Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2003(INI)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

A6-0186/2008

Debatten :

PV 04/06/2008 - 15
CRE 04/06/2008 - 15

Stemmingen :

PV 05/06/2008 - 6.15
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0255

Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 4 juni 2008 - Brussel Uitgave PB

15. Jaarverslag 2006 over het GBVB – Europese veiligheidsstrategie en EVDB (debat)
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van

– het verslag (A6-0189/2008) van de heer Saryusz-Wolski, namens de Commissie buitenlandse zaken over het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) dat is voorgelegd aan het Europees Parlement overeenkomstig alinea 43, punt G van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 – 2006 (2007/2219(INI)) en

– het verslag (A6-0186/2008) van de heer Kuhne namens de Commissie buitenlandse zaken over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en het EVDB (2008/2003(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Jacek Saryusz-Wolski, rapporteur.(EN) Mijnheer de Voorzitter, graag wil ik tijdens deze behandeling commentaar leveren en de standpunten van het Parlement over het buitenlandse beleid uitspreken, aangezien dit meer is dan een routinematig jaarlijks debat over het buitenlandse beleid en de recente ontwikkelingen op dat gebied binnen de Unie: de deelname van de heer Solana getuigt al van het feit dat dit een speciaal debat is. Dank u voor uw aanwezigheid, mijnheer Solana.

Om te beginnen staan wij vanwege de vernieuwingen voortvloeiende uit het Verdrag van Lissabon in termen van het buitenlandse beleid voor een cruciaal moment, om niet te zeggen een keerpunt. Zoals gewoonlijk moeten wij omzien om te kunnen evalueren, maar wij moeten net zo goed ook vooruitkijken. Wij genieten de toenemende steun van de burgers voor een oprecht en stevig buitenlands beleid. De standpunten van lidstaten veranderen in toenemende mate en steeds vaker ziet men in dat wij als Unie alleen dan een effectief buitenlands beleid kunnen voeren als wij met één stem spreken en gezamenlijk optreden.

Dankzij dit nieuwe hoofdstuk in het Europese buitenlandse beleid gaan wij in de richting van een kwalitatieve verandering. Het nieuwe buitenlandse beleid moet zijn legitimiteit niet slechts ontlenen aan de intergouvernementele bron waaraan het is ontsproten maar ook aan het toezicht van de kant van het Europees Parlement; vandaar ook dat het Europees Parlement een steeds belangrijkere rol zal spelen bij het vormgeven van dit beleid, waarop wij in ons verslag hebben aangedrongen. Wij hebben een geïntegreerde, holistische aanpak nodig van ons buitenlandse beleid, waarbij alle betrokken instellingen, waaronder de lidstaten, samenhang en convergentie nastreven en elkaar goed aanvullen.

De Europese Unie behoort haar rol als vredestichter en bemiddelaar te blijven vervullen, als een zachte kracht die helpt bij stabilisatie, wederopbouw en hervormingen, en assistentie en humanitaire hulp verleent, en als een instantie die normen stelt, waarden uitdraagt en democratie, vrijheid en mensenrechten propageert. Maar tegelijkertijd moeten wij die zachte kant aanvullen met een hardere zijde door te werken aan verdere ontwikkeling van de EVDB-dimensie en onze militaire capaciteit, om zo nodig ook onze macht uit te dragen.

We moeten ons reactieve beleid bij uitdagingen op de korte en middellange termijn aanvullen met een strategische benadering en definitie van de Europese belangen op de lange term door de echte oorzaken aan te pakken en niet slechts de gevolgen van sommige veranderingen om ons heen, zoals Darfur, waar zowel een klimatologische probleemsituatie als een conflictsituatie bestaat.

Wij moeten actief blijven wat diverse geografische prioriteiten aangaat, maar ook nieuwe uitdagingen en horizontale kwesties aanpakken zoals klimaatveiligheid, het veiligstellen van de aanvoer van energie, veiligheid in de ruimte, veiligheid in de virtuele ruimte, migratiestromen en vele andere.

Wij willen een wereldmacht en een wereldspeler worden, maar we moeten de balans vinden tussen de rol als betaler die wij hebben en ook willen hebben enerzijds en anderzijds de rol als belangrijke speler op het wereldtoneel. Het nieuwe Verdrag biedt een reusachtig potentieel aan samenhangend en effectief buitenlands beleid, maar we beseffen allemaal dat de tenuitvoerlegging van doorslaggevend belang is. We moeten eensgezind zijn en bereid tot samenwerking, en niet slechts binnen de institutionele driehoek maar ook met de lidstaten, en wij moeten rivaliteit zien te vermijden.

Wij hebben geprobeerd een constructieve benadering van dit verslag ter tafel te brengen. Wij maken ons zorgen om bepaalde fouten in het buitenlands beleid, maar wij houden het oog eerder op de toekomst gericht. Wij erkennen dat er sprake is van positieve ontwikkelingen en vooruitgang en dat er zeker successen zijn geboekt. Wij dringen erop aan dat de mislukkingen worden aangepakt maar ook dat er wordt voortgebouwd op wat er al bereikt is en op zoek wordt gegaan naar ruimte voor verdere vooruitgang.

Het Europees Parlement streeft er niet slechts naar het buitenlandse beleid kritisch te volgen en aanbevelingen aan het adres van de uitvoerende instanties te doen waarop oplossingen en keuzes kunnen worden gebaseerd, maar ook om te investeren in het ontwikkelen van een eigen buitenlands beleid, dat ik “parlementaire diplomatie” noem, zoals dat binnen de grenzen van onze competentie op parlementair niveau wordt beoefend.

Aangaande prioriteiten: Naar onze mening is er behoefte aan een duidelijke focus en een beperkt aantal prioriteiten. Wij onderstrepen de noodzaak van een op waarden gebaseerde aanpak van het buitenlandse beleid, niet omdat we zo buitengewoon idealistisch of naïef zijn, maar omdat een omgeving die onze eigen krachtige universele waarden met ons deelt onze belangen op het gebied van veiligheid en welvaart het beste dient.

Het Parlement beschouwt de buitenlandse politiek van de Unie als een bijdrage aan een krachtiger Europese identiteit en als een toegevoegde waarde voor burgers van de EU en als een onderdeel van het traject van de Europese Commissie voor een Europa van resultaten.

Wij beschouwen het buitenlandse beleid als een cruciaal EU-beleid dat voorzien dient te worden van de juiste institutionele structuur, iets waarvoor het Verdrag van Lissabon zal zorgen, de juiste instrumenten en voldoende financiering uit de begroting van de EU. Wij hebben behoefte aan een stel instrumenten waarover we kunnen beschikken, en dat is duidelijk iets wat nog in het verschiet ligt.

