlement zal zich bewust zijn van de zeer slechte situatie in Zimbabwe. Wij hebben de afgelopen jaren onze visie gegeven in een zestiental resoluties, maar hoe slecht de situatie ook is, het regime van Mugabe blijft ons erop wijzen dat het de zaken altijd nog dramatisch kan verslechteren.
Miljoenen mensen zijn het land ontvlucht; veel van de mensen die zijn gebleven leven van voedselhulp; de hyperinflatie zal naar verwachting 5000 procent bedragen aan het eind van dit jaar; de werkloosheid staat op 80 procent; per week sterven 3000 mensen aan hiv/aids; en Zimbabwe heeft het hoogste percentage wezen ter wereld. Dat zijn de onverbiddelijke cijfers. Als mensen proberen te vergaderen of een vorm van protest willen laten horen dan worden ze hard aangevallen door de politie van het regime, zoals we hebben gezien.
Ik vind wel dat er een positieve ontwikkeling is: de recente wreedheden van Mugabe hebben in ieder geval een reactie opgewekt van naburige Afrikaanse landen. Dit moet worden aangemoedigd. De Southern African Development Community heeft eindelijk erkend dat er sprake is van een crisis in Zimbabwe. Dat is een veelbetekenende ontwikkeling. Het is weer een bewijs dat de opvattingen in heel Afrika veranderen. Mugabe wordt nu door de regionale leiders gezien als een dictator die zelfzuchtig zijn eigen mensen heeft misbruikt en wiens acties een bedreiging vormen voor bredere economische ontwikkeling van het hele continent. Zij nemen niet langer genoegen met het zwakke excuus van Mugabe dat de problemen van Zimbabwe van buiten kwamen.
Het is voor iedereen duidelijk zichtbaar dat Mugabe zelf zijn land en zijn mensen op de knieën heeft gebracht. Hij ging naar de SADC-Top in de verwachting dat hij steun zou krijgen voor zijn beleid. Hij kwam echter van een koude kermis thuis en moest slikken dat de Zuid-Afrikaanse president Mbeki werd benoemd tot leider van de dialoog tussen Zanu-PF en de oppositie. Het zal de taak van Mbeki zijn om voorwaarden te scheppen voor vrije en eerlijke verkiezingen.
Tot de vrijheid in Zimbabwe is hersteld moet er echter onophoudelijk druk worden uitgeoefend op het regime. Onder valse voorwendselen hebben Europese regeringen maar al te vaak zelfs nagelaten om het eigen reisverbod en andere beperkende maatregelen na te leven.
Als Mugabe uiteindelijk ten val komt, moet de internationale gemeenschap zonder uitstel in actie komen. Ik roep de Commissie en de Raad op om nu al serieuze plannen te maken voor een nieuw, grootschalig, omvangrijk en urgent hulpprogramma voor Zimbabwe in het post-Mugabe tijdperk.
Margrietus van den Berg, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, het Zimbabwe dat ik kende, was een trots land, leidend in de regio, trots op zijn zwaarbevochten vrijheid, een mooi land, waar zwarte en blanke Zimbabwanen geloofden in de toekomst, waar zwart en blank samen probeerden de pijnlijke racistische wonden uit de Rhodesië-periode te boven te komen. Een land waar burgers werkten aan de opbouw van een democratie.
En dan nu het Zimbabwe met de harde cijfers van vandaag. De levensverwachting in Zimbabwe is tegenwoordig een van de laagste ter wereld: 37 jaar voor mannen en niet meer dan 34 jaar voor vrouwen. 80% van de Zimbabwanen leeft beneden de armoedegrens. Een derde van de bevolking is het eigen land ontvlucht, miljoenen mensen hebben hun toevlucht gezocht in buurlanden. Elke maand komen daar nog eens 50.000 vluchtelingen bij.
De economie van het land, dat ooit de graanschuur van Afrika was, is in één decennium met 40% gekrompen. Verbetering is nog niet in zicht. De Zimbabwaanse economie krimpt nog steeds met 5,7% en Zimbabwe is daarmee het enige land in Afrika waar de economie níet groeit. Er heerst een hyperinflatie, zoals al eerder is gezegd, waardoor het vele Zimbabwanen die in Zimbabwe met die massale werkloosheid zijn blijven wonen, onmogelijk wordt gemaakt in hun dagelijkse basisbehoeften te voorzien.
Terecht heeft de Europese Unie besloten om de Zimbabwaanse leiders, die met hun staatsterreur deze afbraak tot stand hebben gebracht, met nog uitgebreidere persoonlijke sancties te treffen. Zoals we allemaal weten, is er heel wat meer nodig om een uitweg te vinden. Die uitweg wordt beschreven in onze gezamenlijke resolutie. Die gaat over transitie in de periode na Mugabe, beschrijft concrete stappen en acties en zet terecht in op een dramatisch beroep op Mbeki en de SADC-leden om de deur van de staatsterreur, desnoods hardhandig, te blokkeren en de weg voor dialoog in de post-Mugabe-periode te openen.
Voorzitter, we staan achter een zo breed mogelijke oppositie tegen Mugabe en voor Zimbabwe. We vragen de Raad om het gezichtsveld van de sancties uit te breiden. Eenieder die verantwoordelijkheid draagt voor de steeds harder afglijdende kant in dit ooit zo trotse land, moet worden aangepakt, inclusief ministers, afgevaardigden, legerleiders, de politie en de geheime dienst, en de gouverneur van de centrale bank. We vragen Engeland om haar voorzitterschap in de Veiligheidsraad te gebruiken om Zimbabwe op de agenda te zetten. Voorzitter, tot slot, we hopen werkelijk dat Mbeki met een nog grotere rol het Mugabe-regime ten einde zal brengen. De rol van Mugabe in Zimbabwe moet na bijna drie decennia voorgoed zijn uitgespeeld.
Ryszard Czarnecki, namens de UEN-fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, als wij in ons Parlement vaak over een bepaald land spreken, dan is dat een slecht teken, want het betekent dat de situatie in dat land op het gebied van de mensenrechten dramatisch is. Zimbabwe was en is een dergelijk land, en, zo valt te vrezen, zal dat in de komende tijd ook wel blijven.
De paradox is dat we deze maand de 27e verjaardag van de onafhankelijkheid van dit land vieren. Helaas is dit een onafhankelijkheid zonder vrijheid. Zo werd bijvoorbeeld een maand geleden de oppositie op gewelddadige wijze uit elkaar geslagen – het gevolg: twee doden en driehonderd arrestaties.
Dit is het politieke aspect waarover wij in het Parlement het vaakst spreken, maar er bestaat ook een economisch aspect dat misschien nog wel dramatischer is. Vierenhalf miljoen inwoners van Zimbabwe zijn ondervoed, van wie een derde in de afgelopen maanden door het World Food Programme gevoed werd. We spreken van een land waar de gemiddelde levensverwachting 35,5 jaar is. Zimbabwe is in dat opzicht, zoals de spreker voor mij al opmerkte, een van de wereldrecordhouders in negatieve zin. Een vijfde van de inwoners is besmet met het HIV-virus en iedere week raken opnieuw 3200 mensen besmet. Zimbabwe heeft het hoogste percentage wezen ter wereld. De werkloosheid bedraagt tachtig procent! Ook leeft tachtig procent van de bevolking beneden de armoedegrens! Elke maand vluchten er enkele duizenden mensen weg uit dit land. Al meer dan dertig procent van de inwoners is geëmigreerd naar buurlanden.
Zimbabwe is het enige land in Afrika waar sprake is van een economische teruggang . In de afgelopen tien jaar is het nationaal product met 40 procent gekrompen, en dit jaar opnieuw met 6 procent. In het afgelopen jaar is de inflatievoet gegroeid tot 2200 procent op jaarbasis. Dit jaar zal hij waarschijnlijk de 5000 procent overschrijden. Sinds 1998 is de landbouwproductie met 4/5 gedaald! De twee hoofdindustrieën van Zimbabwe, de tabaksindustrie en de goudmijnen, staan op instorten.
Dit is slechts de statistiek, tragisch en indrukwekkend. Ik vrees echter dat droge aantallen, procenten en getallen het ware drama versluieren, de individuele tragische lotgevallen van miljoenen mensen. Zimbabwe is ver weg, maar laten wij de woorden van Hemingway niet vergeten: “Ask not for whom the bell tolls. It tolls for thee”. Zimbabwe is een land dat voor onze ogen in een “zwart gat” verdwijnt. Het is economisch en maatschappelijk niet meer levensvatbaar, en het enige waaruit blijkt dat er zoiets als een staat is, zijn de politieke repressies. Wij mogen niet zwijgen. Wij mogen niet doen alsof alleen medeleven zonder politiek ingrijpen genoeg is.
Vandaar dit debat, vandaar deze resolutie. Een gezamenlijke resolutie, over alle verdeeldheid heen.
Athanasios Pafilis, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, het feit dat degenen die Zimbabwe tot kolonie hebben gemaakt en jarenlang de natuurlijke hulpbronnen van dit land hebben geplunderd, zich nu opwerpen als fervente voorstanders van onafhankelijkheid en vrijheid, klinkt ironisch en tragisch tegelijk. Waarom houdt het Europees Parlement zich telkens weer bezig met Zimbabwe? Waarom worden daar zogezegd de mensenrechten geschonden? Nee, heren van het Europees Parlement! Laten wij met de waarheid voor de dag komen! Groot-Brittannië droomt ervan om dit land weer tot kolonie te maken, en andere grote landen van de Europese Unie dromen ervan nieuwe kolonies op het Afrikaans vasteland te stichten. Dat is de werkelijkheid. Zimbabwe heeft zijn onafhankelijkheid verkregen met enorm bloedvergieten en harde strijd tegen de Britse kolonisten.
Zijn er problemen? Nou en of! Is de situatie zoals ze hier beschreven wordt? Zeer zeker! Deze situatie is echter het resultaat van langdurige kolonisatie, van jarenlang door zowel de Europese Unie als andere imperialistische landen opgelegde maatregelen, waarmee men het regime in Zimbabwe in een economische wurggreep wil nemen en politiek wil isoleren. Of de situatie in Zimbabwe zal veranderen, en hoe, is, als puntje bij paaltje komt, een zaak voor het Zimbabwaanse volk en niemand, ook de Europese Unie niet, heeft het recht om zich te mengen in zijn interne aangelegenheden.
De toepassing van het huidige plan duurt al jarenlang. Wat staat er in dit plan? Financiering en omkoping van de oppositie: miljoenen worden gegeven aan mensen die zich opwerpen als politieke tegenstanders van het regime; financiering van niet-gouvernementele organisaties bestaande uit loontrekkende ambtenaren die niets of niemand vertegenwoordigen in de Zimbabwaanse samenleving, en sancties. Daar komt bij dat Groot-Brittannië zich niet houdt aan de overeenkomsten die het met Zimbabwe had gesloten. Er heeft zelfs een illegale wapenhandel plaatsgevonden en in verband daarmee is de zoon van Margaret Thatcher gearresteerd. Dat is bekend en heeft in alle kranten gestaan.
Wij zijn dan ook van mening dat de Europese Unie geen enkel recht heeft om zich te mengen in de interne aangelegenheden van Zimbabwe of van welk ander land dan ook. Alleen het volk is bevoegd om de eventuele problemen op te lossen, op een door hem zelf gekozen manier. Daarom stemmen wij tegen de gezamenlijke ontwerpresolutie. Wij betreuren dit ten zeerste, want hoewel u heel goed weet dat de door u genomen maatregelen en het door u aan Zimbabwe opgelegde embargo de situatie alleen maar moeilijker maken en duizenden mensen daardoor omkomen, gaat u gewoon door met de barbaarse politiek.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Mevrouw de Voorzitter, Mugabe en muizenjagers. Wat heeft de president van Zimbabwe te maken met dit uitzonderlijke beroep? Alles! Want in de onmiddellijke omgeving van Mugabe’s landgoed – de grootste privé residentie in Afrika – houden eerzame burgers het hoofd boven water door een dagelijkse klopjacht op muizen. Die diertjes zijn immers voor ons als rundvlees, zo informeerden zij. Zo diep dus is Zimbabwe, nog maar kortgeleden de korenschuur van Afrika, onder het tirannieke bewind van Robert Mugabe gezonken.
Daaraan ligt ten grondslag de even dwaze als misdadige campagne, waarbij sinds het jaar 2000 duizenden productieve boerderijen van blanke eigenaren werden geconfisqueerd en overgedragen aan Mugabe’s incompetente en onverschillige stromannen met als gevolg grootschalige hongersnood. En passant hanteert Mugabe’s Zanu-PF-Partij de voedselschaarste als wapen tegen de oppositie. Ultieme kritiek op Mugabe’s machtswellust oefende recent correspondent R.W. Johnson. Hij berichtte dat in Zimbabwe mensen massaal als dieren worden geruimd en dat het overgrote deel van de sterfgevallen het directe gevolg is van doelbewust regeringsbeleid. Deze door de VN genegeerde volkerenmoord is wellicht tienmaal groter dan in Darfur.
In identieke zin uitte zich Arnold Tsunga, voorzitter van de mensenrechtenorganisatie Crisis in Zimbabwe Coalition. Tsunga noemde de politiek van Mugabe "slimme genocide", omdat ze niet wordt opgemerkt door regeringen, hulporganisaties en de pers. Raad, Commissie, collega's, die aanklacht van slimme, stille genocide mag ons tot de intrekking van die aanklacht niet en nooit met rust laten.
Michael Gahler (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte heer Pafilis, vier minuten geleden heeft u de meest cynische rede over Zimbabwe gehouden die we in dit Parlement sinds 1999 hebben gehoord. U gaat over lijken en legitimeert een dictatuur. Ik raad u aan zich de indringende oproep van bisschop Tutu nog eens ter harte te nemen, want die is, dunkt me, toch boven alle twijfel verheven.
Soms denk je dat het met een land niet slechter kan gaan als het de laagste levensverwachting ter wereld heeft, als 80 procent van de mensen werkloos is en er net zovelen onder de armoedegrens leven, en als de economie in de afgelopen tien jaar met 40 procent is gekrompen. Helaas zijn de regimes van dit soort landen nog sterk genoeg om tegen de bevolking uit te halen, zoals onlangs nog op 11 maart. Velen zijn gearresteerd en gemarteld. Als leden van het Parlement zijn wij met name zeer ontsteld over de wrede mishandeling van onze collega Nelson Chamisa, die onderweg naar Brussel, waar hij een commissievergadering van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU zou bijwonen, op het vliegveld van Harare door beulsknechten van het regime zwaar is gemolesteerd, waarbij hij een oog verloor.
Mijn dank gaat uit naar de Raad die zich op 13 en 18 maart en ook in de Algemene Raad op 23 april duidelijk zijn mening heeft gegeven over de situatie en ook de lijst heeft uitgebreid van reisverboden voor vooraanstaande aanhangers van het regime. In ieder geval heeft de SADC erkend dat er in Zimbabwe sprake is van een crisis en heeft deze president Mbeki aangesteld als bemiddelaar. We weten dat Mugabe zich na de SADC-bijeenkomst helaas eerder wat gesterkt voelt en dat de onderdrukking in het hele land ook zonder aandacht van de internationale gemeenschap doorgaat.
Zuid-Afrika speelt van oudsher een sleutelrol. President Mbeki moet zijn rol als bemiddelaar op een geloofwaardige manier spelen. We weten hoe moeilijk het is te accepteren dat een bevrijder zich kan ontwikkelen tot een tiran, maar Mbeki heeft het in eigen hand of hij de geschiedenis ingaat als iemand die uiteindelijk de mensenrechten en de democratie in Afrika aan een doorbraak heeft geholpen door de kant te kiezen van de mensen die al zo lang lijden.
Ana Maria Gomes (PSE). – (PT) De katholieke aartsbisschop van Bulawayo heeft onlangs de armoede en de onderdrukking die het regime-Mugabe de afgelopen jaren over Zimbabwe heeft uitgeroepen veroordeeld en het volk zelfs opgeroepen de straat op te gaan en de milities van het regime te trotseren. Aartsbisschop Pius Ncube zei het volgende:
‘Mugabe is dol op macht en zal zich eraan vastklampen zelfs als dat betekent dat de economie en Zimbabwe ten gronde worden gericht. Mugabe is een slechte man, een beul en een moordenaar. Ik zal me niet door hem laten intimideren of omkopen. Ik aanvaard dat ik dat wellicht met de dood zal moeten bekopen,’
Ontvangen deze moedige aartsbisschop, de oppositieleiders en activisten voor de mensenrechten en de ontwikkeling van Zimbabwe de nodige steun van de Commissie en de Raad van de Europese Unie? En daarmee bedoel ik ook een beroep op de solidariteit van andere Afrikanen van de Afrikaanse Unie en de SADEC. Zullen zij met het oog op een serieus debat over de problemen van Afrika en de positieve interactie tussen Europa en Afrika worden uitgenodigd en onthaald in Lissabon op de top EU-Afrika onder Portugees voorzitterschap?
Deze resolutie van het Europees Parlement is heel belangrijk en komt precies op tijd – we hebben behoefte aan duidelijke antwoorden.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben het volledig met de heer Gahler eens wat betreft de heer Pafilis. Ik heb nog nooit in mijn leven de waarheid zo geweld aangedaan zien worden als zojuist door de heer Pafilis ten overstaan van dit Parlement.
Maar om te beginnen ben ik ingenomen met de ontwerpresolutie ten faveure van de sancties tegen het meedogenloze geweld van het regime dat Zimbabwe op de meest verschrikkelijke manier in de tang neemt. Mijn dank gaat uit naar al diegenen die hard aan deze ontwerpresolutie hebben gewerkt. Ik kan u verzekeren dat ik zeer ingenomen ben met het resultaat.
Het is van het allergrootste belang om Mugabe en andere leden van zijn regime te isoleren om een duidelijk signaal te doen uitgaan naar de internationale gemeenschap en de overige Afrikaanse landen dat de lidstaten van de Europese Unie niet van plan zijn dit soort abjecte schendingen van de mensenrechten en de menselijke waardigheid te dulden. We hebben ons consequent tegen deze brute dreiging gekeerd en zullen dat samen ook blijven doen. Mugabe moet indachtig zijn eigen belofte nu eindelijk aftreden. Dat is het enige goede dat hij voor Zimbabwe doen kan. Absolute macht corrumpeert op absolute wijze.
De leden van de onwettige regering van Zimbabwe is de toegang tot alle EU-landen ontzegd en ik wijs in verband daarmee in het speciaal naar de top EU-Afrika die in december in Lissabon gehouden worden zal. Met de gezamenlijke ontwerpresolutie wordt nogmaals duidelijk gesteld dat dit de geloofwaardigheid van de Europese Unie ernstig zou kunnen ondermijnen. Het zou er in de toekomst veel moeilijker door worden om daar waar nodig gebruik te maken van soft power. De huidige Europese sancties zetten het brute regime van Mugabe wel degelijk onder grote druk. Daarom dienen ze te worden aangescherpt en verzwaard en op een hoger plan gebracht.
Wat dat laatste betreft, is het algemeen bekend dat Mugabe financiële rugdekking en steun probeert te verkrijgen van landen als China, die het niet altijd even nauw nemen met zaken als vrijheid en democratie. Met deze ontwerpresolutie geeft het Parlement blijk van haar vastberadenheid om deze kwestie voor de VN-Veiligheidsraad te brengen.
Tot slot nog dit: het geld dat we aan Zimbabwe geven dient op de juiste manier te worden besteed en dient niet in de zakken van de dictator terecht te komen.
En helemaal ter afsluiting wil ik nog absoluut duidelijk maken dat wij vóór het Zimbabwaanse volk, maar in géén geval voor de heer Mugabe zijn.
Józef Pinior (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, wij waren 27 jaar geleden allen onder de indruk van de strijd van het volk van Zimbabwe voor onafhankelijkheid . De Zimbabwaanse samenleving gaf in die tijd aan andere derde wereldlanden het voorbeeld van een koloniale onafhankelijkheidsstrijd. Deze achting voor het volk van Zimbabwe is vandaag de belangrijkste morele basis om de bevolking van Zimbabwe te steunen in haar strijd om democratie en een rechtsstaat.
Exact een maand geleden zagen wij tijdens de plenaire vergaderingen van het Europese Parlement op de televisieschermen het bebloede gezicht van de leider van de democratische oppositie Morgan Tsvangirai. Hij is momenteel de ware leider van de Zimbabwaanse bevolking.
Onderdrukte leiders van de studentenbeweging, het politiek geëngageerde deel van de maatschappij, de vakbonden, de Europese Unie, instellingen en het Europees Parlement moeten op dit moment alles in het werk stellen om de bevolking van Zimbabwe te helpen, het geëngageerde deel van die maatschappij; het land laten terugkeren naar democratie, vrijheid en de rechtsstaat. In dat proces spelen vooral de Republiek Zuid-Afrika en president Mbeki een grote rol. Het Europees Parlement steunt alle acties die de democratie en de rechtsstaat in Zimbabwe ten goede komen.
De Voorzitter. Tot besluit van het debat zijn er zes ontwerpresoluties(1) ingediend, overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement.
14. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat(debat)
14.1. Recente onderdrukking van de betogingen in Rusland
De Voorzitter. Aan de orde zijn zes ontwerpresoluties(1) over de recente onderdrukking van betogingen in Rusland.
Danutė Budreikaitė (ALDE), auteur. – (LT) De Europese Unie laat zich bij haar werkzaamheden en haar contacten met andere landen leiden door haar fundamentele waarden, met als belangrijkste de democratie, de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Als de Russische afgevaardigden van de Doema met het Europese Parlement spreken, zeggen zij dat zij dezelfde waarden aanhangen als de Europese Unie. Rusland is echter helemaal niet van plan te luisteren naar wiens advies dan ook over hoe zij hun binnenlandse aangelegenheden moeten aanpakken.
Het gewelddadige optreden tegen vreedzame demonstraties van inwoners van Moskou, Sint-Petersburg en Nizjni Novgorod toont de intolerantie en de angst van de Russische regering voor onafhankelijke denkers, vooral nu de presidentiële verkiezingen van 2008 eraan komen.
Zodra Rusland merkte welke politieke en economische macht het met het “wapen” van de energievoorziening in handen had, trok het zich niets meer aan van de internationale publieke opinie en de signalen die deze uitzendt over schendingen van de mensenrechten in het land. Rusland is een strategische partner van de Europese Unie, en ter wille van het energiebeleid hanteren wij dubbele maatstaven: een voor Rusland en een voor de rest van de wereld.
Ik verzoek de Raad dringend om bij de onderhandelingen over een nieuw samenwerkingsverdrag tussen de Europese Unie en Rusland goed naar de gebeurtenissen in Rusland te kijken en op dat punt geen concessies te doen.
Michał Tomasz Kamiński (UEN), auteur. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat het in dit parlement gelukt is tot een compromis te komen over de resolutie over de inbreuk op de mensenrechten in Rusland, want het is belangrijk dat het Parlement in deze kwestie een gemeenschappelijk standpunt inneemt en met één stem spreekt tot de Russische bevolking en tot de president van Rusland, de heer Vladimir Poetin. Voor ieder van ons is het bijzonder belangrijk te zien dat het Rusland van vandaag helaas niet die dromen vervuld heeft die wij allen deelden toen Boris Jeltsin op het politiek toneel verscheen, vooral nu wij dezer dagen de dood herdenken van deze eerste president van Rusland. Wij dragen de democratie in Rusland een warm hart toe en zien een democratisch Rusland als een belangrijke partner van Europa. Onze hoop op dat gebied is helaas niet vervuld. Dat moeten we erkennen en daar geeft onze resolutie uiting aan. Ik wil nog een keer benadrukken dat dit een compromisresolutie is van verschillende fracties, die er in andere zaken een verschillende mening op na houden.
Ik moet zeggen dat de beelden die ik op de televisie heb gezien van het onderdrukken van een manifestatie van verdedigers van de mensenrechten in Rusland echt traumatische beelden waren, omdat ze herinnerden aan verschrikkelijke tijden, ook in mijn land, toen straatdemonstraties op brute wijze door de politie uiteengeslagen werden. Ik wil aantekenen dat het oordeel dat de Russische politie bruut is opgetreden een beoordeling is die – wonder boven wonder – gedeeld wordt door de Russische Woordvoerder voor de Mensenrechten. En vandaar ook bevindt zich in onze verklaring een oproep aan de Russische Doema, aan onze Russische collega-parlementariërs, dat ze een speciale commissie in het leven roepen die zich met de opheldering van deze kwestie gaat bezighouden.
Geachte afgevaardigden, terwijl ik u vooral om aanname van deze resolutie wil vragen, zou ik de Russische burgers – aan wie heden helaas in grote mate de toegang tot echte informatie is ontzegd – willen zeggen, dat datgene wat wij doen niet een daad van russofobie is, zoals het vaak door de propaganda-afdeling van het Kremlin wordt voorgesteld. In tegendeel, onze strijd om de mensenrechten in Rusland, de strijd om een democratisch Rusland, komt voort uit onze diepe sympathie voor dat land, uit het diepe respect dat wij hebben voor de grote Russische cultuur en het grote Russische volk. Wij willen graag dat het precies dezelfde vrijheden geniet als wij in de Europese Unie genieten en ik zou willen dat het Europees Parlement de instantie was die als een vuurtoren voor de inwoners van Rusland de weg naar democratie verlicht.
Milan Horáček (Verts/ALE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, deze week heeft het Europees Parlement zich bij diverse gelegenheden beziggehouden met Rusland, in de Subcommissie mensenrechten met commissaris Piebalgs, tijdens een gezamenlijke vergadering van de Delegaties voor de betrekkingen met Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne, en nu hier in de plenaire vergadering, en wel omdat de problemen steeds groter worden. We hebben de grove schendingen van de mensenrechten in Moskou en St. Petersburg met afgrijzen gadegeslagen, waar vreedzame demonstraties tegen de autoritaire inslag van het systeem werden beëindigd met gewelddadig optreden door de politie, die eveneens toevallige passanten en westerse journalisten aanviel, met afgrijzen gadegeslagen.
De intimidatie en onderdrukking van vrijheid van meningsuiting, van vergadering en van pers vindt inmiddels op systematische grondslag plaats. Dit soort desinformatie en leugens is ons bekend uit de oorlog in Tsjetsjenië. Veel media staan onder overheidscontrole of oefenen zelfcensuur uit. Onafhankelijke journalisten zoals Anna Politkovskaja zijn vermoord. Met dertien moorden op journalisten alleen al gedurende Poetins ambtstijd staat Rusland op de derde plaats na Irak en Algerije – een verontrustend cijfer.
De politieke oppositie kan geen spreekbuis vinden. Persvrijheid en vrijheid van meningsuiting worden ernstig bedreigd. Potentiële politieke tegenstanders van Poetin zoals Chodorkovski en Lebedjev zitten zonder eerlijk proces gevangen. Gary Kasparov is al meerdere malen gearresteerd. Non-gouvernementele organisaties worden geteisterd door wetten die de rechten van de civiele maatschappij beknotten. De Russische leiders zetten inmiddels niet alleen hun wetten in om hun politieke tegenstanders te intimideren, maar ook hun hele veiligheidsapparaat. De machtigen in het Kremlin slaan hard toe. Als gevolg hiervan lopen ook de stappen in de richting van een rechtsstaat en een onafhankelijk rechtssysteem gevaar. Het is een perfide strategie om de mensen die een echte democratie in het land eisen, als extremisten te brandmerken, met als doel hun daarmee hun geloofwaardigheid te ontnemen. Poetin is geen loepzuivere democraat. Hij is afkomstig uit de KGB, en die achtergrond verloochent zich niet.
Rusland is lid van de Raad van Europa, van de OVSE en van de Verenigde Naties, maar het land schendt elementaire grondrechten en mensenrechten. De EU onderhandelt over een nieuwe partnerschapsovereenkomst. In deze overeenkomst dient een hoofdstuk over de mensenrechten te worden opgenomen dat tevens deel uitmaakt van alle overeenkomsten en verdragen. Wij verklaren ons solidair met onze vrienden in Rusland die vechten voor een vreedzame en democratische toekomst.
Tunne Kelam (PPE-DE), auteur. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, met de onderdrukking van vreedzame betogingen een paar weken geleden wordt een alarmerende boodschap afgegeven over de toekomst van de fundamentele vrijheden in Rusland: de vrijheid van meningsuiting, pers en demonstratie. De Russische regering heeft zich in 1996 als voorwaarde voor toelating tot de Raad van Europa ertoe verbonden deze vrijheden te waarborgen. Maar nu, elf jaar na dato voelt het merendeel van de Russische bevolking zich onveilig en heeft het geen vertrouwen in de rechtsstaat. Vijfenzestig procent van hen zegt ongelukkig te zijn en meer dan de helft keurt de regering af, een regering die nu al een stapje verder gaat dan slechts autoritair gedrag, zoals een oppositieleider het onlangs zei.
Wij verwachten dat de Russische regering op deze resolutie, een unanieme maar opbouwend bedoelde uiting van ernstige bezorgdheid, reageren zal. Tevens verwachten wij van de Europese Raad en de Commissie dat zij bij gelegenheid van de aanstaande topontmoeting van de EU en Rusland ondubbelzinnig duidelijk zullen maken dat het herstel van de fundamentele vrijheden een cruciale testcase zal vormen voor het Russische vermogen en bereidwilligheid een geloofwaardige internationale partner te zijn.
Er mag zo langzamerhand wel worden gesteld dat Rusland verworden is tot een autoritaire staat. Indien de leiders van de EU deze nieuwe werkelijkheid niet vastberaden en ondubbelzinnig onder ogen willen of kunnen zien, dan zullen zij mede verantwoordelijk zijn voor een verdere verslechtering van de situatie aldaar. De enige manier om Rusland terug te brengen op het pad naar de democratie is door met één op de Europese waarden gestoelde stem te spreken. Het is van cruciaal belang dat de Russische burgers dezelfde vrijheden genieten als wij – zoals de vrijheid niet bang te hoeven zijn voor politiegeweld.
Erik Meijer (GUE/NGL), auteur. – Voorzitter, in de landen van de oude Europese Gemeenschappen is lange tijd gedacht dat de autoritaire éénpartij-staat en de gewelddadige onderdrukking van elke georganiseerde oppositie in Rusland een product waren van het communisme. Ik herinner me dat de alweer lang geleden overleden Duitse radicale studentenleider Rudi Dutschke, bijgenaamd de Bürgerschreck, links in het westen van Europa waarschuwde tegen die opvatting. Naar zijn mening had wat er toen in Rusland gebeurde, helemaal niets te maken met socialisme of communisme, maar alles met een door hem als "Aziatisch" genoemde traditie. Dat is een traditie waarin een kleine groep erin slaagt om met keiharde middelen de baas te blijven in een groot en dunbevolkt land.
Als er in Rusland iemand aan de macht komt die deze slechte toestand wil doorbreken, is er tot nu toe steeds een flinke kans dat hij wordt opgevolgd door iemand die teruggrijpt naar de oude misstanden. Chroesjtsjov in de jaren ‘50 en ’60 en Gorbatsjov in de jaren ’80 en ’90 konden Rusland van bovenaf niet veranderen.
De huidige president Poetin past, net als eerder de tsaren en Stalin weer helemaal in die oude Russische traditie. Hij kon aan de macht komen toen zijn chaotische voorganger, Jeltsin, niet meer tot regeren in staat was, kon zich onder de Russen populair maken door Tsjetsjenië te vernietigen en is nu in staat om de Russen hun democratie te ontnemen.
Ongelukkig is het land dat olie of aardgas bezit. Dat bezit en de rijkdom door de export geeft de heersers een versterkte machtspositie en maakt binnenlandse veranderingen vrijwel onmogelijk. Daarnaast verstomt de kritiek van een groot deel van de buitenwereld die energie wil kopen. Na Saoedi-Arabië of Iran verkeert nu ook Rusland in die positie. Zelfs in de twee grootste steden, waar tot nu toe nog de meeste ruimte was voor kritiek en verscheidenheid, worden demonstraties van opposanten onmogelijk gemaakt. De Europese landen en hun inwoners moeten daarin niet berusten, maar solidair zijn met diegenen die van Rusland een fatsoenlijke democratie willen maken.
Panagiotis Beglitis (PSE), auteur. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, het geo-economisch en geostrategisch realisme vereist weliswaar dat de betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland worden ontwikkeld en een nieuw dynamisch strategisch partnerschap tot stand wordt gebracht, maar dat mag niet betekenen dat wij onze kritiek op de voortdurende schendingen van de mensenrechten en de grondvrijheden in Rusland temperen of inslikken. Ik heb begrip voor de “realpolitik” van de Europese Unie jegens Rusland maar wij moeten tegelijkertijd de fundamentele beginselen van de collectieve Europese democratische beschaving hoog houden. Vanuit die optiek bekeken ben ik, mevrouw de Voorzitter, van mening dat het vraagstuk van de mensenrechten altijd een van de topprioriteiten van de Europese Unie moet zijn en aan de orde moet worden gesteld in het kader van de versterkte politieke dialoog met Rusland en zijn politieke leiding. Een eerste gelegenheid daartoe is de topbijeenkomst van 17 mei aanstaande en de ontmoeting met president Poetin.
Ik wilde echter ook op iets anders wijzen. De Europese Unie zou een ernstige politieke fout begaan indien zij de mensenrechten in Rusland en de daar heersende situatie alleen zou identificeren met bepaalde kringen, met kringen die openlijk worden gefinancierd door bepaalde Russische politieke vluchtelingen van de bekende kliek van oligarchen. De recente verklaringen van de heer Bezerovski in Londen spreken duidelijke taal wat de intenties van bepaalde kringen betreft.
Gabriele Stauner, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte dames en heren, Rusland is een land van cultuur. De prestaties van het land op het gebied van literatuur, muziek en de uitvoerende kunsten dwingen bij ons steeds weer respect en bewondering af. In dit opzicht is Rusland een echt lid van de Europese familie van volken.
Maar Rusland heeft ook een schaduwzijde. De maatregelen van de Russische regering tegen mensenrechten en fundamentele vrijheden werpen zeer donkere schaduwen. Het is een waarachtig lid van de Verenigde Naties en van de Raad van Europa niet waardig om op een manier tegen zijn eigen burgers op te treden als dat op 14 en 15 april is gebeurd in Moskou en St. Petersburg.
Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn de hoekstenen van een democratische staat. De Europese volken – ook de Russische burgers – hebben voor deze rechten betaald met hun bloed. Daarom is het een schande dat de regering-Poetin, die pretendeert dat Rusland een wereldmacht is en die zich bij internationale conflicten met de borst vooruit aanbiedt als bemiddelaar, tegen haar eigen volk zo laf en gewelddadig optreedt.
Een dergelijke regering kan met ons niet op gelijke ooghoogte of als partner met gelijke rechten onderhandelen. Vrijheid is altijd de vrijheid van de andersdenkenden. Hiervan dient de Russische regering krachtig te worden doordrongen.
Józef Pinior, namens de PSE-fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil beginnen hulde te betuigen aan Boris Jeltsin, de grote leider van Rusland, een van de mensen dankzij wie de democratie kon overwinnen op de dictatuur in de tweede helft van de twintigste eeuw. Jeltsin vertegenwoordigde het ware Rusland, het Rusland van geëngageerde burgers, het Rusland van de democratie, het Rusland van de rechtsstaat.
Deze week heeft in Straatsburg een speciale zitting plaatsgevonden van de Subcommissie mensenrechten van de Commissie buitenlandse zaken .Hierbij zijn getuigen van wat er op dit moment gaande is in Rusland aandachtig gehoord. Men is het erover eens: met Rusland gaat het de verkeerde kant op. Voor het Europees Parlement is het nu het belangrijkste de naderende verkiezingen voor de Doema in december dit jaar en die van de presidentsverkiezingen komend jaar goed in de gaten te houden. Wij moeten het geëngageerde deel van de bevolking helpen de Russische democratie naderbij te brengen, zodat die verkiezingen werkelijk vrij en eerlijk zullen zijn en niet vervalst worden.
Marcin Libicki, namens de UEN-fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, wat zich in Rusland afspeelt, is heel droevig. We zien onderdrukking van pogingen tot democratisering van Rusland, we zien onderdrukking van demonstraties, van de vrijheid van meningsuiting. Maar we moeten ons realiseren dat Rusland geen democratische traditie heeft en dat diegenen die Rusland in vroeger tijden hebben gepoogd te democratiseren, zoals Alexander I, dit moesten opgeven. Diegenen die dat in deze tijd probeerden, zoals Jeltsin die nu van ons is heengegaan zijn op brede kritiek gestuit. We moeten ons realiseren dat in Rusland bij peilingen meer mensen om orde dan om democratie vragen. Daarom moeten we ons realiseren, als wij goede en hoopvolle ontwikkelingen in Rusland steunen dat wanneer we een verdrag aangaan met de Russische regering, we te maken hebben met een regering die zich naar andere waarden richt dan de Europese. Rusland kent geen interne democratie, net zo min als het normale beschaafde omgangsvormen kent in de buitenlandse betrekkingen. En dat dient een waarschuwing te zijn aan allen die aan de toekomst van Europa willen bouwen in de hoop dat Rusland een solidaire partner zal zijn.
Witold Tomczak, namens de IND/DEM-groep. – (PL) Mevrouw de Voorzitter! Repressies tegenover de oppositie, gewelddadige onderdrukking van vredige demonstraties, inperking van de vrijheid van meningsuiting, inbreuk op de mensenrechten: dit zijn allemaal verontrustende verschijnselen die afgekeurd dienen te worden ongeacht in welk land ze optreden.
Helaas kunnen we die aanklacht richten aan alle mogendheden van vandaag de dag, aan die van het Oosten en die van het Westen, die voor zichzelf het recht opeisen om de wereld te beheersen, die rechter over de hele wereld , politieagent en bewaker van de moraal willen spelen. Rusland heden antidemocratische praktijken verwijten en zeggen dat het inbreuk op de mensenrechten maakt kun je afdoen met: “de pot verwijt de ketel”.
Intimidaties van politieke tegenstanders, nationale en religieuze minderheden, en terreur bij geloofsuitoefening is politieke routine op veel plekken in de wereld, hoewel dit meestal verhuld word door leugens in de media. Bovenal wordt over de hele wereld, zowel in Rusland als in de Europese Unie, het elementaire recht van elke mens geschonden: het recht op een leven van het prille begin tot de natuurlijke dood. In deze kwestie is er niemand onschuldig! Deze misdaad is de bron van alle kwaad!
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, in 1991 heb ik niet alleen de belangrijkste Estse vrijheidsstrijder, Tunne Kelam, leren kennen, maar ook Boris Jeltsin, toen die hier naar Straatsburg kwam om kond te doen van een nieuw Rusland. Intussen heeft zich een enorme terugval voorgedaan. Rusland is een autoritair land met een toenemend agressief buitenlands beleid. Ik geloof dat het nodig is om heel duidelijk te onderstrepen dat vis altijd vanaf de kop begint te stinken. De inzet van OMON-milities tegen demonstranten en tegen buitenlandse journalisten zoals de Duitse televisiecorrespondent was niet mogelijk geweest zonder uitdrukkelijke instructies van het Kremlin. We dienen goed te beseffen dat president Poetin er persoonlijk verantwoordelijk dat de eerste aarzelende aanzetten tot democratie en vrijheid in Rusland de kop worden ingedrukt.
Wij dienen duidelijke taal te spreken en mogen dit alles niet afdoen als uitglijders. Poetin is verantwoordelijk, het Russische leiderschap is verantwoordelijk. Onze geloofwaardigheid is in het geding, want Rusland heeft in de Verklaring van de rechten van de mens van de Raad van Europa Europese beginselen onderschreven waarvan wij eensgezind en ondubbelzinnig moeten eisen dat die worden nageleefd.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) In de afgelopen jaren is Rusland economisch sterker geworden, en opinieonderzoeken wijzen uit dat het klimaat gunstig is voor het huidige regime. De manier waarop de Russische regering afgelopen april tegen de oppositie optrad, is dan ook tamelijk onbegrijpelijk.
Toen zij er niet in slaagden hun stem te laten horen in de massamedia, hebben de oppositiepartijen en de non-gouvernementele organisaties geprobeerd de aandacht te vestigen op de schendingen van de democratie in Rusland. De buitensporige reactie op de demonstraties van slechts een paar duizend mensen en ook de acties van de militairen en OMON hebben het toch al wankele aanzien van Rusland in het Westen verzwakt en dit zal de komende onderhandelingen over een nieuw verdrag tussen de EU en Rusland er niet eenvoudiger op maken.
Slechts enkele ambtenaren in Moskou durven toe te geven dat de acties van de machtsstructuren toelaatbare grenzen hebben overschreden. Door de schendingen van de mensenrechten en de toenemende spanning tussen de regering en de oppositie in Rusland, terwijl de verkiezingscampagne nog maar juist is begonnen, vervliegt de hoop dat dit een transparante en democratische campagne zal worden.
Günter Nooke, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte dames en heren, om te beginnen wil ik u nogmaals bedanken dat u mij de mogelijkheid hebt geboden om reeds voor de tweede maal als Duitse mensenrechtengezant aan het debat deel te nemen en het woord te voeren.
Wij allen hebben met grote bezorgdheid de gebeurtenissen gadegeslagen die zich op 14 en 15 april in Moskou en Sint-Petersburg hebben voorgedaan. Velen vragen zich af of door deze ontwikkelingen de vrijheid van vergadering in Rusland in gevaar is. De Russische grondwet garandeert het recht van de Russische burgers op vreedzame en ongewapende vergadering, betogingen en demonstraties, manifestaties en protestmarsen.
De wijze waarop de Russische autoriteiten onlangs in Moskou, Sint-Petersburg en Nizjni Novgorod tegen de demonstranten hebben opgetreden, staat hier haaks op. Garri Kasparov heeft mij in een telefoongesprek persoonlijk van de gang van zaken op de hoogte gesteld. Voorts is het zo dat in vergelijking met eerdere demonstraties de politie een stuk hardhandiger is opgetreden. Zo zijn geaccrediteerde journalisten bruut aangepakt en daarna in voorlopige hechtenis genomen.
De kranten lieten zich na deze voorvallen behoorlijke kritisch uit. Zo schreef het dagblad Kommersant “Gehakt gemaakt van betogers”, Moskovski Komsomolets kopte “Alle macht aan de OMON” en Novije Izvestija sprak over een “belegerde vesting” en “ongekend hard optreden”.
Er waren echter ook berichten waaruit moest blijken dat het allemaal niet zo erg was. Dat was ook het beeld dat de Russische regering presenteerde. Hoewel enkele regeringsbureaus het optreden van de oproerpolitie verdedigden, verklaarde mensenrechtengezant Lukin dat de politie haar bevoegdheden in aanzienlijke mate had overschreden. De gouverneur van Sint Petersburg Matvijenko heeft opdracht gegeven alle klachten over het hardhandige optreden van de Russische politie-eenheden te onderzoeken. Hetzelfde wordt verlangd door Poetins EU-gezant Sergej Jastrzjembski. Voorts zei Ella Pamfilova, de voorzitster van de presidentiële raad inzake de ontwikkeling van maatschappelijke instituties en het maatschappelijk middenveld, dat door het politie-optreden wereldwijd schade is berokkend aan het aanzien van Rusland.
Ook de Duitse regering heeft op deze gebeurtenissen gereageerd en op 16 april bij monde van het EU-voorzitterschap openlijk haar bezorgdheid geuit. Voorts verklaarde de plaatsvervangend regeringswoordvoerder Thomas Steg, eveneens op 16 april, in Berlijn dat het buitensporige geweld dat in het betreffende weekend is gebruikt aanleiding is tot zorg. Ook het optreden tegen journalisten noemde hij onacceptabel.
De Duitse regering verwacht van Russische zijde dat er volkomen openheid van zaken wordt gegeven. De Duitse ambassade in Moskou maakte na de voorvallen in Moskou en Sint Petersburg direct en op het hoogste niveau haar bezwaren kenbaar en eiste dat er terstond en volledig opheldering zou worden verschaft over de gang van zaken. Verder zullen wij de situatie omtrent de vrijheid van meningsuiting en vergadering nadrukkelijk aan de orde stellen tijdens de mensenrechtenbesprekingen tussen de EU en Rusland die op 3 mei plaatsvinden.
De ontwikkeling van de mensenrechtensituatie in Rusland moet op de voet worden gevolgd. Dat geldt vooral voor de vrijheid van meningsuiting en vergadering en voor de vrije en eerlijke toegang tot de media. Rusland heeft zich als lid van de Verenigde Naties, van de nieuwe Mensenrechtenraad, van de Raad van Europa en van de OVSE verbonden tot eerbiediging van de grondrechten. De eerbiediging van de grondrechten is mede van groot belang met het oog op de komende verkiezingen in Rusland.
Wij zullen tegenover Rusland duidelijk maken dat het in het eigen belang van dit land is al het mogelijke te doen om ervoor te zorgen dat de vrijheid van meningsuiting en vergadering wordt versterkt en niet verder wordt verzwakt.
Ik ben van mening dat Russische intellectuelen en kunstenaars voor een belangrijk deel een bijdrage hebben geleverd aan de waarden en mensenrechten waarop Europa is gebouwd. Laten wij dat onthouden en ervoor zorgen dat het pad van deze waarden en mensenrechten wordt bewandeld en geen ander.
(Applaus)
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook de Commissie maakt zich zorgen over het buitenproportionele gebruik van geweld door de Russische rechtshandhavende autoriteiten tegen vreedzame demonstranten en journalisten, met name in Moskou en Sint Petersburg op 14 en 15 april. Tevens zijn wij bezorgd over het aantal willekeurige aanhoudingen tijdens deze protestbijeenkomsten door de oppositie.
De vrijheid van meningsuiting en van vergadering – waaronder het houden van demonstraties – zijn fundamentele mensenrechten. Ze zijn de hoekstenen van een pluralistische democratie. Door middel van zijn lidmaatschap van de VN, de OESO en de Raad van Europa heeft Rusland zich ertoe verbonden deze vrijheden te respecteren. In de aanloop naar de Russische parlements- en presidentiële verkiezingen is dat des te belangrijker.
De EU heeft voornoemde zorgen op 16 april neergelegd in een Verklaring van het voorzitterschap. We merken verder op dat de plaatsvervangende presidentiële woordvoerder in het openbaar heeft gezegd dat er sprake was geweest van een enigszins overdreven reactie van de kant van oproerpolitie.
De Commissie zal de ontwikkelingen in de aanloop naar de verkiezing op de voet blijven volgen. Ook zullen we deze kwesties tijdens ons bilateraal overleg met de Russische autoriteiten ter tafel blijven brengen, waaronder tijdens het komende periodieke mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland op 2 en 3 mei.
14.2. Ontvoering van de journalist Alan Johnston in Gaza
De Voorzitter. Aan de orde zijn zes ontwerpresoluties(1) over de ontvoering van de journalist Alan Johnston in Gaza.
Richard Howitt (PSE), auteur. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, met uw welnemen zou ik allereerst willen vermelden dat meer dan 1000 BBC-personeelsleden, vrienden en collega’s van Alan Johnston vorige week een wake voor hem hebben gehouden bij BBC-gebouwen over de hele wereld. Voor nu wil ik graag de BBC-mensen die hier in Straatsburg werken en vandaag hier ter ere van hun vermiste collega op de publieke tribune aanwezig zijn om naar ons debat te luisteren, van harte welkom heten.
(Applaus)
Als er ergens op de wereld iemand wordt ontvoerd, richten de vrienden en verwanten van het slachtoffer hun hoop op de media om het lot van hun dierbare onder de aandacht van het publiek en van ons politici te houden. Als de ontvoerde zelf een journalist is, is het onze verantwoordelijkheid om ons te bekommeren om zijn of haar lot, net zoals hij of zij zich om het lot van anderen bekommert.
Dat geldt ook voor BBC-journalist Alan Johnston die 46 dagen geleden in de Gazastrook werd ontvoerd. Zijn persoonlijke loopbaan is typisch een uiting van de uitmuntende reputatie van de BBC als het gaat om integriteit en objectiviteit. Voorheen heeft Alan in Oezbekistan en Afghanistan gewerkt, en nu was hij zeer bevlogen met zijn verslaggeving over het Palestijnse volk, waarmee hij een nauwe band heeft en waarvoor hij een diep respect koestert. Ook zijn publiek is zich hier terdege van bewust; 50 000 onder hen hebben deze week de online petitie voor zijn vrijlating ondertekend.
Onze gedachten gaan uiteraard in de eerste plaats uit naar Graham en Margaret Johnston en de overige leden van zijn familie. Wij wensen hen veel sterkte en moed toe.
Tevens zou ik mijn waardering willen uitspreken voor de inspanningen van management en personeel van de BBC, alsook mijn dank aan de journalisten en vakbonden in Groot-Brittannië en wereldwijd voor hun campagne ten behoeve van de vrijlating van Alan.
Een van zijn collega’s vertelde mij hier vandaag dat Alan bekend staat als iemand die bij uitstek verhalen tot leven kan brengen. Nu is zijn leven ons verhaal. Dankzij zijn uitgesproken moed om als enige westerse journalist permanent gestationeerd te zijn binnen de Gazastrook zelf, heeft hij verslag kunnen doen van het lijden van het Palestijnse volk, en nu is hij het ultieme geval geworden van de journalist die in zijn eigen verhaal terecht gekomen is, een slachtoffer van het lijden zelf.
Er wordt ons gezegd dat Alan nog steeds in leven is en in veilige handen, maar niet in welke. We kunnen alleen maar speculeren over de vraag of zijn ontvoering een politieke achtergrond heeft, of het om geld te doen was, of misschien om erkenning. We tasten daarover volledig in het duister. Wat we wel weten is dat om te voorkomen dat anderen hetzelfde gebeurt als wat Alan overkomen is er politiek begrip en een dito oplossing nodig is.
Wat we vandaag doen is echter niet politiek van aard, maar puur menselijk. We zeggen tegen eenieder die het maar hoort: laat Alan Johnston ongedeerd en ongehinderd vrij! Het Europees Parlement zou het zeer verwelkomen als de deze week door de Europese ministers van Buitenlandse Zaken toegezegde hulp en het door onze eigen hoge vertegenwoordiger beloofde “permanente contact” bewaarheid worden. Wij vertrouwen erop dat u uw beloften onverwijld zult nakomen. Ook heb ik begrepen dat commissaris Almunia, naar aanleiding van het debat van vandaag ervoor zal pleiten dat de heer Michel dit weekend het lot van Alan Johnston lot bij president Abbas en vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit onder de aandacht brengt. Daarvoor onze hartelijke dank.
Het Europees Parlement is erkentelijk voor de steun en samenwerking van de Palestijnse Autoriteit en we zijn trots op de steun die Europa u levert ter behoud van uw ambtenarenkorps en de vitale diensten die het levert. Maar het was uw inlichtingendienst die kans heeft gezien contact te leggen met degenen die Alan hebben ontvoerd, en op u is onze hoop gevestigd op een spoedige doorbraak.
In de radiowereld wordt gezegd dat niets zeggen in de microfoon de grootste misdaad is. De ontvoering van Alan Johnston is de radiostilte die erom schreeuwt doorbroken te worden.
(Applaus)
Marcin Libicki (UEN), auteur. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, er zijn journalisten die beter of slechter hun plichten nakomen en er zijn goede en slechte media. Alan Johnston was een goed journalist bij een goed, populair en erkend medium: de BBC. Alan Johnston werd gegijzeld, ondanks of juist vanwege het feit dat hij wilde werken voor de mensen tussen wie hij werkte, voor die mensen van het Nabije Oosten die zich momenteel in een benarde situatie bevinden. Hij werkte voor hen, want hij informeerde de wereld over de toestand daar, en door ons van informatie te voorzien, gaf hij ons politici de kans ook ons best te doen om die situatie op te lossen. Helaas hebben wij heel weinig invloed.
Mevrouw de Voorzitter, gijzelingen, terrorisme en moorden zijn helaas onderdelen van de wereld van vandaag. Het is een wereld waar geen principes meer bestaan, zelfs geen principes meer – als je dat zo mag zeggen – waar het gaat om oorlogsvoering. Die oorlogen worden op een uitermate onwaardige manier gevoerd. Alan Johnston is daar het slachtoffer van geworden. In zekere zin zijn wij daar allen slachtoffer van geworden. Ik hoop dat de bevoegde machtsorganen al het mogelijke doen om hem te bevrijden.
Marios Matsakis (ALDE), auteur. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het staat als een paal boven water dat als gevolg van de weerzinwekkende de facto belegering – een uitvloeisel van het agressieve optreden van de Israëlische regering en het gedogen ervan door de Westerse regeringen – de Palestijnen in de Gazastrook ernstig gebukt gaan onder grove schending van het mensenrechten.
Het is goed dat die dagelijkse ellende van het Palestijnse volk dankzij het werk van journalisten wereldwijd onder de aandacht wordt gebracht van het publiek. Die journalisten werken met gevaar voor eigen leven om de vrijheid van informatie te verdedigen, en dragen aldus bij aan de strijd van het Palestijnse volk voor gerechtigheid. De ontvoering van een journalist als Alan Johnston druist daarom in tegen het belang van het Palestijnse volk en is buitengewoon schadelijk voor hun zeer terechte eisen. We roepen het Palestijnse volk ertoe op om zich nog meer in te zetten voor de vrijlating van Alan Johnston. Wij zijn er namelijk van overtuigd dat zij hiermee uiteindelijk nog het meest zichzelf helpen.
Erik Meijer (GUE/NGL), Auteur. – Voorzitter, Gaza is een klein, maar sterk verstedelijkt gebied, vrijwel afgesloten van de buitenwereld. De met geld van de Europese Unie voorbereide haven en luchthaven hebben zich dankzij de tegenwerking van buurstaat Israël niet kunnen ontwikkelen. De open verbinding met het langs de Jordaan gelegen veel grotere deel van de toekomstige Palestijnse staat, is er evenmin gekomen. Israël, lange tijd een plek die werkgelegenheid bood, heeft uit vrees voor aanslagen die mogelijkheid grotendeels afgesneden en laat via de grenspost Erez veel minder mensen toe.
Israël controleert ook de grensovergang met Egypte. In dit geïsoleerde gebied woont een groot deel van de Palestijnse bevolking opeengepakt, zonder werk, zonder inkomen en zonder toereikende huisvesting. Het verstandige besluit om de Israëlische kolonistendorpen uit deze kuststrook terug te trekken, loste wel iets op voor de door hun omgeving gehate inwoners van die dorpen, maar nauwelijks iets voor alle andere inwoners.
Gaza is een rampgebied vol mensen zonder vooruitzichten voor de toekomst. Dat maakt het tot een soort gevangenis een broedplaats voor wanhoopsdaden. Die wanhoopsdaden bestonden lange tijd vooral uit zelfmoordaanslagen tegen Israëlische doelen, maar ook ontvoeringen behoren ertoe. Alan Johnston is de vijftiende ontvoerde journalist in Gaza en in de maand na zijn ontvoering, is lang niets over hem vernomen.
Alle Palestijnse leiders, president Mahmoud Abbas, premier Ismail Haniya en de gevangen lijstaanvoerder van de PLO, Marwan Barghouti, veroordelen eensgezind dit soort wandaden. Bij gebrek aan overtuigende successen op weg naar een eigen staat en naar voorzieningen en inkomsten voor hun volk zijn zij de controle over de gebeurtenissen aan het kwijtraken. Zonder perspectief voor Gaza nemen onbekende criminelen de macht over. Voor Palestina en Israël maakt het de toestand er niet beter op. Voor journalisten wordt het, net als in Irak en Afghanistan, steeds meer onmogelijk om ter plaatse de ontwikkelingen te volgen. Daarom moeten wij alert zijn, daarom moeten de ontvoerde journalisten vrij.
Carl Schlyter (Verts/ALE), auteur van de ontwerpresolutie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, vorig jaar is een recordaantal journalisten gekidnapt en om het leven gekomen. Het is nu onze plicht om ervoor te zorgen dat dit record in 2007 niet wordt gebroken. Het is onze plicht om Alan Johnston te helpen zodat hij wordt vrijgelaten.
Mijn gedachten gaan uit naar zijn gezin, zijn familie en collega’s, en ik moet zeggen dat ik goede hoop heb dat hij zal worden vrijgelaten. We weten dat Palestijnse leiders de kidnapping veroordelen. We weten dat de kidnappers niet worden gesteund door het Palestijnse volk. We weten dat zij begrijpen dat Alan Johnston zich gedurende zestien jaar meer dan iemand anders heeft ingespannen om verslag te doen van hun lijden. Met steun van deze argumenten kunnen ook wij bijdragen tot zijn vrijlating.
Ik ben zelf in Gaza geweest en weet hoe moeilijk het daar is. De beste mogelijkheid om ons allen ertoe te bewegen om de bevolking daar aan betere omstandigheden te helpen is echter dat we ervoor zorgen dat daar zoveel mogelijk journalisten zijn en dat zoveel mogelijk journalisten schrijven over wat daar gebeurt. Omdat het Palestijnse volk weet dat deze kidnapping strijdig is met hun belang, ben ik er zeker van dat de kidnappers geen steun zullen krijgen en dat ze Alan Johnston uiteindelijk zullen moeten loslaten.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE), auteur. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, staat u mij toe mijn leedwezen te betuigen over deze zaak. Voor de zoveelste maal is een journalist, die in weerwil van de moeilijke en gevaarlijke omstandigheden de moed had om zijn werk te doen, het slachtoffer geworden van ontvoering. Daardoor zijn wij, politici, maar ook de internationale publieke opinie beroofd van informatie over de tragische toestand in het gebied.
Ik hoop dat met de mobilisering van de publieke opinie en de politieke leiding op Palestijns grondgebied, en met een efficiënt optreden van de regering van nationale eenheid – dat elke dag zichtbaarder moet worden – zal worden bijgedragen aan de vrijlating van journalist Alan Johnston, dat men de verantwoordelijken bekend zal maken en recht zal doen wedervaren.
Volgende week gaat een delegatie van Parlementsleden – waarvan ook ik, evenals enkele hier aanwezige collega’s deel zullen uitmaken – naar het Palestijns grondgebied. Wij zullen, in het kader van de internationale overeenkomsten en onze bilaterale betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit, onze ongerustheid overbrengen en elke mogelijke druk uitoefenen om ervoor te zorgen dat Alan Johnston wordt vrijgelaten – als dit probleem dan nog niet opgelost mocht zijn – en een zo groot mogelijk aantal garanties wordt verkregen voor de veiligheid van niet alleen de inheemse burgers maar ook de bezoekers in het gebied.
Simon Coveney, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik hoop dat dit debat en de resolutie enigszins zullen bijdragen aan de druk die door de internationale gemeenschap wordt uitgeoefend om de vrijlating van Alan Johnston te bewerkstelligen, die twee weken geleden ontvoerd werd.
Als leden van dit Parlement moeten we onze stem luid en duidelijk laten horen en de gewelddadigheden die hebben plaatsgevonden krachtig veroordelen, evenals de ontvoering van een man die de reputatie heeft verworven van een van de meest toonaangevende verslaggevers ter wereld. In de loop van vele jaren – maar vooral tijdens de afgelopen drie jaar in Gaza – heeft hij de reputatie opgebouwd van een verslaggever die op objectieve en evenwichtige wijze verslag uitbrengt over een zeer complexe situatie.
We roepen eenieder die invloed op of macht over zijn overweldigers heeft om al het mogelijke te doen om zijn vrijlating te bewerkstelligen. Voor het Palestijnse volk zelf draagt deze crisis verder bij aan een toch al tragische situatie. Zij draagt de boodschap uit naar de rest van de wereld dat zelfs ervaren journalisten niet welkom of veilig zijn in Gaza.
Deze man heeft de rest van de wereld geïnformeerd over het leed, het onrecht en de tragiek die blijven voortduren in dat gebied. Hem op de korrel nemen door hem te ontvoeren is niet alleen een ontstellend misdrijf op zich, maar ook destructief voor de zaak van het Palestijnse volk.
Gaza is al geïsoleerd genoeg zonder dat nauwkeurige verslaggeving door de media wordt stopgezet. We roepen met name de Palestijnse Autoriteit op om het tot een absolute prioriteit te verheffen zich in te zetten voor zijn vrijlating, en de Raad en de Commissie om zich daartoe tot het uiterste in te spannen.
Tot slot betuig ik namens de PPE-DE-Fractie in dit Parlement mijn oprechte steun aan de familie en vrienden van Alan Johnston. Ik hoop dat hun beproeving spoedig een positief einde kent en zij opgelucht adem kunnen halen.
Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Ook ik wil mijn steun en die van de ALDE-Fractie betuigen aan Alan Johnston en zijn familie.
Ik denk niet dat iemand van ons zich kan voorstellen waarom hij wordt gegijzeld. Hij is een man die het steeds voor het Palestijnse volk heeft opgenomen. Het is ongelofelijk dat zo iemand ontvoerd wordt. Wat hoopt men ermee te bereiken? Het doet de Palestijnse zaak zeker geen goed, zoals veel Palestijnen zelf al hebben aangegeven. Zijn enige misdaad is zijn overtuiging dat het verhaal van Gaza en zijn bevolking verteld moet worden op een eerlijke en evenwichtige manier, en dat heeft hij de afgelopen drie jaar op uitzonderlijke wijze gedaan. Hij was de enige buitenlandse correspondent die permanent in de Gazastrook verbleef.
We hoopten allemaal dat hij al zou zijn vrijgelaten, net als de veertien anderen die sinds 2005 zijn ontvoerd en die ook zijn vrijgelaten, en vandaag voegen wij onze stemmen toe aan die van degenen die de Palestijnse Autoriteit vragen haar inspanningen om de spoedige vrijlating van Alan Johnston te bewerkstelligen, te verdubbelen. Ook eisen we dat alle aanvallen op journalisten worden gestaakt. Wat kunnen we daar nog aan toevoegen? Ik weet zeker dat mensen in de hele Europese Unie hopen op en bidden voor zijn vrijlating. Het enige wat we vandaag doen, is proberen onze stemmen toe te voegen aan die van zijn ouders en collega’s, en tegen zijn ontvoerders te zeggen: besef dat als hem iets overkomt u een krachtige stem kwijtraakt die uw verhaal aan de wereld vertelt. Het enige wat u ermee zult bereiken, is dat u uzelf en de Palestijnse bevolking nog verder isoleert. Dat kan niet de bedoeling zijn. U wilt dat uw stem gehoord wordt, niet dat u nog dieper in de marge van de samenleving belandt. Deze daden maken het voor degenen onder ons die de Palestijnse zaak altijd gesteund hebben moeilijker om mensen te overtuigen van de redelijkheid van het argument, en daarom is dit volledig destructief en wordt de nog altijd lijdende Palestijnse bevolking verraden.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Dames en heren, ik heb de brief ondertekend waarin een aantal afgevaardigden een beroep doet op de Palestijnse autoriteit en andere organisaties om zich in te zetten voor de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de BBC-journalist.
Wij verzoeken de Raad en de Commissie dringend om ditzelfde te doen en om sancties op te leggen als de diplomatieke onderhandelingen op niets uitlopen. De ontvoerders die deze journalist nu al 46 dagen vasthouden en ook president Abbas moeten weten dat zij op deze manier heel Palestina in gijzeling nemen en isoleren en daardoor de ontwikkeling van het land stremmen.
Ik wijs er met nadruk op dat de vrijlating van Alan Johnston van cruciaal belang is voor de veiligheid van alle journalisten in het Nabije Oosten. Ik wil hier in het Parlement mijn grote bewondering uitspreken voor het werk dat Johnston de afgelopen drie jaar heeft verricht in Gaza en ik wil de heldenmoed prijzen van hem en al zijn collega’s die, gesteund door hun gezinnen, borg staan voor de onafhankelijke berichtgeving uit conflictgebieden overal ter wereld. Zij zijn een belangrijke bron van hoop voor locale bevolkingen die blootstaan aan bloedig geweld, geweld dat zonder onafhankelijke berichtgeving niet kan worden veroordeeld en bestraft.
Europa moet zich tot het uiterste inspannen om ervoor te zorgen de dat journalisten in dit gebied veilig zijn.
Sarah Ludford, (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, Alan Johnston is al zestien jaar journalist voor de BBC en heeft gewerkt in een groot aantal landen, waaronder Afghanistan en Oezbekistan, dus hij heeft niet bepaald een makkelijk leventje gekozen! Tijdens zijn drie jaar in Gaza ontwikkelde hij een sterke belangstelling voor de sociale en politieke ontwikkelingen daar, en heeft hij het verhaal van de bevolking van Gaza verteld. Daarom, zoals anderen ook al zeiden, schaadt het de Palestijnse bevolking zeer dat hij het werk waar hij van houdt en waar hij zich zo uitstekend van kwijt, niet kan uitoefenen.
Alleen al in 2005 en 2006 zijn 181 journalisten en assistenten gedood, zijn er 1678 gearresteerd, 56 ontvoerd en 2780 fysiek aangevallen of bedreigd. In 2006 vielen met 103 slachtoffers de meeste doden sinds 1994, met name in Rwanda, Algerije en het voormalige Joegoslavië. Censuur en mediaverboden zijn uiteraard algemeen voorkomend en hardnekkig.
In deze gezamenlijke ontwerpresolutie roepen we alle organen van de Europese Unie – diplomaten van de lidstaten, de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB en de Commissie – op om hun inspanningen om de vrijlating van de heer Johnston te bewerkstelligen, te versterken en te bundelen. Ook roepen we de Palestijnse Autoriteit op om haar inspanningen te vergroten, en de kwestie zal ongetwijfeld des te meer prioriteit krijgen als er druk wordt uitgeoefend door de Palestijnse bevolking. Ik dank iedereen in Gaza – journalisten en alle burgers – voor hun luide eis om de vrijlating van Alan Johnston. Ze weten dat ze een integere, toegewijde journalist nodig hebben om hen een venster op de wereld te geven.
Een vrije democratie kan niet gedijen zonder een vrije pers. We eisen de veilige terugkeer van Alan Johnston, en bewijzen eer aan de moed van alle journalisten die hun veiligheid op het spel zetten om de wereld de waarheid te brengen en ons allen te kunnen laten genieten van de democratie.
Günter Nooke, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, staat u mij toe om op deze plaats namens de Raad te verklaren hoezeer dit thema ons allen beklemt. Op 12 maart is in Gaza de BBC-correspondent Alan Johnston ontvoerd. In de Raad Buitenlandse Zaken van afgelopen maandag was men zeer bezorgd over de heer Johnston, die nu al zes weken wordt vastgehouden. Wij eisen zijn onvoorwaardelijke en onmiddellijke vrijlating.
De heer Johnston is een internationaal gerespecteerd journalist, die veel vrienden in Gaza heeft en zijn streven is altijd geweest de situatie daar onder de aandacht van de wereld te brengen. Zijn ontvoering is een criminele daad, die ik ten scherpste veroordeel. Op deze plaats wil ik mijn medeleven betuigen met zijn familie, die zich voor hem inzet en nu al meer dan anderhalve maand in angst en bange onzekerheid verkeert.
(Applaus)
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is meer dan zes weken geleden dat Alan Johnston is ontvoerd, en de Commissie heeft haar solidariteit uitgesproken met zijn familie, vrienden en collega’s in deze zeer moeilijke tijd.
Margot Wallström heeft als vice-voorzitter van de Commissie namens het hele college een openbare verklaring afgelegd over de ontvoering van de heer Johnston, waarin zij haar diepe ongerustheid uitsprak over zijn benarde toestand en opriep tot zijn onmiddellijke vrijlating. Deze week is de ontvoering veroordeeld door de Raad, die heeft opgeroepen tot de onvoorwaardelijke vrijlating van de heer Johnston. Bovendien heeft ook mijn collega Louis Michel gisteren de kwestie van de ontvoering van de BBC-journalist ter sprake gebracht tijdens een bijeenkomst met de Palestijnse vice-president, de heer al-Ahmad. Hij vroeg hem al zijn invloed en contacten aan te wenden en alles in het werk te stellen om de heer Johnston op te sporen. De vice-president verzekerde de heer Michel ervan dat hij al het mogelijke zou doen om een spoedige vrijlating te bewerkstelligen.
Commissaris Michel heeft die verzoeken ook herhaald op bijeenkomsten met andere Palestijnse gesprekspartners tijdens zijn reis naar het gebied. Er zijn intensieve gecoördineerde diplomatieke inspanningen gaande voor de onmiddellijke vrijlating van de heer Johnston. Onze staf in Jeruzalem volgt de ontwikkelingen op de voet en deelt ons mee dat de Palestijnse autoriteiten in samenwerking met de veiligheidstroepen, alle mogelijke opties voor een succesvolle uitkomst bespreken met de Britse regering.
Deze kwestie blijft een hoge prioriteit voor president Abbas, en we nemen nota van de openbare verklaringen die ook door premier Haniyeh zijn gedaan, alsmede door de heer Barghouti namens Palestijnse gevangenen, en door Palestijnen wereldwijd, waarin zij deze ontvoering veroordelen.
Het is duidelijk dat de ontvoering van een vooraanstaand journalist als Alan Johnston, die zo veel heeft gedaan om de situatie waarin de Palestijnen verkeren bij de rest van de wereld onder de aandacht te brengen, bijzonder verontrustend is. Degenen die verantwoordelijk zijn voor zijn ontvoering bewijzen de zaak van de Palestijnse bevolking en het vredesproces in de Midden-Oosten een slechte dienst.
14.3. Situatie van de mensenrechten op de Filipijnen
De Voorzitter. Aan de orde zijn zes ontwerpresoluties(1) over de situatie van de mensenrechten op de Filipijnen.
Karin Scheele (PSE), auteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, met de resolutie van vandaag geven wij uiting aan onze grote bezorgdheid over het toenemend aantal politieke moorden die de laatste jaren in de Filippijnen zijn gepleegd. De mensenrechtenorganisatie Karapatan heeft sinds 2001 839 gevallen van buitengerechtelijke executies geregistreerd. De slachtoffers waren allemaal mensen die opkwamen voor de wensen van de bevolking: boerenleiders die voor land streden, arbeiders en vakbondsleiders die vroegen om passende lonen en betere arbeidsvoorwaarden en toegewijde kerkfunctionarissen.
Willekeurige executies, alomtegenwoordige politieke repressie, toenemende militarisering, straffeloosheid en bescherming van daders uit paramilitaire en militaire eenheden zijn helaas uitgegroeid tot het handelsmerk van de regering. Lange tijd keek het buitenland weg. Voor het Intenationaal Gerechtshof in Den Haag zijn onwetendheid en een verkeerde inschatting van de situatie net zozeer verantwoordelijk voor deze langdurige veronachtzaming als de steun van de Verenigde Staten, waarop de regering in Manila zich kon en nog steeds kan verlaten.
Wij veroordelen de grove en systematische schendingen van de burgerrechten, de ontvoeringen, de verdwijningen en de politieke moorden. Wij roepen de Filippijnse autoriteiten met klem op onderzoek naar deze zaken te verrichten en de verantwoordelijke personen voor de rechter te brengen. Wij doen tevens een beroep op de Filippijnse autoriteiten om over te gaan tot ratificering van het onlangs goedgekeurde VN-Verdrag inzake gedwongen verdwijningen en om in dit verband de nodige uitvoeringsbepalingen goed te keuren. Al deze stappen zijn noodzakelijk om de eerste stap te kunnen zetten naar de-escalatie, zodat er over een paar weken min of meer democratische verkiezingen kunnen worden gehouden.
Marios Matsakis (ALDE), auteur. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de situatie van de mensenrechten op de Filippijnen is ernstig en wordt slechter. De internationale mensenrechtenorganisaties ontvangen steeds vaker berichten van buitengerechtelijke executies, illegale vasthoudingen, foltering, en bedreiging en intimidatie van politici, vakbondsleden, studenten en vertegenwoordigers van organisaties op het gebied van religie en mensenrechten.
De regering van de Filippijnen lijkt niet in staat en vaak niet genegen te zijn om met de nodige vastberadenheid de volgende stappen te zetten, zowel in het onderzoeken van deze schendingen van de mensenrechten als in het krachtig en doeltreffend vervolgen van de daders. In deze ontwerpresolutie willen we onze diepe ongerustheid uiten aan het adres van de Filippijnse regering over de erbarmelijke en zorgwekkende toestand in haar land. Tegelijkertijd willen we een krachtig signaal afgeven dat de Europese Unie niet passief zal toekijken hoe de situatie van de mensenrechten op de Filippijnen steeds verder verslechtert. We zullen de nodige maatregelen treffen als er niet spoedig verbetering in de situatie komt.
Tobias Pflüger (GUE/NGL), auteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, in zijn rapport van 22 maart aan de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties laat speciale VN-vertegenwoordiger Philip Alston zich in duidelijke taal uit over de buitengerechtelijke executies op de Filippijnen. Tot de slachtoffers van deze executies behoren – zoals in de gezamenlijke resolutie is geformuleerd – leden van oppositiepartijen, kerkfunctionarissen, vakbondsleiders, boeren, journalisten, advocaten, mensenrechtenactivisten enzovoort, maar ook personen die getuige waren van buitengerechtelijke executies, die door vertegenwoordigers van de regering werden beschuldigd te behoren tot organisaties die als dekmantel fungeren voor illegale gewapende groeperingen.
De regering-Arroyo draagt een hoge mate van verantwoordelijkheid voor meer dan achthonderd politieke moorden sinds haar aantreden in 2001. Politieke moord als middel wordt niet geschuwd bij de “bestrijding van de opstand” door leger en politie in de Filippijnen. In een hoofdstuk van het rapport Orders of Battle wordt aan de hand van documenten van de het Filippijnse leger duidelijk gemaakt dat de buitengerechtelijke executies tot de strategie van het leger en de politie behoren. Deze gevechtsorders, op basis waarvan het Filippijnse leger optreden en waarvan ook de nationale Filippijnse politie zich vaak bedient, monden uit in een militaire strijd tegen politieke tegenstanders.
Nu wil de fractie van de conservatieven kennelijk elke verwijzing naar “de rol die de strijdkrachten spelen bij deze moorden” wegstemmen uit de gezamenlijke resolutie. Dat is een regelrecht schandaal. Het zou een slag in het gezicht betekenen van niet alleen de VN en haar speciale rapporteur maar ook van de slachtoffers en hun vrienden en familie. In het verslag van de speciale VN-rapporteur staat bovendien: “Kranten brengen bijna dagelijks berichten waarin hooggeplaatste militairen aandringen op het uitschakelen van dergelijke groepen en de bevolking er met klem op wijzen dat ze goed moeten beseffen dat steun aan kandidaten van deze groepen bij de volgende verkiezingen neerkomt op steun aan de vijand.” Dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Ik doe dan ook het verzoek de genoemde passage niet weg te stemmen uit de resolutie en een duidelijk signaal vanuit het Parlement af te geven.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), auteur. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, aan de vooravond van belangrijke verkiezingen – zoals de lokale en de kamerverkiezingen op de Filippijnen – is het relevant de aandacht te vestigen op de voornaamste problemen van dit land, en wel in het bijzonder de verontrustende escalatie van misdrijven en buitengerechtelijke moorden – al meer dan 800 sinds president Arroyo in 2001 aan de macht kwam in deze archipel – die voor het overgrote deel nog onbestraft zijn gebleven.
De huidige situatie in de Filippijnen geeft een duidelijk patroon van politieke moorden te zien, en we moeten de regering in Manilla dan ook oproepen dat zij de vereiste maatregelen neemt om een einde te maken aan de bedreigingen en intimidaties van oppositieleden, verslaggevers, van boeren die voor hun rechten opkomen in het kader van de huidige landbouwhervorming, van verdedigers van de mensenrechten en ook van getuigen in rechtzaken tegen degenen die slachtoffers maken.
Zo waarschuwen verscheidene mensenrechtenorganisaties – zoals Food First Information en Action Network (FIAN) – er al sinds enige tijd voor dat de nationale programma’s voor landbouwhervormingen niet geïmplementeerd worden, wat inhoudt dat vele grootgrondbezitters weigeren om landbouwgrond aan de boeren af te staan. Het klimaat van geweld dat met deze situatie samenhangt, heeft ertoe geleid dat er in totaal al minstens 38 boerenleiders vermoord zijn.
Het is toe te juichen dat het Voorzitterschap het beginsel van nultolerantie inzake schendingen van de mensenrechten omarmd heeft, maar die schendingen zijn van zo’n omvang, dat veel ambitieuzere acties vereist zijn, in het bijzonder wanneer uit meerdere nationale en internationale verslagen blijkt dat delen van het leger en de politie rechtstreeks bij deze gewelddadigheden betrokken zijn. Deze verslagen omvatten onder meer de verklaringen van de Speciale Rapporteur voor buitengerechtelijke executies van de Raad van de Mensenrechten van de Verenigde Naties, Philip Alston, evenals die van de Commissie-Melo.
De situatie is vooral zorgwekkend op het schiereiland Bontoc, waar honderden landbouwers geconfronteerd worden met veelvuldige intimidaties en fysiek geweld door particuliere gewapende groepen.
Ten slotte vind ik het van belang dat wij kennis nemen van het werk dat gedaan wordt door het onderhandelingspanel van het vredesproces, en van de verklaring van de regering dat zij een diepgaande zelfbeschikking van het volk van Mindanao zal waarborgen.
Verder moet ik eens te meer de bedenkingen naar voren brengen die velen onder ons hebben over het opnemen van sommige Filippijnse groepen – zoals het Leger van het Nieuwe Volk – in de EU-lijst van terroristische groeperingen, aangezien dit niet bevorderlijk is voor de toekomstige vredesonderhandelingen, maar ze juist bemoeilijkt.
Overeenkomstig het verzoek van verschillende internationale organisaties en instellingen voor de verdediging en bevordering van de mensenrechten hopen wij dat deze dringende resolutie er mede voor zorgt dat de regering van de Filipijnen een veel kordater standpunt zal innemen in de bestrijding van politieke moorden terwijl zij ook de veiligheid van bedreigde personen gaat waarborgen, met name van landbouwers en van politieke en mensenrechtenactivisten.
Thomas Mann (PPE-DE), auteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, over twee weken worden er verkiezingen gehouden in de Filippijnen. Het gevaar neemt toe dat de binnenlandse conflicten escaleren. Zoals mijn collega's al verklaarden worden er sinds 2006 moorden gepleegd op journalisten, mensenrechtenactivisten, advocaten, boeren en priesters. Wie de daders zijn, is ongewis. Wel is duidelijk dat de moorden steeds volgens een vast patroon verlopen. De autoriteiten slagen er niet in de zaken grondig genoeg te onderzoeken. Het gerechtelijk apparaat is overbelast, armlastig en tandenloos. Het aantal veroordelingen is zo gering dat je al bijna kunt spreken van een klimaat van straffeloosheid.