 
  
MPphoto
 
 

  Helmut Kuhne, rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in ons verslag wensten wij te voorkomen dat wij verklaringen uit eerdere verslagen aangaande de Europese veiligheidsstrategie zouden herhalen. Misschien zijn we daar niet geheel in geslaagd, maar ik denk dat we hier in de toekomst beter in zullen slagen. Zo is er bijvoorbeeld één bepaald punt waarover we in eerdere verslagen tot een besluit waren gekomen en waarop we om die reden ook niet zijn teruggekomen, maar dat hier wel vermeld dient te worden, namelijk de steun van het Europees Parlement voor de Europese veiligheids- en defensieacademie. Wij zouden graag zien dat dit een echte instelling werd en niet slechts een virtuele. Naar Europese maatstaven is de tijd uitzonderlijk snel verlopen sinds december 2003, toen de Europese veiligheidsstrategie werd aangenomen – al is die tijd naar objectieve maatstaven wellicht niet eens per se snel verstreken; maar men kan wel zeggen dat de Europese veiligheidsstrategie in die tijd een aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt. Er zijn prestaties waarop we ons kunnen laten voorstaan, maar ik zal het opsommen van de diverse burgerlijke en militaire missies achterwege laten.

Wat wij echter structureel kunnen aantonen is dat we sinds ongeveer een jaar aan de zijde van de Raad een burgerlijk controle- en planningsinstrument hebben en dat er inmiddels sprake is van een duidelijke gezagsketen vanaf het gebouw daar verderop rechtstreeks naar degenen die de operaties ter plekke moeten uitvoeren. Vanuit een militair gezichtspunt hebben we de operationele sterkte uitgetild boven het gebruik van de capaciteit van de NAVO in overeenstemming met de Berlijn Plus Overeenkomst. Wij hebben de gevechtseenheden die geacht worden te rouleren operationeel gekregen. Wij hebben operaties uitgevoerd waarvan wij kunnen zeggen dat ze geslaagd zijn, zoals onder andere de missie voor het herstel van de rechtsstaat in Georgië en vergelijkbare missies.

Er zijn echter taken die nog steeds moeten worden uitgevoerd en die naar mijn mening gebreken vertonen, en er wordt heus geen afbreuk aan de veiligheidsstrategie gedaan als wij die punten opnoemen. Gemeten naar aantallen inwoners van de diverse lidstaten van de EU is er geen evenwicht tussen de bijdragen die landen aan de missies leveren, met name op civiel gebied. Daarom stellen wij voor dat de lidstaten moreel of op andere wijze verplicht worden actieplannen te overleggen waarin zij gedetailleerd opgeven hoeveel stafleden zij aan de Europese Unie ter beschikking kunnen stellen voor het geval dat noodzakelijk zou worden, onder toevoeging van verklaringen over de carrièremogelijkheden van mensen die na deelname aan een Europese missie terugkeren naar hun land. Op de lange termijn kunnen wij anders niet langer dat pijnlijke proces volvoeren om troepen te leveren voor militaire acties zoals in Darfur en Tsjaad, zoals wij tot nu toe hebben gedaan. Om die reden dragen wij andere opties aan.

Wij doen ook diverse suggesties voor een aanpak van de helikoptercrisis en het opvoeren van de beschikbaarheid van helikopters. Op den duur is het niet zinvol om binnen de Europese Unie in vierentwintig verschillende typen helikopters te vliegen.

Verder zijn er nieuwe ontwikkelingen waarover wij ons moeten buigen als wij de veiligheidsstrategie nader bekijken. De lijnen tussen interne en externe grenzen zijn vervaagd geraakt ten gevolge van terroristische activiteiten. Wij moeten ons buigen over het veiligstellen van onze energievoorziening via diplomatieke, economische en technische – en ik zeg opzettelijk niet “militaire” – weg. Wij moeten ons ervan bewust worden dat het noodzakelijk is om gevoelige infrastructurele voorzieningen tegen elektronische aanvallen te beveiligen. Dit soort zaken moet betrokken worden in onze overwegingen over de aspecten van de veiligheidsstrategie die wellicht dienen te worden uitgebreid.

De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, de heer Solana heeft een specifiek mandaat van de Raad om over dit soort dingen na te denken. Daarin steunen wij hem. Wij hopen dat we de resultaten van deze overwegingen tegen het eind van dit jaar tegemoet kunnen zien in de vorm van een Witboek, zodat er dan een gemeenschappelijk referentiepunt is voor de Europese discussie, en dan niet alleen voor de gesprekken tussen de heer Solana en de diverse regeringen, niet alleen voor in de nationale parlementen, maar ook in het belang van het Europese volk, van Polen tot Portugal.

 
  
MPphoto
 
 

  Javier Solana, Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen mijn dank uitspreken aan het Parlement dat mij heeft uitgenodigd voor dit belangrijke debat over het buitenlandse beleid, veiligheid en defensie van de Europese Unie tijdens de plenaire zitting van het Europees Parlement.

Voordat ik echter nader inga op de inhoud, wil ik eerst mijn veroordeling uitspreken van de terroristische aanslag op de Deense ambassade in Islamabad die maandag heeft plaatsgevonden en mijn deelneming betuigen jegens de Denen en de Pakistanen en de gezinnen van de doden en de gewonden. Laten wij in gedachten bij hen zijn en met name bij diegenen die er gewond zijn geraakt. Ik ben niet lang geleden in Islamabad geweest en ik zou graag verslag doen van die reis als de vergadering mij die tijd gunt.

Ik wil graag de twee rapporteurs, de heer Saryusz-Wolski en de heer Kuhne danken voor hun verslagen. Naar mijn mening staan er vele uitstekende ideeën in over de manier waarop we de invloed van de Europese Unie wereldwijd kunnen vergroten, in overeenstemming met onze waarden en onze belangen. Graag wil ik hen feliciteren en hen en u allen verzekeren dat wij zoveel mogelijk van deze opmerkingen in de overweging zullen betrekken omdat zij naar mijn mening buitengewoon constructief en positief zijn. En daarom zullen zij zeker door mij in overweging worden genomen.

Dit is een buitengewoon belangrijke zitting en ik zou graag iets zeggen over enkele kwesties die in beide verslagen aan bod komen. In de tijd die mij ter beschikking staat zou ik graag de dringendste kwesties op de agenda internationale aangelegenheden willen bespreken, om te zien op wat voor manier wij kunnen bijdragen aan een oplossing van problemen die heden ten dage spelen.

Ik wil ook graag een paar woorden zeggen over het Verdrag waaraan de rapporteurs hebben gerefereerd. In beide verslagen staan vele verwijzingen naar het Verdrag van Lissabon en het is duidelijk hoe dat komt. In deze verslagen wordt om meer efficiëntie gevraagd. Het Verdrag is vooral bedoeld om het werk van de Europese Unie efficiënter en zichtbaarder te maken, met name wat het buitenlandse en het veiligheidsbeleid aangaat. Ik ben ervan overtuigd dat veel van de problemen die in het verslag met name door de heer Kuhne worden genoemd door het Verdrag zullen worden opgelost.

De goedkeuring van het Verdrag heeft voor ons allen de hoogste prioriteit. Wij zullen de komende dagen nog heel wat werk in die richting moeten verzetten. Graag wil ik onderstrepen dat het Sloveense voorzitterschap in december van de Europese Raad het mandaat heeft gekregen voort te gaan met de werkzaamheden ter voorbereiding van een soepele inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

Zoals u weet is dit werk gebaseerd op een paar beginselen die wij allen delen. Het verdrag zelf vormt het uitgangspunt van deze hele discussie. Dit Verdrag zal in zijn geheel moeten worden geëerbiedigd. Ten tweede is het het streven dat het Verdrag, als alles soepel verloopt, in werking treedt op het moment dat eerder overeen is gekomen, namelijk 1 januari 2009.