President Arroyo en de regering zijn doordrongen van de ernst van de situatie. Er is een taskforce van de politie ingesteld en een onafhankelijke commissie op hoog niveau (de Commissie-Melo) benoemd. De bevindingen van deze commissie hebben de president doen besluiten de onderzoekscapaciteiten en het gerechtelijk apparaat te versterken, bijzondere rechtbanken in te stellen en eindelijk ook programma's ter bescherming van getuigen op te voeren. Philip Alston, speciale rapporteur van de Verenigde Naties, kon in februari uitgebreid vragen stellen aan verantwoordelijken en slachtoffers. Ik sluit mij aan bij zijn verzoek om onderzoek te doen naar de aantijging dat delen van of individuen in het leger bij de zaken betrokken zijn. We moeten vanuit de Europese Unie technische en personele hulp verlenen om ervoor te zorgen dat de moordzaken worden opgelost en het gerechtelijk apparaat duurzaam wordt verbeterd.
Michal Tomasz Kamiński (UEN), auteur. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de situatie op de Filippijnen wekt onze diepe verontrusting. Over twee weken vinden daar verkiezingen plaats, en voor een gedeelte zullen er nieuwe senatoren gekozen worden. In andere landen is het meestal zo dat naderende verkiezingen een soort plechtigheid van de democratie zijn, en zelfs als ze voor spanningen zorgen, dan verlevendigen ze de boel toch een beetje.
Helaas is het op de Filippijnen opnieuw zo dat de pers al sinds een half jaar – en dat volg ik nauwkeurig – uitsluitend schrijft hoeveel mensen zullen omkomen, hoeveel geweld er te pas zal komen bij de komende verkiezingen. Dat is een slecht teken voor dat land.
Ik wil zeggen dat ik op de Filippijnen, waar ik dit jaar geweest ben, geprobeerd heb de situatie te leren kennen. Er wordt daar heel attent geluisterd naar geluiden uit de Europese Unie en het is een goede zaak dat ons Parlement alle daden van geweld die daar met het politiek proces gepaard gaan zeer negatief beoordeelt. We moeten zeer duidelijk van de regering van de Filippijnen eisen dat deze meer haar best doet om te voorkomen dat politieke moord nog langer een vast element blijft van de verkiezingscampagne. Nu is dat helaas een bijzonder shockerend onderdeel van het politieke landschap van dat prachtige land dat het verdient net als wij in een democratie te leven. Ik ben blij dat er in het Europees Parlement veel afgevaardigden te vinden zijn die dit standpunt delen en onze gezamenlijke verklaring steunen.
Charles Tannock, namens de PPE-DE Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de opvolging door Gloria Arroyo van voormalig president Estrada als president van de Filippijnen na zijn afzetting wegens corruptie en haar uiteindelijke verkiezing in mei 2004 hebben voor het land een aantal verbeteringen met zich meegebracht, met name op het gebied van veiligheid. De regering van de Filippijnen heeft de militaire doeltreffendheid van islamitische terroristen in het zuidoosten gereduceerd en een vredesakkoord gesloten met een groepering evenals een duurzaam staakt-het-vuren met een andere groepering. Helaas vindt er echter al gedurende enige tijd een reeks kwalijke buitengerechtelijke executies plaats, naar verluidt voltrokken door de veiligheidstroepen. De regering nam dit terecht zeer hoog op en gaf opdracht tot passende onderzoeken.
Dit resulteerde afgelopen februari in een reeks aanbevelingen van de onafhankelijke commissie van rechter Melo, die speciaal in het leven is geroepen om deze kwestie te behandelen, gevolgd door een door de regering goedgekeurd zespuntenplan om een einde te maken aan verdere schending van de mensenrechten en het heersende klimaat van straffeloosheid. Ik juich deze aanpak van harte toe, met name de oprichting van een toegewijde politiemacht, Usig, om de gezaghebbers die opdracht hebben gegeven tot schendingen van de mensenrechten hun uiteindelijke gerechte straf te doen ondergaan.
Günter Nooke, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mevrouw de Voorzitter, de Filippijnen hebben de centrale internationale mensenrechtenverdragen en -overeenkomsten geratificeerd. De regering van de Filippijnen respecteert in beginsel de mensenrechten van haar burgers. Een positief teken is de afschaffing van de doodstraf in 2006. Dat is waar ook de EU voortdurend naar heeft gestreefd.
Niettemin is er reden tot zorg. In 2006 is het aantal moorden en ontvoeringen van journalisten, linkse politieke activisten, burgerrechtenactivisten en kerkfunctionarissen fors toegenomen. De oppositie maakt melding van buitengerechtelijke executies en stelt de regering en haar veiligheidsapparaat daarvoor verantwoordelijk. Dat de regering te weinig doet om de misdaden op te lossen is nog de minste beschuldigiging. De regering verwerpt de aantijgingen en vermoedt dat in ieder geval een deel van de problemen te wijten is aan zuiveringen binnen het militante linkse kamp.
Het meest prominente slachtoffer van de laatste tijd is bisschop Alberto Ramento, die zich uiterst kritisch tegenover de regering opstelde. Een dag na de moord zou de zaak al zijn opgelost. Een jongere zou zich schuldig hebben gemaakt aan roofmoord. Kringen rond de bisschop uitten sterke twijfel over deze lezing en hekelden de gebrekkige en onprofessionele wijze omgang met bewijsmiddelen.
President Arroyo stelde kort voor het begin van haar reis naar Europa in de zomer van 2006 een commissie in die onder leiding van voormalig opperrechter José Melo de reeks van moorden op politiek actieve criticasters van de regering moest onderzoeken. Onder grote druk van het publiek besloten de autoriteiten het rapport van de Commissie-Melo in februari 2007 openbaar te maken. Het rapport bevestigt de gebrekkige bereidheid om de zaken op te lossen en legt de hoofdverantwoordelijkheid bij de strijdkrachten. Dezelfde conclusie wordt getrokken in een onderzoek van speciale VN-rapporteur Alston.
Bij monde van haar ambassadeurs ter plaatse en naar aanleiding van de politieke bijeenkomst in het kader van de mensenrechtendialoog met de Filippijnen heeft de EU het probleem herhaaldelijk en duidelijk aan de kaak gesteld. Vervolgens, en onder publieke druk van het actieve maatschappelijk middenveld in de Filippijnen, maakte de regering openbaar welke maatregelen er tot dusver zijn genomen. Ze gaf de tekortkomingen toe en vroeg de EU om hulp bij de oprichting van bijzondere rechtbanken en bijzondere parketten, bij verbeteringen op het gebied van de getuigenbescherming, bij het opvoeren van de technische en forensische capaciteiten van de veiligheidskrachten en bij het vergroten van het bewustzijn bij de veiligheidskrachten dat de mensenrechten geëerbiedigd moeten worden.
De Filippijnse regering heeft een EU-missie uitgenodigd die zich momenteel in dit land buigt over de randvoorwaarden voor dit verzoek. Voorts moeten de nationale mensenrechtencommisie en het maatschappelijk middenveld worden versterkt opdat zij toezicht op de situatie kunnen houden. Het vermoorden en ontvoeren van critici van het regime en de regering vormt slechts een deel van de problemen in de Filippijnen. Zo worden er zware beschuldigingen geuit over foltering, verdwijningen, onrechtmatige opsluiting, mensenhandel en misbruik van vrouwen en kinderen. Vooral in het militaire conflict met allerlei communistische en separatistische rebellengroepen en bij de terrorismebestrijding worden de mensenrechten regelmatig geschonden door de politie en het leger en plegen leden van extremistische groepen gewelddaden.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Europese Commissie volgt de ontwikkelingen op de Filippijnen op de voet. Tijdens recente contacten op hoog niveau – waaronder de bijeenkomst tussen voorzitter Barroso en president Arroyo afgelopen september, en tussen commissaris Ferrero-Waldner en minister van Buitenlandse Zaken Romulo in maart – hebben we de Filippijnse autoriteiten aangemoedigd om vorderingen te maken op het gebied van economische en sociale hervormingen, maar hebben we ook uiting gegeven aan onze grote bezorgdheid over de sterke stijging van het aantal buitengerechtelijke executies. Daarnaast hebben we duidelijk onze steun uitgesproken voor het vredesproces op Mindanao.
We willen in de eerste plaats zien dat er een einde komt aan de buitengerechtelijke executies, en dat de gepleegde misdaden grondig worden onderzocht en de daders naar behoren worden vervolgd, waarbij men zich verlaat op de conclusies van de verslagen van opperrechter Melo en professor Alston.
De Commissie geeft daarom samen met de lidstaten gehoor aan het verzoek van de Filippijnse regering om technische ondersteuning voor onderzoeken te verlenen. Gezien het feit dat de gebieden waarop men om steun verzocht heeft tamelijk uiteenlopend zijn, bereiden we met de medewerking van lidstaten en de Commissie een missie voor het beoordelen van behoeften voor, die de Filippijnen in mei zal bezoeken voor directe besprekingen met de autoriteiten en andere geïnteresseerden, waaronder het maatschappelijk middenveld. De Commissie betaalt het grootste deel van de missie en heeft een prominente rol vervuld bij de voorbereiding ervan.
De bevindingen van deze missie dienen als basis voor de Europese Unie om doeltreffende steun voor de onderzoeken vrij te maken. Uiteraard zullen we proberen nauw samen te werken met de VN-rapporteur inzake buitengerechtelijke executies, professor Alston. Ik ben zeer verheugd over het feit dat het Parlement te kennen heeft gegeven hieraan steun te zullen verlenen. We moeten de autoriteiten blijven aanmoedigen om ervoor te zorgen dat de onderzoeken correct worden uitgevoerd en de daders tijdig voor de rechter worden gebracht.
De Commissie neemt in aanmerking dat er vooruitgang wordt geboekt in het vredesproces op Mindanao. Er zou spoedig een formeel vredesakkoord kunnen worden bereikt. Op het ogenblik geven we aanzienlijke indirecte steun door hulp te bieden voor plattelandsontwikkeling, gezondheid en nuttig gebruik van de middelen van bestaan. We hebben aangegeven bereid te zijn belangrijke directe steun te bieden als de partijen dichter bij het tekenen van een formeel vredesakkoord zijn.
Wat betreft de andere opstand met betrekking tot het New People’s Army moeten we de Filippijnse autoriteiten blijven aanmoedigen om de vredesbesprekingen te heropenen en degenen die hun geweer willen inruilen voor de politiek dit toe te staan, en ervoor te zorgen dat de nieuwe veiligheidswetgeving ten uitvoer wordt gelegd in verband met de mensenrechten.
De Voorzitter. Hiermee is het debat beëindigd.
De stemming vindt dadelijk plaats.
Simon Coveney (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, voordat we overgaan tot de stemming wil ik zeer kort het woord voeren voor een beroep op het Reglement. Namens mijn fractie betuig ik onze erkentelijkheid voor het feit dat we voor het eerst in de geschiedenis van de urgentieprocedure hebben kunnen genieten van de deelneming en bijdrage van de Raad, en dit juichen wij toe.
(Applaus)
Ik hoop dat dit positieve precedent een vervolg zal krijgen. Het is zeer welkom en ik weet dat met name de Duitse delegatie hard heeft gewerkt om ervoor te zorgen dat het doorgang zou vinden. Ik dank de Raad voor zijn aanwezigheid en hoop dat dit vaker zal gebeuren.
De Voorzitter. Dank u wel, en ook de heer Nooke bedankt.
Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. Namens mijn fractie is vanmiddag over Zimbabwe het woord gevoerd door de heer Pafilis. Van hem en zijn Griekse partij weet ik dat zij vooral de nadruk willen leggen op het langdurige conflict tussen het vroegere Britse koloniale rijk en de destijds door de huidige president Moegabe aangevoerde onafhankelijkheidsbeweging. Dat wordt benadrukt als een conflict tussen het absolute kwade en het absolute goede. Met mijn fractiegenoot Pafilis kies ik voor de Moegabe van de jaren '70 en tegen het kolonialisme. Over het heden verschillen we daarentegen sterk van mening. Daarvan heb ik in eerdere urgentiedebatten al duidelijk blijk gegeven. Ik ben voorstander van de landhervorming, dus verdeling van de grond van grote boeren naar kleine boeren. De wijze waarop dit in Zimbabwe gebeurt heeft echter geleid tot geweld, intimidatie en bestaansonzekerheid, ook voor de zwarte boeren en landarbeiders. Daarna is die gewelddadige aanpak uitgebreid tot de steden. Mugabe dient niet langer zijn volk tegenover de koloniale uitbuiters, maar stort zijn volk in chaos, onderdrukking en armoede. Zo'n regime berust nu op geweld en intimidatie en verdient het niet om langer voort te bestaan. Ik stem daarom voor de resolutie over Zimbabwe.
De Duitse minister van Onderwijs Annette Schawann heeft voorgesteld dat alle EU-landen een gemeenschappelijk Europees geschiedenisboek invoeren. Dit zou dan in het onderwijs in alle EU-landen moeten worden gebruikt. Als doel wordt de versterking van de Europese identiteit van de leerlingen genoemd. Kan het voorzitterschap zeggen waarom het het voorstel voor het uitwerken van een gemeenschappelijk Europees geschiedenisboek steunt? Kan het er bovendien op ingaan of het überhaupt de taak van politici is opvattingen te hebben over de inhoud van geschiedenisboeken van de lidstaten, bij voorbeeld als het om gevoelige historische vraagstukken gaat waarover in de lidstaten verschillend gedacht wordt, zoals het kolonialisme? Is de Raad niet van mening dat de lidstaten zelfstandig moeten bepalen welke leerboeken zij in hun respectieve onderwijsstelsels gebruiken?
Vraag nr. 14 van Esko Seppänen (H-0223/07)
Betreft: Gemeenschappelijk geschiedenishandboek
Tijdens een informale raad van de ministers van onderwijs in maart jongstleden opperde de fungerend voorzitter het idee om in alle lidstaten eenzelfde, gemeenschappelijk geschiedenishandboek te gaan gebruiken. Is het huidige voorzitterschap van plan hierop voort te bouwen? Welke plannen zijn er voor het opstellen van een dergelijke handboek en is er een tijdschema voor dit project voorzien?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad wil erop wijzen dat het aangesneden onderwerp niet besproken is op enige formele vergadering van de Raad, noch voorkomt op de – op dit moment vastgestelde – voorlopige agenda’s voor komende vergaderingen van de Raad.
Vraag nr. 15 van Chris Davies (H-0209/07)
Betreft: Biobrandstoffen en voedselprijzen
Gaat de Raad ervan uit dat er een verband bestaat tussen de stijgende wereldprijzen voor plantaardige olie en de toenemende vraag naar biobrandstoffen in de EU?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
Ik zal niet ingaan op de suggestie van het geachte lid dat er een verband bestaat tussen de prijzen op de wereldmarkt van plantaardige olie en de stijgende vraag naar biobrandstoffen in Europa, daar dergelijke vragen door de Commissie dienen te worden beantwoord.
Ik zal mezelf er in mijn antwoord toe beperken uw aandacht te vestigen op enkele belangrijke feiten met betrekking tot energie. Tijdens zijn vorige vergadering heeft de Europese Raad de weg geëffend voor een belangrijke ommekeer door een uitgebreid energieactieplan aan te nemen en daarmee het fundament te leggen voor een Europees energiebeleid.
In dit actieplan wordt in het bijzonder de bindende doelstelling vastgesteld dat het aandeel biobrandstoffen in het gehele vervoersgerelateerde verbruik van benzine en dieselolie in de EU uiterlijk in 2020 bij 10 procent moet liggen. Er wordt echter in het plan uitdrukkelijk op gewezen dat er concurrentie kan ontstaan tussen de verschillende toepassingen van de grondstoffen waarop dit beleid van toepassing is. Daarom heeft de Europese Raad de Commissie opgeroepen om nog dit jaar met flankerende maatregelen te komen die duurzame productie en gebruik van bio-energie waarborgen en die conflicten kunnen voorkomen tussen de verschillende toepassingswijzen van biomassa.
Het zal echter enige tijd duren voordat dit alles is besloten en ten uitvoer gelegd. Niettemin denk ik dat daarbij rekening wordt gehouden met de bezorgdheid die het geachte lid kennelijk koestert.
Vraag nr. 16 van Alain Hutchinson (H-0211/07)
Betreft: Chantage tegen het personeel van VW-Vorst - omgekeerde bedrijfsverplaatsingen
Door de instandhouding van bedrijfsactiviteit in de VW-fabriek van Vorst te koppelen aan de voorwaarden van een verhoging van de arbeidstijd zonder loonsverhoging en meer flexibiliteit, heeft de leiding van VW-Vorst de werknemers gechanteerd met de werkgelegenheid als inzet. Het personeel kreeg de keuze tussen ingaan op het aanbod van de directie of de fabriek te zien sluiten. In zijn resolutie van 14 maart 2006 over bedrijfsverplaatsingen in de context van de regionale ontwikkeling drong het Europees Parlement aan op maatregelen tegen dit soort chantage met werkgelegenheid, die als "omgekeerde bedrijfsoverplaatsing" kan worden bestempeld omdat zij neerkomt op het importeren van slechtere arbeidsomstandigheden zonder verplaatsing van bedrijfsactiviteit.
Welke maatregelen denkt de Raad te nemen om deze omgekeerde bedrijfsverplaatsingen, die een verslechtering van de arbeidsomstandigheden meebrengen zonder verplaatsing van bedrijfsactiviteit, te vermijden?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad zou slechts kunnen overwegen om tot actie over te gaan op dit terrein indien de Commissie hiertoe een voorstel indient. Een dergelijk voorstel is tot dusver niet voorgelegd.
Vraag nr. 17 van Robert Evans (H-0213/07)
Betreft: Opium in Afghanistan
Momenteel is Afghanistan verantwoordelijk voor naar schatting 90% van de mondiale opiumhandel en gevreesd wordt dat in 2007 een nieuw record wordt opgesteld bij de productie, die voor een groot deel als heroïne haar weg zal vinden naar Europa.
Het vernietigen van de oogst, op welke wijze dan ook, zal geen instemming vinden onder de lokale bevolking. Heeft de Raad gesproken over de mogelijkheid om de gehele oogst rechtstreeks van de boeren op te kopen om zo controle te kunnen uitoefenen op de legitieme medische toepassingen van de stof en de Talibaan in feite buiten het circuit te houden?
Welke besprekingen heeft de Raad verder gevoerd met aan de EU grenzende landen die op de aanvoerroute vanuit Afghanistan liggen?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad neemt de problemen die samenhangen met de papaverteelt voor de opiumproductie in Afghanistan bijzonder serieus. Zoals de Raad in zijn conclusies van 5 maart 2007 heeft verklaard, is hij zich ervan bewust dat de productie van en de handel in drugs een aanzienlijke en nadelige invloed hebben op de stabiliteit en de veiligheid in Afghanistan en de omliggende regio, alsook op de rest van de wereld, waaronder de lidstaten van de EU.
In mei 2006 heeft de Raad een actiegerichte nota met als titel "Verhoging van de EU-steun in de strijd tegen drugsteelt in en drugshandel vanuit Afghanistan, met inbegrip van doorvoerroutes" (doc. 9370/1/06) goedgekeurd, dat een geconsolideerd kader vormt voor het EU-beleid ter ondersteuning van Afghanistan en diens buurlanden.
In zijn conclusies van mei 2007 heeft de Raad herhaald dat hij de Afghaanse regering steunt bij haar inspanningen voor drugsbestrijding. Bovendien heeft de Raad de lidstaten opgeroepen steun te blijven geven, in het bijzonder door een snelle uitvoering van de aanbevelingen in de actiegerichte nota van de EU.
De Raad heeft niet gesproken over de mogelijkheid om de oogst van de boeren op te kopen.
De Raad voert een regelmatige dialoog over drugsaangelegenheden met de Russische Federatie, die een belangrijke partner is bij de drugsbestrijding, in het bijzonder van drugs uit Afghanistan. Bovendien heeft van 12 tot en met 14 november 2006 in Warschau een conferentie van drugs- en drugsverslavingsdeskundigen plaatsgevonden, waar de praktische maatregelen zijn besproken ter bevordering van de samenwerking tussen de twee partners (voor conclusies, zie doc. 16379/06). De conclusies die op de conferentie zijn overeengekomen, worden op dit moment ten uitvoer gelegd. De vraag langs welke wegen drugs Afghanistan uit worden gesmokkeld stond centraal bij de van 26 tot en met 28 juni 2006 gehouden tweede ministeriële conferentie in het kader van het Pact van Parijs over drugsroutes vanuit Afghanistan ("Parijs 2 – Moskou 1"), waar de Verklaring en Aanbevelingen van Moskou werden goedgekeurd. Bovendien staat het drugsvraagstuk regelmatig op de agenda van de vergaderingen van de Permanente Partnerschapsraad EU-Rusland over de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.
Het Duitse voorzitterschap is eveneens voornemens een trojkabijeenkomst te organiseren over drugsvraagstukken met landen van de westelijke Balkan.
Vraag nr. 18 van Georgios Karatzaferis (H-0217/07)
Betreft: Eigendomsrecht in de EU
Behoren de schending van het eigendomsrecht in een lidstaat van de EU en de eerbiediging van de desbetreffende rechterlijke uitspraken tot de belangstellingsgebieden van de EU?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad wil het geachte lid mededelen dat de Raad op 22 december 2000 Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I) heeft goedgekeurd.
Afgezien van bepaalde exact omlijnde rechtsgebieden, strekt het toepassingsgebied van deze verordening zich uit tot de wezenlijke onderdelen van het burgerlijk en handelsrecht. Deze verordening is van toepassing op de rechterlijke bevoegdheid, in het bijzonder met betrekking tot zakelijke rechten op onroerende goederen alsmede de huur of pacht van onroerende goederen. In artikel 22, lid 1, zijn de regels inzake rechterlijke bevoegdheid vastgelegd op grond waarvan een persoon een zaak bij gerechten in een lidstaat aanhangig kan maken.
Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen dienen beslissingen, gegeven in een lidstaat waarvoor deze verordening verbindend is, in een andere lidstaat waarvoor deze verordening verbindend is, te worden erkend en ten uitvoer gelegd. Eigendomsrecht behoort tot de nationale bevoegdheden van de lidstaten.
Voorts bevat het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, bepalingen die van toepassing zijn op gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen. In het bijzonder in artikel 4, lid 3, wordt bepaald welk recht dient te worden toegepast indien de overeenkomst een zakelijk recht op een stuk grond of een recht tot gebruik daarvan tot onderwerp heeft.
In dit verband wil de Raad het geachte lid erop wijzen dat dit Verdrag momenteel tot Gemeenschapsrecht wordt gemaakt.
Vraag nr. 19 van Stefano Zappalà (H-0225/07)
Betreft: Vrijwilligersorganisaties
In verklaring 38 bij het Verdrag van Amsterdam wordt de belangrijke bijdrage van vrijwilligerswerk erkend en de Europese dimensie ervan gestimuleerd. De internationale Rotary en Lions zijn erkend door de VN, waar zij een permanent vertegenwoordiger hebben; het zijn non-profitorganisaties die in stand worden gehouden met geld van de leden, ze zijn actief over de gehele wereld en ondersteunen de activiteiten van de instellingen. In de Italiaanse provincie Imperia heeft de provinciale Guardia di Finanza (instantie belast met de bestrijding van delicten van financiële aard) de lijsten van Rotaryleden opgevraagd, mogelijk voor belastingdoeleinden.
Is de Raad van plan om te onderzoeken wat de redenen voor dit initiatief zijn en om op adequate wijze maatregelen te nemen, niet alleen opdat dergelijke voorvallen in de kiem worden gesmoord, maar ook opdat zulke organisaties in de Europese Unie op nauwkeurigere en constructievere wijze worden erkend, overeenkomstig bovengenoemde verklaring bij het Verdrag van Amsterdam?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De aangelegenheden waar het geachte lid naar verwijst, vallen niet onder de bevoegdheden van de Raad.
Vraag nr. 20 van Manolis Mavrommatis (H-0228/07)
Betreft: Aangroei van de wereldbevolking
Volgens de recentste berekeningen van de Verenigde Naties zal de wereldbevolking tegen 2050 met 2,5 miljard personen toenemen en in totaal 9,2 miljard bedragen. De grootste bevolkingsaangroei op onze planeet wordt verwacht in de armste landen en in sommige gevallen zal de bevolking verdubbelen of zelfs verdriedubbelen, zoals bijvoorbeeld in Afghanistan, Congo, Oeganda en Nigeria. Voor de ontwikkelde landen daarentegen ziet het beeld er totaal anders uit. Het gemiddeld aantal kinderen per vrouw zal er dalen van 2,75 (huidig cijfer) tot 2,05 in 2050. Tegelijkertijd zal de gemiddelde levensduur er nog toenemen en zal de bevolking razendsnel vergrijzen. Wetenschapslui wijzen erop dat het grootste probleem de voedselvoorziening van de toegenomen bevolking in de ontwikkelingslanden zal zijn, waar nu reeds 2 miljard mensen ondervoed zijn en 854 miljoen mensen honger lijden.
Kan de Raad meedelen welk ontwikkelingsbeleid de EU zal voeren om de illegale migratiestromen vanuit de zich ontwikkelende landen aan te pakken en om de armoede en epidemieën in deze landen te bestrijden?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
Wat betreft de verdere ontwikkeling van het EU-migratiebeleid (Algehele Aanpak van Migratie) was de Raad het afgelopen jaar buitengewoon actief, in het bijzonder op het gebied van de verdieping van de dialoog met derde landen:
Tijdens de Euro-Afrikaanse ministeriële conferentie over het onderwerp migratie en ontwikkeling op 10 en 11 juli 2006 in Rabat, waar West-, Centraal-, en Noord-Afrika in het middelpunt stonden, werden de Verklaring van Rabat over een Euro-Afrikaans partnerschap op het terrein van migratie en ontwikkeling en een actieplan met gedetailleerde maatregelen en aanbevelingen voor de samenwerking op het migratiegebied aangenomen. Daarin spelen maatregelen ter bestrijding van de illegale migratie een belangrijke rol.
Tijdens de ministeriële conferentie EU-Afrika over het onderwerp migratie en ontwikkeling op 22 en 23 november 2006 in Tripoli, die gewijd was aan het gehele Afrikaanse continent, werden een gemeenschappelijke Afrika/EU-verklaring over migratie en ontwikkeling aangenomen, alsmede het Ouagadougou-actieplan ter bestrijding van mensenhandel, in het bijzonder van de handel in vrouwen en kinderen.
In de conclusies van de Europese Raad van december 2006 werd de agenda voor migratie en ontwikkeling van de EU aangenomen. De staats- en regeringsleiders achtten het van belang het beleid van de Unie op dit steeds belangrijker terrein alomvattend en coherent te maken teneinde recht te doen aan het toenemende belang van dit onderwerp binnen de buitenlandse betrekkingen. Door maatregelen ter bestrijding van de illegale migratie met andere maatregelen te combineren die gericht zijn op het benutten van de mogelijke voordelen van legale migratie en het aanpakken van oorzaken, wil de Europese Unie de positieve effecten van de migratie maximaliseren en de negatieve tot een minimum beperken. Er werd besloten tot de volgende specifieke stappen:
Tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke toezeggingen die werden overeengekomen op de conferenties van Rabat en Tripoli.
Verdieping van de dialoog met Afrika over migratievraagstukken door de komende jaren specifieke EU-missies naar de belangrijkste Afrikaanse landen te sturen.
De lidstaten en de Commissie dienen migratie- en ontwikkelingsvraagstukken in te bedden in het hulpbeleid en de programmering (alsmede in de landenspecifieke strategiedocumenten), de onderlinge coördinatie te verbeteren en de gezamenlijke programmering verder te ontwikkelen.
Er dienen landenspecifieke platforms voor samenwerking inzake migratie en ontwikkeling in het leven te worden geroepen.
Voorbereiding van het wereldwijd forum over internationale migratie en ontwikkeling (van 9 tot en met 11 juli in Brussel).
Verbetering van de praktische samenwerking met derde landen op het gebied van terugkeer, intensivering van de onderhandelingen over EG-overnameovereenkomsten met derde landen.
Ontwikkeling van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel en smokkel van immigranten, in het bijzonder ter bescherming van vrouwen en kinderen.
Zoeken naar middelen en wegen om circulaire en tijdelijke migratie tussen de EU en derde landen te faciliteren, op basis van de voorstellen die de Commissie uiterlijk in juni 2007 dient voor te leggen.
Toepassing van de Algehele Aanpak van Migratie op de grensgebieden ten oosten en ten zuiden van de Europese Unie, op basis van de voorstellen die de Commissie uiterlijk in juni 2007 dient voor te leggen.
Voorts zal de verdieping van de samenwerking op het terrein van migratie een van de hoofdonderwerpen zijn van de besprekingen die wij op dit moment voeren met onze Afrikaanse partners over een nieuwe gemeenschappelijke strategie van de EU en Afrika, die moet worden aangenomen tijdens de top EU-Afrika in november 2007. Wij zijn ervan overtuigd dat de bijdrage van het Europees Parlement aan dit proces uiterst waardevol zal zijn.
Het uitbannen van de armoede in de ontwikkelingslanden en daarmee de bestrijding van een van de oorzaken van vlucht en illegale migratie is niet een zaak van de Raad alleen. Op 20 december 2005 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de Europese Consensus inzake ontwikkeling ondertekend, volgens welke het voornaamste en alomvattende doel van de EU-ontwikkelingssamenwerking de uitbanning van armoede is in het kader van een duurzame ontwikkeling, waartoe ook het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen behoort. De tenuitvoerlegging van de EU-consensus inzake het ontwikkelingsbeleid en het nieuwe financieringsinstrument voor de ontwikkelingssamenwerking, alsmede het tiende Europese Ontwikkelingsfonds en een succesvolle afronding van de lopende onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten zullen zeker bijdragen aan het verwezenlijken van deze doelstellingen. Daarbij dient te worden aangetekend dat de EU is overeengekomen dat zij meer en betere hulp moet geven. In het kader van de Europese Ontwikkelingsconsensus werd het doel gesteld dat de lidstaten ernaar dienen te streven hun ontwikkelingsinspanningen uiterlijk in 2015 tot 0,7 procent van het BNI te verhogen en zichzelf het collectieve tussentijdse doel dienen te stellen van een verhoging tot 0,56 procent van het BNI uiterlijk in 2010.
Wat tot slot de bestrijding van epidemieën in de ontwikkelingslanden betreft, en in het bijzonder van de zogeheten armoedeziekten (hiv/aids, malaria en tuberculose), zijn de schattingen voor de lange termijn in zoverre gunstig dat het aantal sterfgevallen dat door deze drie ziekten wordt veroorzaakt zou kunnen dalen, mits de huidige inspanningen en tendensen in de bestrijding van deze ziekten worden voortgezet. De Raad is vastbesloten om een voortrekkersrol te spelen in de strijd tegen hiv/aids, tuberculose en malaria en zijn inspanningen te versterken op het terrein van preventie, zorg, behandeling en onderzoek.
Vraag nr. 21 van Paulo Casaca (H-0229/07)
Betreft: Vervalsing van documenten door de overheid van een lidstaat
Onlangs hoorde ik met verbijstering Hans Blix, belast met het onderzoek naar massavernietigingswapens in Irak, in een radio-uitzending verklaren dat zijn rapport was vervalst, doordat vraagtekens zijn vervangen door uitroeptekens.
Welke maatregelen heeft de Raad genomen om de lidstaat die met deze ongehoorde leugenachtige daad zovele problemen heeft veroorzaakt en nog steeds blijft veroorzaken te bestraffen?
Heeft de Raad ten minste al het initiatief genomen om alle informatie afkomstig van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat in kwestie nauwkeurig onder de loep te nemen?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad kan niet alleen de beweringen van het geachte lid niet bevestigen, het is evenmin de gewoonte van de Raad om een standpunt in te nemen over verklaringen die individuele personen in de pers hebben gedaan.
Wat betreft de tweede vraag: het zal het geachte lid zeker bekend zijn dat het Verdrag geen bepalingen bevat die het de Raad toestaan om alle door de autoriteiten van een lidstaat verstrekte gegevens te onderzoeken.
Vraag nr. 22 van Olle Schmidt (H-0230/07)
Betreft: EU-steun aan Eritrea
Op 14 maart 2007 zat de Zweedse journalist Dawit Isaak precies 2000 dagen gevangen in Eritrea. Hij heeft geen enkele vorm van proces gekregen; verschillende andere journalisten zijn vermoord. De situatie in Eritrea is bijzonder ernstig. De EU verleent op basis van het "Country Strategy Paper and National Indicative Programme" (voor de periode 2002-2007) steun aan Eritrea. Via het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF 9) is in totaal 96,8 mln EUR aan steun voor Eritrea uitgetrokken.
Acht de Raad het werkelijk passend dat de EU steun verleent aan een staat die zijn eigen en buitenlandse onderdanen behandelt zoals in het geval van Dawit Isaak?
Zou de EU de steun niet moeten stopzetten totdat Eritrea laat zien dat het de vrijheid van meningsuiting en de mensenrechten eerbiedigt?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad is zich ten volle bewust van de ernst van de mensenrechtensituatie in Eritrea, die onder andere blijkt uit de gevangenhouding sinds september 2001 van Dawit Isaak en van andere journalisten en politici. Ter gelegenheid van de vijfde jaardag van hun arrestatie heeft de EU daarom een dringend beroep gedaan op de Eritrese regering om een aanklacht in te dienen tegen de gedetineerden en een eerlijk en openbaar proces tegen hen te voeren met een behoorlijke rechtsverdediging, dan wel hen onvoorwaardelijk vrij te laten. De EU heeft er krachtig bij de regering van de staat Eritrea op aangedrongen gedetailleerde informatie te verstrekken over de verblijfsplaats van de gevangenen, over de omstandigheden waaronder deze worden vastgehouden en over hun gezondheidstoestand. Bovendien hebben de EU-vertegenwoordigers in Asmara de Eritrese autoriteiten over deze zaak benaderd.
De belangrijkste doelstellingen van de hulp die de Commissie aan Eritrea biedt in het kader van het landenstrategiedocument en het indicatieve programma voor prioriteiten voor de samenwerking in de periode 2002-2007, zijn het terugdringen van de armoede in Eritrea en het stimuleren van de economische en sociale ontwikkeling van het land; hiertoe behoren humanitaire hulp en het herstel van infrastructuur op sociaal en vervoersterrein, steun voor de demobilisering en herintegratie van bevolkingsgroepen die door de oorlog zijn getroffen, alsmede steun voor de ontwikkeling van langetermijnstrategieën op de terreinen voedselveiligheid, vervoer en opleiding.
Voor opschorting van de hulp van de EG aan Eritrea dient artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou te worden toegepast, volgens welke dit niet mogelijk is zonder dat er besprekingen tussen de partijen zijn gehouden. De Raad heeft geen voorstel hiertoe ontvangen.
Vraag nr. 23 van Bill Newton Dunn (H-0232/07)
Betreft: Galileo
De vertraging bij het Galileo-project is een slechte zaak voor iedereen in de Unie, ook het bedrijfsleven en het publiek, en speelt de concurrenten van Europa dus in de kaart.
Hoe wil de Raad de impasse op korte termijn doorbreken?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
Galileo is een belangrijk Europees project voor hoogwaardige technologie, en daarom is iedere verdere vertraging onaanvaardbaar. Naar aanleiding van de stagnerende concessieonderhandelingen heeft het voorzitterschap in februari in de persoon van de Duitse minister van vervoer, bouwbeleid en stadsontwikkeling, de heer Tiefensee, gesprekken gevoerd met zowel de Commissie als met de partners in het consortium. Daarin kwam naar voren dat de onderhandelingen in elk geval al aan het begin van het jaar tot stilstand waren gekomen. De acht betrokken bedrijven hebben hun interne overeenkomsten van december 2005 met betrekking tot de belangrijkste organisatorische kwesties nog steeds niet uitgevoerd en zijn er tot dusver niet in geslaagd tot een gezamenlijke aanpak te komen.
Tegen deze achtergrond heeft de Raad tijdens zijn bijeenkomst van 22 maart 2007 besloten om in krachtige bewoordingen te onderstrepen dat deze situatie niet langer aanvaardbaar is. In zijn conclusies riep de Raad het bedrijvenconsortium op om de overeenkomst van december 2005 ten uitvoer te leggen en de onderhandelingen met de GNSS-toezichtsautoriteit uiterlijk op 10 mei 2007 te hervatten. Tot de bijeenkomst van de Raad in juni wilde de Raad aanzienlijke vooruitgang zien, met een duidelijk uitzicht op een succesvolle afronding van de onderhandelingen. Derhalve werd de Commissie verzocht de Raad in juni verslag uit te brengen over de vorderingen van de onderhandelingen. Bovendien kreeg de Commissie het verzoek om alternatieve scenario’s op te stellen voor de verwezenlijking van Galileo, opdat de Raad in juni in volle wetenschap van de stand van zaken een besluit kan nemen over de voortgang van het project.
Wat betreft de verdere onopgeloste punten bij de verwezenlijking van het project heeft de Raad bovendien de Commissie verzocht hem tijdens de bijeenkomst in juni voorstellen te doen inzake het waarborgen van de langdurige financiële verplichtingen die de overheid moet aangaan voor dit project en inzake het zo spoedig mogelijk operationeel maken van EGNOS.
Vraag nr. 25 van Johan Van Hecke (H-0236/07)
Betreft: Egypte wordt een politiestaat - Gevolg: flagrante schendingen van de mensenrechten
Egypte staat voor belangrijke grondwetswijzigingen, die een einde moeten maken aan de noodtoestand die al 26 jaar van kracht is. De oppositie en mensenrechtengroeperingen waarschuwen echter dat de nieuwe wet schendingen van de mensenrechten tot gevolg heeft. Egyptische oppositieleden protesteerden voor de deur van het parlement in Caïro tegen de "grondwettelijke staatsgreep" van president Moebarak. De president wil deze week 34 grondwetswijzigingen doordrukken. Deze maatregelen werken verkiezingsfraude in de hand en versterken de presidentiële macht. Deze grondwetswijzigingen maken van Egypte een constitutionele politiestaat. De president kan voortaan "elke terroristische misdaad" laten behandelen door militaire rechtbanken waartegen geen beroep mogelijk is. Bovendien worden religieuze partijen verboden en wordt het gerechtelijk toezicht op de verkiezingen afgeschaft.
Wat is het standpunt van de Raad inzake de huidige ontwikkelingen in Egypte? Hoe zullen deze Egyptische hervormingen het contact tussen de EU en Egypte beïnvloeden? Wat denkt de Raad over de afschaffing van religieuze partijen? Is dit een goede zaak om extremisme tegen te werken of een ondemocratische, dictatoriale strategie?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De EU heeft het proces van constitutionele hervormingen in Egypte, dat afgesloten werd met het referendum van 26 maart 2007, nauwlettend gevolgd.
Op 3 april 2007 heeft het voorzitterschap namens de Europese Unie een verklaring over de constitutionele hervormingen in Egypte gepubliceerd waarin de EU er nota van neemt dat het referendum plaatsvond slechts enkele dagen na de goedkeuring door het parlement, zodat er weinig tijd overbleef voor een openbaar debat.
In de verklaring werd opgeroepen tot verdere hervormingen die leiden tot een bredere participatie van de bevolking aan het politieke proces, en werd daarnaast vastgesteld dat de EU de ontwikkelingen in verband met de beoogde nieuwe antiterrorismewetgeving op de voet zal volgen en verwacht dat de nieuwe wetgeving aansluit bij de internationale normen.
In de verklaring wordt tenslotte benadrukt dat de gezamenlijke actieprioriteiten van de EU en Egypte die vermeld zijn in het onlangs aangenomen Actieplan EU-Egypte, belangrijke elementen zijn van de betrekkingen tussen beide partijen, en dat de EU vastbesloten is met Egypte samen te werken aan de volledige uitvoering ervan; voorts wordt de bereidheid van de EU bevestigd bij te dragen tot het Egyptische hervormingsproces door steun en technische bijstand te verlenen op de wijze die in het actieplan is uiteengezet.
Vraag nr. 26 van Koenraad Dillen (H-0237/07)
Betreft: Strafwetgeving Nicaragua
Op 26 oktober 2006 heeft het parlement van Nicaragua via een wijziging van artikel 165 van het Strafwetboek een verscherping van de abortuswetgeving goedgekeurd. Daarop heeft onder anderen de Duitse minister van Ontwikkelingssamenwerking, mevrouw Wieczorek-Zeul, verklaard dat dit onmiddellijke en zware gevolgen meebrengt op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. Een ambtenaar van het secretariaat-generaal van de Raad, de heer Karl Buck, dreigde de ambassadeur van Nicaragua bij de EU met een isolement van zijn land in de statengemeenschap.
Op welke juridische basis steunt de heer Karl Buck zich om dreigingen te uiten ten aanzien van de ambassadeur van Nicaragua in verband met de strafwetgeving in diens land en dit in naam van de Raad en de lidstaten van de EU? In welke mate zijn de dreigingen van een dergelijke ambtenaar dwingend voor de Europese instellingen, de EU-lidstaten en derde landen?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad heeft geen klachten van de Nicaraguaanse autoriteiten ontvangen over vermeende dreigingen van de kant van een ambtenaar van het secretariaat-generaal van de Raad. Graag wijs ik erop dat de ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad op grond van het ambtenarenstatuut van de EU gehouden zijn zich te onthouden van handelingen en gedragingen die afbreuk kunnen doen aan het aanzien van hun ambt.
Bij de besprekingen in de Raad werd duidelijk dat er bezorgdheid leeft over de bedoelde wetgeving. Ik wil er echter graag op wijzen dat de Raad over het thema abortus geen standpunt inneemt.
Vraag nr. 27 van Justas Vincas Paleckis (H-0242/07)
Betreft: Hervatting van het proces tegen Michail Chodorkovski en Platon Lebedev
Thans lopen er in Rusland voorbereidingen voor de hervatting van het proces tegen Michail Chodorkovski en Platon Lebedev, die in 2005 veroordeeld werden wegens belastingontduiking. Volgens het Russische recht hebben veroordeelden, nadat de helft van hun gevangenschap verstreken is en wanneer zij zich voorbeeldig gedragen hebben, het recht om een verzoek tot invrijheidstelling in te dienen. Michail Chodorkovski en Platon Lebedev kunnen de hoop koesteren dat zij op een beslissend moment - in de herfst van dit jaar, kort voor de Russische parlements- en presidenstverkiezingen - zullen worden vrijgelaten.
Het feit dat er juist nu nieuwe beschuldigingen worden ingediend tegen Michail Chodorkovski en Platon Lebedev geeft gegronde aanleiding tot het vermoeden dat het proces - dat van meet af aan een politiek karakter had - in een showproces zou kunnen ontaarden. Is het land dat thans het Raadsvoorzitterschap van de Raad bekleedt van oordeel dat Michail Chodorkovski en Platon Lebedev een eerlijk en niet-gepolitiseerd proces te wachten staat? Is aan de Russische Federatie duidelijk te verstaan gegeven dat niet-naleving van de beginselen van de rechtstaat en schendingen van de mensenrechten onvermijdelijk hun weerslag zullen hebben op de betrekkingen tussen de EU en de Russische Federatie?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad dankt het geachte lid voor diens vragen. De Raad deelt zonder voorbehoud zijn bezorgdheid omtrent de recentste ontwikkelingen met betrekking tot de rechtsstaat in Rusland en de beperkingen van de activiteiten van de civiele maatschappij. De Raad is van mening dat het strategisch partnerschap met Rusland op gemeenschappelijke waarden dient te zijn gebaseerd, in het bijzonder die waarden tot de eerbiediging waarvan Rusland zich als lid van de Raad van Europa en de OVSE heeft verplicht.
In zijn contacten met Rusland heeft de Raad herhaaldelijk benadrukt dat de grotere stabiliteit en welvaart in Rusland afhankelijk zijn van het bestaan van een levende democratie op alle niveaus in de Russische Federatie, van de toepassing van de beginselen van de rechtsstaat, van een onafhankelijk gerechtelijk apparaat en van de onvoorwaardelijke eerbiediging van de mensenrechten, vrije en onafhankelijke media en een actieve civiele maatschappij.
De Raad slaat de ontwikkelingen op deze gebieden met argusogen gade en brengt met regelmaat zijn bezorgdheid tot uitdrukking in het kader van de politieke dialoog met Rusland, met name tijdens het overleg over de mensenrechten dat sinds maart 2005 twee keer per jaar plaatsvindt.
Vraag nr. 28 van Athanasios Pafilis (H-0243/07)
Betreft: Grove schending van de vrijheid van gedachte en van meningsuiting in Polen
Recentelijk is in Polen de door de president en de regering gezamenlijk ingediende wet in werking getreden waarmee 700.000 burgers met uiteenlopende beroepen, zoals lokale ambtenaren, academici, docenten, schooldirecteuren, politici, diplomaten, juristen en journalisten die vóór 1 augustus 1972 zijn geboren bij het Instituut Nationaal Geheugen een verklaring van goed gedrag moeten inleveren, ten einde te achterhalen of zij tijdens het socialistische bestuur van het land 'op enigerlei wijze met de inlichtingendiensten hebben samengewerkt'. Iedereen die door het Instituut 'schuldig' wordt bevonden, kan in beginsel worden ontslagen en voor een periode van tien jaar van elk openbaar ambt en functie worden uitgesloten.
Wat is het standpunt van de Raad ten aanzien van deze antidemocratische wet in de EU-lidstaat Polen? Is de Raad het eens met dergelijke wettelijke maatregelen, die neerkomen op een grove schending van de vrijheid van gedachte en van meningsuiting, en die burgers straffen voor hun politieke en ideologische overtuigingen?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad heeft deze vraag niet besproken, daar deze niet onder diens bevoegdheden valt.
De Raad wijst er echter wel op dat de bevordering van de mensenrechten tot de prioriteiten van de Europese Unie behoort. De verplichting van de lidstaten van de EU om de grondrechten te eerbiedigen is bovendien vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Aangezien de lidstaten van de EU ook lid zijn van de Raad van Europa, zijn op hen tevens de verplichtingen van toepassing die voortvloeien uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten versterkt de controle- en informatiecapaciteiten van de EU en draagt daarmee bij aan de onvoorwaardelijke eerbiediging van de grondrechten.
Vraag nr. 29 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0245/07)
Betreft: Schending fundamentele mensenrechten
Onlangs weigerde een rechtbank in Frankfurt de zaak te behandelen van een in Duitsland woonachtige Duitse staatsburger van Marokkaanse origine die tegen haar Marokkaanse echtgenoot een klacht had ingediend wegens geweld binnen het huwelijk (bedreiging met de dood) en daarom een scheiding wenste. De rechter verwierp het verzoek om behandeling van de scheidingsaanvraag binnen een periode korter dan een jaar op grond van artikel 1565 van het burgerlijk wetboek. Hij stelde dat, aangezien beide partijen van Marokkaanse origine zijn, het bedoelde artikel niet kan worden ingeroepen omdat het gedrag van de echtgenoot niet indruist tegen de praktijk van de Koran.
Hoe beoordeelt de Raad een dergelijke grove schending van de fundamentele mensenrechten van een staatsburger van een lidstaat van de EU en de weigering om uitspraak te doen op grond van desbetreffende nationale wetgeving en het communautair acquis? In het laatste Jaarverslag over migratie en integratie(1) staat niets over huiselijk geweld, eermisdrijven, gedwongen huwelijken en andere vormen van discriminatie van vrouwelijke migranten.
Is de Raad van plan voor te stellen om in het volgende jaarverslag over immigratie en integratie wel aandacht aan deze onderwerpen te besteden? Heeft de Raad eerder al aandacht besteed aan het onderwerp van de juiste toepassing van het communautair acquis op in de EU woonachtige migranten?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
Het is de taak van de Commissie als hoedster van de Verdragen om toe te zien op de toepassing van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten. Bovendien is het niet aan de Raad om een standpunt in te nemen ten aanzien van de uitspraken die zijn gedaan door een rechterlijke instantie van een lidstaat.
Daarentegen behoort de bevordering van de mensenrechten tot de prioriteiten van de Europese Unie en de verplichting van de lidstaten van de EU de grondrechten te eerbiedigen, is eveneens verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De lidstaten van de EU zijn tevens lid van de Raad van Europa en als zodanig gebonden aan de verplichtingen die op hen rusten krachtens het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten versterkt de controle- en informatiecapaciteiten van de EU en draagt daarmee bij aan de onvoorwaardelijke eerbiediging van de grondrechten.
Tweede Jaarverslag over immigratie en integratie - SEC(2006)0892 van 30.6.2006.
Vraag nr. 30 van Emine Bozkurt (H-0249/07)
Betreft: Uitsluiting Turks-Cypriotische universiteiten van Bologna-proces
In het licht van de komende ministersconferentie in mei 2007 te Bologna over het aan het Bologna-proces te geven gevolg zou ik graag willen weten of er een gemeenschappelijk standpunt is over het punt van de uitsluiting van Noord-Cypriotische universiteiten van het Bologna-proces.
Mijn vraag luidt of het standpunt van de Raad dat er een einde moet komen aan de isolatie van Noord-Cyprus ook geldt voor jonge studenten op universiteiten die deel willen nemen aan het Bologna-proces en ook aan Europese uitwisseling- en opleidingsprogramma's, waaronder Erasmus en Socrates?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
Wat het Bologna-proces betreft wijst de Raad de geachte afgevaardigde erop dat dit proces niet door de EU is geïnitieerd maar dat het hier een interstatelijk initiatief betreft van 45 landen in heel Europa. Dit valt dus buiten de formele besluitvorming van de Europese Gemeenschap en het ligt dus niet op de weg van de Raad om gemeenschappelijke standpunten als door de geachte afgevaardigde bedoeld, aan te nemen.
Ten aanzien van deelneming aan uitwisselings- en opleidingsprogramma’s van de EU benadrukt de Raad dat Turks-Cyprioten als burgers van de Europese Unie worden beschouwd en dus het recht hebben zonder enige beperking aan deze programma’s deel te nemen. Het zal de geachte afgevaardigde echter bekend zijn dat de Republiek Cyprus in de praktijk de universiteit in de delen van het land waar de regering geen feitelijke controle uitoefent, niet erkent, met als gevolg dat de aan deze universiteiten ingeschreven studenten niet aan deze programma’s kunnen deelnemen. De Raad zal in samenwerking met de Commissie en de autoriteiten van de Republiek Cyprus blijven zoeken naar mogelijkheden tot oplossing van dit probleem.
Tot slot wijst de Raad erop dat bij Verordening (EG) nr. 389/2006 van de Raad van 27 februari 2006 een studiebeurzenprogramma van de Gemeenschap is ingevoerd waardoor universiteitsstudenten en docenten de mogelijkheid krijgen een jaar lang aan een universiteit in de EU te studeren. Deelname aan dit programma is weliswaar niet te vergelijken met deelname aan programma’s zoals Erasmus, maar het studiebeurzenprogramma geeft Turks-Cyprioten wel de mogelijkheid een jaar lang aan een universiteit in de EU te studeren.
Vraag nr. 31 van Leopold Józef Rutowicz (H-0250/07)
Betreft: De bouw van autosnelwegen en de aanleg van waterreservoirs
De bouw van autosnelwegen is van buitengewoon groot belang voor de ontwikkeling van de communicatie en de economie van de landen van Oost-Europa. De aanleg van waterreservoirs kan worden gemotiveerd vanwege de optredende klimaatsveranderingen, die de opslag van water noodzakelijk maken, evenals de bescherming tegen overstromingen, terwijl die reservoirs bovendien gebruikt kunnen worden voor de productie van schone energie.
De bouw van autosnelwegen is, op lange termijn gezien, ecologisch zeer goed verantwoord. Ze zijn noodzakelijk voor de mensen en voor de economie, leiden tot besparing van brandstofgebruik, een grotere veiligheid en een verbetering van het milieu in steden die thans door doorgaande wegen worden doorkruist. Helaas vormen deze wegen het doelwit van aanvallen van personen die niet rechtstreeks te maken hebben met de bestaande problemen en die altijd protesteren zodra een project het uitvoeringsstadium bereikt.
Welke mogelijkheden ziet de Raad om de bouw van toekomstige wegtracés vast te stellen, met vermijding van ecologische protesten, die berusten op misbruik van bestaande rechtsvoorschriften?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
Indien voor het vastleggen van de route van corridors die behoren tot de trans-Europese netwerken een strategische milieubeoordeling dient te worden uitgevoerd, dan gebeurt dat in belangrijke mate om publieke acceptatie te creëren.
De vragen van het geachte lid over de aanleg van snelwegen en waterreservoirs echter vallen onder de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten. Daarom is het niet aan de Raad om hierover een standpunt in te nemen.
Vraag nr. 32 van Ryszard Czarnecki (H-0252/07)
Betreft: Verklaring van Berlijn
De Verklaring van Berlijn werd niet ondertekend door de staatshoofden van de lidstaten van de EU, maar alleen door de regeringsleider van het land dat thans het voorzitterschap van de Unie waarneemt. Dit heeft tot nogal wat kritiek geleid.
Zal een dergelijke praktijk - met alle kritiek en emoties die zij oproept - ook in de toekomst worden gevolgd?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Verklaring van Berlijn, een politiek document, is ondertekend namens de drie instellingen van de Europese Unie – de Raad, de Commissie en het Europees Parlement –, en wel door de Duitse bondskanselier Merkel namens de Raad, door de voorzitter van de Europese Commissie, de heer Barroso, namens de Commissie en door de Voorzitter van het Europees Parlement, de heer Poettering, namens het Parlement.
Deze eenmalige procedure was gerechtvaardigd door de feestelijkheden ter gelegenheid van de vijftigste jaardag van de ondertekening van de Verdragen van Rome en stelt de procedures voor besluiten en ratificering zoals die zijn omschreven in het internationale en Gemeenschapsrecht niet ter discussie.
Vraag nr. 33 van Brian Crowley (H-0254/07)
Betreft: Komende EU/VS-top
Kan de Europese Raad meedelen wat de belangrijkste politieke kwesties zijn die op de komende EU/VS-top aan de orde zullen worden gesteld, en wat verwacht de Europese Raad op deze politieke topontmoeting te kunnen bereiken?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De aanstaande topontmoeting EU-VS op 30 april 2007 in Washington staat onder een gunstig gesternte – de betrekkingen tussen de EU en de VS zijn in goede conditie. Aan beide zijden is de politieke wil aanwezig tot een constructieve inzet en nauwe samenwerking.
Voor de aanstaande EU/VS-top gelden de volgende doelstellingen:
In de eerste plaats dient er een gemeenschappelijk initiatief te worden gelanceerd ter versterking van de trans-Atlantische economische betrekkingen. De kern van het initiatief bestaat uit een wederzijdse politieke verplichting de samenwerking te verdiepen om convergentie van de regelgeving en verdere intensivering van de economische banden te bewerkstelligen.
Ten tweede dient de samenwerking op het terrein van de klimaatbescherming, het energiebeleid en nieuwe energie- en milieutechnologieën te worden versterkt.
Ten derde willen wij de topontmoeting aangrijpen om een signaal af te geven van de breedst mogelijke overeenstemming over actuele kwesties van het buitenlands en veiligheidsbeleid.
De samenwerking op het gebied van het internationale crisisbeheer dient verder te worden geïntensiveerd. Onze nauwe samenwerking met de VS in Kosovo en in Afghanistan vormt hiervoor een solide fundament.
Ook terrorismebestrijding blijft een belangrijk aspect van onze samenwerking. Daarbij zal de EU het belang onderstrepen van onze internationale verplichtingen, inclusief de mensenrechten, de rechten van vluchtelingen en het internationaal humanitair recht.
De overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de EU en de VS zal tijdens de topontmoeting worden getekend. Dit is een belangrijke stap in de richting van verdere liberalisering van het trans-Atlantische luchtvervoer.
Een verdere wezenlijke kwestie voor de EU is het zogeheten Visa Waiver Programme van de VS (programma ter vrijstelling van de visumplicht). De EU heeft deze zaak tijdens haar contacten met de VS op vele verschillende niveaus ter sprake gebracht en zal dit opnieuw doen tijdens de top. Wij zullen erop blijven aandringen dat mogelijke nieuwe VS-regels in de nabije toekomst visumvrij reizen voor alle lidstaten van de EU mogelijk dienen te maken.
Vraag nr. 34 van Seán Ó Neachtain (H-0256/07)
Betreft: Wegnemen van bureaucratische rompslomp in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de EU
Kan de Europese Raad meedelen welke maatregelen hij onlangs getroffen heeft of voornemens is te treffen om de bureaucratische rompslomp weg te nemen waarmee Ierse en Europese vissers bij de praktische toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de EU worden geconfronteerd?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De verbetering en vereenvoudiging van de regelgeving waarnaar het geachte lid verwijst, behoort tot de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de EU-instellingen. Wat betreft het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) maakt vereenvoudiging deel uit van het hervormingspakket dat de Raad in december 2002 heeft aangenomen. Met het Interinstitutionele Akkoord “Beter wetgeven”(1) van december 2003 werd een brede EU-strategie ingevoerd die moet leiden tot praktische resultaten bij de vereenvoudiging van de communautaire wetgeving in alle sectoren.
In april 2005 heeft de Raad de mededeling van de Commissie “Vooruitzichten voor de vereenvoudiging van de regelgeving inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid” omarmd. De Raad was het er unaniem over eens dat er een meerjarig actieplan diende te komen met maatregelen voor de korte en de lange termijn, alsmede een tussentijdse evaluatie. De Raad heeft de Commissie tevens opgeroepen om maatregelen te ontwikkelen voor een hervorming van het Gemeenschapsrecht.
In december 2005 heeft de Raad kennis genomen van de mededeling van de Commissie “Actieplan 2006-2008 voor een vereenvoudiging en verbetering van het visserijbeleid”. Toen dit actieplan werd gepresenteerd, kwam de Raad overeen dat de vorderingen bij de vereenvoudiging van het GVB ten minste een keer per halfjaarlijks voorzitterschap dienen te worden geëvalueerd. Sinds de conclusies van december 2005 heeft de Raad tijdens het Oostenrijkse, Finse en Duitse voorzitterschap regelmatig kennisgenomen van de verslagen van de Commissie over dit onderwerp.
Daarnaast heeft de Raad in het afgelopen jaar een aantal wettelijke bepalingen vastgesteld die het GVB vereenvoudigen en verbeteren. Voorbeelden zijn Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds(2) en Verordening (EG) nr. 1966/2006 van de Raad betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie(3), alsmede de snelle aanname van Verordening (EG) nr. 1941/2006 van de Raad tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn(4).
De Raad ziet uit naar nieuwe voorstellen en maatregelen ter vereenvoudiging van het rechtskader van het GVB, zoals bijvoorbeeld een voorstel van de Commissie over vereenvoudiging van het verzamelen en controleren van gegevens en over de hervorming van technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen.
Kan de Europese Raad meedelen welke initiatieven hij momenteel ontplooit om het beoefenen van sport in Europa te promoten?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
Allereerst wil de Raad het geachte lid eraan herinneren dat de Raad overeenkomstig de Verdragen – waarin niet rechtstreeks wordt verwezen naar sport of sportieve activiteiten – geen specifieke bevoegdheid bezit voor het ontplooien van initiatieven die het lid in zijn vraag vermeldt.
Uiteraard erkent de Raad dat sport een waardevolle rol kan spelen, in het bijzonder bij de bevordering van onderwijs en gezondheid, de bestrijding van discriminatie en een samenleving waarin niemand wordt uitgesloten. De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst van december 2000 in Nice de educatieve waarde van sport erkend en daarmee eerdere verklaringen bekrachtigd, met name in een aan het Verdrag van Amsterdam gehechte verklaring, waarin het maatschappelijk belang van sport en de rol die sport vervult bij het in contact brengen van mensen met elkaar wordt onderstreept. Bovendien heeft de Raad in mei 2003 een resolutie aangenomen over de maatschappelijke waarde van sport voor jongeren.
Tevens moet de Raad echter onderstrepen dat praktische maatregelen en initiatieven voor de bevordering van sport en het uitdragen van zijn voordelen in de eerste plaats een zaak zijn van de autoriteiten van de individuele lidstaten.
Vraag nr. 36 van Eoin Ryan (H-0260/07)
Betreft: Schuldenverlichting voor derdewereldlanden
Kan de Europese Raad meedelen welke initiatieven hij momenteel ontplooit om ervoor te zorgen dat er een grotere mate van schuldenverlichting voor derdewereldlanden komt?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad deelt de bezorgdheid van het geachte lid dat hoge schulden in de ontwikkelingslanden een aanzienlijke belemmering vormen voor economische groei omdat deze de mogelijkheden tot bestrijding van armoede beperken. De internationale gemeenschap heeft de afgelopen jaren op dit probleem gereageerd en met gemeenschappelijke maatregelen, zoals HIPC en MDRI, bijgedragen aan de vermindering van de schuldenlast.
De Europese Consensus inzake het ontwikkelingsbeleid, die het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op 20 december 2005 hebben ondertekend, erkent schuldenverlichting als een methode voor de tenuitvoerlegging van ontwikkelingshulp. Schuldenverlichting, die feitelijk genomen indirecte begrotingssteun is, lage transactiekosten met zich meebrengt en doorgaans bevorderlijk is voor de samenwerking en coördinatie tussen donoren, kan landen helpen hun kwetsbaarheid voor externe shocks te verminderen, indien dit noodzakelijk en geschikt blijkt te zijn.
Met name met betrekking tot de ACS-landen bevat de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst (Overeenkomst van Cotonou) met het oog op de vermindering van de schuldenlast en de betalingsproblemen van die landen bijzondere bepalingen over de ondersteuning van verlaging van de schuldenlast, alsmede structurele aanpassingen op grond waarvan middelen waarin de Overeenkomst voorziet kunnen worden aangewend om bij te dragen aan internationaal overeengekomen initiatieven tot schuldenvermindering ten gunste van ACS-landen.
De Raad steunt ten volle internationale initiatieven tot schuldenverlichting, zoals het Initiatief ten gunste van arme landen met een zware schuldenlast (HICP-initiatief), dat nu van toepassing is op 49 landen, en het Multilateraal Schuldenverlichtingsinitiatief (MDRI), dat in gang is gezet in 2006 na de G8-topconferentie in Gleneagles en dat als doel heeft een volledige kwijtschelding van de schulden van HIPC-landen tegenover het IMF, de dochter van de Wereldbank IDA (International Development Association) en het Afrikaans Ontwikkelingsfonds. De extra middelen die de G8 ter beschikking heeft gesteld waarborgen dat de financieringscapaciteit van de internationale financiële instellingen niet wordt verkleind. Daarnaast is ook het traditionele schuldenverlichtingsinstrument van de Club van Parijs beschikbaar. Volgens de zogeheten Evian-benadering kunnen niet-HICP-landen oplossingen op maat worden geboden voor een uitgebreide schuldenverlichting.
Vraag nr. 37 van Laima Liucija Andrikienė (H-0263/07)
Betreft: Gevolgen van de problemen in verband met de onderhandelingen over de toekomst van het Galileo-programma
Galileo, het Europese mondiale satellietsysteem, is door de Commissie opgezet om een door Europa gestuurd systeem van navigatie via satellieten te waarborgen dat niet afhankelijk is van de strijdkrachten van de VS die het huidige GPS-systeem beheren. Thans is het uiterst twijfelachtig of het plan wordt verwezenlijkt op het afgesproken tijdstip, omdat er niet wordt onderhandeld door regeringen van lidstaten en bedrijven die belangstelling hebben voor deelname aan het Galileo-programma.
Welke maatregelen overweegt de Raad om de onderhandelingen weer vlot te trekken? Heeft de Raad een alternatieve oplossing voor het geval dat het Galileo-programma niet op tijd van start gaat? Welke invloed heeft de waarschijnlijke vertraging op de tenuitvoerlegging van het Galileo-programma en op de lidstaten van de EU?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
Aangezien de onderhandelingen met het consortium over het concessiecontract voor Galileo tot volledige stilstand waren gekomen, heeft het voorzitterschap van de Raad in februari een bijeenkomst gehad met de Europese Commissie en gesprekken gevoerd met partners uit het consortium. Daarbij werd duidelijk dat de aan het project deelnemende bedrijven de besluiten die zij in december 2005 hadden genomen over belangrijke organisatorische kwesties nog niet ten uitvoer hadden gelegd en dat zij het, ondanks het dringende verzoek van het voorzitterschap hun verplichtingen na te komen, niet eens konden worden over een gemeenschappelijke aanpak.
Daarom heeft de Raad tijdens zijn bijeenkomst van 22 maart 2007 besloten alle bij de onderhandelingen betrokken partijen en de publieke opinie te doordringen van het feit dat deze situatie niet langer kon voortduren. In zijn conclusies heeft de Raad 10 mei 2007 vastgesteld als laatste datum waarop de onderhandelingen dienen te worden hervat tussen het bedrijvenconsortium en de GNSS-toezichtautoriteit op basis van de overeenkomst van december 2005 en hun met klem verzocht aanzienlijke vooruitgang te boeken vóór de bijeenkomst van de Raad in juni, zodat er duidelijk uitzicht bestaat op afronding van de onderhandelingen. De Europese Commissie wordt in dit verband verzocht verslag uit te brengen aan de Raad over de stand van de onderhandelingen, alsmede over de kosten en financiering van het Galileo-project.
Voorts wordt de Europese Commissie verzocht alternatieve scenario’s uit te werken voor de toekomstige tenuitvoerlegging van het Galileo-project, zodat de Raad in juni een goed onderbouwd besluit kan nemen. De Raad is voornemens om een besluit over deze scenario’s te nemen teneinde verdere vertraging in het Galileo-proces te voorkomen.
Vraag nr. 39 van Diamanto Manolakou (H-0270/07)
Betreft: Schending van fundamentele democratische rechten in Bulgarije
Het parlement van Bulgarije besloot onlangs tot de oprichting van een speciaal, uit negen leden bestaand comité voor het onderzoeken van de archieven van de nationale veiligheidsdienst uit de tijd het socialisme.
Volgens de voorzitter van dit comité is de grootste prioriteit het onderzoeken en publiceren van de archieven en dossiers betreffende alle kandidaat-deelnemers aan de volgende Europese verkiezingen, maar ook betreffende publieke figuren, politici, hoge ambtenaren, rechters en journalisten. Verontwaardiging wekt het feit dat de gegevens naar verwachting gebruikt zullen gaan worden voor antidemocratische vervolgingen, discriminatie en intimidatie.
Wat is het standpunt van de Raad ten aanzien van deze antidemocratische ontwikkelingen in een lidstaat van de EU? Gaat de Raad akkoord met deze maatregelen, die neerkomen op een grove schending van de vrijheid van gedachte en van meningsuiting en die ertoe leiden dat burgers worden gestraft voor hun politieke en ideologische overtuiging?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad heeft deze vraag niet besproken, daar deze niet onder diens bevoegdheden valt.
De Raad wijst er echter op dat de bevordering van de mensenrechten tot de prioriteiten van de Europese Unie behoort. De verplichting van de lidstaten van de EU om de grondrechten te eerbiedigen is bovendien vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Aangezien de lidstaten van de EU ook lid zijn van de Raad van Europa, zijn op hen de verplichtingen van toepassing die voortvloeien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten versterkt de controle- en informatiecapaciteiten van de EU en draagt daarmee bij aan d eonvoorwaardelijke eerbiediging van de grondrechten.
Vraag nr. 40 van Georgios Toussas (H-0272/07)
Betreft: Installatie van rakettenschild van de VS in landen van de EU
De agressieve plannen voor de installatie van het zogenoemde "rakettenschild" van de VS in landen van Centraal-Europa, die voorzien in de aanleg, tussen nu en 2011, van 10 raketlanceerbases in Polen en van een radarsysteem in Tsjechië, alsmede de inmenging van de VS in de Oekraïne en de Kaukasus, hebben geleid tot massale protestdemonstraties van de arbeidersklasse en de bevolking van de streek in het algemeen. De tegenstrijdige verklaringen van het hoofd van het GBVB, Javier Solana, herinneren aan de verzen van de Pythia van het orakel van Delfi, terwijl hij in feite de activiteiten van de Amerikanen dekt en daarmee de verontrusting en reacties onder de volken nog vergroot.
Wat zal de Raad doen om te zorgen dat het zogenoemde rakettenschild dat de VS op het grondgebied van EU-lidstaten willen installeren, er niet komt, in aanmerking genomen dat een dergelijke operatie het startsein zal zijn voor een nieuwe wapenwedloop, opnieuw verhoging van de defensieuitgaven zal betekenen, een internationale gebeurtenis zal zijn die de tegenstellingen zal verscherpen en de stabiliteit op het Europees continent zal aantasten, en nu reeds sterke reacties bij de bevolking en de vredesbewegingen heeft opgeroepen?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De bilaterale samenwerking tussen de Tsjechische Republiek of Polen en de VS inzake de installatie van een antiraketsysteem valt onder de nationale bevoegdheid van de betrokken staten. Derhalve is deze zaak ook niet door de Raad besproken en heeft de Raad deze overeenkomsten niet beoordeeld. Dientengevolge is ook niet onderzocht in hoeverre deze verenigbaar zijn met de beginselen die ten grondslag liggen aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU. Evenmin zijn er besprekingen geweest tussen de EU en de VS of zijn er trans-Atlantische overeenkomsten gesloten over enige samenwerking op dit terrein, noch zijn dergelijke besprekingen of overeenkomsten gepland. De Raad heeft de mogelijkheid niet in overweging genomen om de kwestie van strategische raketafweersystemen ter sprake te brengen in besprekingen met de VS of met de NAVO.
Vraag nr. 41 van Pedro Guerreiro (H-0277/07)
Betreft: Betrekkingen EU-Cuba
In haar gemeenschappelijk standpunt van 1996 ten aanzien van Cuba stelt de Europese Unie zich als doel het bevorderen van politieke hervormingen in dat land. Deze houding getuigt van een ostentatieve poging tot inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van dit soevereine land, dat momenteel de Beweging van niet-gebonden landen voorzit waarbij een honderdtal landen is aangesloten. Onlangs is in de openbaarheid geraakt dat het Duitse voorzitterschap plannen heeft voor een zogenaamde "strategie op middellange en lange termijn" betreffende Cuba, waarin niet alleen de onaanvaardbare doelstelling van het gemeenschappelijk standpunt opnieuw wordt bekrachtigd maar waarin ook een "geheime" bijlage zou staan, met een aantal maatregelen die neerkomen op directe inmenging, naar het voorbeeld van de strategie van de VS ten aanzien van Cuba.
Op welke manier wordt in de Raad over Cuba gedebatteerd en wat zijn de doelstellingen van de Raad?
(DE) Dit antwoord, dat is uitgewerkt door het voorzitterschap en dat noch bindend is voor de Raad, noch voor diens leden, is niet mondeling gegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in april 2007 in Straatsburg.
De Raad betreurt het dat er onjuiste informatie over, dan wel onjuiste interpretaties van het standpunt van de Raad ten aanzien van Cuba zijn verspreid. Dit is noch bevorderlijk voor de interne beraadslagingen die op dit moment plaatsvinden, noch voor de verbetering van de bilaterale betrekkingen. De Raad heeft altijd geweigerd dwangmaatregelen te gebruiken om verandering teweeg te brengen, wat ook duidelijk tot uitdrukking komt in het gemeenschappelijk standpunt, waarin het aanbieden van samenwerking en dialoog wordt beoogd. De dialoog met alle geledingen van de Cubaanse maatschappij kan absoluut niet worden geïnterpreteerd als "inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van dit soevereine land", zoals het geachte lid dat in zijn vraag noemt. Voor zover wij weten, onderhouden de Cubaanse ambassades regelmatig en onbelemmerd contacten met alle geledingen van de maatschappij in de lidstaten of de instellingen van de Europese Unie; dit wordt niet beschouwd als inmenging in de aangelegenheden van democratische samenlevingen.
De EU heeft regelmatig reden gehad om de Cubaanse regering te wijzen op de onbevredigende mensenrechtensituatie in dat land, en de Unie heeft bij die gelegenheden ook verzocht om de vrijlating van alle politieke gevangenen. Het is zaak dat Cuba veranderingen teweegbrengt in deze omstandigheden, daar het land lid is van de Raad voor de mensenrechten en het zich dus voorbeeldig dient te gedragen. De Raad stelt met genoegen vast dat dit beleid krachtig wordt gesteund door de overweldigende meerderheid van de leden van het Europees Parlement.
Het is volstrekt normaal dat de EU moet proberen haar beleid te heroverwegen in het licht van de nieuwe situatie die is ontstaan door de belangrijke wijzigingen binnen de Cubaanse leiding. Het beleid van de EU is autonoom en niet vergelijkbaar met de strategie van de VS, iets wat zelfs de VS toegeven.
VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 50 van Ryszard Czarnecki (H-0253/07)
Betreft: Corruptie bij de Europese Commissie
Zijn de recente arrestaties van ambtenaren van de Europese Commissie het gevolg van verscherpte controles binnen de administratie te Brussel? Zijn er nog meer van dit soort verhoren en vasthoudingen te verwachten? Hoeveel van deze gevallen vonden er plaats in het jaar 2006 en aan het begin van dit jaar?
(EN) De Commissie wil de geachte afgevaardigde graag bedanken voor deze gelegenheid om het standpunt van de Commissie toe te lichten over de recente corruptiezaak, die veel mediabelangstelling heeft getrokken.
Het gaat om onderzoeken naar aanbestedingen met betrekking tot het huren en kopen van gebouwen en bijbehorende veiligheidsinstallaties voor EG-delegaties in landen buiten de EU. De betreffende onderzoeken zijn in nauwe samenwerking met de Belgische en Italiaanse justitiële en politiële autoriteiten uitgevoerd door het Europese Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Op 27 maart 2007 is bij huiszoekingen in panden van de Commissie en het Parlement en in diverse woningen en bedrijven in België een groot aantal documenten in beslag genomen en zijn er drie arrestaties verricht. De belangrijkste aanklachten van de Belgische gerechtelijke autoriteiten zijn corruptie, schending van het beroepsgeheim en (criminele) samenzwering. Onlangs, op 11 april 2007, heeft de Belgische rechter besloten om het voorarrest van de drie verdachten te verlengen. De Commissie is voornemens om haar medewerking aan dit onderzoek te verlenen en heeft inmiddels al besloten om een aanvraag in te dienen om zich in de rechtbank te mogen laten vertegenwoordigen.
De drie verdachten zijn een stafmedewerker van de Commissie, een zakenman en een parlementair assistent. De Belgische autoriteiten hebben meegedeeld dat het precieze aantal in het geding zijnde openbare aanbestedingen en de financiële consequenties ervan op dit moment nog onbekend zijn. Daarom is het ook nog niet mogelijk om de exacte omvang van de schade vast te stellen.
Wat de vraag van de geachte afgevaardigde betreft, kan opgemerkt worden dat deze arrestaties niet het gevolg zijn van nieuwe administratieve of andere maatregelen van de zijde van de Commissie. Het onderzoek door OLAF is in 2004 in gang gezet. De Commissie is er al jaren bijzonder op gebrand geen enkele wandaad van haar medewerkers te tolereren en alle beschuldigingen worden tot op de bodem uitgezocht. Ondanks dit "zero tolerance"-beleid van de Commissie is het onmogelijk om alle fraudegevallen te voorkomen.
Uit het huidige incident blijkt echter wel dat onze detectie- en opsporingsmethoden voor fraudegevallen sinds 1999 gestaag beter zijn geworden en in deze zaak ook effectief blijken te zijn geweest. OLAF heeft bevestigd dat de samenwerking met alle Europese instellingen uitstekend is verlopen. Als onderdeel van de administratieve hervorming is daarnaast het beleid voor het rouleren van mensen die financieel gevoelige functies bekleden, gewijzigd. Daardoor kon de Commissie de persoon op wie de verdenking rustte, naar een andere functie overplaatsen zonder dat het onderzoek hierdoor belemmerd werd.
Naarmate er meer informatie beschikbaar is, zal de Commissie zorgvuldig analyseren of deze zaak structurele tekortkomingen aan het licht brengt. Uit die analyse zullen de noodzakelijke lessen voor de toekomst worden geleerd.
Tot slot wil de geachte afgevaardigde graag weten hoeveel van deze gevallen zich sinds het begin van 2006 hebben voorgedaan. In 2006 is er één vergelijkbaar geval geweest en wel de arrestatie van een "contract agent" wegens passieve corruptie in het kader van openbare aanbestedingen. Deze zaak is nog steeds onderwerp van een onderzoeksprocedure door de bevoegde nationale instantie. In de periode tussen 1 januari en 31 december 2006 heeft OLAF zeventien interne onderzoeken in gang gezet in verband met beschuldigingen van mogelijke corruptie.
Vraag nr. 55 van Georgios Papastamkos (H-0204/07)
Betreft: Cohesiebeleid en strategie van Lissabon
Een van de basisdoelstellingen van het cohesiebeleid is dat het moet bijdragen tot de strategie van Lissabon. Ook worden onderzoek, technologie en innovatie beschouwd als essentiële middelen voor de regionale ontwikkeling en convergentie.
Kan de Commissie op basis van deze vaststellingen zeggen wat volgens haar de bijdrage kan zijn van het nationaal strategisch referentiekader (NSR) 2007-2013 voor de nationale en regionale indicatoren van Lissabon in Griekenland? Hoe denkt zij de steden en regio's te stimuleren om de doelstellingen van Lissabon te halen? Welke andere steun overweegt zij voor het creëren van een innovatief milieu in de regio's van de EU?
(EN) De eerste vraag heeft betrekking op de verwachte bijdrage van het Griekse nationale strategische referentiekader 2007-2013 aan de nationale en regionale indicatoren met het oog op de strategie van Lissabon. Op dit punt wil de Commissie graag benadrukken dat Griekenland een goede start heeft gemaakt door aanzienlijke bedragen van de communautaire bijdragen toe te wijzen aan acties van het Lissabontype. Van de totale geplande communautaire bijdrage voor convergentiegebieden in Griekenland heeft 62 procent betrekking op acties die verband houden met de strategie van Lissabon. Voor de regionale concurrentie- en werkgelegenheidsgebieden is het corresponderende cijfer 67 procent. Tot de prioriteiten behoren de ontwikkeling van menselijk potentieel, steun voor projecten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling door bedrijven en universiteiten, en het bevorderen van de digitale convergentie via steun voor breedbandinfrastructuur en digitale diensten in de particuliere en openbare sector. Om de bijbehorende resultaten te meten, worden in het nationaal strategisch referentiekader een reeks indicatoren voorgesteld die ook "Lissabon-indicatoren" omvatten, zoals het percentage van de bevolking dat voortgezet onderwijs heeft voltooid, de arbeidsproductiviteit, de binnenlandse uitgaven aan onderzoek en technologie en een synthetische innovatie-indicator.