Veel aspecten van het Verdrag zijn van fundamenteel belang voor u als het Europees Parlement, zeker op het gebied van het buitenlandse en veiligheidsbeleid, waar we het nu over hebben. Het voorzitterschap, de Commissie en ikzelf hebben de kans gehad om veel van deze kwesties met sommigen van u te bespreken, en ik garandeer u dat ik daarmee zal doorgaan vanaf hier tot aan het moment dat het Verdrag in werking treedt. Naar mijn mening is het van cruciaal belang dat de drie belangrijkste instellingen samenwerken om te zorgen voor een soepele inwerkingtreding van het Verdrag.

Graag wil ik nog iets zeggen over de Europese dienst voor extern optreden. Zoals u weet heb ik als Hoge Vertegenwoordiger een mandaat op grond van verklaring 15 van het Verdrag om samen met de Commissie en de lidstaten voorbereidend werk te verrichten. Daar ben ik ook mee bezig. Ik voer dit mandaat uit met het duidelijke oogmerk ervoor te zorgen dat de beslissing om de EAS in te stellen zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van het Verdrag wordt genomen.

De heer Kuhne had het over de Europese veiligheidsstrategie. Ik wil graag een opmerking maken over hoe ik de situatie op dit moment zie. Het mandaat dat ik afgelopen december van de Raad heb gekregen vereiste dat ik voor december 2008 met nog een verslag zou komen. Ik zal discussies met u allen voeren om met de best mogelijke voorstellen voor de benodigde veranderingen te komen.

Het is gebleken dat dit een nuttige strategie is. De rapporteur heeft dit ook erkend en daar ben ik hem dankbaar voor. Het is een instrument dat de afgelopen vier jaar goede diensten heeft bewezen. Het was een kort maar uiterst leesbaar document, en daarom heeft het naar mijn mening aan zijn doel voldaan.

Volgens mij weerspiegelt deze strategie onze waarden, onze beginselen en de manier waarop wij naar het buitenlandse en veiligheidsbeleid behoren terug te keren. Volgens mij gaat het mandaat dat de Europese Raad mij afgelopen december heeft gegeven niet om veranderingen in de tekst maar eerder om verbeteringen en om het waar mogelijk aan te vullen.

Het is van groot belang om in de overwegingen te betrekken wat de internationale situatie was op het moment dat deze strategie werd geformuleerd – we moeten niet vergeten dat dat in 2003 was. Er hebben zich intussen zaken afgespeeld die waarschijnlijk niet fundamenteel genoeg waren om de inhoud van de strategie te veranderen, maar wel de kwesties die in deze periode speelden aanvullen. In het Parlement en bij de instellingen zijn daar lessen van geleerd en hebben debatten plaatsgevonden. Daarom beschouw ik de bijdragen van het Parlement ook als zeer waardevol, ook zoals die via het uiterst welkome verslag van de rapporteur de heer Kuhne tot ons zijn gekomen.

Ik zal over twee weken mondeling verslag doen over deze aangelegenheid tegenover de Europese Raad, en over de voortgang van de werkzaamheden. Voorlopig krijg ik reacties uit de lidstaten over hun gedachten betreffende deze zaak en ik zal alle commentaar dat u vandaag heeft gegeven in overweging nemen. Daarna volgen verdere besprekingen, en in september vindt de informele vergadering van de ministers van Buitenlandse zaken – het Gymnich-overleg – plaats, en hier onder elkaar in het Parlement zullen wij deze kwesties ook blijven bespreken.

Ik denk dat de timing heel belangrijk is. In december 2008 bestaat de EVS vijf jaar. Hopelijk zal dan het Verdrag van Lissabon inmiddels zijn goedgekeurd, waardoor onze activiteiten meer samenhang zullen vertonen. Wat de belangrijkste bedreigingen aangaat waarmee in de strategie rekening wordt gehouden, denk ik dat die welke in 2003 werden vastgesteld inderdaad de juiste zijn. Volgens mij kunnen we het daarover wel eens zijn. Massavernietigingswapens, terrorisme, de georganiseerde misdaad, en regionale conflicten: daar is in feite geen verandering in gekomen. Die zijn stuk voor stuk vandaag de dag nog steeds relevant en wij zullen op dat vlak de strijd moeten voortzetten.

De strategie was gebaseerd op een analyse van de belangrijkste wereldwijde veranderingen op dat moment, maar zoals ik al zei zijn sommige daarvan op dit moment relevanter dan ze vijf jaar geleden waren, en er zijn nieuwe veranderingen bij gekomen. Zoals de rapporteurs al hebben vermeld, mogen wij niet vergeten dat de klimaatverandering en de gevolgen daarvan voor de internationale veiligheid en de continuïteit van de energievoorziening – waar we inmiddels diepgaand onze gedachten over moeten laten gaan – indertijd nog niet in de strategie aan de orde zijn gekomen. Datzelfde geldt voor migratie – en dan met name illegale migratie – en informatiebeveiliging. Deze kwesties werden niet in de strategie betrokken en dat moet nu wel gebeuren. Wij zullen rekening moeten houden met deze ontwikkelingen.

Ik wil ook nog graag iets zeggen over het EVDB waar de rapporteur het over had. Volgens mij kunnen wij zonder overdrijving zeggen dat dat geslaagd is. Het is een belangrijk en uitermate in het oog springend onderdeel van het GBVB geweest. Het is goed te beseffen dat we de afgelopen vijf jaar ruim vijftien – om precies te zijn zeventien – missies hebben uitgezonden. Op dit moment zijn er veertien zowel civiele als militaire missies van ons in actie op de volgende drie continenten: in Europa op de Balkan, in Afrika, in het Midden-Oosten en in Azië. Daar wordt in de verslagen ook duidelijk aandacht aan besteed, en daarvoor ben ik zeer erkentelijk.

In het verslag van de heer Kuhne worden echter ook enige problemen en manco’s genoemd waarmee we bij het EVDB te maken hebben en ik ben het eens met het meeste wat daarbij wordt genoemd.

Wij zijn ermee bezig: we houden rekening met de lessen die tijdens de missies zijn geleerd; zowel aan de civiele als aan de militaire kant passen wij onze structuren aan; wij proberen een betere samenwerking tussen burgers en militairen te bereiken, om zo een alomvattende aanpak te ontwikkelen, waarop naar mijn mening ook in het verslag wordt aangestuurd.

Tijdens de vergadering van de Raad met de ministers van Buitenlandse zaken en Defensie vorige week is goede vooruitgang geboekt. Een belangrijke beslissing is genomen. Rapporteur Kuhne liet het sleutelwoord “helikopters” al vallen, wat zoals u weet een van de problemen is waarmee de internationale gemeenschap nu wordt geconfronteerd betreffende crisisbeheersingsoperaties. Wij beschikken niet over de capaciteit die we zouden moeten hebben en de capaciteit die we wel hebben is niet onmiddellijk inzetbaar en evenmin de geschiktste voor de opgaven waarvoor wij tegenwoordig staan.