Het reserveren van fondsen voor activiteiten die met Lissabon verband houden, is met name een goede zaak wanneer gekeken wordt naar de resultaten van Griekenland op innovatiegebied, zoals gemeten door het meest recente Europees innovatiescorebord 2006. Volgens dat scorebord presteert Griekenland op veel innovatie-indicatoren slecht, met name wat betreft de investeringen van het bedrijfsleven aan O&O(1), het aantal verleende octrooien, het beschikbaar stellen van durfkapitaal in een vroeg stadium, een leven lang leren en de breedbanddekking,
De toewijzing van fondsen dient vergezeld te gaan van adequate structuren en beschikbare begunstigden voor de uitvoering van de acties die medegefinancierd worden. Eigenlijk heeft het huidige derde communautaire bestek al een hoog "Lissabon-karakter": er zijn reeds aanzienlijke bedragen toegewezen aan Lissabon-achtige acties, met name uit hoofde van de operationele programma’s "mededinging" en "informatiemaatschappij", maar ook in het kader van de regionale programma’s. Helaas is de uitvoering van veel van deze acties problematisch gebleken en dat is de reden dat er uiteindelijk weer fondsen aan onttrokken zijn. Het belangrijkste probleem dat opgelost moet worden om de Lissabon-strategie in Griekenland ten uitvoer te leggen, is dan ook het creëren van een adequate organisatie voor het uitvoeren van projecten om een effectief en tijdig gebruik van de beschikbare fondsen te waarborgen.
De Commissie is het volledig met de geachte afgevaardigde eens dat tegen deze achtergrond de lokale en regionale dimensie een belangrijke rol dient te spelen. Wat de "Lissabon-indicatoren" betreft, is er in Griekenland sprake van grote verschillen. Bij de lopende onderhandelingen over de operationele programma’s besteedt de Commissie dan ook met name aandacht aan de integratie van regionale strategieën in thema’s met een "Lissabon-potentieel". Met betrekking tot de specifieke rol van de steden wil de Commissie er graag op wijzen dat zij voor de periode 2007-2013 voorgesteld heeft om Jessica (Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas – gezamenlijke Europese steun voor duurzame investeringen in stadsgebieden) als instrument te gebruiken op basis waarvan steden geïntegreerde plannen voor de stedelijke ontwikkeling kunnen opstellen en financieren. De Griekse autoriteiten zijn ook voornemens om dit instrument te gebruiken en werken samen met de Europese Investeringsbank (de "EIB-groep") aan een evaluatie van de huidige situatie en van de bestaande behoeften. Daarnaast zal er via het Europees Sociaal Fonds steun worden gegeven aan het bevorderen en integreren van innovatieve activiteiten op het gebied van opleidingen, onderwijs en programma’s om mensen klaar te stomen voor de arbeidsmarkt, met daarbij een nadruk op kwetsbare sociale groepen (jongeren, vrouwen, migranten, etnische minderheden) om de sociale ongelijkheden in steden en stedelijke gebieden terug te dringen.
Wat de EU-steun voor het creëren van een innovatieve omgeving betreft, wil de Commissie erop wijzen dat innovatie via het cohesiebeleid voornamelijk op twee manier ondersteund wordt: a) door cofinanciering via de structuurfondsen, en b) door het ontwikkelen van een systeem van regionaal bestuur op basis van strategische ontwikkelingspartnerschappen, programmering, toezicht en evaluatie. In programma’s die uit hoofde van het cohesiebeleid worden gefinancierd, dient ernaar gestreefd te worden de beschikbare middelen in te zetten voor het bevorderen van innovatie en ondernemerschap en voor de groei van de kenniseconomie middels het vergroten van de onderzoeks- en innovatiecapaciteiten en een intensiever gebruik van informatie- en communicatietechnologieën. In veel gevallen is het creëren van een adequaat bestuurlijk systeem een innovatief beleid op zichzelf. Op deze manier bevordert het cohesiebeleid de capaciteitsopbouw voor innovatieve ontwikkelingen: er is namelijk sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid van regionale autoriteiten, kleine en grote ondernemingen, universiteiten en onderzoeksinstellingen. Daarnaast zullen Griekse autoriteiten op hoog niveau de komende maanden uitgenodigd worden om deel te nemen aan een Europees initiatief onder de titel "Europees Cluster Memorandum". Dit initiatief is bedoeld om sterkere innovatieve regionale clusters te ontwikkelen en deze uit te laten groeien tot "wereldleiders" op hun specifieke gebied. Dit zal verwezenlijkt worden via transnationale samenwerkingsactiviteiten en door het stroomlijnen van communautaire, nationale en regionale fondsen ter ondersteuning van innovatieve clusters.
Vraag nr. 56 van Margarita Starkevičiūtė (H-0205/07)
Betreft: Absorptie van structuurfondsen
Kan de Commissie tonen voor welk bedrag de nieuwe lidstaten en met name Litouwen tot eind 2006 een beroep op de beschikbare structuurfondsen hebben gedaan?
Wat doet de Commissie ter vergemakkelijking van de uitwisseling van ervaring en optimale praktijken tussen de lidstaten bij de administratie van de structuurfondsen?
(EN) Indien als indicatie van de absorptiecapaciteit van de structuurfondsen het percentage uitgekeerde bedragen afgezet wordt tegen het vastgestelde (toegewezen) bedrag, dan is het gemiddelde absorptiepercentage per 11 april 2007 46,7 procent. Dit is een redelijk bevredigend resultaat te noemen wat de tenuitvoerlegging van de structuurfondsen in de nieuwe lidstaten betreft, gezien het feit dat de EU-10 eigenlijk pas in 2005 met de praktische tenuitvoerlegging is begonnen na het aannemen van de programmeringsdocumenten in 2004.
De absorptie van de structuurfondsen loopt uiteen van 38,6 procent (Cyprus) tot 64,7 procent (Slovenië). Met 47,5 procent zit Litouwen net boven het gemiddelde absorptiepercentage van 46,7 procent. Het gemiddelde absorptiepercentage in de EU-10 uitgesplitst per fonds is als volgt: het ESF(1) 40,0 procent, het EFRO(2) 46,8 procent, het FIOV(3) 48,1 procent en het EOGFL(4) 57,2 procent.
Litouwen presteert onder het gemiddelde met betrekking tot het ESF-programma (29,7 procent). Wat de andere drie fondsen betreft, presteert Litouwen echter beter dan het gemiddelde percentage van de EU-10: het EOGFL 62,6 procent, het FIOV 58,1 procent en het EFRO 49,5 procent.
De Commissie houdt de voortgang van de uitvoering van de programma’s en de absorptie van de fondsen nauwlettend in de gaten en geeft waar nodig suggesties voor proactieve initiatieven. Daarnaast organiseert zij regelmatig conferenties om de uitwisseling van ervaringen en optimale praktijken tussen lidstaten bij de administratie van structuurfondsen te bevorderen. In januari 2006 is het startschot gegeven voor een reeks van drie conferenties om partners bij elkaar te brengen met het oog op het uitwisselen van optimale praktijken.
De eerste conferentie in deze reeks heeft in juni 2006 plaatsgevonden onder de titel "Innoveren via regionaal beleid". Tijdens de tweede conferentie in januari 2007 is aandacht besteed aan "Reacties van het regionaal beleid op demografische uitdagingen". De derde conferentie tot slot is in maart 2007 gehouden onder de titel "Het bevorderen van concurrentievermogen via innovatieve technologieën, producten en gezonde gemeenschappen". Alle drie de conferenties hebben de regionale partners uitstekende mogelijkheden geboden om van elkaars ervaringen te leren, zowel door deelname aan de workshops als door netwerkactiviteiten.
De derde conferentie was tevens de eerste voorjaarsconferentie in het kader van het initiatief "Regio’s voor economische verandering". Doel van dit initiatief is het aangaan van een aantal van de essentiële uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd en het versterken van de koppeling tussen het uitwisselen van de optimale praktijken die ontwikkeld zijn in het kader van de netwerkprogramma’s voor interregionale samenwerking en stadsontwikkeling enerzijds en de belangrijkste financieringsbronnen anderzijds.
Middels dit initiatief zet de Commissie unieke stappen om de uitwisseling van ervaringen en optimale praktijken te bevorderen. Naast de al genoemde jaarlijkse voorjaarsconferentie, wil de Commissie met name ook graag de aandacht vestigen op de volgende drie acties:
In de eerste plaats is er een website voor de "Regio’s voor economische verandering" ontwikkeld als informatiebron voor zowel de prioriteiten zoals uiteengezet in de mededeling over "Regio’s voor economische verandering" als de netwerken die rondom deze prioriteiten zijn opgezet. Daarnaast geeft de website links naar andere belangrijke informatiebronnen over het cohesiebeleid, zoals het Monitoringplatform voor de Lissabonstrategie van het Comité van de Regio’s.
In de tweede plaats zijn tijdens de conferentie van maart 2007 Awards geïntroduceerd met het oog op het in kaart brengen van goede praktijken in de regionale ontwikkeling, de zogeheten "RegioStars Awards". Doel hiervan is het vestigen van de aandacht op originele en oorspronkelijke projecten die interessant kunnen zijn voor andere regio’s of die als inspiratiebron kunnen fungeren. De winnaars van de eerste Award-uitreiking zullen tijdens de volgende voorjaarsconferentie van de "Regio’s voor economische verandering" bekend worden gemaakt. De thema’s voor dit jaar zijn: "Ondersteunen van clusters en zakelijke netwerken", "Technologische overdracht van onderzoeksinstellingen naar KMO’s/MKB", "Energie-efficiëntie en hernieuwbare energieën" en "Milieutechnologieën".
In de derde plaats zal de Commissie via de "snelle optie" ondersteuning bieden aan en expertise inbrengen bij netwerken van de "Regio’s voor economische verandering" die een brede territoriale dekking en expertise omvatten en waarvan de delegaties zowel bestaan uit enthousiasmerende leden als uit personen of organisaties die in de praktijk ook "dingen kunnen bewerkstelligen". Daarnaast dienen dergelijke netwerken een koppeling te leggen met overkoepelende programma’s en een speciale nadruk op de verspreiding van de resultaten te leggen.
Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw
Vraag nr. 57 van Justas Vincas Paleckis (H-0269/07)
Betreft: Benutten van de EU-steun
Het vermogen van de nieuwe EU-landen om gebruik te maken van de hulp die beschikbaar wordt gesteld uit de fondsen van het regionale beleid van de EU zal voor een niet gering deel bepalend zijn voor hun economische en sociale ontwikkeling. Helaas slagen de meeste nieuwe EU-landen er tot dusver niet in de door Brussel beschikbaar gesteld hulp goed te absorberen. Zo kon bij voorbeeld Litouwen begin 2007 slechts een beroep doen op ongeveer 30% van de structuursteun die in de periode 2004-2006 aan dit land werd toegewezen. De achterstand is het grootst in de sectoren milieubescherming, bedrijfsleven, bevordering werkgelegenheid, kenniseconomie en in andere sectoren die verband houden met investeringen in opleiding en wetenschap.
Wat zijn volgens de Commissie de redenen voor de niet bepaald succesvolle manier waarop een beroep op de steun van de EU wordt gedaan? Welke aan de praktijk ontleende lering zou de Commissie kunnen presenteren naar aanleiding van de geslaagde en niet-geslaagde gevallen waarin sinds de beginfase van de EU een beroep op EU-middelen werd gedaan en welke van deze conclusies zouden op dit moment nuttig kunnen zijn? Welke aanvullende maatregelen denkt de Commissie te nemen om ervoor te zorgen dat de nieuwe EU-landen met inachtneming van hun bijzondere kenmerken in de periode 2007-2013 sneller en met meer succes gebruik van de hulp kunnen maken?
(EN) Uit de historische gegevens blijkt dat het absorptieniveau van de steun die beschikbaar wordt gesteld, doorgaans lager is in de eerste jaren na het besluit om communautaire middelen ter beschikking te stellen voor programma’s op nationaal en regionaal niveau. Meestal volgt daarna een periode waarin een inhaalslag plaatsvindt. Dat is eigen aan de aard van deze methode. De voorbereiding van projecten uit hoofde van de Europese programma’s is financieel, technisch en administratief vaak zeer ingewikkeld. Bovendien heeft de EU er altijd op aangedrongen dat projecten worden ontwikkeld op basis van de hoogst mogelijke normen met betrekking tot bijvoorbeeld het Gemeenschapsrecht en het communautaire beleid op het gebied van de mededingingsregels, openbare aanbestedingen en het milieu.
De nieuwe lidstaten bevinden zich thans in de bovengenoemde initiële fase waarin nieuwe regels en procedures worden vastgesteld. In sommige gevallen is er ook behoefte aan meer investeringen in gekwalificeerd personeel.
Daarnaast dient onderkend te worden dat de lidstaten die in 2004 zijn toegetreden met de speciale uitdaging worden geconfronteerd dat zij twee programmeringsperioden tegelijkertijd ten uitvoer moeten leggen: 2004-2006 en 2007-2013. Dat is een van de redenen dat de Commissie besloten heeft hen daarbij specifiek te ondersteunen via de Jaspers-faciliteit, waarbij technische bijstand aan de nieuwe lidstaten wordt verleend om grote projecten geschikt te maken voor het gebruik van communautaire steun. Bovendien is het verbeteren van de institutionele capaciteit, van de efficiëntie van de overheidsdiensten en van de openbare dienstverlening nu tot een van de specifieke prioriteiten verheven bij de interventies van het Europees Sociaal Fonds tijdens de nieuwe programmeringsperiode 2007-2013.
Het kunnen beschikken over de noodzakelijke administratieve capaciteit om projecten, en met name grote projecten, uit te kunnen voeren, kan een speciale uitdaging vormen, niet alleen in de nieuwe lidstaten, maar ook in de EU-15. Dit is bijvoorbeeld het geval op vervoersgebied, waar het vaak om grootschalige, langetermijnprojecten gaat die veel coördinatie vergen. Dergelijke projecten kunnen vertraging oplopen door langdurige onderhandelingen over de financiering of over problemen van juridisch aard met betrekking tot contracten en planningskwesties. Dergelijke problemen zijn bij de start van een project moeilijk in te schatten. Uit de beschikbare evaluaties kan afgeleid worden dat de nieuwe lidstaten het beheerskader voor het ten uitvoer leggen van het cohesiebeleid op succesvolle wijze hebben geïmplementeerd. Bovendien zijn er al bewijzen dat er sprake is van vooruitgang met betrekking tot de leercyclus voor het beheer van programma’s. Uit evaluaties in Estland en de Tsjechische Republiek is bijvoorbeeld gebleken dat er een uitgebreide capaciteit is opgebouwd om controlegegevens te verzamelen en indicatoren, baselines en targets te definiëren.
Aan de andere kant dient er meer in menselijk kapitaal geïnvesteerd te worden, met name in de nieuwe lidstaten. Op dat punt hebben kleinere landen met een kleiner overheidsapparaat te maken met een specifieke uitdaging. Voor alle aspecten van het programma moeten namelijk opleidingsfaciliteiten beschikbaar worden gesteld, zowel voor de voorbereiding van projecten met het oog op de potentiële begunstigden als voor de betrokken externe organen, zoals toezichthoudende commissies.
Wat de EU-15 betreft, zijn er in de periode 2000-2006 al verbeteringen doorgevoerd in het bestuur/beheer van programma’s die onder het Europese cohesiebeleid vallen. In Italië is er bijvoorbeeld een grotere capaciteit ontwikkeld voor het evalueren en controleren van en het toezicht houden op projecten. Oostenrijk heeft geëxperimenteerd met een originele aanpak voor het evalueren van projecten, inclusief het verzamelen van gedetailleerde informatie over inputs en outputs die door de betrokken partijen als cruciaal zijn aangemerkt. Daarnaast hebben dergelijke verbeteringen vaak een sneeuwbaleffect op andere sectoren waarin overheidsmaatregelen worden genomen. De efficiëntie van de administratie van het cohesiebeleid kan ook worden verbeterd door het bevorderen van de uitwisseling van ervaringen en optimale praktijken tussen lidstaten. De Commissie speelt hierbij al een stimulerende rol door publicaties beschikbaar te stellen en seminars en andere evenementen te organiseren.
De Commissie heeft er herhaaldelijk op aangedrongen dat het met betrekking tot de institutionele en administratieve capaciteitsopbouw noodzakelijk is cohesieprogramma’s te gebruiken om die capaciteit te verbeteren op een wijze die verder gaat dan alleen maar het ten uitvoer leggen van het cohesiebeleid zelf. Dit is met name van belang in de convergentieregio’s en de cohesielanden, waar administratieve en institutionele obstakels een grote belasting vormen voor de sociaaleconomische ontwikkeling. Door in de institutionele capaciteit van de overheidsadministratie en openbare diensten te investeren, wordt ook een bijdrage aan de verwezenlijking en tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie geleverd. Uit de programma’s die tot nu toe door de lidstaten zijn ingediend, blijkt dat er in de periode 2007-2013 bijna 3,8 miljard EUR toegewezen zal worden aan activiteiten die gericht zijn op het verbeteren van de opzet, de controle en evaluatie van de beleidsmaatregelen en programma’s en op het vergroten van de capaciteit voor het uitvoeren van het beleid en de programma’s.
Met betrekking tot de technische bijstand is via de programma’s voor het cohesiebeleid consequent getracht om de beheerscapaciteit van beheersautoriteiten te verbeteren bij het gebruik van de structuurfondsen en het cohesiefonds. Zo heeft de Commissie voor de Litouwse overheid specifieke extra technische bijstand beschikbaar gesteld als ondersteuning bij het traceren van de knelpunten en het in kaart brengen van oplossingen met betrekking tot het ontwikkelen en uitvoeren van cohesiefondsprojecten. Die bijstand wordt ook in de periode 2007-2013 voortgezet.
Vraag nr. 58 van Konstantin Dimitrov (H-0238/07)
Betreft: Ontwikkeling en onderhandelingen over het nationale strategische referentiekader van Bulgarije en over het nationale operationele programma voor regionale ontwikkeling
Kan de Commissie meedelen wat de specifieke consequenties zullen zijn van de erkende vertraging die Bulgarije heeft opgelopen bij de ontwikkeling van en onderhandelingen over het nationale strategische referentiekader en het nationale operationele programma voor regionale ontwikkeling voor 2007-2013? Heeft dit niet tot gevolg dat op de financiële middelen die voor Bulgarije waren bestemd voor het eerste jaar van zijn volledige lidmaatschap van de EU(2007) alsmede voor de totale referentieperiode(2007-2013) zal worden gekort?
(EN) Het officiële ontwerp van het Bulgaarse nationale strategische referentiekader (NSR) is op 16 januari 2007 bij de Commissie ingediend. Dat is ruim binnen de termijn van vijf maanden na 6 oktober 2006, zijnde de datum waarop de communautaire strategische richtsnoeren voor het Europees cohesiebeleid 2007-2013 zijn vastgesteld.
Op 29 januari 2007 heeft de Commissie verklaard dat het document aan de gestelde eisen voldoet. Alle diensten van de Commissie zijn geraadpleegd om te evalueren of de opmerkingen die de Commissie tijdens eerdere informele discussies met de Bulgaarse autoriteiten heeft gemaakt, in het document zijn verwerkt.
De Bulgaarse autoriteiten hebben tevens alle zeven operationele programma’s binnen de gestelde termijn formeel ingediend, te weten op 5 maart 2007.
Op dit moment is de Commissie in onderhandeling over het NSR en de operationele programma’s van Bulgarije. Onderbrekingen in het goedkeuringsproces zijn niet ongebruikelijk. Dit is een standaardprocedure in de onderhandelingen met lidstaten in alle gevallen waarin er nog sprake is van onopgeloste kwesties. Naar verwachting zal het NSR van Bulgarije medio 2007 worden goedgekeurd.
Los daarvan is de omvang van de financiële toewijzing aan Bulgarije al vastgesteld in het kader van de financiële vooruitzichten. Die toewijzing aan Bulgarije (ter hoogte van 6.853 miljoen EUR) kan noch voor het eerste volledige lidmaatschapsjaar van de EU (2007) noch voor de gehele programmeringsperiode worden gereduceerd.
Daarnaast kan de regel inzake het ambtshalve annuleren van vastleggingen pas na 31 december 2010 op Bulgarije worden toegepast.
Bovendien is de datum waarop een operationeel programma wordt goedgekeurd, niet van invloed op het begin van de periode waarin uitgaven subsidiabel worden. In artikel 56 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 is namelijk het volgende bepaald: "Uitgaven … komen in aanmerking voor een bijdrage uit de fondsen als zij daadwerkelijk zijn betaald tussen de datum van indiening van de operationele programma’s bij de Commissie of 1 januari 2007, waarbij de vroegste datum bepalend is". Voor Bulgarije is de subsidiabiliteitsperiode op 1 januari 2007 ingegaan.
Tot slot heeft de Commissie er bij de Bulgaarse autoriteiten op aangedrongen om precontractuele stappen te ondernemen met het oog op de tenuitvoerlegging van programma’s, zoals het in gang zetten van een oproep voor voorstellen. Op die manier gaat er geen kostbare voorbereidingstijd verloren en wordt tevens een bijdrage geleverd aan een snellere tenuitvoerlegging van de structuurfondsen.
Vraag nr. 59 van Michl Ebner (H-0273/07)
Betreft: Rechtskader voor grensoverschrijdende samenwerking tussen de Europese regio's
De grensoverschrijdende samenwerking tussen de verschillende regio's van de Europese Unie is van groot belang omdat sommige beleidsterreinen, zoals handel, toerisme of verkeer, beter op interregionaal niveau worden geregeld en hierdoor de groei en de levenskwaliteit in de regio's van de EU kunnen worden verbeterd.
Dit geldt ook voor de samenwerking tussen de regio's van de EU en die van derde landen, die door hun bijdrage aan de economische en sociale ontwikkeling van deze grensgebieden ook de tenuitvoerlegging van het nabuurschapsbeleid en de veiligheidstrategie van de EU ondersteunen.
Het belang van de grensoverschrijdende samenwerking vereist een duidelijk en betrouwbaar rechtskader op Europees niveau, zodat een eind kan worden gemaakt aan de huidige onzekere situatie op dit vlak. Welke maatregelen heeft de Commissie dienaangaande al genomen of voor de nabije toekomst in het vooruitzicht gesteld?
(EN) De Commissie sluit zich volledig aan bij het standpunt van de geachte afgevaardigde over het belang van grensoverschrijdende samenwerking. Dat blijkt ook uit de toename van de financiële middelen die tussen 2007 en 2013 voor deze activiteit beschikbaar zijn uit hoofde van het cohesiebeleid van de Europese Unie, het pretoetredingsinstrument en het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument.
De Commissie is zich er ook terdege van bewust dat er een solide rechtskader vereist is ter ondersteuning van grensoverschrijdende activiteiten. Daarom heeft zij het concept van een "Europese Groepering voor territoriale samenwerking (EGTS)" voorgesteld als onderdeel van de onderhandelingen over de nieuwe structuurfondsenverordening. De Commissie is bijzonder verheugd dat er in 2006 in het kader van het nieuwe pakket voor het cohesiebeleid een specifieke verordening is aangenomen voor deze groeperingen.
Die EGTS vormt voor nationale, regionale en lokale autoriteiten een optioneel instrument om specifieke juridische entiteiten op te richten die in de grensgebieden van de Europese Unie actief kunnen zijn. Dergelijke groeperingen zijn in staat om samenwerkingsprogramma’s of samenwerkingsprojecten op een unieke, geïntegreerde wijze te beheren.
De lidstaten zijn op dit moment bezig met het opstellen van de noodzakelijke nationale regelgeving om de oprichting van dergelijke groeperingen te reguleren. De Commissie verwacht en hoopt dat de eerste groepringen formeel in 2007 opgericht zullen worden.
Wat de trans-Europese vervoers- en energienetwerken betreft, kan de Commissie daarnaast – in overleg met de lidstaten en na raadpleging van het Parlement – een Europese coördinator benoemen om de Europese dimensie van het project te bevorderen en de grensoverschrijdende dialoog tussen de projectpromotors en de verschillende betrokken organen (zoals lokale en regionale partnerschappen) te stimuleren. Die coördinator kan ook een bijdrage leveren aan het afstemmen van de nationale procedures om de uitvoering van dergelijke projecten te bevorderen.
Vraag nr. 60 van Stavros Arnaoutakis (H-0274/07)
Betreft: Onderhandelingen over regionale programma's
De onderhandelingen over de definitieve goedkeuring van operationele programma's en de tijdige start van de uitvoering van projecten voor de programmeringsperiode 2007-2013 bevinden zich in de beslissende fase. Op welke wijze waarborgt de Commissie dat de lidstaten, in samenwerking met de bevoegde instanties op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, de documenten hebben voorbereid? Hoe waarborgt zij dat de nodige middelen gaan worden geïnvesteerd in infrastructuur en systemen met het oog op een snelle en doeltreffende uitvoering en verwezenlijking van de programma's van de nieuwe periode? In welk stadium van uitwerking bevinden zich de bepalingen betreffende de uitvoerings- en verwezenlijkingsmechanismen van de programma's van de nieuwe periode? Hoe gaat er, wat in concreto Griekenland betreft, voor worden gezorgd dat het nieuwe systeem flexibel, doeltreffend en effectief is?
(EN) In de Verordening betreffende de structuurfondsen is in artikel 11 vastgelegd dat programmeringsdocumenten in overeenstemming met de nationale voorschriften en gebruiken opgesteld dienen te worden via een samenwerking tussen de nationale, regionale en lokale overheden, de sociale en economische partners en andere instanties (zoals niet-gouvernementele organisaties).
De opzet van het systeem voor het beheer van en de controle op de programma’s die in de periode 2007-2013 door de Europese Unie worden medegefinancierd, valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten met inachtneming van de beperkingen zoals die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad(1) en Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie(2).
Tijdens de onderhandelingsfase besteedt de Commissie speciale aandacht aan de wijze waarop het nationale strategische referentiekader (NSR) en de operationele programma’s (OP’s) in elke lidstaat zijn opgebouwd. Als onderdeel van de analyse van elk ontwerpdocument onderzoekt de Commissie hoe het partnerschapsbeginsel op grond van artikel 11 ten uitvoer wordt gelegd. De Commissie verkeert niet in de positie dat zij de wijze waarop dat partnerschapsbeginsel in elke lidstaat wordt vormgegeven, kan harmoniseren. Daarom bestudeert de Commissie tijdens de kwaliteitsanalyse van elk programmeringsdocument specifieke aspecten, zoals de selectiecriteria voor de participatie van partners, adequate communicatiemiddelen en –structuren om een zo breed mogelijk partnerschap met zo veel mogelijk relevante betrokken partijen mogelijk te maken en de transparantie van het partnerschap. De relevante autoriteiten worden in dit verband geïnformeerd over voorbeelden van optimale praktijken. De programmeringsdocumenten kunnen uitsluitend goedgekeurd worden als aan de vereisten van het partnerschapsbeginsel is voldaan.
Uit de ervaringen tot nu toe blijkt dat de meeste lidstaten de tenuitvoerlegging van het partnerschapsbeginsel in de loop der tijd beter in praktijk zijn gaan brengen. Zij beschouwen de participatie van uiteenlopende nationale, regionale of lokale belanghebbenden inmiddels als een natuurlijk onderdeel van het voorbereidingsproces. Uit een enquête van het DG Regio(3) (in het najaar van 2006) blijkt dat er in het voorbereidingsproces sprake is van een evenwichtige participatie van NSR’s en OP’s van alle belanghebbende partijen die in artikel 11 van de Algemene Verordening worden genoemd. Die participatie vind meestal plaats in de vorm van PR- of voorlichtingsevenementen.
In overeenstemming met artikel 71 van de eerder genoemde verordening van de Raad moeten de lidstaten zelf vóór de indiening van de aanvraag voor de eerste tussentijdse betaling of uiterlijk binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de goedkeuring van elk operationeel programma bij de Commissie een beschrijving indienen van de beheers- en controlesystemen voor elk programma.
Tijdens de analyse van de OP’s legt de Commissie er de nadruk op dat structuren en organen worden aangewezen in overeenstemming met de artikelen 37 en 59 van de Algemene Verordening. De betreffende documenten dienen onder andere de volgende informatie te bevatten:
- een duidelijke en eenduidige aanwijzing van de betrokken autoriteiten en instanties;
- een korte omschrijving van hun taken en verantwoordelijkheden bij het beheer van en de controle op de OP’s;
- een toelichting op de wijze waarop het beginsel van de scheiding van functies tussen en binnen de autoriteiten en instanties geregeld en gerespecteerd zal worden.
Op basis van de vorige audits is bekend dat het huidige systeem tekortkomingen heeft en de Commissie zal deze in de onderhandelingen aan de orde stellen om te voorkomen dat deze zich opnieuw zullen voordoen. De Griekse OP’s zijn in maart 2007 ingediend en worden op dit moment door de Commissie bestudeerd. De beschrijving van het beheers- en controlesysteem is echter nog niet ontvangen, zodat er op dit punt nog geen duidelijkheid verschaft kan worden.
Betreft: Externe grensbewaking langs de kusten van de EU
Beschikt de Commissie over voldoende middelen, met name bij het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex), ter bewaking van de kusten van de Europese Unie en eventueel ter voorkoming en beperking van een dergelijke massale toestroom van immigranten zoals zich vorig jaar heeft voorgedaan?
(EN) De Commissie werkt voortdurend aan een Europese aanpak voor een geïntegreerd grensbeheer dat dynamisch van aard is en berekend is op nieuwe uitdagingen. Het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex) is een essentieel element van dat beleid.
Sinds de oprichting van Frontex heeft dit Agentschap talloze operaties op het gebied van de grenscontroles op succesvolle wijze gecoördineerd. De gezamenlijke operaties hebben hun meerwaarde op Europees niveau bewezen en zullen verder worden aangevuld door de oprichting van Rapid Border Intervention Teams (Rabit’s – teams voor snelle grensinterventies). De Raad en het Parlement zijn voornemens om de betreffende verordening in juni 2007 aan te nemen. Hierdoor wordt de bestaande regelgeving voor de gezamenlijke operaties gewijzigd en wordt voor alle betrokken partijen, zoals gastofficieren en grenswachten, de benodigde rechtszekerheid gecreëerd. Tegelijkertijd wordt de effectiviteit van de operaties vergroot.
In 2007 heeft Frontex artikel 7 van zijn oprichtingsverordening geactiveerd, waardoor er op Europees niveau technische uitrusting bijeen kan worden gebracht die op verzoek van lidstaten ter beschikking kan worden gesteld.
Gezamenlijke operaties zijn belangrijk, maar vormen niet het enige instrument. Daarom steunt de Commissie Frontex bij het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten met derde landen om de externe dimensie van de grenscontroles te verbeteren.
Voor 2007 zijn de financiële en personele middelen van Frontex verhoogd. Hierdoor blijft Frontex in staat om "state of the art" operaties te ontwikkelen voor het bestrijden van illegale immigratie op Europees niveau. Daarnaast streeft de Commissie naar een betere coördinatie van de verschillende diensten die belast zijn met het bewaken van de veiligheid van de externe grenzen op zowel nationaal als Europees niveau; meer in het bijzonder gaat het daarbij om de coördinatie tussen Frontex en andere instanties zoals Europol.
Op basis van de conclusies van de Europese Raad van december 2006 en conform de aanbevelingen van de Commissie in haar mededeling van november 2006 zal Frontex de ontwikkeling van een Europees netwerk van kustpatrouilles voortzetten. In het kader van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken heeft hierover in april een eerste gedachtewisseling met de lidstaten plaatsgevonden.
In het komende evaluatieverslag over het Agentschap, dat naar verwachting eind 2007 beschikbaar is, zal de Commissie nader ingaan op de vraag hoe de positie van Frontex verder kan worden verstevigd. Dit verslag dient de aanleiding te vormen voor een politieke discussie in de Europese instellingen.
Vraag nr. 62 van Manolis Mavrommatis (H-0181/07)
Betreft: Aids en uitgifte van postzegels
Volgens recente ramingen van het aantal aidsslachtoffers zijn momenteel wereldwijd 47 miljoen mensen drager van het virus. Reeds 25 jaar benadrukken Europa en de rest van de wereld dat er meer waakzaamheid geboden is en er nood is aan preventie- en voorlichtingscampagnes voor de burger, met name onder de jongeren, over de ziekte en het almaar toenemende aantal gevallen overal ter wereld. Dit probleem treft met name ook de Europese Unie, waar meerdere lidstaten geplaagd worden door de snelle verspreiding van het virus. Gezien het feit dat jaarlijks 4 miljoen Europeanen worden besmet, wordt de EU bijgevolg verzocht de communautaire programma's ter bestrijding van het aidsvirus nieuw leven in te blazen.
Is de Commissie, in het kader van de inspanningen van de EU ter bestrijding van het virus en gezien het feit dat de communautaire middelen ontoereikend zijn, van plan de lidstaten voor te stellen om een speciale aidspostzegel te drukken en te verkopen, die aan dit specifieke thema gewijd is en vergezeld gaat van infobrochures die een betere preventie beogen, waarbij de opbrengst wordt afgestaan om geneesmiddelen te kopen en de wetenschappelijke opleiding van gespecialiseerd personeel te bekostigen?
(EN) De Commissie heeft de afgelopen jaren op het niveau van de lidstaten én op Europees en mondiaal niveau op grote schaal steun gegeven aan de agenda met betrekking tot het humaan immunodeficientiëvirus (hiv) en het verkregen immunodeficiëntiesyndroom (aids).
De Commissie heeft intensief met de Raad en het Parlement samengewerkt om de Europese inbreng en de Europese activiteiten bij de bestrijding van hiv/aids te versterken.
De bijdrage van de EU aan het bestrijden van hiv/aids kan en mag echter niet uitsluitend in financiële termen worden uitgedrukt.
De Europese Unie heeft in 2004 een strategisch beleidskader aangenomen voor de bestrijding van hiv/aids, tuberculose en malaria door externe acties. In 2005 is er een actieprogramma voor de ontwikkelingslanden aangenomen.
Daarnaast heeft de Commissie in 2005 een mededeling aangenomen met betrekking tot het bestrijden van hiv/aids in de Europese Unie en de naburige landen. In die mededeling is ook een specifiek actieplan opgenomen.
Een van de onderdelen van het actieplan is gericht op voorlichting aan de burgers in het algemeen. Om deze taak uit te voeren, heeft de Commissie partnerschappen opgezet met regeringen, mediabedrijven en maatschappelijke organisaties. Het voorstel van de geachte afgevaardigde zou tegen deze achtergrond gezien kunnen worden als een mogelijke maatregel om het bewustzijn onder burgers te vergroten.
Aangezien het uitgeven van postzegels onder de verantwoordelijkheid van de nationale posterijen valt, beschikt de Commissie niet over instrumenten om een dergelijk initiatief uit te voeren.
Desalniettemin vindt de Commissie het een interessant voorstel dat, in het kader van de bevoegdheden zoals die hierboven zijn uiteengezet, een nadere uitwerking verdient.
Vraag nr. 63 van Philip Bushill-Matthews (H-0187/07)
Betreft: Vogelgriep
Had de regering van het Verenigd Koninkrijk, gezien de algemene bezorgdheid in het Verenigd Koninkrijk over de recente uitbarsting van vogelgriep, niet vanuit het voorzorgbeginsel het legitieme besluit kunnen nemen om de invoer van gevogelte uit Hongarije voor een korte periode op te schorten - totdat het verspreidingsgebied van de uitbarsting daar was bevestigd - zonder dat de Commissie verplicht was om de VK voor het gerecht te dagen?
(EN) Om uitbraken van vogelgriep te voorkomen, is er op Gemeenschapsniveau een groot aantal geharmoniseerde maatregelen van kracht. Tot die regelgeving behoren ook beperkingen op het vervoer van gevogelte en gevogelteproducten vanuit besmette gebieden.
Hongarije heeft aan die veiligheidsmaatregelen voldaan toen op 24 januari 2007 op een ganzenboerderij op zijn grondgebied een uitbraak van vogelgriep werd vastgesteld.
Op basis van de wettelijke EU-mechanismen beschikt de Commissie over bevoegdheden om situaties te beoordelen en te beslissen of er bij een uitbraak aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig zijn. Waar relevant wordt hierbij rekening gehouden met het voorzorgsbeginsel. De Commissie wordt bij dit proces geassisteerd door deskundigen van de lidstaten in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
Op 26 januari 2007 heeft de Commissie in dat Permanente Comité de maatregelen geëvalueerd die door Hongarije zijn genomen om de verspreiding van de vogelgriep tegen te gaan. De conclusie was dat die maatregelen afdoende waren. Het werd niet noodzakelijk geacht om voor het gehele Hongaarse grondgebied een verbod in te stellen op de intracommunautaire handel van gevogelte.
Uit de onderzoeken in het Verenigd Koninkrijk en Hongarije is daarnaast op geen enkele manier gebleken dat het invoeren van strengere maatregelen in Hongarije de uitbraak van vogelgriep in het Verenigd Koninkrijk had kunnen voorkomen.
Aangezien de intracommunautaire handel van gevogelte uit hoofde van het Gemeenschapsrecht geharmoniseerd is, mogen lidstaten uitsluitend veiligheidsmaatregelen treffen die in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving (bijvoorbeeld artikel 10 van Richtlijn 90/425/EEG of artikel 54 van Verordening (EG) nr. 178/2002). Dergelijke maatregelen dienen onverwijld aan de Commissie voorgelegd te worden in verband met een besluit op basis van de comitologieprocedure.
Vraag nr. 64 van Bernd Posselt (H-0190/07)
Betreft: Toezicht op het bestuur van de Commissie door de leden van de Commissie
Welke maatregelen heeft de Commissie getroffen om het toezicht op de verschillende directoraten-generaal door de terzake bevoegde commissarissen en het toezicht op de ambtenaren van de Commissie als geheel door het College van commissarissen te verbeteren en te versterken? Welke verdere maatregelen zijn voorzien?
(FR) De Commissie is van mening dat het bestaande regelgevingskader en de vigerende procedures een solide toezichtklimaat vormen, waarin de verantwoordelijkheden duidelijk zijn vastgesteld.
Het is namelijk de Commissie die haar politieke prioriteiten vaststelt en een jaarlijks werkprogramma goedkeurt waarin de politieke strategie en de doelstellingen worden omgezet in een operationeel programma van goed te keuren besluiten. Het werkprogramma vormt een inventaris van de wetgevingsinitiatieven alsmede de uitvoeringshandelingen en andere handelingen die de Commissie voornemens is goed te keuren om deze prioriteiten na te komen. Het werkprogramma van de Commissie wordt door de voorzitter van de Commissie aan het Parlement en aan de Raad gepresenteerd. De diensten van de Commissie zijn op hun beurt verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van dit werkprogramma en in het bijzonder voor het opstellen van hun jaarlijkse managementplan. Dit plan dient om een zo goed mogelijke tenuitvoerlegging te waarborgen van de prioriteiten waar het college toe besloten heeft op de terreinen die tot de bevoegdheden van de verschillende diensten behoren.
In het reglement van orde van de Commissie en de gedragscode voor de commissarissen(1), die de Commissie aan het begin van haar mandaat heeft goedgekeurd, worden de verhoudingen tussen de leden van de Commissie en hun diensten omschreven. Deze zijn gebaseerd op loyaliteit, vertrouwen en transparantie. Om hun politieke verantwoordelijkheid te kunnen uitoefenen en hun toezichthoudende rol te kunnen vervullen hebben de leden van de Commissie informatie nodig van hun eigen diensten en van de centrale diensten en het is aan hen om toe te zien op de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en de politieke prioriteiten die zijzelf hebben vastgesteld in overeenstemming met het werkprogramma van het college en het collegialiteitsbeginsel. Te dien einde hebben het college en zijn leden de mogelijkheid om instructies te geven aan de betreffende diensten.
Uit hoofde van het reglement van orde van de Commissie en de gedragscode voor de commissarissen zijn werkwijzen vastgesteld voor de samenwerking tussen elke commissaris en de directeuren-generaal die onder hun bevoegdheid vallen. Deze regels omvatten in het bijzonder de verplichting voor de diensten om het lid van de Commissie in kennis te stellen van alle informatie die diens verantwoordelijkheid of die van het college in het geding kan brengen.
Overigens is in artikel 11 van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen bepaald dat de ambtenaar "de hem toevertrouwde taken op objectieve en onpartijdige wijze en met inachtneming van zijn loyaliteitsplicht tegenover de Gemeenschappen" vervult. Volgens artikel 21 van het statuut is de ambtenaar verplicht zijn superieuren met raad en daad bij te staan en is hij verantwoordelijk voor de uitvoering van de hem toegewezen opdrachten. Dezelfde beginselen gelden voor andere agenten van de Gemeenschappen.
Betreft: Besluit van de Commissie inzake sluiting van de eenheden 1, 2, 3 en 4 van de kerncentrale in Kozloduy
Op 23 januari 2007 heb ik een schriftelijke vraag aan de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 4 van het Reglement, waarin ik wilde weten of er een officieel besluit van de Commissie bestond dat de Republiek Bulgarije verplicht tot sluiting van de eenheden 1, 2, 3 en 4 van de kerncentrale in Kozloduy, en indien dit het geval was, wanneer en op wiens initiatief dit besluit was genomen. Op 27 februari 2007 ontving ik na twee weken uitstel een antwoord van commissaris Piebalgs dat echter niet de door mij verzochte informatie bevatte.
Al in 2002 kondigde commissaris Günter Verheugen in zijn toespraak namens de Commissie voor de Nationale Vergadering van de Republiek Bulgarije mee dat de Commissie de sluiting eiste van de kleine eenheden van de kerncentrale in Kozloduy. Deze verklaring van commissaris Verheugen is echter op losse schroeven gezet door een arrest van het Gerecht in eerste aanleg in Luxemburg naar aanleiding van een klacht ingediend door Bulgaarse werknemers van kerncentrales.
Gezien het cruciale belang van Kozloduy voor de energieonafhankelijkheid van Europa zou ik er bij de Commissie nogmaals op willen aandringen mij een kort en duidelijk antwoord te geven op de volgende vraag: bestaat er een officieel besluit van de Commissie dat de Republiek Bulgarije verplicht tot sluiting van de eenheden 1, 2, 3 en 4 van de kerncentrale in Kozloduy? Indien een dergelijk besluit bestaat, op welke vergadering van de Commissie en op wiens initiatief is dit besluit genomen?
(EN) Er bestaat geen besluit van de Commissie over de sluiting van de kerncentrale in Kozloduy. De sluiting van deze kerncentrale was een van de voorwaarden tijdens de onderhandelingen over de toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie. Die voorwaarde is ook als zodanig opgenomen in het Toetredingverdrag.
In haar rol als hoedster van de Verdragen houdt de Commissie toezicht op een correcte tenuitvoerlegging van de relevante bepalingen.
In artikel 30 van het op 25 april 2005 ondertekende protocol bij het Toetredingsverdrag betreffende de voorwaarden en regelingen voor de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie staat meer in het bijzonder: Nadat Bulgarije in overeenstemming met zijn toezeggingen vóór 2003 de eenheden 1 en 2 van de kerncentrale in Kozloduy definitief heeft gesloten met het oog op de ontmanteling ervan, verplicht het land zich ertoe om ook de eenheden 3 en 4 in 2006 definitief te sluiten en daarna voor ontmanteling van deze eenheden zorg te dragen.
Gevolg gevend aan zijn eigen toezeggingen heeft Bulgarije de eenheden 1 en 2 op 31 december 2002 gesloten op een moment dat de voorziene exploitatietermijn van de centrale van dertig jaar min of meer was verstreken. De eenheden 3 en 4 zijn in 1980 respectievelijk 1982 op het net aangesloten en zijn gemiddeld slechts vijf jaar voor het verstrijken van die voorziene exploitatietermijn gesloten.
In datzelfde artikel 30 wordt ook de financiële bijstand omschreven die Bulgarije ontvangt ter ondersteuning van zijn inspanningen om over te gaan tot sluiting en ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale in Kozloduy en om maatregelen te nemen om de gevolgen daarvan aan te pakken.
Dankzij deze bijstand heeft Bulgarije, uit hoofde van de communautaire pretoetredingssteun in het kader van het Phare-programma en een Euratom-lening, de beschikking gekregen over middelen voor een uitgebreide modernisering van de resterende eenheden 5 en 6 van de centrale in Kozloduy.
Vraag nr. 66 van Koenraad Dillen (H-0193/07)
Betreft: Vrijheid van meningsuiting in Egypte
Op 22 februari 2007 werd een Egyptische blogger, de heer Abdel Karim Nabil Suleiman, veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf wegens minachting van de islam. Naar eigen zeggen is de verdediging van de rechten van moslimvrouwen tegen elke vorm van discriminatie en geweld zijn belangrijkste doel.
In 1982 heeft Egypte het Verdrag voor burgerlijke en politieke rechten zonder voorbehoud geratificeerd. Artikel 19 van dit verdrag, dat rechtstreeks rechten toekent aan Egyptische burgers, legt de vrijheid van meningsuiting vast. Artikel 2 van de associatieovereenkomst van 25 juni 2001 bepaalt dat respect voor fundamentele mensenrechten een "wezenlijk onderdeel" is van de overeenkomst. Gepaste maatregelen zijn volgens artikel 86 mogelijk indien een partij deze overeenkomst schendt.
Maakt de bovenvermelde arrestatie volgens de Commissie een schending uit van artikel 2? Zo ja, welke maatregelen zal de Commissie ondernemen?
(EN) De Commissie wil de geachte afgevaardigde bedanken voor zijn vraag over de beperking van de vrijheid van meningsuiting in Egypte en de arrestatie van de blogger Karim Suleiman. Via haar delegatie in Caïro volgt de Commissie, tezamen met de lidstaten, de ontwikkelingen in deze zaak nauwgezet.
Zoals de geachte afgevaardigde bekend is, hecht de Commissie groot belang aan de situatie van de democratie en mensenrechten in Egypte. Zij is in het bijzonder verontrust over de beperkingen die worden opgeworpen aan de vrijheid van meningsuiting, ook via internet. De Commissie wendt alle middelen die haar ter beschikking staan aan om de Egyptische autoriteiten aan te moedigen tot vooruitgang op dit gebied. Aandringen op verdergaande politieke hervormingen en respect voor de mensenrechten vormt namelijk een intrinsiek onderdeel van het partnerschap tussen de EU en Egypte.
Het is in het bijzonder op basis van de bepalingen van artikel 2 van de associatieovereenkomst, dat de EU in haar bilaterale contacten met Egypte, ook op het hoogste niveau, voortdurend de aandacht vestigt op het belang van naleving van de rechten van de mens. De politieke ontwikkelingen in Egypte, met inbegrip van die op het gebied van de mensenrechten, komen ter sprake tijdens de politieke dialoog in de Associatieraad.
Zoals de geachte afgevaardigde bekend is, heeft de Associatieraad op 6 maart 2007 een actieplan EU-Egypte goedgekeurd in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid. Het actieplan vormt een nieuwe etappe in onze betrekkingen met Egypte, omdat het een algemeen beleidskader verschaft, gebaseerd op een agenda van wederzijdse toezeggingen met betrekking tot politieke, sociale en economische kwesties, waarbij de gemeenschappelijke waarden die door Egypte en de EU gedeeld worden centraal staan. Een van de voornaamste actieprioriteiten is namelijk de bevordering van de bescherming van de mensenrechten in al hun aspecten, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting en pluralisme in de media.
Het actieplan voorziet bovendien in het aanknopen van een officiële en regelmatige dialoog over mensenrechten en democratie in het kader van de onlangs opgerichte subcommissie voor politieke kwesties: mensenrechten en democratie, internationale en regionale kwesties.
De Commissie is er ten diepste van overtuigd dat een dialoog met Egypte in het kader van de politieke regelingen die zijn vastgesteld in de associatieovereenkomst en het actieplan van het Europees nabuurschapsbeleid, de meest effectieve manier vormt om de Egyptische regering te doordringen van de bezorgdheden van de EU met betrekking tot de mensenrechten en het internationaal recht. Als wij zouden dreigen met opschorting van een of ander onderdeel van de associatieovereenkomst, zou dit waarschijnlijk eerder afbreuk doen aan ons vermogen om invloed uit te oefenen op Egypte, dan dat deze invloed hierdoor zou worden bevorderd.
Vraag nr. 67 van Karl-Heinz Florenz (H-0194/07)
Betreft: Ontwikkeling van kwaliteitsnormen voor productie en invoer van biomassa ten behoeve van energiewinning
In zijn resolutie van 14 december 2006 (P6_TA(2006)0604) over de strategie inzake biomassa en biobrandstoffen (2006/2082(INI)) wijst het EP in overweging U op het ontbreken van duidelijke milieueisen bij de winning van biobrandstoffen en spreekt daarom zijn vrees uit voor negatieve milieugevolgen. In paragraaf 46 roept het Parlement de Commissie bijvoorbeeld op om de invoer van producten op palmoliebasis in de EU alleen toe te staan als wordt voldaan aan criteria voor duurzame productie, en een certificeringsstelsel te ontwikkelen.
Deelt de Commissie de mening dat de ontwikkeling van kwaliteitsnormen, bijvoorbeeld door middel van een certificeringsstelsel, noodzakelijk is om rekening te houden met en de hand te houden aan ecologische parameters in verband met de productie of invoer van biomassa uit derde landen ten behoeve van de energiewinning?
Zo ja, welke minimumeisen wil de Commissie dan hanteren voor de teelt van gewassen voor de productie van biomassa? Aan welke parameters (bodemgebruik, klimaatbalans, gebruik meststoffen) wil de Commissie prioriteit toekennen?
(EN) Zoals neergelegd in haar voortgangsverslag inzake biobrandstoffen(1) is de Commissie van mening dat er een duurzaamheidsregeling voor biobrandstoffen nodig is om het gebruik van slecht presterende biobrandstoffen te ontmoedigen en het gebruik van biobrandstoffen met goede milieuprestaties te bevorderen. Om deze doelstelling te verwezenlijken en handelsdiscriminatie te voorkomen dient een dergelijk systeem zowel van toepassing te zijn op ingevoerde biobrandstoffen als op biobrandstoffen die in de EU worden geproduceerd.
De bedoeling is dat die regeling onderdeel gaat uitmaken van de aanstaande wetgeving over hernieuwbare energie.
Op dit moment is de Commissie bezig met het uitwerken van de details van een dergelijke regeling. De werkzaamheden hebben in deze fase met name betrekking op drie aspecten:
a) waarborgen dat biobrandstoffen aan een bepaald minimumniveau voor het verminderen van broeikasgasemissies voldoen;
b) voorkomen dat graslanden met een hoge koolstofgraad voor de productie van biobrandstoffen worden gebruikt;
c) voorkomen dat er een verlies aan biodiversiteit ontstaat doordat gebieden met een hoge biodiversiteit bijvoorbeeld gebruikt gaan worden voor de productie van biobrandstoffen.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de productie en het gebruik van meststoffen broeikasgasemissies veroorzaken. Daar dient dan ook in verband met bovengenoemd punt a) rekening mee te worden gehouden.
Andere gevolgen voor het milieu (bijvoorbeeld voor de bodem en het water) worden eveneens nauwkeurig bestudeerd.
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Parlement: Voortgangsverslag inzake biobrandstoffen – Verslag over de vooruitgang die in de lidstaten van de Europese Unie met het gebruik van biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen is geboekt (COM (2006)845)
Vraag nr. 68 van Tobias Pflüger (H-0197/07)
Betreft: Financiering van Provinciale Wederopbouwteams in Afghanistan - samenwerking tussen EU en NAVO in Afghanistan
Ambassadeur Martin Erdmann, plaatsvervangend secretaris-generaal van de NAVO, heeft op de vergadering van de Subcommissie veiligheid en defensie van het Europees Parlement op 28 februari 2007 duidelijk gemaakt dat de NAVO in Afghanistan in zoverre nauw met de EU samenwerkt dat de Europese Commissie de Provinciale Wederopbouwteams (PWTs) in Afghanistan financiert.
Hoe hoog zijn de bedragen waarmee de Commissie de 25 PWTs in Afghanistan jaarlijks ondersteunt? De Commissie wordt verzocht opgave te doen van de verdeling van haar financiële steun over de afzonderlijke PWTs in Afghanistan.
(EN) De Commissie financiert in Afghanistan inderdaad een project onder de titel "Steun voor het provinciale bestuur". Dat project heeft een begroting van 10,3 miljoen EUR en is bedoeld om civiele activiteiten van de Provinciale Wederopbouwteams (PWT’s) te ondersteunen die ofwel onder leiding staan van een lidstaat van de EU, ofwel aanzienlijke financiële bijstand van een lidstaat hebben ontvangen. Op dit moment komen er elf PWT’s voor financiële bijstand in aanmerking. Het project wordt gefinancierd uit hoofde van de begrotingslijn voor Afghanistan van de algemene begroting en wordt gezamenlijk met de Internationale Organisatie voor Migratie beheerd. Deze organisatie heeft veel ervaring in het werken met PWT’s.
De bedoeling van het project is dat de ondersteuning voor een goed bestuur wordt geïntensiveerd, met name met betrekking tot de openbare administratie en instellingen die verantwoordelijk zijn voor het eerbiedigen van het rechtsstaatbeginsel op subnationaal niveau.
De afzonderlijke projecten hebben een begroting van tussen de 100 000 en 500 000 EUR en kunnen zowel door nationale ontwikkelingsagentschappen als door gouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties worden uitgevoerd.
Voorstellen zullen beoordeeld worden op basis van "wie het eerst komt, het eerst maalt". Die beoordeling wordt uitgevoerd door een werkgroep van deskundigen afkomstig uit de delegatie van de Commissie, het Bureau van de speciale vertegenwoordiger van de EU en het EU-voorzitterschap. "Weesprovincies" die minder steun hebben ontvangen, krijgen in dit verband speciale aandacht.
Vraag nr. 69 van Jens Holm (H-0198/07)
Betreft: De veesector als grote milieuvervuiler
Volgens een nieuw rapport van de VN-voedselorganisatie FAO ("Livestock's Long Shadow - Environmental Issues and Options", 2006) is de veesector een van de grootste milieuvervuilers ter wereld. De sector veroorzaakt niet minder dan 18 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Dit is meer dan alle uitstoot van broeikasgassen van de vervoerssector bij elkaar. Spijsvertering en mest van vee veroorzaken emissies van de krachtige broeikasgassen methaan en distikstofoxide. Verdere emissies ontstaan bij het omhakken van bossen voor weidegrond, waarbij kooldioxide vrijkomt die daarvoor als koolstof gebonden was in bomen. Productie en vervoer van vee, veevoer en vlees veroorzaken ook nog eens een grote hoeveelheid emissies.
De FAO acht het van het allergrootste belang dat er harde maatregelen worden genomen om de milieu-invloed van de veesector te beperken, bijvoorbeeld door erop toe te zien dat de milieukosten in de prijs van levensmiddelen worden weerspiegeld. Ook andere economische prikkels zijn denkbaar, zoals een milieupremie voor plantaardige productie. Verlaging van de EU-landbouwsubsidies zou een doeltreffende maatregel zijn. Hierdoor zou vlees wellicht duurder worden en zou de vleesconsumptie afnemen.
Is de Commissie het eens met de conclusies in het FAO-rapport dat de veesector van invloed is op de uitstoot van broeikasgassen? Welke maatregelen is de Commissie voornemens te treffen om de negatieve milieugevolgen van de veesector drastisch te verminderen?
(EN) De Commissie onderkent dat in het rapport van de Voedsel– en Landbouworganisatie (FAO) belangrijke kwesties op mondiaal niveau aan de orde worden gesteld. De Commissie wil bij het antwoord op deze vraag echter de nadruk op de EU leggen.
De meeste economische activiteiten leiden tot het ontstaan van broeikasgasemissies. De doelstelling van de EU is om economische activiteiten ook vanuit een milieuperspectief een duurzamer karakter te geven. De landbouw, inclusief de veesector, was in 2004 verantwoordelijk voor 9 procent van alle broeikasgasemissies in de EU. Die emissies bestonden voor meer dan 5 procent uit distikstofoxide en voor 4 procent uit methaan (met name veroorzaakt door de veesector).
In de periode 1990-2004 zijn de methaanemissies met ongeveer 14 procent gedaald, voornamelijk als gevolg van een aanzienlijke vermindering van de veestapel (met 22 procent). Deze tendens is vooral te danken aan de opeenvolgende structurele veranderingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Vrijwel alle lidstaten hebben de emissies in de veesector teruggedrongen, waarbij de grootste afnames in de nieuwe lidstaten hebben plaatsgevonden.
De vermindering van de totale landbouwemissies in de periode 1990-2004 (13 procent) is aanzienlijk hoger dan de emissievermindering in alle economische sectoren samen (5 procent). De landbouw heeft dan ook al een significante bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van de verbintenissen die in het kader van het Kyoto-protocol zijn aangegaan. Daarnaast is de verwachting dat de landbouwemissies tegen 2010 zullen afnemen tot een niveau dat 18 procent lager ligt dan de niveaus van 1990. De voorziene afname van de veestapel en de toename van de productiviteit zullen naar verwachting voor een verdere afname van de methaanemissies zorgen.
De Commissie is ook van mening dat er nog meer inspanningen geleverd kunnen worden om de emissies van de veesector verder te verminderen. In de laatste hervorming van het GLB heeft de Commissie belangrijke stappen genomen om de wijze waarop steun aan de veesector wordt gegeven, te wijzigen. De volledige of gedeeltelijke ontkoppeling van betalingen aan de productie en de "cross-compliance" zijn effectieve maatregelen om de prikkels voor een intensieve veehouderij aanzienlijk te verminderen. Ook in het beleid voor de plattelandsontwikkeling 2007-2013 zijn doelstellingen geïntegreerd die moeten leiden tot een beperking van de klimaatverandering.
Door veranderingen in de bedrijfsvoering in de veehouderij en in het beheer van het landgebruik (bijvoorbeeld door verbeterde voeding en een beter en geïntegreerd mestbeheer) kunnen de methaan- en distikstofoxide-emissies verder teruggedrongen worden. Dergelijke maatregelen zijn ook in overeenstemming met de conclusies van het FAO-rapport. Conform de strategische richtsnoeren van de EU voor plattelandsontwikkeling kunnen de lidstaten dergelijke maatregelen heel goed integreren in hun programma’s voor plattelandsontwikkeling 2007-2013. In die richtsnoeren is de klimaatverandering namelijk een van de drie milieuprioriteiten op Europees niveau.
Opgemerkt dient te worden dat de veesector, met name het graasvee, ook verantwoordelijk is voor belangrijke positieve milieueffecten, zoals het onderhoud van weidegronden en graslanden en het in stand houden van de diversiteit van de Europese landschappen. De veesector levert tevens een aanzienlijke bijdrage aan de plattelandseconomie. Het is dan ook belangrijk dat de concurrentiepositie van de Europese veesector niet wordt ondermijnd omdat deze sector immers de strijd met een wereldwijde concurrentie moet aangaan. Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat de mondiale vraag naar dierlijke producten (vlees, melk, eieren) naar verwachting niet zal afnemen. Dat betekent dat EU-maatregelen om de veesector te beperken niet tot een nettovermindering van de mondiale emissies zullen leiden omdat de betreffende activiteiten van de Europese veesector dan naar andere landen verplaatst zullen worden. De uitdaging waar wij dus voor staan, is om de vraag naar producten uit de veesector enerzijds en de milieubescherming anderzijds met elkaar in overeenstemming te brengen. Dat is ook de conclusie van het FAO-rapport.
Vraag nr. 70 van Sahra Wagenknecht (H-0200/07)
Betreft: Geplande vernietiging van Sovjet-monumenten in Estland die herinneren aan de bevrijding van het Duitse fascisme
Het Estse Parlement heeft een wet aangenomen waarin de verwijdering wordt verlangd van een monument op de Tönismägi (Antonius-heuvel) in Tallinn, dat was opgericht ter ere van de Sovjet-soldaten die in de strijd tegen het fascisme zijn gevallen.
Wat is het oordeel van de Commissie over de geplande vernietiging van anti-fascistische monumenten in Estland die herinneren aan de overwinning op het Duitse fascisme, en in het bijzonder over de voorgenomen sloop van het monument voor gevallen Sovjet-soldaten in Tallinn? Wat is het oordeel van de Commissie over uitlatingen van Estse politici ten aanzien van de noodzaak het monument voor de gevallen Sovjet-soldaten ook zonder wettelijke basis te laten vernietigen?
(EN) De Commissie onderkent dat de controverse rond het standbeeld van de zogeheten "Bronzen Man" in Tallin een bijzonder gevoelige historische kwestie is. Het is echter aan de lidstaten zelf om te beslissen hoe zij het beste met hun verleden om kunnen gaan met inachtneming van al hun internationale verplichtingen, inclusief die in het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 en de aanvullende protocollen daarbij. De Commissie is daarnaast van mening dat druk van buitenaf geen positieve uitwerking heeft op het zoeken naar oplossingen voor dergelijke gevoelige kwesties.
De Commissie wil er graag op wijzen dat de wet waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst – de Wet op illegale constructies – niet is ondertekend door de president van Estland en dus ook geen rechtskracht heeft. De rechtsgrondslag in Estland voor het aanpakken van deze kwestie is de Wet op de bescherming van oorlogsgraven, die in januari 2007 is aangenomen.
Vraag nr. 71 van Danutė Budreikaitė (H-0202/07)
Betreft: Aanleg van de autosnelweg "Via Baltica" door Polen
Het behoeft geen betoog dat de autosnelweg "Via Baltica", die Helsinki en Warschau met elkaar zal verbinden en door de drie Baltische staten (Estland, Letland en Litouwen) zal lopen, van zeer groot belang is voor het beter functioneren van de interne markt van de EU.
Na protesten van de Poolse Groenen, die stellen dat een ringweg rond de stad Augustów desastreuze gevolgen voor de unieke natuur in het Rospuda-dal zal hebben, is de aanleg van deze autosnelweg onderbroken. De Commissie heeft Polen verboden de aanleg van de weg voort te zetten. De inwoners van Augustów hebben aangekondigd verkeersblokkades op te zullen werpen indien de aanleg niet wordt voortgezet.
Welke oplossing staat de Commissie voor ogen, nadat ze zelf de voortzetting van de werkzaamheden heeft verboden? Wat zouden de kosten zijn van het voorbereiden van een nieuw project, wie zou het financieren en hoeveel tijd zou er met de realisering van een alternatief tracé gemoeid zijn?
(EN) Zoals ook al aangegeven in haar antwoord op de mondelinge vragen H-0157/07 en H-158/07(1) is de Commissie een groot voorstander van het verbeteren van de wegeninfrastructuur in Polen, inclusief de autosnelweg tussen Helsinki en Warschau in het noordoosten van het land. Het is echter essentieel dat er voor een adequaat evenwicht wordt gezorgd tussen de doelstelling om de vervoersinfrastructuur te verbeteren en het beschermen van het natuurlijk erfgoed.
De Commissie is niet bevoegdheid om besluiten te nemen over interne zaken van een lidstaat zoals de ontwikkeling van een specifiek project. In overeenstemming met artikel 211 van het EG-Verdrag heeft de Commissie wel de plicht om toe te zien op de naleving van de bepalingen van dat Verdrag.
Met betrekking tot de Augustow-rondweg heeft de Commissie sterke aanwijzingen dat de Poolse autoriteiten bij de goedkeuringsprocedure van dit specifieke project de Europese milieuwetgeving hebben geschonden. Daarom heeft de Commissie op 15 december 2006 een formele kennisgevingsbrief aan de Poolse autoriteiten gestuurd met het verzoek om een nadere toelichting. Vervolgens is op 1 maart 2007 een met redenen omkleed standpunt gestuurd waarin Polen wordt verzocht om de voorschriften van de communautaire milieuwetgeving in acht te nemen. Aangezien de reactie van de Poolse autoriteiten als onbevredigend werd aangemerkt, heeft de Commissie op 21 maart 2007 besloten om deze zaak aan het Hof van Justitie voor te leggen.
Met betrekking tot de specifieke vragen over kosten, tijdschema en mogelijke oplossingen voor de Augustow-rondweg wil de Commissie graag benadrukken dat zij – in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals verankerd in artikel 5 van het EG-Verdrag – niet in de positie verkeert om lidstaten specifieke oplossingen voor te schrijven of een kostenindicatie te geven.
Indien het betreffende project aan het Gemeenschapsrecht voldoet, komt het in aanmerking voor communautaire financiering.
Gezamenlijk schriftelijk antwoord van 13 maart 2007
Vraag nr. 72 van Karin Riis-Jørgensen (H-0207/07)
Betreft: Europees aanhoudingsbevel
Het Europees aanhoudingsbevel zoals beschreven in kaderbesluit van de Raad 2002/584/JBZ(1) van 13 juni 2002 heeft ten doel dat een lidstaat een andere lidstaat kan verzoeken om een gezochte persoon aan te houden en over te leveren zodat strafvervolging, voltrekking van een vrijheidsstraf of van een andere vrijheidsberovende maatregel kan plaatsvinden.
Wat is het oordeel van de Commissie over het aanhoudingsbevel - is dit een succes? Kan zij zeggen hoeveel personen er werden overgeleverd en in hoeveel gevallen dit werd geweigerd, bij voorbeeld bij de voormalige Deense SS-officier Søren Kam die in Denemarken wegens moord aangeklaagd werd, maar door de arrondissementsrechtbank in Beieren, Duitsland niet overgeleverd wordt omdat de zaak volgens de Duitse wet verjaard is? Kan de Commissie in het algemeen iets zeggen over de problemen met het Europees aanhoudingsbevel, die bij voorbeeld uit de bovengenoemde zaak blijken?
(FR) Het Europees aanhoudingsbevel, dat is ingesteld bij Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad(2) (hierna "het kaderbesluit" genoemd) blijkt een toenemend succes.
Het kaderbesluit is omgezet in de 27 lidstaten en het aantal uitgevaardigde Europese aanhoudingsbevelen neemt jaar op jaar toe. Uit de beschikbare statistieken, die nog niet volledig zijn, kunnen evenwel een aantal indicatieve cijfers worden afgeleid. Zo beloopt het aantal Europese aanhoudingsbevelen dat in 2005 is uitgevaardigd, 6 800, een verdubbeling ten opzichte van 2004. Bovendien zijn er in 2005 maar liefst 1 700 personen aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel, waarvan er 1 532 aan de uitvaardigende lidstaat zijn overgedragen.
Meer dan de helft van deze personen stemde in met overlevering, waardoor deze zeer snel kon worden uitgevoerd (gemiddeld 11 dagen na de aanhouding van de gezochte persoon). Zelfs ingeval de persoon niet instemt met overlevering, zorgt het Europees aanhoudingsbevel voor een aanmerkelijke verbetering in het tempo van diens procedure, aangezien deze gemiddeld iets minder dan vijf weken in beslag neemt, terwijl een uitleveringsprocedure gemiddeld een jaar kostte. Daarnaast heeft het Europees aanhoudingsbevel ervoor gezorgd dat de overlevering van onderdanen routine is geworden. Meer dan een vijfde deel van personen die op grond van een Europees aanhoudingsbevel zijn overgeleverd, waren onderdanen of ingezetenen van de uitvoerende lidstaat.
Het goed functioneren van het Europees aanhoudingsbevel stuit echter op een aantal obstakels bij lidstaten, welke nog weggenomen moeten worden.
Het voornaamste probleem is gelegen in de mogelijkheid om een persoon van de nationaliteit van de lidstaat van uitvoering over te leveren. Daarnaast heeft een aantal lidstaten geweigerd zich neer te leggen bij de gedeeltelijke afschaffing van de regel van de dubbele strafbaarheid(3), overeenkomstig het kaderbesluit. Een laatste punt dat bij de omzetting tal van moeilijkheden heeft opgeleverd, is de lijst gronden tot facultatieve weigering in artikel 4 van het kaderbesluit. Terwijl sommige lidstaten alle gronden tot weigering hebben omgezet en deze tot gronden tot verplichte weigering hebben verheven, hebben andere lidstaten de omzetting van dit artikel niet noodzakelijk geacht.
Zo kan volgens de Duitse wet, die artikel 4, lid 4, van het kaderbesluit omzet als grond tot verplichte weigering, de uitvoerende gerechtelijke instantie voor Duitsland een Europees aanhoudingsbevel weigeren uit te voeren, zoals in de zaak-Søren Kam, op grond van de overweging dat het strafbare feit of de straf volgens de Duitse wet verjaard is, wanneer de feiten krachtens de Duitse omzettingswetgeving onder haar bevoegdheid vallen, zelfs wanneer de feiten waarvoor de gezochte persoon vervolgd wordt, in de uitvaardigende lidstaat nog tot een veroordeling kunnen leiden.
Betreft: Biobrandstoffen en vernietiging tropische regenwouden
Kan de Commissie bevestigen dat er momenteel geen certificeringssysteem bestaat waarmee wordt gewaarborgd dat tropische regenwouden of veengrond in Zuidoost-Azië niet vernietigd worden voor de ontwikkeling van palmolieplantages, hetzij voor bevoorrading van de EU-markt voor biobrandstoffen of als compensatie voor de productie van spijsolie die door de vraag naar biobrandstoffen is weggevallen?
(EN) De Commissie kan bevestigen dat er op dit moment inderdaad geen certificeringssystemen van kracht zijn. De Commissie is bezig met het opstellen van een wetgevingsvoorstel dat moet leiden tot een grote stijging van het gebruik van biobrandstoffen in de EU en wel van ongeveer drie miljoen ton in 2005 tot meer dan dertig miljoen ton in 2020. De Commissie heeft inmiddels aangekondigd dat een duurzaamheidsregeling voor biobrandstoffen absoluut deel zal uitmaken van dat wetgevingsvoorstel.
De Commissie is momenteel bezig met de uitwerking van die regeling. Zij streeft ernaar om daarin maatregelen op te nemen om het gebruik van zowel tropische regenwouden als veengronden voor de productie van biobrandstoffen te ontmoedigen. Daarnaast worden er ook maatregelen opgenomen om het gebruik van productiemethoden te ontmoedigen die inefficiënt zijn wat de emissie van broeikasgassen betreft. Deze maatregelen zijn zowel van toepassing op biobrandstoffen die in de EU worden geproduceerd als op ingevoerde biobrandstoffen.
Het moge duidelijk zijn dat het hanteren van dergelijke maatregelen voor grondstoffen die voor de productie van biobrandstoffen worden gebruikt, niet zal verhinderen dat tropische regenwouden en veengronden in de toekomst gebruikt zullen gaan worden voor de palmolieproductie voor voedsel en soortgelijke toepassingen. De Commissie hoopt echter dat zij door een dergelijke voortrekkersrol de energiesector ertoe kan aansporen om een bijdrage te leveren en andere gebruikers van palmolie te stimuleren om soortgelijke acties te ondernemen, waarbij voortgebouwd kan worden op de bestaande vrijwillige initiatieven zoals de Ronde Tafel over duurzaam geproduceerde palmolie.
Met andere plantaardige oliën (met name koolzaadolie) kunnen kwalitatief betere biobrandstoffen worden geproduceerd dan met palmolie. De aanvoer van deze oliën zal waarschijnlijk echter beperkt blijven. Indien het nieuwe wetgevingsvoorstel geen duurzaamheidsregeling voor biobrandstoffen bevat, bestaat het risico dat dit voorstel de druk zou vergroten die veroorzaakt wordt door het stijgende palmoliegebruik. Daardoor zouden de tropische regenwouden en veengronden in Zuidoost-Azië nog verder onder druk komen te staan.
Tussen 2002/2003 en 2006/2007 is de productie van palmolie wereldwijd met meer dan tien miljoen ton (41 procent) gestegen. Naast het gebruik van die olie in voedsel en in een breed assortiment aan producten voor dagelijks gebruik heeft ook de vraag naar bio-energie (niet alleen in Europa) een bijdrage aan die stijging geleverd. De biobrandstoffen speelden hierbij echter slechts een hele kleine rol (30 000 ton in 2005). Wij mogen er vanuit gaan dat de vraag naar zowel voedsel- en huishoudelijke toepassingen als energietoepassingen zal blijven stijgen. Op dit moment bestaat er nog geen verplichte certificering die kan waarborgen dat de tropische regenwouden en veengronden in Zuidoost-Azië niet vernietigd zullen worden voor de productie van palmolie, ongeacht de toepassingen waarvoor die palmolie wordt gebruikt.
Vraag nr. 74 van Robert Evans (H-0214/07)
Betreft: Bedwelmen van vee
Richtlijn 93/119/EG(1) bepaalt duidelijk dat in het belang van het dierenwelzijn landbouwhuisdieren zodanig moeten worden geslacht dat onnodig lijden wordt voorkomen. Tijdens het slachten of doden en bij aanverwante handelingen, zoals binnen als buiten het abattoir, dient de dieren vermíjdbare opwinding, pijn of lijden te worden bespaard.
Verder heeft het Europees Agentschap voor voedselveiligheid in 2004 verklaard dat bedwelming vóór het slachten in de EU wettelijk voorgeschreven is (met uitzonderingen in sommige lidstaten voor religieus slachten), om de dieren in een toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid (onvermogen om prikkels waar te nemen) te brengen, zodat zij zonder vermíjdbare angst, pijn, lijden en stress kunnen worden geslacht.
Hoe rechtvaardigt de Commissie het doden van 40.000 stieren in stierengevechten, aangezien dit duidelijk in elk opzicht indruist tegen de EU-voorschriften?
(EN) Het slachten van dieren is altijd al aanleiding geweest voor legitieme bezorgdheid.
Richtlijn 93/119/EG is in feite de EU-wetgeving die ziet op de bescherming van dieren bij het slachten of doden.
Volgens artikel 1, lid 2, van deze Richtlijn is deze echter niet van toepassing "op dieren die gedood worden tijdens culturele of sportieve evenementen".
Daarnaast staat in het protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren, dat als bijlage bij het Verdrag is opgenomen, dat de Gemeenschap en de lidstaten ten volle rekening dienen te houden met de vereisten inzake dierenwelzijn waarbij zij godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed dienen te eerbiedigen.
De "welzijnsomstandigheden" waaronder stieren tijdens stierengevechten worden gedood, vallen daarom op dit moment niet onder het Gemeenschapsrecht. Dat betekent dat de Commissie geen mogelijkheden heeft om met betrekking tot deze kwestie maatregelen te nemen.
Betreft: Afhankelijkheid EU van invoer van uranium
Uit het Eurostat-rapport over het energieverbruik van de EU van september 2006 blijkt dat de EU voor zijn energievoorziening voor 56% afhankelijk is van invoer (met een zeker voorbehoud, al naar gelang hoe biomassa wordt geteld). Bij raffinage en gebruik van olie wordt uitgegaan van de hoeveelheid ingevoerde olie, terwijl bij verrijking en gebruik van uranium de gewonnen energie wordt beschouwd als binnenlandse productie, hoewel het uranium wordt geïmporteerd. Om een juist beeld te krijgen van de afhankelijkheid van invoer dient uranium te worden meegeteld; hierdoor neemt de afhankelijkheid van invoer tot meer dan 2/3 toe. In de mededeling van de Commissie over het energiebeleid wordt kernenergie in de tabel in bijlage 1 evenwel beschouwd als volledig afhankelijk van invoer op grond van het feit dat uranium moet worden ingevoerd. Daarnaast bevat de Zweedse versie een fout: er staat nucleaire veiligheid in plaats van kernenergie.
Is de Commissie voornemens haar berekening van de wijze waarop met behulp van uranium gewonnen energie wordt geproduceerd te wijzigen, zodat de afhankelijkheid van invoer van uranium altijd duidelijk blijkt, en er geen verkeerd beeld ontstaat?
(FR) Op dit moment wordt nog in twee lidstaten (Tsjechië en Roemenië) natuurlijk uranium geproduceerd, waarmee in zo’n 2 procent van de behoefte van de EU wordt voorzien. Alle andere mijnen voor de winning van uranium in de EU zijn gesloten omdat ze niet concurrerend waren. De afgelopen jaren zijn de prijzen echter aanzienlijk gestegen en daarom zijn er in meerdere lidstaten (Slowakije, Hongarije, Zweden, Finland en Spanje) verkenningsprojecten bezig. Samen met andere interne aanvoerbronnen (opwerking, herverrijking, enzovoorts) bedraagt de buitenlandse grondstofafhankelijkheid ongeveer 85 procent van de behoeften van de EU.
De totale kosten voor de brandstoffen, te weten natuurlijk uranium, omzetting, verrijking, vervaardiging, met inbegrip van de financiële reserves die worden opgebouwd voor het beheer van bestraalde splijtstoffen in de toekomst, maken op dit moment tussen de 25 en 30 procent uit van de productiekosten van kernstroom, waarvan ongeveer 5 tot 10 procent voor deze grondstoffen alleen.
Wat de financiën betreft maken deze geïmporteerde grondstoffen op dit moment dus minder dan 10 procent van de productiekosten uit. Ter vergelijking: de aanvoer van gas maakt 75 tot 85 procent uit van de kosten voor de productie van elektriciteit.
Bovendien beschikt de Unie over toereikende en concurrerende industriële capaciteiten voor alle andere stappen in de industriële cyclus van de vervaardiging van splijtstoffen, een sector die een sterke groei kent, zowel als het gaat om de invoer als de uitvoer.
Wat betreft de boekhoudprincipes die worden gebruikt voor de totstandkoming van de energiebalansen: de Commissie is niet voornemens deze te veranderen.
De energiebalans van een land biedt essentiële informatie waarmee de verschillende dimensies van het energiebeleid, met inbegrip van de voorzieningszekerheid, kunnen worden geëvalueerd.
In het boekhoudsysteem dat wordt gebruikt voor de totstandkoming van de energiebalansen, geldt kernenergie (in de vorm van warmte die wordt gegenereerd in een kerncentrale) als van binnenlandse herkomst.
De Commissie en de lidstaten zijn van oordeel dat kernenergie een positieve bijdrage levert aan de zekerheid van de energievoorziening in geval van onderbrekingen van de voorziening of een energiecrisis, vanwege de kleine hoeveelheid uraniumerts die nodig is, en de mogelijkheid het op te slaan. Het wordt daarom niet als ingevoerde kernenergie beschouwd.
Vraag nr. 76 van Georgios Karatzaferis (H-0218/07)
Betreft: Door commissaris Figel' gebruikte terminologie in verband met de pseudo-staat in het bezette deel van Cyprus
In een brief d.d. 14.2.2007 aan mevrouw Bozkurt, lid van het EP (waarvan ik een kopie heb ontvangen in mijn hoedanigheid van lid van de "contactgroep" met de Turks-Cyprioten), gebruikt commissaris Figel' de volstrekt foutieve term "Turkish Cypriot universities". Deze term wordt internationaal gepropageerd door Turkije, dat met zijn leger 40% van Cyprus bezet en in het bezette deel een pseudo-staat heeft opgericht, waar de pseudo-universiteiten gebouwd zijn op grond die van de Grieken in Cyprus is gestolen.