Het besluit dat het defensieagentschap zich moet concentreren op de tactische kwestie van de helikopters is vanaf heden van kracht en ik hoop oprecht dat u informatie zult ontvangen van de strijdkrachten in de Europese Unie. Dat zal hopelijk op een coherente manier worden aangepakt.

Ik wil graag nog iets zeggen over de toestand in de wereld op dit moment: over de knelpunten en de zaken die wij proberen op te lossen. Ik begin met de Westelijke Balkan. Zoals u weet zijn er in de Westelijke Balkan nog steeds kwesties op te lossen. Wat er tijdens de verkiezingen afgelopen zondag in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gebeurde moet ons te denken geven. Dat neemt niet weg dat er sinds de laatste keer dat wij elkaar hebben gesproken twee belangrijke dingen in Servië hebben plaatsgevonden: Inmiddels is de stabilisatie- en associatieovereenkomst met de Serviërs ondertekend en er zijn verkiezingen geweest. Naar mijn mening hebben de uitkomsten van die verkiezingen wel degelijk iets te maken met onze opstelling, en laten we hopen dat er straks in Servië een regering zit die het Europese perspectief van Servië in het oog houdt.

En dan nu iets over Kosovo. Zoals u weet zal vanaf 15 juni het totaalpakket aan wetten van kracht zijn, waaronder de grondwet die vanaf de dag dat Kosovo onafhankelijk werd in het vooruitzicht is gesteld. Wij zouden ook graag zien dat tegen die tijd de situatie ter plekke de goede kant op gaat, dat wil zeggen: dat het met EULEX de goede kant op gaat. Wij hebben voortdurend contact met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om te bekijken hoe dit bereikt kan worden en ik hoop oprecht dat ik over een paar dagen in staat zal zijn u te melden dat er inderdaad vooruitgang is geboekt.

Het spreekt voor zich dat ik ook iets over Georgië zeg. Ik ga daar morgenochtend heen. Ik zal een bezoek brengen aan Tbilisi en de autoriteiten aldaar. Tevens zal ik Abchazië aandoen. Het is van het grootste belang dat wij ook Abchazië bezoeken om in het kader van de Vrienden van de secretaris-generaal te trachten voorlopig een rechtstreeks contact tot stand te brengen tussen de beide zijden, en om te zien of er wellicht een actievere opzet mogelijk is. Ik denk niet dat we in staat zullen zijn om alles in deze ene week op te lossen maar ik hoop van harte dat we in elk geval een positieve en constructieve bijdrage kunnen leveren.

Daarnaast moet ik verslag aan u uitbrengen over de situatie in Libanon, waar belangrijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Ik heb samen met de Voorzitter van het Parlement het voorrecht gehad om er die zondag bij te zijn. Het was een ontroerend moment toen de overeenkomst werd bereikt. Na achttien maanden instabiliteit is generaal Suleiman nu president geworden. Het gebouw waar we die middag verbleven was gesloten geweest en is nu inmiddels heropend. Ik hoop dat het besluit dat in Doha in Qatar werd bereikt de weg zal effenen voor een verdere evolutie in Libanon en naar verkiezingen in 2009.

Zoals u weet is deze overeenkomst zeker niet volmaakt: het heeft positieve elementen maar ook beslist minder positieve. Laten we hopen dat onze hulp en de coherentie van onze daden het proces mede zullen bevorderen, want op dit moment is het nog steeds niet voltooid. De premier is opnieuw aangesteld. De heer Siniora is een waardig man die ons respect verdient. Hij is nu degene die leiding geeft aan de regering. Laten wij hopen dat hij kans ziet veilig en wel het verkiezingsproces halverwege 2009 te bereiken.

Ik zou nog graag vele andere zaken bespreken, maar ik heb mijn tijd toch al overschreden en in elk geval heb ik u in deze toespraak een idee gegeven van de kwesties die ik de komende paar maanden zal aanpakken.

Ik wil u ook laten weten dat ik naar Teheran ga. Ik ben daar sinds juni 2006 niet meer geweest, al heb ik sindsdien wel vele ontmoetingen met de Iraanse leiders gehad. Dat neemt niet weg dat ik in overleg met de zes landen die bij deze onderhandelingen betrokken zijn heb besloten om terug te keren naar Teheran voor een ontmoeting met de leiders aldaar. Ik zal bij die gelegenheid een ruimer aanbod doen dan wij in 2006 hebben gedaan. Ik verwacht zeker geen wonderen, maar naar mijn idee is het van groot belang hun de hand te blijven reiken en duidelijk te maken dat wij een tweesporige benadering volgen: wij willen onderhandelen om de fundamentele kwesties op te lossen, en met name het nucleaire vraagstuk, maar tegelijkertijd willen wij voortgaan met wat de Veiligheidsraad te bieden heeft.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Onze hartelijke dank, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, voor uw toespraak, en wij wensen u veel succes op uw gevaarlijke reizen. Volgens mij bent u hier in het Europees Parlement het allerveiligst. Het zal u dan ook altijd groot genoegen doen hier te zijn!

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Verheugen , vicevoorzitter van de Commissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren. Om te beginnen wil ik graag de rapporteurs de heren Saryusz-Wolski en Kuhne feliciteren met de constructieve, allesomvattende, op de toekomst gerichte benadering waarop beide verslagen zijn gebaseerd.

Aangezien in beide verslagen een zeer breed scala aan onderwerpen aan bod komt, wil ik mij beperken tot diverse aspecten die met name relevant zijn voor de Commissie, te weten de inwerkingstelling van het hervormingsverdrag van Lissabon, de Europese veiligheidsstrategie, het nabuurschapsbeleid en de kwestie van gezamenlijke actie, met name betreffende de rol van de Commissie binnen het kader van de crisisbeheersing.

Net als de meesten van u hoopt de Commissie dat het nieuwe hervormingsverdrag nog dit jaar zal worden goedgekeurd. Dit verdrag is cruciaal als wij nog beter willen opkomen voor de belangen van alle Europese burgers. Een veilig, economisch gezond, sociaal evenwichtig en stabiel Europa dat op het wereldtoneel een belangrijke rol speelt die een weerspiegeling is van zijn economische invloed, heeft een krachtig Europees buitenlands beleid nodig. Daarom moeten wij alles wat uiteindelijk zal uitmonden in een samenhangend buitenlands beleid krachtig ondersteunen. Dit is niet in de eerste plaats een institutioneel of procedureel probleem, en evenmin een kwestie van wettelijke beginselen, maar vooral een politieke kwestie. Wil een buitenlands beleid van de EU effectief zijn, dan zullen alle lidstaten de benodigde politieke wil moeten opbrengen om de gemeenschappelijke belangen van de Europese Unie te steunen. Dat zou hoe dan ook in ieders belang zijn. Samen staan we sterk. Aan ons de keus.