Hoe kan een EU-commissaris deze volstrekt foutieve term gebruiken, die uiteraard al diegenen hard treft van wie hun eigendommen werden gestolen - onder volledige bescherming van het Turkse bezettingsleger - om er de pseudo-universiteiten in de bezette gebieden te bouwen?
(EN) Het gebruik van de aanduiding "Turkish Cypriot universities" (Turks-Cypriotische universiteiten) door de commissaris die verantwoordelijk is voor onderwijs, opleiding, cultuur en jeugd was een verwijzing naar de "Turks-Cypriotische gemeenschap" en dat is een algemeen aanvaarde term die ook is opgenomen in de grondwet van de Republiek Cyprus. Die aanduiding impliceert geen enkele erkenning van andere publieke autoriteiten op gebieden waarover de regering van de Republiek Cyprus zelf geen effectieve zeggenschap uitoefent.
Volgens de informatie van de Commissie is de Oosters-Mediterrane Universiteit (EMU) sinds april 2005 erkend als lid van de Vereniging van Europese Universiteiten (EUA) en sinds november 2005 als lid van de Internationale Vereniging van Universiteiten (IAU).
De vraag van de geachte afgevaardigde illustreert eens te meer dat het dringend noodzakelijk is dat er een oplossing voor de kwestie-Cyprus komt. In overeenstemming met het standpunt dat de Commissie al vele jaren inneemt, blijft zij volledige steun geven aan een hervatting van de besprekingen onder leiding van de VN(1) met het oog op een zo snel mogelijke, uitgebreide regeling voor de kwestie-Cyprus.
Vraag nr. 77 van Luis Yañez-Barnuevo García (H-0220/07)
Betreft: Sluiting van de fabriek van Delphi Automotive España S.L. in Puerto Real
Op 22 februari jl. heeft de directie van Delphi Automotive España S.L. kenbaar gemaakt dat zij voornemens is haar fabriek in Puerto Real (Cádiz) te sluiten. Hiermee komen ruim 1600 directe arbeidsplaatsen op de tocht te staan, nog afgezien van de indirecte werkgelegenheid die verloren dreigt te gaan, gezien de strategische positie van het bedrijf in de Golf van Cádiz. Het door Delphi aangekondigde besluit gaat echter in tegen de akkoorden die door de onderneming met de plaatselijke instanties en met de werknemersvertegenwoordigers zijn gesloten en vormt een inbreuk op de Spaanse arbeidswetgeving. In 2005 is namelijk een bedrijfsplan ondertekend, waarbij Delphi zich ertoe heeft verbonden zowel de industriële activiteit als de werkgelegenheid tot 31 december 2010 te zullen handhaven.
Niemand zal ontkennen dat de Europese economie aan modernisering toe is, via duurzame oplossingen op basis van verantwoorde macro-economische beleidsmaatregelen waarbij handhaving van het Europees sociaal model kan worden gegarandeerd, maar heeft de Commissie in dit concrete geval reeds enigerlei stappen gepland ter behartiging van de belangen van de werknemers van Delphi?
Kan de Commissie voorts aangeven of zij, gezien de in het kader van het communautaire programma ten behoeve van de strategie van Lissabon voorgestelde specifieke maatregelen ter verwezenlijking van diverse principale doelstellingen zoals het aantrekken van meer investeringen en de vereenvoudiging van het arbeidsproces, alsmede het scheppen van meer en kwalitatief betere banen, voornemens is toe te staan dat er 1600 rechtstreekse en 2500 indirecte arbeidsplaatsen verloren gaan als gevolg van het besluit van Delphi om zijn fabriek in Puerto Real te sluiten?
Vraag nr. 78 van Francisca Pleguezuelos Aguilar (H-0221/07)
Betreft: Sluiting en mogelijke verplaatsing van het bedrijf Delphi Automotive España S.L.
In Andalusië (Spanje) is een ernstige situatie ontstaan als gevolg van de aankondiging van de sluiting van het bedrijf Delphi Automotive España S.L., dat sinds 26 jaar in Puerto Real (Cádiz) gevestigd is en herhaaldelijk steun en stimulansen heeft ontvangen voor de handhaving van de industriële activiteit en de werkgelegenheid in de betrokken zone.
Deze aankondiging van sluiting door Delphi vormt niet alleen een inbreuk op de Spaanse arbeidswetgeving, maar ook een schending van de door Delphi met de regionale regering van Andalusië en de vertegenwoordigers van de werknemers gesloten akkoorden, met name het in 2005 ondertekende industrieel plan, waarbij Delphi zich ertoe verbonden heeft de industriële activiteit en de werkgelegenheid tot 31 december 2010 te handhaven.
Gezien de mogelijkheid dat dit bedrijf wordt verplaatst, en in het licht van de strategie van ondersteuning van de Europese industrie en het door het Europees Parlement goedgekeurde verslag over "verplaatsingen van bedrijven in de regionale context", waarin de noodzaak onderstreept wordt van een Europese strategie ter bestrijding van verplaatsingen van bedrijven, en van adequate sancties wanneer bedrijven de terzake geldende regels niet naleven, wensen wij de Commissie te vragen of zij van plan is stappen te ondernemen om de sluiting van Delphi te voorkomen, zodat de industriële activiteit en de werkgelegenheid in de zone in kwestie kunnen worden gehandhaafd.
(FR) De Commissie is zich bewust van de negatieve gevolgen die een herstructurering kan hebben voor de betrokken werknemers, hun gezinnen en hun regio. Het is evenwel niet aan de Commissie om zich in de interne besluitvorming van ondernemingen te mengen, tenzij er sprake is van een schending van het Gemeenschapsrecht.
Wat dat aangaat zij erop gewezen dat er binnen het Gemeenschapskader tal van bepalingen voorhanden zijn met betrekking tot de rechtvaardiging en een goed management van herstructureringen, in het bijzonder Richtlijn 98/59/EG betreffende collectief ontslag(1), Richtlijn 2001/23/EG inzake de overgang van ondernemingen(2), Richtlijn 94/45/EG inzake Europese ondernemingsraden(3), Richtlijn 2002/74/EG betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever(4), en Richtlijn 2002/14/EG tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers(5).
De commissaris voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen heeft op 21 en 22 maart 2007 een ontmoeting gehad met vertegenwoordigers van de provincie Cádiz en van de regio Andalusië. Hij heeft toen aangegeven dat de Commissie bereid is de bevoegde nationale instanties te helpen bij de controle op de naleving van de communautaire regels en dat hij voornemens was de firma Delphi in een brief te herinneren aan haar verplichting de vigerende Gemeenschapswetgeving na te leven. Tot slot heeft de commissaris voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen de Andalusische autoriteiten aangespoord de structuurfondsen aan te wenden, en in het bijzonder het Europees Sociaal Fonds, voor meer investeringen in menselijk kapitaal en een betere anticipatie op en aanpassing aan veranderingen.
Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, PB L 225 van 12.8.1998.
Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, PB L 82 van 22.3.2001.
Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, PB L 254 van 30.9.1994.
Richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, PB L 270 van 8.10.2002.
Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap, PB L 80 van 23.3.2002.
Vraag nr. 79 van Johan Van Hecke (H-0222/07)
Betreft: Steun van de Commissie aan Fair Trade projecten
In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen werden initiatieven genomen om tot ‘eerlijker’ en ‘duurzamer’ handelsrelaties te komen met ontwikkelingslanden. Het bekendste voorbeeld hiervan is FLO, dat door het garanderen van minimumprijzen de situatie van producenten wil verbeteren. Recente initiatieven zoals Utz Kapeh en Rainforest Alliance zijn gericht op duurzaamheid in een vrije marktomgeving. In de koffiesector is er het multi-stakeholderinitiatief 4C (Common Code for the Coffee Community) dat tot stand kwam onder impuls van GTZ (Duitse technische coöperatie) en dat streeft naar een duurzaamheid in de ‘mainstream’ koffiesector.
Heeft de Commissie een kosten-baten analyse gemaakt van uitbetaalde financiële steun voor dergelijke projecten? Zo ja, wat zijn hier de voornaamste resultaten?
Heeft de Commissie, naast subsidies aan organisaties, ook financiële steun verleend aan projecten in ontwikkelingslanden die eerlijke/duurzame handel willen bevorderen?
Kan de Commissie meedelen of ze van plan is om nieuwe initiatieven zoals Utz Kapeh, Rainforest Alliance en 4C op dezelfde manier te behandelen in haar subsidiebeleid als de ‘oude’ initiatieven?
(EN) De Commissie heeft geen kosten-batenanalyse gemaakt van de financiële steun die zij heeft verstrekt voor projecten die gericht zijn op duurzaamheid in een vrije marktomgeving.
Fair Trade-projecten worden financieel gesteund via niet-gouvernementele organisaties (ngo's). Diverse ngo's die actief zijn op het gebied van Fair Trade, hebben de jongste jaren medefinanciering gekregen. Het overgrote merendeel van de projecten wordt gefinancierd uit de begrotingslijn "cofinanciering met Europese NGO’s", die beheerd wordt door EuropeAid. Enkele projecten worden echter gefinancierd uit het budget van DG Handel. Andere financieringsbronnen zijn momenteel moeilijk te achterhalen, daar er geen projecten zijn die zich enkel toespitsen op Fair Trade. Er is bijvoorbeeld geen specifieke informatie over steun voor Fair Trade in de "mainstream programma's" zoals de nationale en regionale indicatieve programma's. Er kan sprake zijn van enige subsidiëring in de context van de regionale ontwikkeling of de landbouw. Er kunnen ook Fair Trade-componenten aanwezig zijn in grotere projecten, maar deze zijn momenteel niet apart aangegeven en kunnen dan ook niet worden opgespoord. Er wordt momenteel gewerkt aan de uitbreiding van het informatiesysteem om het mogelijk te maken dat er Fair Trade-projecten uit kunnen worden afgezonderd.
De Commissie heeft geen afwijkend beleid voor het verstrekken van steun aan nieuwe initiatieven in vergelijking met de aanpak die zij heeft gevolgd voor steun aan oude initiatieven.
Vraag nr. 80 van Esko Seppänen (H-0224/07)
Betreft: Interpretatie Euratom-verdrag
Is het naar het oordeel van de Commissie in overeenstemming met de bepalingen van het Euratom-verdrag dat een lidstaat op zijn grondgebied gewonnen uranium vrijelijk kan verkopen aan kopers zowel binnen de interne markt als daarbuiten?
(EN) De verkoop van uranium dat in de Gemeenschap is gewonnen, is onderworpen aan de voorschriften van hoofdstuk VI van het Euratom-Verdrag. Indien een van de partijen bij de transactie in de Gemeenschap is gevestigd, dienen alle contracten voor de verkoop/aankoop van nucleair materiaal afgesloten c.q. mede ondertekend te worden door het Voorzieningsagentschap van Euratom (opgericht op grond van artikel 52 van het Euratom-Verdrag).
Het was oorspronkelijk de bedoeling van de Euratom-Verdag dat producenten van nucleair materiaal in de Gemeenschap hun productie rechtstreeks aan het Voorzieningenagentschap zouden aanbieden. Dat Agentschap zou het materiaal vervolgens verdelen over de Europese gebruikers daarvan. In het reglement van het Voorzieningenagentschap van Euratom(1), zoals gewijzigd(2) – betreffende de wijze waarop vraag en aanbod van ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen tegen elkaar afgewogen moeten worden – is echter neergelegd dat het de gebruikers van producten toegestaan is om de producenten van hun keuze rechtstreeks om offertes te verzoeken en met hen leveringscontracten te sluiten. Dergelijke contracten dienen wel ter ondertekening aan het Agentschap voorgelegd te worden.
Het Voorzieningenagentschap van Euratom verifieert of contracten niet in strijd zijn met het Euratom-Verdrag, de bijbehorende secundaire wetgeving, de internationale verplichtingen van de Gemeenschap of het voorzieningenbeleid. De verkoop van in de Gemeenschap gewonnen uranium aan een gebruiker die ook in de Gemeenschap is gevestigd, is normalerwijze geen aanleiding voor nader onderzoek, mits aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Voor de verkoop van uranium dat in de Gemeenschap is gewonnen aan een gebruiker van buiten de Gemeenschap is echter op basis van artikel 59 van het Euratom-Verdrag niet alleen ondertekening door het Voorzieningenagentschap vereist, maar ook een door de Europese Commissie uitgegeven uitvoervergunning. Deze bepaling is bedoeld om te zorgen dat communautaire gebruikers bij een eventueel tekort aan materiaal prioriteit kunnen krijgen met het oog op de communautaire productie. Bij het al dan niet verlenen van een uitvoervergunning wordt er naast de marktsituatie ook rekening gehouden met het land van bestemming en het geplande gebruik van de materialen.
Bovendien moeten transacties die betrekking hebben op nucleaire materialen, voldoen aan de veiligheidsvoorschriften uit hoofde van hoofdstuk VII van het Euratom-Verdrag. Indien niet aan die voorschriften wordt voldaan, heeft de Commissie de bevoegdheid om sancties op te leggen.
In verklaring 38 bij het Verdrag van Amsterdam wordt de belangrijke bijdrage van vrijwilligerswerk erkend en de Europese dimensie ervan gestimuleerd. De internationale Rotary en Lions zijn erkend door de VN, waar zij een permanent vertegenwoordiger hebben; het zijn non-profitorganisaties die in stand worden gehouden met geld van de leden, ze zijn actief over de gehele wereld en ondersteunen de activiteiten van de instellingen. In de Italiaanse provincie Imperia heeft de provinciale Guardia di Finanza (instantie belast met de bestrijding van delicten van financiële aard) de lijsten van Rotaryleden opgevraagd, mogelijk voor belastingdoeleinden.
Is de Commissie van plan om te onderzoeken wat de redenen voor dit initiatief zijn en om op adequate wijze maatregelen te nemen, niet alleen opdat dergelijke voorvallen in de kiem worden gesmoord, maar ook opdat zulke organisaties in de Europese Unie op nauwkeurigere en constructievere wijze worden erkend, overeenkomstig bovengenoemde verklaring bij het Verdrag van Amsterdam?
(EN) Het verwerken door vrijwilligersorganisaties van persoonsgegevens van hun leden valt onder de werkingssfeer van Richtlijn 95/46/EG(1). Openbare instanties hebben uitsluitend toegang tot dergelijke gegevens als aan de voorwaarden is voldaan die in deze richtlijn zijn neergelegd (artikel 13). De Commissie stelt dan ook voor dat de geachte afgevaardigde in eerste instantie contact opneemt met de Italiaanse autoriteit die verantwoordelijk is voor de gegevensbescherming(2). Die autoriteit heeft namelijk de bevoegdheid om deze kwestie te onderzoeken en de eventueel noodzakelijke maatregelen te nemen.
De werkingssfeer en inhoud van verklaring 38, waarin de Gemeenschap opgeroepen wordt om de Europese dimensie van vrijwilligersorganisaties te bevorderen, heeft geen betrekking op de activiteiten van de Italiaanse autoriteiten waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst.
Desalniettemin dient hierbij opgemerkt te worden dat in de mededeling van de Commissie uit 1997 over de versterking van de rol van verenigingen en stichtingen in Europa het belang van vrijwilligerswerk wordt onderstreept.
De Commissie bevordert eveneens de Europese dimensie van vrijwilligersorganisaties als bedoeld in verklaring 38 door het uitwisselen van informatie en optimale praktijken middels een aantal communautaire actieprogramma’s zoals "Europa voor de burgers" en "Jeugd in actie".
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995)
Betreft: Rechten van Portugese werknemers in het Verenigd Koninkrijk
In een bedrijf van het Britse concern Bernard Matthews in Norfolk zijn diverse Portugese werknemers ontslagen of op non-actief gesteld omdat er de vogelgriep heerst. Daarnaast worden circa 400 à 500 werknemers die zich andere bedrijven in dezelfde situatie bevinden met ontslag bedreigd. Omdat in de kippenfokkerijen van Bernard Matthews honderden Portugezen werken, verzoek ik de Commissie de volgende informatie te verstrekken.
Welke maatregelen zijn er getroffen om de negatieve gevolgen op te vangen voor de werkgelegenheid van de werknemers van genoemde bedrijven? Welke maatregelen zullen worden getroffen om de rechten van de Portugese werknemers te waarborgen, met name op het gebied van preventie, gezondheid en werkgelegenheid met rechten?
(EN) De Commissie is zich bewust van de gevolgen die deze uitbraak van vogelgriep kan hebben voor de betrokken werknemers, hun gezinnen en de regio. Naast de materiële verliescompensatie waar het bedrijf van overheidswege aanspraak op kan maken, kan een beroep op bijstand uit hoofde van EU-programma’s worden gedaan om werknemers te ondersteunen die ontslagen worden of al ontslagen zijn. Dat geldt met name voor migrerende werknemers uit Bulgarije, Polen, Portugal en Spanje en voor bedrijven die met sluiting, inkrimping of herstructurering worden bedreigd.
Naar de Commissie begrijpt, zijn er 20 februari 2007 als gevolg van de omzetdaling op 130 werknemers voor een periode van twintig dagen op non-actief gesteld, gevolgd door nog eens veertig werknemers op 27 februari 2007. Werknemers die gedurende een periode van minimaal één maand ononderbroken hebben gewerkt, hebben recht op een wettelijke garantie van vijf dagen compensatie met een maximum van 18,90 GBP per dag. Daarnaast heeft het bedrijf Bernhard Matthews met de vervoers- en algemene werknemersvakbond afgesproken om elke werknemer een éénmalige uitkering van 100 GBP te verstrekken. De onderhandelingen tussen het bedrijf en de vakbonden zijn overigens nog niet afgerond. De Commissie wijst er op dat bedrijven moeten voldoen aan de wetgeving in het Verenigd Koninkrijk die bedoeld is ter omzetting van de EU-wetgeving over collectieve ontslagen(1) en aan de wetgeving inzake de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever(2).
Naast de algemene voorschriften over de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, inclusief Richtlijn 2000/54/EG(3) betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk, zijn er specifieke maatregelen genomen om deze uitbraak aan te pakken. De County Council van Norfolk heeft bijvoorbeeld posters met "vogelgriepadviezen" in het Engels, Pools en Portugees(4) verspreid. Via websites en telefonische hulplijnen van overheidsinstanties en vakbonden wordt niet alleen informatie gegeven over de situatie rondom van de H5N1-uitbraak bij Bernhard Matthews in 2007 en de consequenties daarvan, maar ook over werknemersrechten(5). Het ministerie van Milieu, Voedselveiligheid en Plattelandszaken (DEFRA) heeft een advies voor werknemersbescherming(6) uitgebracht waarin erop wordt gewezen dat werkgevers een wettelijke verplichting hebben om hun werknemers tegen gezondheidsrisico’s te beschermen en dat zij dergelijke risico’s op adequate wijze dienen te evalueren. Bij een uitbraak neemt DEFRA de noodzakelijke maatregelen om werknemers van de benodigde geneesmiddelen en uitrusting te voorzien.
Tot slot verwijst de Commissie de geachte afgevaardigde naar haar antwoord op parlementaire vraag H-0106/07 van de heer Hasse Ferreira(7) over hetzelfde onderwerp.
Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 262 van 17.10.2000)
Zie met name http://www.defra.gov.uk/animalh/diseases/notifiable/disease/ai/latest-situation/index.htm, http://www.norfolk.gov.uk/ , http://www.tgwu.org.uk/Templates/News.asp?NodeID=89396&int1stParentNodeID=42438 en http://www.direct.gov.uk/en/Employment/Employees/RedundancyAndLeavingYourJob/DG_10026693
http://www.defra.gov.uk/animalh/diseases/notifiable/disease/ai/keptbirds/index.htm en factsheet http://www.defra.gov.uk/animalh/diseases/notifiable/ai/index.htm
Betreft: De Russische-Duitse gasleiding door de Oostzee
In de media wordt een debat gevoerd over de vraag of het verloop van de Russisch-Duitse gasleiding reeds tot in alle details is vastgesteld. Er wordt gesteld dat het verloop van deze leiding is neergelegd in Besluit nr. 1364/2006/EG(1) van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006.
Is de Commissie het ermee eens dat het verloop van de Russisch-Duitse gasleiding inderdaad met voornoemd besluit tot in alle details is vastgelegd? Is de Commissie dus van mening dat de leiding volledig onder water moet verlopen? Kan de leiding niet net zo goed over land verlopen, zodat de aanleg als TEN-E-project kan worden opgezet?
(EN) De trans-Europese netwerken in de energiesector (TEN-E) vormen een integraal onderdeel van de doelstellingen van het overkoepelende energiebeleid van de Europese Unie waartoe verder onder meer behoren: een stabiele energievoorziening, een betere concurrentiepositie en het waarborgen van de milieubescherming. Het installeren van een nieuwe gasleiding voor de levering van Russisch gas aan het Verenigd Koninkrijk en het noordelijk deel van Midden-Europa (met inbegrip van Duitsland, Polen, Denemarken, Zweden, Nederland en België) valt onder de prioritaire TEN-E-as NG1(2). In het kader van de herziene richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector(3) waarnaar de geachte afgevaardigde verwees, is deze gasleiding aangewezen als een van de tien gasprojecten van Europees belang.
De Commissie is van mening dat investeringsbesluiten, inclusief besluiten over het optimale traject (onder water en/of over land), door de investeerders dienen te worden genomen op basis van hun eigen commerciële belangen en oordelen. Tegen die achtergrond maakt de Commissie ook geen voorkeur kenbaar voor een bepaald project. Voor een mogelijke communautaire betrokkenheid bij het project zijn de naleving van de milieuwetgeving en politieke consensus natuurlijk van essentieel belang. Op dit moment wordt er een milieueffectrapportage (MER) uitgevoerd op grond van het Espo-verdrag van de UNECE(4) inzake MER’s in een grensoverschrijdende context. In het kader van die MER wordt milieu-informatie overgelegd aan de bevoegde milieuautoriteiten van Denemarken, Finland, Duitsland, Rusland en Zweden. Tevens wordt er informatie verstrekt aan Estland, Letland, Litouwen en Polen. Conform de voorwaarden van het verdrag zullen er over de Noord-Europese gasleiding openbare raadplegingen worden georganiseerd in overeenstemming met de nationale wetgeving van de betrokken landen. Tot slot heeft Helcom(5) voorwaarden opgesteld voor het uitvoeren van MER’s en daar zal ook rekening mee gehouden dienen te worden.
Tot nu toe heeft de Commissie nog geen informatie ontvangen over de status van het besluit van de investeerders over het definitieve traject van de Noord-Europese gasleiding (Nord Stream).
Richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector – Besluit nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van de Beschikkingen 96/39/EG en nr. 1229/2003/EG
Commissie ter bescherming van het mariene milieu in de Oostzee
Vraag nr. 84 van Bill Newton Dunn (H-0233/07)
Betreft: Etikettering van levensmiddelen
Is de Commissie bereid met een voorstel te komen om een "stoplichtetikettering" voor ter verkoop aangeboden levensmiddelen verplicht te stellen in de gehele Unie?
(EN) De "stoplichtetikettering" voor levensmiddelen heeft betrekking op vrijwillige systemen die door overheidsinstanties of bedrijven zijn opgezet voor de aanduiding van de bestanddelen van levensmiddelen.
Indien een dergelijke etikettering betrekking heeft op de algemene voedingswaarde van een product, dient voldaan te worden aan de voorschriften van de onlangs aangenomen Verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen(1). Deze verordening is uitsluitend van toepassing op claims die op een vrijwillige basis worden gedaan en beperkt zich tot informatie over heilzame voedingsclaims. In deze wetgeving is geen harmonisatie van het gebruik van een systeem voor "stoplichtettkettering" voor de gehele Gemeenschap voorzien.
De systemen voor "stoplichtetikettering" worden ook gebruikt voor afzonderlijke nutriënten. In dergelijke gevallen dient de Richtlijn inzake de voedingswaarde-etikettering(2) in aanmerking te worden genomen.
De herziening van de wetgeving inzake de voedingswaarde-etikettering heeft een hoge prioriteit voor de Commissie. In 2006 heeft er een openbare raadpleging plaatsgevonden waarvan de resultaten op dit moment worden geëvalueerd. In het kader van de herziening van de betreffende wetgeving zal ook de kwestie van een mogelijke presentatie van informatie over samenstelling van de voedingswaarde op de voorkant van de verpakking, zoals het geval is bij het systeem voor stoplichtetikettering, nader worden bestudeerd. Naar verwachting zal de Commissie eind 2007 een hiertoe strekkend voorstel aannemen.
Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, PB L 404, 30.12.2006, rectificatie PB L 12, 18.1.2007
Richtlijn 90/496/EEG van de Raad van 24 september 1990 inzake de voedingswaarde-etikettering van levensmiddelen (PB L 276, 6.10.1990), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/120/EG van 5 december 2003 (PB L 333, 20.12.2003)
Vraag nr. 85 van Gay Mitchell (H-0235/07)
Betreft: Opbouwen van betrekkingen tussen de regio's
Welke inspanningen denkt de Commissie zich te getroosten om relaties tussen de regio's van de EU en de regio's in ontwikkelingslanden op te bouwen, zodat beide zijden expertise kunnen uitwisselen en de regio's in de ontwikkelingslanden profijt kunnen hebben van onze kennis?
(EN) Lokale autoriteiten in de EU en in ontwikkelingslanden kunnen een beroep doen op de externe instrumenten van de EG, inclusief het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument – DCI) en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Opgemerkt dient te worden dat de EG geen onderscheid maakt tussen de verschillende niveaus van gedecentraliseerde overheidsinstanties. Alle gedecentraliseerde overheidsniveaus, en dus ook de regio’s, vallen onder de term "lokale autoriteiten". NB: in het DCI (artikel 24) wordt voor het eerst een duidelijk onderscheid gemaakt tussen landen, gemeenten, provincies, departementen en regio’s.
In deze context bestaan er mogelijkheden om banden aan te knopen tussen EU-regio’s en hun tegenhangers in ontwikkelingslanden voor het uitwisselen van optimale praktijken en voor de participatie door EU-regio’s bij het uitvoeren van programma’s en projecten. Een aantal initiatieven is inmiddels in gang gezet, getuige de volgende voorbeelden:
"Urb-Al": een regionaal programma gericht op lokale autoriteiten in Latijns-Amerika. In het kader van dit programma zijn 188 projecten en 13 netwerken gefinancierd. Er hebben ongeveer 500 lokale autoriteiten aan het programma deelgenomen. De EG overweegt op dit moment om voor 2008 een nieuw programma te ontwikkelen waarvan de thema’s, de beheersmethoden en de begroting echter nog vastgesteld dienen te worden.
"Asia Urbs": een regionaal programma in Azië dat 58 projecten heeft gefinancierd voor een bedrag van 156 miljoen EUR. "Asia Urbs" is samen met "Asia Wide" opgegaan in het programma "Asia Pro Eco" dat in eenzelfde goede samenwerkingssfeer tussen Aziatische en Europese lokale autoriteiten wordt uitgevoerd en gericht is op de stadsomgeving en de stedelijke ecologie.
Daarnaast is het nieuwe thematische programma "Niet-overheidsactoren en lokale autoriteiten in het ontwikkelingsproces" (DCI – artikel 14) bedoeld voor capaciteitsopbouw via steun aan "eigen" initiatieven van actoren uit de EU en uit partnerlanden die voor subsidie in aanmerking komen. In 2007 is uit hoofde van dit programma ongeveer 30 miljoen EUR gereserveerd voor lokale autoriteiten. Tot de activiteiten behoren steun voor de coördinatie, communicatie en uitwisseling van ervaringen tussen lokale Europese autoriteiten en hun tegenhangers in partnerlanden.
Het bevorderen van de samenwerking tussen regionale en lokale autoriteiten in de EU en in partnerlanden is een belangrijke doelstelling van het Europees nabuurschapsbeleid. In dat verband wordt speciale aandacht besteed aan grensoverschrijdende samenwerking. Het onlangs aangenomen Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) bevat een aanzienlijk verbeterde grensoverschrijdende samenwerkingscomponent. Hierdoor wordt de financiering van gezamenlijke projecten mogelijk die gericht zijn op het bevorderen van een duurzame ontwikkeling, het aangaan van gemeenschappelijke uitdagingen, het verbeteren van het grensbeheer en het stimuleren van intermenselijke contacten om ervaringen uit te wisselen. In het kader van deze component zijn vijftien samenwerkingprogramma’s ontwikkeld voor de land- en zeegrenzen tussen de EU en naburige landen. Uiteraard zullen de relevante grensregio’s bij het uitvoeren van die programma’s worden betrokken. De totale begroting voor deze component voor een periode van zeven jaar bedraagt 1,1 miljard EUR.
Daarnaast zullen in het kader van het ENPI ook kleinere programma’s worden gefinancierd voor samenwerking tussen lokale en regionale autoriteiten in de partnerlanden en in de EU. Hierbij zal voortgebouwd worden op de ervaringen die opgedaan zijn bij het partnerschapsprogramma voor institutionele opbouw (Tacis), het programma voor stedenjumelages (Tacis) en het Med-Pact-programma (MEDA(1)). Hierdoor is ook samenwerking mogelijk tussen actoren die niet uit de grensregio’s afkomstig zijn.
Tot slot kunnen regionale en lokale autoriteiten ook ondersteund worden in het kader van nationale of regionale programma’s indien dit relevant is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.
Samenwerkingsinstrument voor financiële bijstand voor zuidelijke mediterrane landen
Vraag nr. 86 van Frank Vanhecke (H-0239/07)
Betreft: Strafwetgeving Nicaragua
Op 26 oktober 2006 keurde het parlement van Nicaragua via een wijziging van artikel 165 van het Strafwetboek een verstrenging van de abortuswetgeving goed. Op last van Ferrero Waldner, Europees commissaris voor buitenlandse betrekkingen, vroeg Francesca Mosca aan de voorzitter van het parlement om de parlementaire procedure stop te zetten. Marc Litvine, ambtenaar van de Commissie in Brussel, verklaarde dat voor de EU het toestaan van abortus valt in het kader van de strijd tegen de armoede.
Op welke juridische basis steunt mevrouw Ferrero Waldner haar dreiging met een stopzetting van Europese ontwikkelingshulp teneinde een verandering van de wetgeving inzake abortus in een derde land door te zetten? Waarop steunt de heer Litvine zich om als 'ambassadeur van de Europese Commissie' standpunten te verkondigen over abortus? In welke mate zijn de standpunten van een Europees ambtenaar dwingend voor de instellingen van de EU, voor de lidstaten en voor derde landen?
(EN) De Commissie dankt het geachte lid voor zijn vraag en wil erop wijzen dat de door hem verstrekte informatie niet accuraat is en helemaal niet het standpunt van de Commissie en haar vertegenwoordigers weerspiegelt. Geen van de genoemde functionarissen heeft een verklaring over abortus afgegeven of standpunten hierover uitgesproken.
De Commissie spreekt zich niet voor of tegen abortus uit, omdat dit domein buiten het Gemeenschapsrecht valt.
Zij heeft alleen te kennen willen geven dat zij graag wil zien dat Nicaragua zich houdt aan de verplichtingen die het land heeft aangegaan in het kader van fundamentele verdragen met betrekking tot de rechten van de mens, met name het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), in het bijzonder wat betreft het recht op gezondheid en de toegang tot gezondheidszorg.
De brief aan de voorzitter van het parlement van Nicaragua, waarnaar in de parlementaire vraag wordt verwezen, is een gezamenlijke brief die is opgesteld door de vertegenwoordiger van de Verenigde Naties en medeondertekend is door het hoofd van de delegatie van vertegenwoordigers van alle lidstaten (de Duitse minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft persoonlijk een brief geschreven), door andere bilaterale donateurs en alle vertegenwoordigers van internationale organisaties ter plaatse. In de brief wordt alleen opgeroepen tot een debat over het strafrechtelijke karakter van abortus om therapeutische redenen, en niets anders, en mag in geen geval als een dreigement worden geïnterpreteerd.
Vraag nr. 87 van Saïd El Khadraoui (H-0240/07)
Betreft: Het verbieden van de klassieke gloeilamp als energiebesparend middel
Australië en Chili willen op 4 jaar tijd de klassieke gloeilamp bannen. De gezinnen besparen hiermee 66% energie. Bepaalde bronnen voorzien een besparing van 51 miljard euro per jaar aan elektriciteitskosten en een daling van de CO2-uitstoot met 273 miljoen ton bij een wereldwijd verbod.
In haar mededeling van 10.1.2007(1) kondigt de Commissie verschillende maatregelen aan om de CO2-uitstoot te beperken; o.a. via het reduceren van CO2-uitstoot uit transport, het gebruik van hernieuwbare, het energie-efficiënt maken van gebouwen. In de conclusies van de Lentetop van 9 maart ll. vraagt de Europese Raad de Commissie om voorstellen te doen voor hardere maatregelen ter bevordering van energiezuinige lampen op straat, in kantoren en in huishoudens. Kan de Commissie mij laten weten hoe zij staat tegenover een Europees verbod op de klassieke gloeilamp, zeker nu ook grote producenten en de Europese Raad een dergelijk voorstel zouden steunen? Welke andere maatregelen voorziet zij en wat is het tijdschema?
(EN) De Commissie is zich bewust van de aanzienlijke mogelijkheden tot besparing van energie bij de verlichting in woningen.
In het kader van de ecologische-ontwerprichtlijn(2) bestudeert de Commissie twintig productgroepen (waaronder verlichting) om de algehele milieuprestaties van de producten te verbeteren, met bijzondere aandacht voor de energie-efficiëntie. In dit kader zal de Commissie bepaalde vereisten voor producten kunnen opleggen, waardoor minder goed presterende producten van de markt zullen verdwijnen. Voor de verlichting van woningen kunnen de eisen inzake energie-efficiëntie er in de praktijk toe leiden dat het gebruik van de weinig efficiënte gloeilampen uitdooft (zonder daarmee de gloeilamptechnologie in haar geheel uit te bannen).
De meeste studies inzake de nodige technische en economische input voor het opleggen van ecologische-ontwerpvereisten zullen in 2007 voor vijftien productgroepen worden afgerond, zodat de Commissie de maatregelen vanaf 2008 kan invoeren. De eerste ontwerpmaatregelen zullen nog voor eind 2007 aan de belanghebbenden ter advies worden voorgelegd. Deze ontwerpmaatregelen zullen ook betrekking hebben op straatverlichting en verlichting van kantoren. De komende weken starten nog meer studies voor dergelijke maatregelen, onder meer een over de verlichting van woningen. De betreffende maatregelen zullen mogelijk al in 2009 worden vastgesteld, zodat het gebruik van inefficiënte gloeilampen waar mogelijk zal uitdoven(3).
De studie over de verlichting van woningen zal ook aandacht besteden aan andere technologieën om na te gaan of zij een degelijk alternatief voor conventionele gloeilampen kunnen vormen, zoals efficiënte halogeenlampen, compacte fluorescentielampen en LED's(4).
Een aantal maatregelen inzake efficiënte verlichting zijn al van toepassing. Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad(5) van 18 september 2000 bijvoorbeeld stelt al energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen. Sedert 1998 is er voorts een richtlijn van de Commissie(6) die bepaalt dat er een EU-energielabel op de verpakking van lampen voor huishoudelijk gebruik moet worden aangebracht om de consument erop te wijzen dat gloeilampen bijzonder weinig efficiënt zijn. Hoewel dit label voor andere toestellen heel doeltreffend werkt, is het er in dit geval niet in geslaagd om de vraag naar zuiniger lampen aan te zwengelen. Als oorzaken hiervoor wordt gewezen op het grote verschil in aankoopprijs voor de consument, maar wordt ook verwezen naar esthetische en prestatieoverwegingen.
De Commissie heeft in 2006 een onderzoek verricht met als titel "Residential Lighting Consumption and Saving Potential in the Enlarged EU" (energieconsumptie voor de verlichting van woningen en het besparingspotentieel in de uitgebreide EU). Dat onderzoek omvatte ook een grondige studie van het huidige beleid en de bestaande programma's op nationaal niveau in de helft van de lidstaten(7). De meeste lidstaten zijn met een aantal acties gestart, meestal campagnes gericht op de consument waarbij diverse marktspelers betrokken zijn, die tot doel hebben het gebruik van energiezuinige compacte fluorescentielampen ter vervanging van conventionele gloeilampen te promoten.
Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad, PB L 191 van 22.7.2005.
Meer informatie over de gedetailleerde programmering van de studies en de uitvoeringsmaatregelen, alsook de adressen van de websites van de studies zijn te vinden via http://ec.europa.eu/energy/demand/legislation/eco_design_en.htm.
Richtlijn 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 inzake de energierendementseisen voor voorschakelapparaten voor fluorescentielampen, PB L 279 van 1.11.2000.
Richtlijn 98/11/EG van de Commissie van 27 januari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 92/75/EEG van de Raad wat de etikettering van het energieverbruik van lampen voor huishoudelijk gebruik betreft, PB L 71 van 10.3.1998.
Document van het GCO beschikbaar via http://re.jrc.ec.europa.eu/energyefficiency/index.htm
Vraag nr. 88 van Gerardo Galeote (H-0241/07)
Betreft: Distillatie van wijn
In haar mededeling over de hervorming van de wijnsector (COM(2006)0319 def.) stelt de Commissie voor de distillatiesteun af te schaffen omdat zij "een onverkoopbaar overschot in stand houdt", zonder dat zij daarbij een onderscheid maakt tussen crisisdistillatie en voor consumptie bestemde distillatie, waarvoor reële afzetmogelijkheden bestaan en die de communautaire begroting aanzienlijk minder kost. Deze distillatie creëert geen overschotten, en maakt bovendien de afzet mogelijk van 12 miljoen hectoliter wijn per jaar, waarvan meer dan de helft in Spanje wordt geproduceerd. De afschaffing ervan zou uiterst nadelige gevolgen hebben voor de traditionele gebruikers zoals de producenten van Brandy en Jerez-wijn, die iets meer dan 3 miljoen hectoliter wijnalcohol afnemen. De kostenverhoging zou voor de fabrikanten jaarlijks 50 miljoen euro bedragen, wat velen van hen ertoe zou kunnen brengen zich in derde landen te bevoorraden of zelfs hun productie te verplaatsen. Daardoor zou onmiddellijk een echt overschot op de markt ontstaan, hetgeen uiteindelijk zou leiden tot de gedwongen stopzetting van de wijnproductie in talrijke Spaanse regio's die geen alternatieve teeltmogelijkheden hebben, met alle ernstige milieurisico's van dien.
Is de Commissie met het oog op de indiening van een wetgevingsvoorstel bereid haar aanvankelijke standpunt ten aanzien van voor consumptie bestemde distillatie te herzien?
Is zij van plan de gevolgen van de afschaffing van de distillatiesteun te onderzoeken?
(EN) In haar mededeling over de hervorming van de wijnsector stelt de Commissie inderdaad voor om de financiële steun voor de distillatie van wijn in voor consumptie bestemde alcohol af te schaffen. Daar zijn twee belangrijke redenen voor. In de eerste plaats leiden enerzijds het "leeghalen" van de markt op korte termijn en anderzijds de inkomenssteun die het gevolg zijn van die maatregelen, tot een productieoverschot op lange termijn. Dat geldt overigens voor alle gesubsidieerde distillatiemaatregelen. In de tweede plaats zal een aanzienlijk gedeelte van die distillatie ook zonder enige subsidie plaatsvinden.
De Commissie bestudeert nog steeds alle argumenten van de betrokken partijen, met name van de partijen die betrokken zijn bij het initiatiefverslag en de bijbehorende ontwerpresolutie die op 15 februari 2007(1) door het Parlement is aangenomen. Een definitief besluit over het voorstel voor de hervorming van de wijnsector is nog niet genomen. De consequenties van elk aspect van het aanstaande voorstel zullen echter grondig worden geanalyseerd in het kader van het begeleidende effectbeoordelingsverslag.