De Commissie is op dit moment bezig aan de voorbereiding van haar bijdrage aan de bewerking van de Europese veiligheidsstrategie. Tegenwoordig zien wij nieuwe gevaren en opgaven waarop wij met de beperkte opvattingen van veiligheid uit 2003 niet langer op de juiste wijze kunnen reageren. De opvattingen over wat ons bedreigt moeten opnieuw worden geformuleerd, en er dient meer betekenis te worden gehecht aan de samenhang tussen veiligheid en ontwikkeling, veiligheid en energie, veiligheid en klimaatverandering en zelfs aan punten van zorg waar wij op het ogenblik mee te maken hebben als de stijgende prijzen, de beschikbaarheid van grondstoffen, het gevaar van voedseltekorten en de hele kwestie van de migratie.

In dit opzicht bevatten de jaarlijkse verslagen betreffende de GBVB en de EVS/EVDB veel punten waarover de Commissie het geheel eens is. Ik verwacht dat deze punten in december 2008 ook door de Europese Raad zullen worden aanvaard.

Het bevorderen van de democratisering in andere landen dient een van de centrale elementen van onze strategie op het gebied van buitenlands beleid te blijven. Wij hebben hier inmiddels al ervaring mee. De uitbreiding van de Europese Unie is daar een goed voorbeeld van, aangezien wij daarbij belangrijke ervaringen hebben opgedaan die wij ook ten gunste van het Europees Nabuurschapsbeleid kunnen aanwenden.

Het nabuurschapsbeleid is inmiddels een van onze belangrijkste instrumenten – zo niet het belangrijkste instrument – voor het versterken van de vrede en stabiliteit in ons deel van de wereld en om welvaart en veiligheid te helpen scheppen. Wij moeten ernaar blijven streven dat dit beleid zoveel mogelijk wordt geïntegreerd in het hele beleid van de Gemeenschap. Willen wij onze partnerlanden werkelijk laten profiteren van dit aanbod, dan hebben wij een vreedzame oplossing nodig voor de aanhoudende conflicten waarover de heer Solana zo-even zo aangrijpend sprak, of die nu op de Kaukasus, in Moldavië, het Midden-Oosten of de Westelijke Sahara spelen.

De algehele ontwikkeling en dus de wereldwijde invloed van de Europese Unie hangen af van het optimale gebruik van haar bronnen en instrumenten. Gelukkig hoeven we daarbij niet bij het begin te beginnen. Wij hebben al gebruik gemaakt van een heel scala aan instrumenten van de Gemeenschap zoals ontwikkelings- en humanitaire hulp ter ondersteuning van de crisisbeheersingsmaatregelen van de EU – in landen als Afghanistan, Kosovo en Tsjaad en in het Midden-Oosten.

Daarnaast is het budget dat door de Commissie is toegekend aan het GBVB sinds 2002 maar liefst bijna tienmaal zo groot geworden. Op dit moment zijn er elf EVDB-missies op pad op het gebied van beleid, rechtsstaat en waarneming, en twee andere missies op militair terrein. De Commissie is uiteraard inmiddels vanaf het begin betrokken bij de planning van deze missies. Hetzelfde geldt voor de operaties in Kosovo, Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek.

In dit verband wil ik graag kort iets zeggen over het stabiliteitsinstrument. Dit belangrijke nieuwe financieringsmechanisme van de Gemeenschap is toegevoegd aan het crisisbeheersingsinstrument en het instrument ter voorkoming van crises, en heeft voor de periode 2007 tot 2013 een gemiddelde van tweehonderd miljoen euro per jaar toegekend gekregen. Naar de mening van de Commissie heeft het stabiliteitsinstrument inmiddels zijn nut bewezen, zowel wat betreft het toekennen van fondsen als de kwaliteit van de genomen maatregelen.

De Commissie is een groot voorstander van een nauwere interinstitutionele samenwerking met betrekking tot de externe activiteiten van de Europese Unie als dat een grotere coherentie, efficiëntie en zichtbaarheid voor het buitenlandse beleid van de EU zou garanderen. De Commissie is van mening dat wij onze krachten moeten bundelen. Daar heeft Europa behoefte aan. Dat is wat de bevolking van Europa – en de internationale gemeenschap – van ons verwacht.

Dank u voor uw aandacht.

 
  
MPphoto
 
 

  Joseph Daul , namens de PPE-DE- Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, voorzitter van de Commissie, mijnheer Solana, dames en heren, als het Verdrag van Lissabon inderdaad, zoals wij hopen, op 1 januari 2009 van kracht wordt, zal dit een nieuw tijdperk inluiden voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie. Dit beleid was een gok, maar het is wel de manier waarop de Europese Unie in staat is zichzelf te bewijzen als wereldspeler. Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die al is geboekt, heeft Europa nog een lange weg te gaan voordat het kan uitgroeien van een economische reus maar politieke dwerg naar een politieke macht van wereldformaat die in overeenstemming is met zijn economische gewicht.

Zoals de heer Saryusz-Wolski al in zijn uitstekende verslag aangaf, heeft de rol die Europa in de wereld speelt nog lang niet zijn ware potentieel bereikt. In Israël, Palestina en overal ter wereld wensen onze gesprekspartners veel meer van Europa te zien. Wij behoren naar hun eisen te luisteren. Om geloofwaardig te zijn tegenover deze partners moet de Unie niet slechts met één stem spreken, maar moet zij ook over de benodigde instrumenten beschikken om zichzelf te laten horen. Het buitenlandse beleid van de EU moet democratische legitimiteit hebben, die het bij het Verdrag van Lissabon geïntroduceerde parlementaire toezicht zal verlenen.

Wij willen een geloofwaardige defensie voor Europa, dames en heren, uiteraard niet om ten strijde te kunnen trekken, maar om de vrede te waarborgen en, wat nog belangrijker is, om de allerarmsten ter wereld te hulp te kunnen schieten. Onze gemeenschappelijke veiligheid beperkt zich niet meer tot militaire bescherming tegen aanvallen van buitenaf. Het betreft ook de energievoorziening, klimaatverandering, migratiebeheer en het bevorderen van mensenrechten en burgerlijke vrijheden.

De Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en de Europese democraten is vastbesloten erop toe te zien dat alle aspecten van deze gemeenschappelijke veiligheid in de overwegingen worden betrokken. Wij zijn de mening toegedaan dat het buitenlandse beleid van de EU zich in de eerste plaats moet richten op onze dichtstbijzijnde buren. Om die reden vragen wij de Commissie en de Raad te streven naar een versterking van het Europees Nabuurschapsbeleid en stabiliteit in de Westelijke Balkan. Met name is van het grootste belang om de dialoog met Servië op gang te houden terwijl wij toch ook Kosovo blijven steunen. Wat dit soort aangelegenheden betreft is de samenwerking tussen de Raad en het Parlement niet altijd even gemakkelijk geweest. De Raad is naar onze smaak niet altijd voldoende open en transparant geweest, maar dat neemt niet weg dat onze betrekkingen wel zijn verbeterd. Het voorzitterschap van de Raad en de heer Solana erkennen inmiddels dat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU krachtiger en rechtvaardiger zal zijn wanneer het gesteund wordt door het Parlement.

Namens de PPE-DE-Fractie wil ik de Raad vragen zo verder te gaan, deel te nemen aan de discussies in het Parlement over de aanstelling van de eerste Hoge Vertegenwoordiger en vicevoorzitter van de Commissie en werkelijk overleg met hen te plegen. Daarnaast zouden wij ook graag zien dat het Parlement geconsulteerd wordt over de manier waarop een Europese dienst voor extern optreden moet worden opgezet. Wat de inwerkingstelling van de Europese veiligheidsstrategie betreft roept onze fractie de Hoge Vertegenwoordiger op een Witboek te publiceren om de in 2003 geïntroduceerde strategie te beoordelen.

In de context van het toekomstige Verdrag verzoeken wij om het vergroten van de budgettaire bevoegdheden van het Parlement voor alle uitgaven van de EU. Wij lobbyen ook voor instrumenten voor parlementair toezicht en samenwerking met de Raad.

Dames en heren, in een wereld waar regionale machten het voor het zeggen hebben, moet de Europese Unie de unieke kansen grijpen die de nieuwe instrumenten van het verdrag bieden om zich op te werpen als een politieke macht die homogener is en daarom beter in staat is zich op het internationale toneel te laten horen en zich standvastiger op te stellen tegenover haar partners. Meer parlementair toezicht zal dit beleid alleen maar nog effectiever maken, omdat het zo democratischer en transparanter wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Hannes Swoboda , namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag de heer Kuhne feliciteren met zijn verslag, met name omdat daarin een zeer ruime definitie wordt gebruikt van veiligheid en dus een veelomvattende reeks veiligheidsbeleidsmaatregelen worden omlijnd waaronder uiteraard ook de militaire instrumenten, al is het daar zeker niet uitsluitend op gebaseerd. De heer Wiersma zal hier nader op ingaan. Verder wil ik graag de heer Saryusz-Wolski bedanken voor zijn effectieve medewerking, die wij onlangs hebben mogen ervaren in de Commissie buitenlandse zaken.

Ik wil graag twee zaken aanroeren. Ten eerste – daar hebben we het, zoals de heer Schulz zei, al in onze fractie over gehad – de kwestie van de continuïteit van de energievoorziening en een gemeenschappelijk energiebeleid. Wij zijn er niet op uit kritiek uit te oefenen op bilaterale overeenkomsten die zijn gesloten in een periode dat er nog niet over een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid werd gesproken. Zulke overeenkomsten worden echter nog steeds gesloten, en vooral wat de toekomst betreft is het van belang duidelijk te maken dat dat soort overeenkomsten moeten worden ingepast in een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid en een gemeenschappelijk energiebeleid.

Ik heb vandaag een gesprek gevoerd met een prominent vertegenwoordiger uit Azerbeidzjan, die vandaag hier in het Parlement aanwezig is. Hij zei: “Jullie treden heel anders op dan China en Rusland, vrienden!” En dat is volkomen onacceptabel. Wij moeten eensgezind overkomen als wij gemeenschappelijke doelen willen nastreven, en hij had volkomen gelijk om daarop te wijzen.

Daarmee kom ik op het tweede punt dat ik wil aanroeren, waarop wij in het verslag-Brok nader zullen ingaan. Op dit moment wordt er veel gesproken over een Unie voor het Middellandse-Zeegebied. Als fractie dringen wij aan op een Unie voor het Zwarte-Zeegebied. Dit is ook een belangrijk gebied waar wij nog heel veel moeten doen, met name in ons eigen belang. Mijn dank voor de heer Saryusz-Wolski omdat hij deze zaak heeft aangesneden.

Het voorstel zoals ingediend door Polen en Zweden is goed. Wij steunen dat voorstel, maar het gaat naar onze mening niet ver genoeg. Als wij werkelijk voor onze politieke belangen in met name deze streek willen opkomen, moeten wij verder gaan dan dit. Uiteraard zijn wij hier voorstander van, in samenhang met dit verslag, en wij zullen dit samen met het verslag-Brok nader bespreken, opdat onze gemeenschappelijke buren in het oosten en het zuiden ook hun inbreng kunnen hebben en samen met ons betrokken kunnen zijn bij het sturen en ten uitvoer leggen van de Europese doelstellingen.

Ten slotte nog een opmerking over de diplomatieke dienst – de Hoge Vertegenwoordiger de heer Solana noemde die al. Er is veel discussie over deze dienst en ook wij zullen er een verslag over indienen, maar ik wil één ding duidelijk maken: wij hebben een diplomatieke dienst nodig die levensvatbaar is, en acceptabel voor de Commissie, de Raad en de lidstaten, een dienst die efficiënt werkt en zijn politieke verantwoordelijkheden serieus kan nemen, waaronder zijn verantwoordelijkheid tegenover dit Parlement. Wat ons betreft is het cruciale punt dat duidelijk moet worden gemaakt dat deze dienst, ongeacht de manier waarop hij wordt georganiseerd, via de Hoge Vertegenwoordiger verantwoording verschuldigd is aan het Europees Parlement.

Nog een laatste opmerking over Iran: Ik wens u veel succes in Iran, mijnheer Solana. Uiteraard kiezen wij voor dezelfde benadering, dat wil zeggen dat we flexibel moeten zijn maar wel duidelijk moeten verklaren dat we niet nog meer atoomwapens willen, zeker niet in die regio. Die zouden alleen maar leiden tot nog meer onveiligheid in plaats van meer veiligheid. Wij wensen u dan ook veel succes bij het bereiken van deze fundamentele principes.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDE-Fractie. – (NL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, de verslagen van onze collega’s Saryusz-Wolski en Kuhne zijn belangrijke werkstukken en het is binnen een kort tijdsbestek onmogelijk om op alle aspecten in te gaan. Daarom zal ik me concentreren op drie ervan.

Ten eerste de rol van ons Parlement in buitenlandse en defensie-aangelegenheden, ten tweede de zeer grote verantwoordelijkheid van alle lidstaten voor een coherent en doeltreffend buitenlands en veiligheidsbeleid en tenslotte de noodzaak om de strijd tegen de proliferatie van nucleaire wapens voort te zetten en te blijven ijveren voor algemene wapenbeheersing. Het feit dat we dit debat hier vanmiddag voeren met deze deelnemers is een mooi bewijs van de mate waarin we als Europees Parlement erin geslaagd zijn ons een grotere rol toe te eigenen in het buitenlands en veiligheidsbeleid, ook al was dat oorspronkelijk volgens de vigerende verdragen helemaal niet zo voorzien. Het is onze vasthoudendheid die daartoe geleid heeft en ook het begrip dat we zowel bij de Commissie als bij de Hoge Vertegenwoordiger gevonden hebben en dat geleid heeft tot een interinstitutioneel akkoord waardoor debatten zoals het huidige mogelijk zijn. Wij zullen natuurlijk gebruik maken van alle mogelijkheden van het Verdrag van Lissabon om onze rol ten volle te blijven spelen. Tussen haakjes, het is ook omdat we nooit overdreven hebben, omdat we ons er wel voor gewacht hebben om - zoals men in het Engels zou zeggen - not to overplay our hand dat wij deze rol hebben kunnen vervullen.