Vraag nr. 89 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0246/07)
Betreft: Schending fundamentele mensenrechten
Onlangs weigerde een rechtbank in Frankfurt de zaak te behandelen van een in Duitsland woonachtige Duitse staatsburger van Marokkaanse origine die tegen haar Marokkanse echtgenoot een klacht had ingediend wegens geweld binnen het huwelijk (bedreiging met de dood) en daarom een scheiding wenste. De rechter verwierp het verzoek om behandeling van de scheidingsaanvraag binnen een periode korter dan een jaar op grond van artikel 1565 van het burgerlijk wetboek. Hij stelde dat, aangezien beide partijen van Marokkaanse origine zijn, het bedoelde artikel niet kan worden ingeroepen omdat het gedrag van de echtgenoot niet indruist tegen de praktijk van de Koran.
Hoe beoordeelt de Commissie een dergelijke grove schending van de fundamentele mensenrechten van een staatsburger van een lidstaat van de EU en de weigering om uitspraak te doen op grond van desbetreffende nationale wetgeving en het communautair acquis? Deelt ze de opvatting dat deze ontwikkeling diepgaand moet worden onderzocht in het kader van de procedures voor de zogenaamde wederzijdse integratie van migranten (eerbiediging van de rechten van migranten - eerbiediging van de regels en de waarden van de lidstaten)?
In haar laatste Jaarverslag over migratie en integratie(1) staat niets over huiselijk geweld, eermisdrijven, gedwongen huwelijken en andere vormen van discriminatie van vrouwelijke migranten. Is de Commissie voornemens om in het volgende jaarverslag over immigratie en integratie wel aandacht aan deze onderwerpen te besteden?
(EN) Gendergelijkheid is een fundamenteel recht en een gemeenschappelijke waarde in de Europese Unie. Rechterlijke uitspraken of praktijken die vrouwen discrimineren mogen niet geaccepteerd worden. De Commissie heeft zich ertoe verbonden om elke vorm van discriminatie tegen vrouwen te elimineren en de gelijkheid van mannen en vrouwen op alle gebieden te bevorderen. Gendergelijkheid wordt dan ook op een actieve manier bevorderd in de uiteenlopende beleidsmaatregelen van de Commissie, niet alleen in het beleid voor het bestrijden van geweld tegen vrouwen, maar ook wat de immigratie en integratie betreft.
De Commissie heeft al vele initiatieven ontplooid om geweld tegen vrouwen tegen te gaan, waarbij het probleem vanuit verschillende invalshoeken is benaderd. Die initiatieven hebben bijvoorbeeld betrekking op de mensenrechten, mensenhandel, migratie, misdaadpreventie en gendergelijkheid en volksgezondheid. Daarnaast worden in dit verband verschillende beleidsmatige en financiële instrumenten gebruikt. Een voorbeeld hiervan is de routekaart voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen (2006-2010), waarbij het uitbannen van geweld op basis van gendermotieven als een van de zes prioriteiten is aangemerkt. Het "Daphne"-programma dat in 1997 van start is gegaan, is een van de andere essentiële elementen waaruit blijkt hoeveel waarde de Commissie hecht aan het bestrijden van geweld tegen vrouwen. In het kader van dat programma worden projecten ondersteund om alle vormen van geweld vanuit gendermotieven aan te pakken met het oog op zowel preventie, bescherming en ondersteuning als herintegratie. Het Daphne-programma zal in de toekomst uitgebreid worden zodat de Commissie haar strijd tegen geweld tegen vrouwen kan intensiveren.
De geachte afgevaardigde informeert naar het standpunt van de Commissie over een recente rechtszaak waarin een Duitse rechter de Duitse wetgeving inzake scheidingen klaarblijkelijk geïnterpreteerd heeft tegen de achtergrond van bepaalde voorschriften in de Koran. De Commissie moet de geachte afgevaardigde echter meedelen dat zij niet kan interveniëren in juridische procedures in lidstaten als hierbij niet het Gemeenschapsrecht in het geding is.
Wel blijkt dat het noodzakelijk is dat er duidelijke regels komen over het toepasselijk recht bij scheidingen. Het huidige gebrek aan adequate gemeenschappelijke regels leidt namelijk tot rechtsonzekerheid en mogelijk tot "forum-shopping" door de vele duizenden "internationale echtparen" die elk jaar in de Europese Unie scheiden. Om deze tekortkomingen te corrigeren, heeft de Commissie op 17 juli 2006 een voorstel aangenomen dat op dit moment onderwerp van discussie is. Dit voorstel is echter niet bedoeld om de nationale wetgevingen inzake scheiding te harmoniseren. Die wetgeving blijft vanwege culturele en historische redenen namelijk zeer uiteenlopend van karakter. Het voorstel beoogt wel om gemeenschappelijke regels vast te stellen teneinde te kunnen bepalen wat het toepasselijk recht bij echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed is. De belangrijkste doelstelling van dat voorstel is het creëren van rechtszekerheid zodat echtparen van tevoren weten welke wetgeving van toepassing is op hun echtscheidingsprocedure. De beide echtgenoten krijgen hierdoor een beperkte mogelijkheid zelf te kiezen welk recht van toepassing is. Daarbij worden wel een aantal procedurele voorwaarden gehanteerd om te waarborgen dat beide echtgenoten zich bewust zijn van de gevolgen van hun keuze. Zonder keuzemogelijkheid wordt het toepasselijk recht bepaald op basis van een gemeenschappelijke regel die in de eerste plaats afhankelijk is van de vaste woonplaats van de echtgenoten. Dat betekent dat een echtpaar dat in Duitsland woont, onder het Duitse echtscheidingsrecht valt, tenzij zij voor een andere toepasselijk recht hebben gekozen. Om situaties te voorkomen zoals in het geval dat door de geachte afgevaardigde is beschreven, heeft de Commissie een zogeheten openbare-ordeclausule in haar voorstel opgenomen. Door deze clausule kan een rechter weigeren om, geheel of gedeeltelijk, buitenlands recht toe te passen indien een dergelijk verzoek duidelijk in strijd is met de openbare orde van de forumstaat. Een rechtbank in een lidstaat kan een beroep doen op deze clausule indien zij van mening is dat toepassing van een bepaald recht, bijvoorbeeld recht dat geïnspireerd is op de sharia-wetgeving, in strijd is met het openbaar beleid. Dergelijke openbare-ordeclausules worden traditioneel gebruikt in wetgevingsinstrumenten op het gebied van het internationaal privaatrecht. De Commissie is van mening dat dergelijke clausules ook een adequate oplossing bieden voor het soort situaties waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst.
Wat de vraag van de geachte afgevaardigde betreft over het tweerichtingsverkeer van integratie, wil de Commissie graag duidelijk maken dat dit concept in november 2004 door de Raad is geïntroduceerd in de context van de gemeenschappelijke basisbeginselen inzake integratie. De Commissie heeft dit concept verder ontwikkeld in haar gemeenschappelijke agenda inzake integratie die in september 2005 is gepubliceerd. Het leidende gemeenschappelijke basisbeginsel luidt als volgt: "Integratie is een dynamisch tweerichtingsproces van wederzijdse aanpassing door alle immigranten en ingezetenen van de lidstaten."
Tot slot worden door de Commissie jaarverslagen over migratie en integratie gepubliceerd naar aanleiding van een verzoek van de Europese Raad van Thessaloniki in 2003 om een jaarverslag over migratie en integratie in Europa te presenteren, waarin voor de hele EU de migratiegegevens en het beleid en de praktijken met betrekking tot immigratie en integratie in kaart worden gebracht. De Commissie heeft haar eerste jaarverslag in 2004 overlegd, het tweede in 2006 en het derde jaarverslag over migratie en integratie is voorzien voor de tweede helft van 2007. Net als het voorgaande verslag zal dat komende jaarverslag voor een groot gedeelte gebaseerd zijn op de antwoorden van lidstaten op een enquête van de Commissie over diverse aspecten van het beleid en de ontwikkelingen op integratiegebied, waaronder gelijke rechten, gemeenschappelijke waarden, antidiscriminatie, de positie van vrouwen e.d. Dankzij deze methodologie is de Commissie in staat om recente ontwikkelingen in het integratiebeleid en integratieprogramma’s te inventariseren.
Tweede Jaarverslag over immigratie en integratie - SEC(2006)0892 van 30.6.2006.
Vraag nr. 90 van Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (H-0248/07)
Betreft: De blokkade van de export van Poolse levensmiddelen naar Rusland
De Russische blokkade tegen de export van Poolse levensmiddelen, waaronder vlees, duurt nu al anderhalf jaar. De Poolse landbouwproducenten lijden als gevolg hiervan verliezen ten belope van honderden miljoenen euro's. Bovendien heeft de sluiting van de Russische markt in Polen geleid tot een geweldige daling van de prijs van varkenvlees, waardoor honderdduizenden Poolse boeren in moeilijkheden zijn geraakt.
Op 30 maart jl. stuurde de Commissie aan Rusland een rapport, waarin zij een antwoord verstrekt op alle voorbehouden die tot op heden van Russische zijde werden gemaakt ten aanzien van de export van Pools vlees naar Rusland. De Commissie komt in haar rapport tot de conclusie dat Rusland het embargo zou moeten opheffen. Helaas kwam de Russische regering na een analyse van twee dagen tot de conclusie dat de verstrekte informatie ontoereikend was en zij wil de Europese Commissie nu een herhaalde inspectie van de Poolse opslaghuizen voorstellen.
Alles wat er in de afgelopen achttien maanden is deze zaak is voorgevallen, wijst er zonneklaar op dat het Russische embargo op Poolse levensmiddelen uitsluitend op politieke overwegingen berust.
Handhaaft de Commissie haar standpunt in deze kwestie en is zij bereid in het kader van de onderhandelingen over de toetreding van Rusland tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om van Rusland te eisen dat het zijn geschil met Polen beëindigt?
(EN) Voor de Commissie heeft het opheffen van het Russische embargo op de Poolse export van vlees- en plantenproducten de hoogste prioriteit. De commissarissen die verantwoordelijk zijn voor de volksgezondheid en de handel hebben dit regelmatig tegenover hun Russische collega’s laten blijken. De Commissie handhaaft haar standpunt dat het Russische embargo op de Poolse export van vlees- en plantenproducten disproportioneel is en onverwijld opgeheven dient te worden.
Tijdens een bijeenkomst in januari 2007 tussen de commissaris die verantwoordelijk is voor de volksgezondheid en de heer Gordeyev, de Russische minister van Landbouw, hebben Rusland en de EU zich verbonden tot een aantal acties om het proces in gang te zetten voor de opheffing van het embargo. Als onderdeel van dat proces heeft Rusland in februari 2007 inspecties in Polen uitgevoerd. De Commissie is samen met de Poolse autoriteiten bij de betreffende Russische inspecties aanwezig geweest. Zij hebben uiteindelijk ook een uitgebreide reactie opgesteld op de opmerkingen van Russische kant over het resultaat van de inspecties. Die reactie is op 29 maart 2007 naar Rusland gestuurd. In hun antwoord van 11 april 2007 hebben de Russische autoriteiten met betrekking tot de veterinaire kwesties erkend dat Polen maatregelen heeft genomen om de problemen aan te pakken die geconstateerd zijn tijdens de Russische veterinaire inspectie. Daarnaast hebben zij een aantal aanvullende vragen gesteld waarop de Commissie in nauwe samenwerking met de Poolse autoriteiten een antwoord heeft gegeven. Tot slot hebben de Russische autoriteiten aangeboden om nieuwe gezamenlijke inspecties uit te voeren als een volgende stap op weg naar het opheffen van het embargo op vleesproducten. De Commissie is nog steeds in afwachting van een Russische reactie op de fytosanitaire kwesties.
De Commissie zet ook haar inspanningen op politiek niveau voort. Na besprekingen op 3 april 2007 op het hoogste niveau tussen de Commissie, het voorzitterschap van de EU en Polen heeft Polen een positief signaal gegeven door zijn voorbehoud op te heffen ten aanzien van de onderhandelingsrichtlijnen voor de nieuwe kaderovereenkomst tussen de EU en Rusland, een signaal dat de Commissie met instemming heeft begroet. De Commissie heeft vervolgens haar activiteiten voortgezet om te zorgen dat dit tot een opheffing van het embargo leidt en tot overeenstemming over het in gang zetten van de onderhandelingen over de nieuwe overeenkomst.
Tegen deze achtergrond heeft de commissaris voor de volksgezondheid op 21 en 22 april 2007 een ontmoeting gehad met de Russische minister van Landbouw, de heer Gordeyev, om een nieuwe onderhandelingsronde te beginnen over het opheffen van het embargo op de Poolse export van vlees- en plantenproducten. Helaas hebben deze onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat geleid, aangezien men van Russische zijde niet bereid was om het importverbod op Poolse vlees- en plantenproducten op te heffen. Beide partijen zijn echter wel overeengekomen om samen naar een oplossing te blijven zoeken.
Deze kwestie maakt ook deel uit van de SFS(1)-besprekingen in het kader van de onderhandelingen over de toetreding van Rusland tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Het moge duidelijk zijn dat als er geen afdoende oplossing of een bevredigende "package deal" voor de Poolse kwestie komt, dit ook van invloed kan zijn op de toetreding van Rusland tot de WTO.
Kan de Commissie meedelen hoeveel financiële steun de EU in het jaar 2006 aan de Palestijnse bevolking heeft verstrekt en op welk bedrag de financiële steun wordt geraamd die de Europese Unie de Palestijnen in 2007 zal verstrekken?
(EN) De Europese Unie (EC en lidstaten) heeft in 2006 bijna 700 miljoen EUR aan steun aan de Palestijnse bevolking gegeven, waarvan 340 miljoen EUR afkomstig was uit de communautaire begroting. Gezien de situatie in 2006 was het merendeel van deze steun bestemd voor noodhulp en humanitaire acties om de nood waarin de Palestijnse bevolking verkeert als gevolg van de sociaaleconomische crisis, zoveel mogelijk te lenigen. De steun is in het kader van humanitaire acties met name aan Palestijnse vluchtelingen verstrekt via UNRWA(1) en via het tijdelijke internationale mechanisme (TIM). Het TIM is opgezet door de lidstaten en de Commissie om de permanente beschikbaarheid van essentiële voorzieningen voor de Palestijnse bevolking te waarborgen. Via het TIM zijn ook "sociale uitkeringen" verstrekt aan kwetsbare en arme Palestijnen.
Het is in deze fase nog te vroeg om met grote nauwkeurigheid in te kunnen schatten wat de omvang van de steun zal zijn die in 2007 door de lidstaten aan de Palestijnen beschikbaar zal worden gesteld. De Commissie heeft voor 2007 al een totaalbedrag aan hulp gepland van 256 miljoen EUR. Het merendeel van deze steun zal via het TIM (100 miljoen EUR) en de UNWRA (73 miljoen EUR) worden verleend. Dit bedrag omvat ook 43 miljoen EUR voor humanitaire hulp en 28 miljoen EUR voor voedselhulp en voedselveiligheid. Als ontwikkelingen in de politieke en economische situatie daartoe aanleiding geven, kunnen er op basis van de bestaande behoeften aanvullende besluiten worden genomen.
Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen
Vraag nr. 92 van Seán Ó Neachtain (H-0257/07)
Betreft: Kosten bellen uit buitenland met mobieltje
Kan de Commissie uitleggen welke maatregelen zijn genomen op EU-niveau om tot op heden de kosten van het telefoneren met een mobieltje binnen de Europese Unie te verminderen dan wel af te schaffen? Kan de Commissie uitleggen of deze maatregelen geslaagd zijn en of zij het doel hebben bereikt om voor de EU-consument het gebruik van een mobieltje goedkoper te maken?
(EN) De Commissie heeft op 12 juli 2006 een voorstel voor een verordening van het Parlement en de Raad aangenomen over roaming. Dit voorstel beoogt om de kosten die consumenten moeten betalen voor het gebruik van hun mobiele telefoon in het buitenland aanzienlijk te verminderen. Het betreffende voorstel is op 20 juli 2006 aan het Parlement en de Raad voorgelegd.
De parlementaire commissies hebben in maart en april 2007 over het voorstel gestemd. De stemming in de Commissie ECON(1) heeft op 21 maart 2007 plaatsgevonden, terwijl de Commissie IMCO(2) en de Commissie CULT(3) op 22 maart hierover hebben gestemd. De Commissie ITRE(4) heeft het voorstel op 12 april 2007 in stemming gebracht en tegelijkertijd haar advies hieromtrent gegeven. Naar verwachting zal het Parlement in mei tijdens de plenaire zitting over het voorstel stemmen, terwijl de Raad zich op 7 juni 2007 over het voorstel zal buigen.
De Commissie zal de ontwikkelingen rondom deze regelgeving op de voet volgen in overeenstemming met de voorschriften van de verordening zodra deze van kracht wordt.
Betreft: Status van speciaal natuurgebied in Athlone (Ierland)
Kan de Commissie uitleggen welke status een speciaal natuurgebied in Crosswood Bog in Athlone, County Westmeath in Ierland geniet? Het nummer van dit speciale gebied is SAC 002337. Bestaat er voor dit moerasgebied tot 2008 een ontheffing of loopt die door tot het jaar 2015? Voor de plaatselijke gemeenschap is dit een zeer emotionele kwestie: zij willen graag weten hoe lang zij nog turf mogen steken in dit moeras.
(EN) De Commissie kan bevestigen dat een locatie met de naam Crosswood Bog officieel door Ierland als beschermd gebied is voorgedragen op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(1). Het in stand houden van dit gebied is van Europees belang omdat het een actief hoogveenmoeras omvat dat op grond van deze richtlijn een prioritaire habitat is.
De locatie is ook opgenomen in de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio zoals vastgesteld bij Beschikking 2004/813/EG van de Commissie van 7 december 2004(2). Op deze locatie zijn dan ook de beschermingsmaatregelen van toepassing zoals gedefinieerd in artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG. Dientengevolge is Ierland verplicht om adequate stappen te ondernemen om de achteruitgang van deze hoogveenhabitat te voorkomen.
De verantwoordelijkheid voor de bescherming en het beheer van Crosswood Bog in de context van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad berust bij de Ierse autoriteiten. Zij dienen de noodzakelijke maatregelen te nemen voor de instandhouding van dit gebied. Een ontheffing van de beschermingsvereisten zoals neergelegd in de richtlijn is noch door Ierland verzocht noch door de Commissie verleend.
Het zou de Commissie zorgen baren indien er sprake is van ongecontroleerd turfsteken in dit gebied, aangezien het winnen van turf een van de belangrijkste schadelijke oorzaken voor deze habitat is. Dat geldt met name voor commerciële turfwinning op grote schaal die in combinatie met de daarbij behorende drainageactiviteiten grote verstoringen in het hydrologisch en ecologisch functioneren van het moeras kan veroorzaken.
Het is echter de taak van de Ierse autoriteiten om in overeenstemming met de richtlijn besluiten te nemen over specifieke voorstellen en activiteiten in verband met turfwinning om aan de algemene voorwaarde te voldoen dat er geen schade wordt toegebracht aan het actief hoogveenmoeras Crosswood Bog.
Betreft: Veiligheid van mensenlevens op zee en bescherming van het milieu
De organieke samenstelling van scheepsbemanningen wordt kleiner, terwijl de bemanningsleden velerlei taken krijgen toegewezen, zoals assisteren bij het laden en lossen. De dagelijkse arbeidstijd loopt op tot 12-14 uur, onder harde omstandigheden. Dit alles maakt het werk van de werknemers aan boord zwaar, ongezond en gevaarlijk. Het voorstel van de Commissie en de regeringen van de lidstaten in de Internationale Mariene Organisatie (IMO) voor de afgifte van bekwaamheidscertificaten aan bemanningsleden voor de vele taken die hun worden opgedragen, met uniforme certificaten voor kapitein, machinist en andere speciale categorieën, "Comprehensive Review of the STCW Convention and the STCW Code", STW 38/2/4-14/11/2006, besteedt onvoldoende aandacht aan de zeemansopleiding, verzwaart het werk van de bemanningsleden en verveelvoudigt de gevaren voor hun veiligheid en hun leven, met alle nadelige gevolgen van dien voor het milieu. De schipbreuk van de “Sea Diamond” op 5/4/2007 bij Santorini, de stranding van de “Napoli” op de kust van het Verenigd Koninkrijk, de aanvaring tussen het vrachtschip "Susan Borchard" en de hydrofoil "Segesta Jet" bij Messina in Italië en andere incidenten bevestigen deze vrees.
Hoe luidt het standpunt van de Commissie over uitbreiding van scheepsbemanningen en aanpassing van de langere werktijden van de bemanningsleden aan de werkelijke behoeften van de scheepvaart? Is de Commissie na de protesten van de zeeliedenvakbonden van plan om tezamen met de lidstaten aan te dringen op intrekking van het hierboven bedoelde voorstel? Mogen de gevaarlijke regels worden gehandhaafd voor de bouw van veerboten, kustvaartuigen en passagiersschepen die duizenden passagiers aan boord nemen zonder dat de vereiste voorzieningen aanwezig zijn voor een veilige evacuatie van de passagiers in noodgevallen waarbij het schip moet worden verlaten?
(FR) De Commissie neemt nota van de door de geachte afgevaardigde zorgen over de arbeidstijden van bemanningen, maar wil er graag op wijzen dat de Gemeenschap al acht jaar over specifieke wetgeving beschikt inzake de arbeidstijd van zeevarenden(1) en dat zij specifieke maatregelen heeft getroffen voor de handhaving hiervan in de Europese havens(2).
De richtlijn inzake zeevarenden bepaalt bijvoorbeeld dat de norm voor de arbeidstijd in beginsel acht uur per dag is, al is een maximumarbeidstijd mogelijk die niet langer mag zijn dan 14 uur in elke periode van 24 uur. In deze richtlijn wordt eveneens bepaald dat er bij de vaststelling van de sterkte van de bemanning rekening mee gehouden dient te worden dat excessieve arbeidstijden vermeden of tot een minimum beperkt dienen te worden. De werkgever dient de dagelijkse arbeidstijd van de zeevarenden bij te houden om naleving van deze bepalingen te kunnen controleren.
Het toezicht op de strikte naleving van deze regels valt uiteraard onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.
Meer in het algemeen, als het gaat om de arbeidsomstandigheden van zeevarenden, is de Commissie er veel aan gelegen dat het verdrag betreffende maritieme arbeidsnormen van de IAO(3) spoedig wordt geratificeerd en toegepast, uiteraard ook in Europa, en wel door middel van een overeenkomst tussen sociale partners, waarover op dit moment onderhandeld wordt.
Wat betreft de herziening van het STCW-verdrag(4) door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de gezamenlijke voorlegging in dit verband door de lidstaten en de Commissie, zij erop gewezen dat deze voorlegging in dit stadium van de werkzaamheden, enkel tot doel heeft onderwerpen voor te stellen die deel zouden kunnen uitmaken van een dergelijke herziening. In dat kader zou de mogelijkheid onderzocht kunnen worden om de taken die verband houden met de navigatie zelf en de taken van meer administratieve aard beter onder de leden van de bemanning te verdelen. Er is in dezen nog geen enkel standpunt vastgesteld.
De Commissie is het oneens met de bewering van de geachte afgevaardigde dat de huidige, op internationaal niveau vastgestelde regels die betrekking hebben op de bouw van passagiersschepen, gevaarlijk zijn. Hoe dan ook, de Commissie is zeer betrokken bij de lopende discussies binnen de IMO over de herziening van deze regels.
Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST).
Richtlijn 1999/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de handhaving van de bepalingen inzake de arbeidstijd van zeevarenden aan boord van schepen die havens in de Gemeenschap aandoen.
Seafarers Training,Certification and Watchkeeping Code (code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor zeevarenden).
Vraag nr. 95 van Laima Liucija Andrikienė (H-0264/07)
Betreft: Tenuitvoerlegging van het ENPI en communautaire externe bijstand
Het Europees Parlement is belast met het verscherpte toezicht op de tenuitvoerlegging van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) en is erop voorbereid een actieve rol bij de tenuitvoerlegging van de externe bijstand van de Gemeenschap te vervullen.
Wanneer wordt het ontwerp van de jaarlijkse actieprogramma's voor communautaire bijstand aan de ENPI-landen aan het Europees Parlement doorgegeven?
De Commissie is momenteel bezig met het opstellen van een non-paper over de bestuursfaciliteit. Hoe denkt de Commissie ervoor te zorgen dat met behulp van de bestuursfaciliteit de vooruitgang op het gebied van de mensenrechten, de rechtsstaat en democratische hervormingen wordt beloond, en niet het afsluiten van vrijhandels- en terugnameovereenkomsten?
De Commissie is tevens bezig met het opstellen van een non-paper over het Investeringsfonds voor het nabuurschapsbeleid dat medio april klaar zou moeten zijn. Zal de Commissie garanderen dat de sociale en milieunormen van de EU worden toegepast op de projecten die in het kader van het Investeringsfonds voor het nabuurschapsbeleid worden gefinancierd?
(EN) De Commissie en het Parlement zijn in december 2006 bijeengekomen om van gedachten te wisselen over de ontwerpversies van de strategische landen- en regionale documenten. De Commissie heeft kennisgenomen van de overwegingen van het Parlement en zal hiermee op gepaste wijze rekening houden bij de tenuitvoerlegging van de communautaire bijstand.
Hoewel deze actie is uitgevoerd binnen het kader van de toezegging van de Commissie om een dialoog over de strategiedocumenten te voeren (aan de hand van het interinstitutioneel akkoord over begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer), zullen de uitwisselingen tussen het Parlement en de Commissie ook via de gebruikelijke kanalen worden voortgezet. Via het comitologieregister zal de Commissie het Parlement automatisch de jaarlijkse actieprogramma’s doen toekomen op het moment dat deze voor advies aan de ENPI(1)-commissie worden voorgelegd. Deze documenten worden op dit moment opgesteld en zullen de komende maanden beschikbaar komen.
De bestuursfaciliteit biedt aanvullende ondersteuning voor die partnerlanden die de meeste vooruitgang hebben geboekt bij het uitvoeren van de overeengekomen hervormingsagenda zoals beschreven in het actieplan. Bij de beoordeling zal primair naar het politieke bestuur worden gekeken en met name naar de tenuitvoerlegging van het specifieke hoofdstuk in het actieplan over een Intensievere politieke dialoog en effectieve hervormingen. Ook zal er rekening worden gehouden met de vooruitgang die op andere vlakken van het actieplan is geboekt in verband met goed bestuur.
Het Investeringsfonds voor het nabuurschapsbeleid is bedoeld ter ondersteuning van nabuurschapslanden door instellingen die gericht zijn op ontwikkelingsfinanciering, zoals de EIB (de Europese Investeringsbank) en de EBWO (de Europese bank voor wederopbouw en ontwikkeling). In overeenstemming met de bepalingen in de ENPI-verordening zal de Commissie ervoor zorgen dat de relevante milieunormen bij de investeringprojecten die ondersteund worden door het Investeringsfonds voor het nabuurschapsbeleid, in acht worden genomen, en dat de projecten aansluiten bij het geldende EU-beleid, ook in de milieu- en sociale sectoren. Daarnaast hebben beide instellingen de Europese beginselen voor het milieu onderschreven(2).
Betreft: Commissieverklaring over aan tabak toegevoegde stoffen in het kader van de onderhandelingen over Reach en de aanpak van de amendementen van het EP over aan tabak toegevoegde stoffen
Om tot een vergelijk te komen voor de tweede lezing inzake Reach hebben de drie instellingen overeenstemming bereikt over de formulering van een Commissieverklaring inzake de amendementen van het EP over aan tabak toegevoegde stoffen. Deze amendementen zijn tijdens de eerste lezing door het Parlement en andermaal tijdens de stemming in de ENVI-commissie tijdens de tweede lezing breed gesteund. Men ging ervan uit dat de overeengekomen formulering deel zou vormen van de wetstekst. In de in het PB (L 396, 30.12.2006, blz. 1) gepubliceerde tekst wordt echter niet naar deze verklaring verwezen, en de overeengekomen formulering is sedertdien evenmin gepubliceerd.
Beschouwt de Commissie deze verklaring als een werkelijke verplichting en als bindend? Zo ja, waarom is zij niet gepubliceerd? Zo niet, kan de Commissie dan de politieke betekenis van dit soort verklaringen toelichten?
Bestaat bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECA) het voornemen, in het kader van de toestemming die het Agentschap verleent voor het opnemen van chemische toevoegingen aan tabaksproducten, tabaksrook te testen op chemische stoffen?
(EN) De Commissieverklaring over de aan tabak toegevoegde stoffen maakt geen deel uit van de tekst van de Reach-verordening(1). Samen met de andere verklaringen die betrekking hebben op deze verordening is de verklaring waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, opgenomen in de notulen van de bijeenkomst van de Milieuraad van 18 december 2006. Dat is de datum waarop Reach is aangenomen(2).
Hoewel de verklaringen nog niet in het Publicatieblad zijn verschenen, zijn ze wel voor iedereen toegankelijk via de website van de Raad:
(Reach staat onder punt 30 en de tabaksverklaring begint op blz. 16).
De Commissie staat nog steeds volledig achter de verbintenissen die in deze verklaring zijn aangegaan. In dat verband dient erop gewezen te worden dat dergelijke verbintenissen voornamelijk verband houden met de werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van de richtlijn betreffende tabaksproducten(3), en wordt benadrukt dat de bewijslast voor de effecten op de gezondheid van de bestanddelen en de uitstoot van tabaksproducten volledig bij de industrie dient te berusten.
Wat Reach betreft, wordt in de verklaring onderstreept dat de betreffende bestanddelen net als alle andere chemische stoffen onder de werkingssfeer van de Reach-verordening vallen. Sommige effecten van deze stoffen in verbrande vorm dienen aan de orde te komen in een eventueel vereiste chemische veiligheidsbeoordeling.
Op basis van de Reach-verordening is het niet de taak van het Agentschap om dergelijke tests uit te voeren, noch wat de chemicaliën in tabaksrook betreft noch voor andere doeleinden. Het is daarentegen de verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven om alle noodzakelijke tests uit te voeren in het kader van de voorbereidingen voor de registratie. Het Agentschap kan de testgegevens analyseren en kan, indien noodzakelijk, in het kader van de evaluatiefase aanvullende tests vereisen.
Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie ( PB L 396 van 30.12.2006 )
Het gemeentelijk waterbedrijf van de stad Volos heeft zich schuldig gemaakt aan het illegaal ontslaan van werknemers. De werknemers, waaronder twee vakbondsleden, hadden bij het waterbedrijf een arbeidsovereenkomst voor onbeperkte duur. Bij hun ontslag kregen de vakbondsleden geen wettelijke ontslagvergoeding. Deze ontslagen zijn om een aantal redenen illegaal en asociaal: a) ze zijn in strijd met wet 1264/82 houdende bijzondere ontslagbescherming van vakbondsleden, b) ze zijn ongeldig omdat het gaat om legale vakbondsactiviteiten, en c) het beëindigen van de arbeidsbetrekking van leden van het vakbondsbestuur is ongeldig.
Veroordeelt de Commissie het ontslag en de belemmering van vakbondsleden door bedrijven als zijnde illegaal en ondemocratisch? Gaat de Commissie maatregelen nemen om te bewerkstelligen dat de twee vakbondsleden opnieuw in dienst worden genomen met alle rechten en plichten zoals bedoeld in de arbeidswetgeving?
(EN) De Commissie wil er graag op wijzen dat de Europese Gemeenschap geen enkele bevoegdheid heeft met betrekking tot het recht van vereniging.
In het Bosman-arrest heeft het Hof van Justitie echter geoordeeld dat: "Het beginsel van de vrijheid van vereniging, neergelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en voortvloeiend uit de constitutionele tradities die de Lid-Staten gemeen hebben, behoort tot de fundamentele rechten die … in de communautaire rechtsorde worden beschermd".
Daarnaast wordt in artikel 12 van het EU-Handvest van de grondrechten bepaald dat iedereen het recht op vrijheid van vereniging heeft, met name op vakverenigingsgebied. Het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden bevat een soortgelijke bepaling (paragraaf 13)(1).
De Commissie beschikt echter niet over de bevoegdheid om actie tegen individuele bedrijven te ondernemen die inbreuk maken op dat recht van vereniging. Het is de taak van de nationale autoriteiten, en met name de rechtbanken, om de naleving van de nationale regelgeving te waarborgen ter bescherming van het recht op vereniging en de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.
Er bestaat geen communautaire wetgeving voor individuele ontslagen. Op basis van een aantal communautaire richtlijnen kunnen werknemersvertegenwoordigers in bepaalde gevallen wel aanspraak maken op ontslagbescherming, met name op grond van Richtlijn 94/45/EG inzake Europese ondernemingsraden(2), Richtlijn 2002/14/EG inzake een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van werknemers(3) en Richtlijn 2001/23/EG inzake de overgang van ondernemingen(4).
Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PB L 254 van 30.9.1994)
Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (PB L 80 van 23.3.2002)
Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82 van 22.3.2001)
Vraag nr. 99 van Athanasios Pafilis (H-0275/07)
Betreft: Gebruik van gevaarlijke stoffen in voertuigen openbaar vervoer
Het is wetenschappelijk bewezen dat het gebruik van materieel van oude technologie in het stedelijk vervoersnet, waarbij asbest in trolleybussen en trams voorkomt, en hoogspanningstransformatoren die chemicaliën zoals chlofeen bevatten, ziekten kan veroorzaken zoals kanker, geboorteafwijkingen e.d., die uiterst gevaarlijk zijn voor de gezondheid van miljoenen werknemers en passagiers.
Wat stelt de Commissie voor om te bereiken dat vervoersmiddelen en gevaarlijk verouderd materieel in de stedelijke centra en meer in het algemeen in het openbaar vervoer onmiddellijk buiten dienst worden gesteld en vervangen?
(EN) Volksgezondheid is een van de belangrijkste prioriteiten in de EU. De Commissie is zich bewust van het feit dat er een groot probleem bestaat met betrekking tot de diverse gevaarlijke materialen die gebruikt zijn in (verouderde) voertuigen voor het openbaar vervoer. De overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor die vervoersmiddelen en infrastructuur, dienen deze in overeenstemming met de relevante nationale wetgeving te vervangen.
Het buiten dienst stellen en vervangen van materiaal en infrastructuur valt op zich niet onder de werkingssfeer van de richtlijn inzake voor de bouw bestemde producten(1). Deze richtlijn is bedoeld om te waarborgen dat er correcte informatie wordt verstrekt met betrekking tot de aard van het product, de/het beoogde doel(en) waar het product voor wordt ingezet en de kenmerken van de productprestaties met het oog op het op de markt brengen van die producten. De richtlijn heeft geen betrekking op het vervangen van deze producten omdat ze verouderd zijn of niet aan de voorschriften op het gebied van de veiligheid en gezondheid voldoen. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat gebouwen en infrastructurele voorzieningen op hun grondgebied zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat zij de veiligheid, gezondheid en het milieu niet in gevaar brengen en dat zij tevens voldoen aan andere fundamentele eisen ten behoeve van het algemeen welzijn. De voor de bouw bestemde producten dienen derhalve zodanig verwerkt, gemonteerd, toegepast, geïnstalleerd of onderhouden te worden dat zij geen risico’s voor die gezondheid, veiligheid of het milieu opleveren. Dat betekent dat de lidstaten de wet- en regelgeving en administratieve voorschriften dienen uit te vaardigen, bij te werken en te handhaven die nodig zijn om aan die verantwoordelijkheid tegemoet te kunnen komen.
Met betrekking tot de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werkenden tegen de risico’s als gevolg van blootstelling aan asbest of chemische stoffen, zijn de volgende richtlijnen van toepassing: Kaderrichtlijn 89/391/EEG(2) en de bijbehorende bijzondere Richtlijnen 98/24/EG(3) betreffende chemische stoffen en 2004/37/EG(4) betreffende carcinogene of mutagene agentia, en Richtlijn 83/477/EEG(5) inzake asbest.
In dit verband dienen werkgevers een adequate risicobeoordeling uit te voeren en afdoende preventieve en beschermende maatregelen te nemen, met name met betrekking tot de vermindering en vervanging van gevaarlijke en/of carcinogene stoffen.
De EU-richtlijnen dienen in het nationale recht omgezet te worden en het is de taak van de bevoegde nationale autoriteiten om de nationale voorschriften voor de veiligheid en gezondheid van werkenden op effectieve wijze te handhaven.
Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1)
Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11)
Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid l, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23)
Richtlijn 83/477/EEG van de Raad van 19 september 1983 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk (Tweede bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 8 van Richtlijn 80/1107/EEG) (PB L 263 van 24.9.1983, blz. 25) zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 91/382/EEG van 25 juni 1991 (PB L 206 van 29.7.1991, blz. 16) en 2003/18/EG van 27 maart 2003 (PB L 97 van 15.4.2003, blz. 48)
Vraag nr. 100 van András Gyürk (H-0276/07)
Betreft: Kansen voor een spoedige aanleg van de Nabucco-gaspijpleiding
Tijdens de Europese top in Brussel op 9 maart hebben de Europese regeringsleiders hun handtekening gezet onder een besluit ter ondersteuning van het energiebeleid, waarin de aanleg van de Nabucco-gaspijpleiding het belangrijkste gasproject van de Unie wordt genoemd. De aanleg van de Nabucco-gaspijpleiding met een jaarlijkse capaciteit van 30 miljard kubieke meter kan zowel vanuit het oogpunt van een geregelde energievoorziening als van diversificatie van leveranciers en doorvoerroutes een reusachtige stap vooruit betekenen voor Europa, dat op energiegebied voor grote uitdagingen staat.
Daar de Unie het aantal van haar aardgasleveranciers moet uitbreiden en er op dit moment geen echt alternatief is voor Nabucco, vraag ik de Commissie met welke vorm van steun zij wil bevorderen dat de Nabucco-gaspijpleiding spoedig wordt aangelegd? Welk tijdschema heeft zij voor de verwezenlijking van het project? Hoe ziet zij de kansen voor de aanleg van de Nabucco-pijpleiding in vergelijking met andere projecten die ten doel hebben de gasvoorziening van Europa veilig te stellen? Hoe wil zij ervoor zorgen dat het project eendrachtige Europese steun krijgt?
(EN) De Nabucco-gaspijpleiding is aangewezen als een van de "projecten van Europees belang" in het kader van de richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector(1). Dat betekent dat die gaspijpleiding kan profiteren van de maximale steun uit hoofde van de TEN-E-voorzieningen. De Commissie zal binnenkort, na overleg met de lidstaten en na raadpleging van het Europees Parlement, een Europese coördinator benoemen om te zorgen dat het project zo snel mogelijk uitgevoerd wordt. Daarnaast is het de taak van die coördinator om de Europese steun optimaal te coördineren en eventuele problemen onverwijld op te lossen.
De Commissie verkeert echter niet in de positie om het tijdschema van projecten te beïnvloeden, aangezien zij niet de "eigenaar" van het project is. Door de benoeming van een Europese coördinator en de mogelijkheid om steun te verlenen op grond van Verordening (EG) nr. 2236/95(2) van de Raad wordt een snelle voortgang van het project bevorderd. De start van de aanleg staat gepland voor eind 2008 en naar verwachting is de gaspijpleiding in 2010/2011 operationeel.
Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van de Beschikkingen 96/391/EG en nr. 1229/2003/EG
Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1655/1999, Verordening (EG) nr. 788/2004 en Verordening (EG) nr. 807/2004.