Het is duidelijk dat een doeltreffend buitenlands en veiligheidsbeleid, zoals collega Swoboda heeft onderstreept, alleen maar mogelijk is wanneer alle lidstaten en de regeringen van alle 27 lidstaten, met inbegrip van de grote, eensgezind willen optreden. Wij kunnen hier wel mooie toespraken houden en iedereen kan hier mooie toespraken houden, maar wanneer regeringsleiders, eerste ministers of ministers van Buitenlandse Zaken elk iets aparts gaan doen op het wereldtoneel dan kan het niet, dan lukt het niet. Dus is de verantwoordelijkheid van onze lidstaten bijzonder groot, niet alleen op het vlak dat ik heb aangehaald, maar ook om hun woorden te laten volgen door daden. Bij de voorbereiding van de interventie in Tsjaad hebben wij dat bijvoorbeeld op een pijnlijke manier moeten ervaren. Men heeft een positieve beslissing genomen en daarna heeft het weken geduurd vooraleer men de troepen en alle materiaal bij elkaar heeft gekregen. Zoiets doet ons enorm veel geloofwaardigheid verliezen en ik hoop dan ook dat wij er allemaal samen voor zullen ijveren dat zich dat in de toekomst zo weinig mogelijk zal herhalen.

 
  
MPphoto
 
 

  Angelika Beer , namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zal niet al deze felicitaties nog eens herhalen of nogmaals de punten onderstrepen waarover wij het eens zijn: te weten de vraag om een coherent buitenlands en veiligheidsbeleid, zoals de heer Saryusz-Wolski die voor ons heeft geformuleerd, en natuurlijk de kwestie van het parlementaire toezicht en de transparantie. Wanneer wij terugkeren naar onze eigen lidstaten valt het ons bij al onze discussies op dat wij steeds vaker deze instrumenten voor transparantie en legitimiteit onder de bevolking van ons eigen land willen en moeten propageren, naarmate de Europese Unie meer betrokken raakt bij het buitenlandse en veiligheidsbeleid.

Ik wil daarentegen juist die omstreden kwesties aansnijden die niemand nog heeft genoemd. Mijnheer Verheugen, in de eerste behandeling hebben wij met commissaris Ferrero-Waldner gediscussieerd over het ontwerpverslag van de heer Kuhne. Net als mijn fractie onderstreepte zij dat het uitermate nuttig is als wij hierover blijven nadenken, dat wij niet alleen discussiëren over de bewerking van de Europese veiligheidsstrategie, maar dat wij ook moeten trachten een gezamenlijke missieverklaring te formuleren, namelijk de kwestie van de menselijke veiligheid en de verantwoordelijkheid om bescherming te bieden. Iedereen die de gebeurtenissen sindsdien heeft gevolgd zal zich bewust zijn van de merkwaardige coalitie van de conservatieven onder de heer von Wogau en de communisten onder de heer Pflüger. Met goedvinden van beide fracties is de betreffende passage geschrapt en wij doen opnieuw een verzoek om deze passage op te nemen, want als wij deze politieke uitdaging niet aangaan, verliezen wij onze geloofwaardigheid wat betreft de manier waarop wij met dit onderwerp omgaan, dat wil zeggen met het vermijden van conflicten, maar ook met de vraag hoe wij met de conflictsituaties in Darfur, Tsjaad en met andere conflicten moeten omgaan waarvoor wij op onze hoede moeten zijn.

Ten tweede wil ik iets aan de orde stellen wat ik absurd vind, ook al hebben we er nog geen consensus over bereikt, namelijk dat de conservatieven onder aanvoering van de heer von Wogau erop aandringen dat wij in het kader van de Europese veiligheidsstrategie en de bewerking daarvan in de toekomst ook de nationale veiligheidsstrategie van de Verenigde Staten betrekken. Dat is volkomen absurd, aangezien dat beleid volledig is gestrand en we allemaal weten dat de Amerikaanse regering volledig gefaald heeft, met deze escalatie, dit volledig eenzijdige optreden en de vele slachtoffers die er vallen. Om dan te zeggen dat we dit soort beleid in ons eigen toekomstig Europese buitenlandse beleid moeten betrekken, vind ik volslagen absurd!

Ten derde wil ik graag een buitengewoon belangrijke zaak aan de orde stellen: namelijk die van de proliferatie. Ook ik wens u alle succes, mijnheer Solana. Wij hebben de dialoog nodig, ook met Iran, maar ik zou mijn medeleden de volgende vraag willen voorleggen: wanneer wij het over de continuïteit van de energievoorziening hebben, wat tenslotte onderdeel is van de veiligheid in het algemeen – is het dan wel zo’n goed idee dat de heer Sarkozy als toekomstig fungerend voorzitter van de Raad van de Europese Unie aankondigt dat hij nucleaire technologie op de wereldmarkt wil zetten, zonder daaraan restricties op te leggen en zonder middel om toezicht te houden? Wat gebeurt er dan met onze geloofwaardigheid? Om te beginnen werken we zo niet toe naar nucleaire ontwapening, wat we wel geacht worden te doen. En ten tweede verspreiden we op die manier deze technologie, ook al weten we dat er altijd misbruik van kan worden gemaakt voor militaire doeleinden. Naar mijn mening maken we dan een fout en om die reden dienen wij dan ook een amendement in.

 
  
MPphoto
 
 

  Brian Crowley , namens de UEN-Fractie – (GA) Mijnheer de Voorzitter, samenwerking en coördinatie bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zijn voor de lidstaten van de EU van het grootste belang. Er is sprake van nieuwe wereldwijde dreigingen en naar mijn mening zullen het Verdrag van Lissabon en het GBVB ons dichter bij het uitschakelen van deze dreigingen brengen. Het GBVB is meer dan alleen het toepassen van een bepaald beleid. Het vraagt om de samenwerking van zevenentwintig lidstaten om wereldwijd de vrede, mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie veilig te stellen. Deze principes zijn opgenomen in het Verdrag van Lissabon en zij voldoen ten volle aan de Ierse normen.

(EN) Bij het uitspreken van onze gelukwensen jegens de rapporteurs voor hun werk op dit terrein, en onze ervaringen in de afgelopen jaren in aanmerking genomen, is het met name belangrijk dat wij ons ervan bewust zijn dat Europa al te vaak grote woorden heeft gesproken zonder achteraf aan de gewekte verwachtingen te voldoen. Terwijl wij uitkijken naar de ontwikkeling van nieuw beleid, zonder vooruit te lopen op de uitkomst van het referendum in Ierland – die naar ik hoop positief zal zijn wat betreft de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon – moeten wij niet vergeten dat tenzij de lidstaten het gezamenlijk eens kunnen worden over gemeenschappelijke standpunten en om collectief voort te gaan, het bij mooie woorden zal blijven.

Het jongste voorbeeld daarvan is wat er zich in Tsjaad heeft afgespeeld. Ondanks alle gruwelen die we zagen wat betreft de vluchtelingen aan de grenzen van Tsjaad en Sudan, ondanks de behoefte van elke lidstaat om vooral te laten zien dat men iets deed, zijn onze tekortkomingen duidelijk aan het licht getreden toen we er niet in slaagden de logistieke voorwaarden te scheppen om de troepen naar Tsjaad over te brengen.

Wanneer we het over toekomstige dreigingen, toekomstige kansen en toekomstige gevaren hebben, moeten we nooit uit het oog verliezen dat Europa in feite het grootste vredesproject van allemaal is. Het werk dat wij doen, en dat wat wij sinds 1958 in de Europese Unie hebben bereikt en opgebouwd, bewijst dat gezamenlijk optreden, en samenwerking vanuit tolerantie en begrip voor verschillende standpunten een veel beter en krachtiger instrument is dan welk wapen dan ook. En dat wil geenszins zeggen dat we naïef zijn en willen beweren dat we geen middelen tot onze beschikking moeten hebben. Wij moeten echter voor ogen houden dat alle lidstaten zich er in gezamenlijkheid voor moeten inzetten om nieuw buitenlands en defensiebeleid te ontwikkelen, en dat als één land “nee” zegt, dat land niet gekleineerd of gedemoniseerd behoort te worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de twee verslagen die wij bespreken zijn een duidelijk teken dat de militarisering van de Europese Unie een vergevorderd stadium heeft bereikt.

Graag wil ik enige aspecten aan de orde stellen, waaronder de zeer nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO, wat absoluut fataal is. De NAVO is een verbond dat is opgezet voor oorlogsvoering en wij zijn sterk gekant tegen deze nauwe samenwerking tussen de Europese Unie en de NAVO.

Dank u dat u duidelijk hebt gemaakt dat het Verdrag van Lissabon fundamentele veranderingen met zich mee zal brengen op militair gebied. Dat is dan ook een essentiële reden waarom wij tegen het Verdrag van Lissabon zijn, en ik wil er graag op wijzen dat het nog niet is goedgekeurd en dat ik oprecht hoop dat er op 12 juni in Ierland een “nee” zal worden uitgesproken.

In het Verdrag van Lissabon is opgenomen – en dit komt ook voor in het verslag van de heer Kuhne – dat er in de EU een onafhankelijk militair budget, het zogenaamde startfonds, moet worden gecreëerd. Volgens ons brengt dat een horde problemen met zich mee.

Er is geen enkele garantie voor parlementair toezicht op het EVDB. De gevechtseenheden van de EU worden geacht binnen vijf à dertig dagen uitgezonden te kunnen worden en de Duitse Bundestag kan er binnen dat tijdsbestek niet bij worden betrokken. Het was onmogelijk om met alle fracties overeenstemming te bereiken over parlementair toezicht, deels omdat wij eisten dat alle fracties, ook de kleinere, de juiste informatie moesten ontvangen. Blijkbaar wil dit Parlement dat niet.

In het verslag wordt aangedrongen op verdere bewapeningsprojecten. Naar onze overtuiging is dat verkeerd. Eerst moeten voorgaande missies van de EU grondig worden geëvalueerd. Dat wordt hoog tijd. Franse soldaten die bij Operatie Artemis in Kongo betrokken waren hebben zich aan foltering schuldig gemaakt. De operatie in Tsjaad was een totale mislukking en de EULEX-missie in Kosovo – een missie die geacht wordt op het instellen van de rechtsstaat gericht te zijn – ontbeert een wettelijke basis.

Deze twee verslagen gaan volkomen de verkeerde kant op. Daarom hebben wij als fractie een minderheidsstandpunt naar voren gebracht. Het is inmiddels duidelijk geworden wat de plannen van het Franse voorzitterschap op militair gebied zijn. Men zal aandringen op verdere militarisering; en er is al gesproken over gevechtseenheden ter zee en in de lucht.

Wij willen geen gemilitariseerd Europa. Wij willen geen militaire alliantie. Wij willen een burgerlijke Europese Unie. Om die redenen zeggen wij nadrukkelijk “nee” tegen deze twee verslagen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten , namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, beide verslagen gaan ervan uit dat het Verdrag van Lissabon/de Europese grondwet zal worden goedgekeurd, ondanks het feit dat de uitslag van het Ierse referendum pas op 12 juni bekend zal zijn. Maar het Parlement heeft natuurlijk al besloten dat men het Ierse referendum zal negeren als dat een meerderheid van tegenstemmers oplevert.

De Europese Unie wil helemaal niet dat haar buitenlandse beleid en haar ambities op militair terrein onderworpen zijn aan de wil van de Europese staten, omdat zij maar al te zeer beseft dat zij die ambities zullen verwerpen als ze de kans krijgen. En het zijn me nogal ambities. Uit deze verslagen valt af te lezen dat de EU van plan is haar strijdkrachten op te bouwen middels het combineren van multinationale strijdkrachten, het opzetten van gezamenlijke commando- en controlestructuren, het aannemen van een gezamenlijk beleid op het gebied van de aanschaf van uitrusting en systemen, en het toepassen van gemeenschappelijke communicatiesystemen. Zij beogen het combineren van bestaande multinationale strijdkrachten en het organiseren van een staand leger onder bevel van de EU. En daarmee hebben we dan in aanleg een Europees staand leger. Deze plannen brengen de NAVO in gevaar en ondermijnen de positie van de nationale staten binnen de Verenigde Naties – waar de Europese Unie graag de macht zou grijpen.

Onlangs was ik aanwezig op een veiligheidsconferentie in Brussel waar iemand de volgende vraag stelde: wie is er bang voor de Europese Unie? Waarmee natuurlijk bedoeld werd dat niemand de pretenties van de EU op het terrein van het buitenlands beleid serieus zal nemen zonder de dreiging van militair geweld. In het laatste deel van de Tweede Wereldoorlog zei iemand van de staf van Stalin dat de paus bezwaren had tegen bepaalde acties die hij in het buitenland had ondernomen. Waarop Stalin antwoordde: “En hoeveel divisies heeft de paus dan wel?”

De Europese Unie is vast van plan haar eigen divisies te krijgen zodat zij haar wil kan opleggen en gevreesd zal worden op het wereldtoneel. En als we ons willen kunnen voorstellen hoe dat eruit gaat zien, hoeven we alleen maar te denken aan het gemeenschappelijke landbouw- en het gemeenschappelijke visserijbeleid, maar dan met wapens, tanks en vliegtuigen.

En het enige volk in Europa dat de kans krijgt om daar zijn mening over te geven zijn de Ieren bij hun referendum op 12 juni. Een van de cruciale elementen die de mening van de Ieren zal beïnvloeden is de wens om hun beleid van neutraliteit dat zij van oudsher hebben gevoerd te handhaven. Realiseren ze zich echter wel dat als het Verdrag van Lissabon wordt goedgekeurd, die neutraliteit ten einde komt en zij onderworpen zullen zijn aan het buitenlandse beleid en de militaire ambities van de Europese Unie? Dan zullen zij niet slechts hun neutraliteit kwijtraken, maar ook zullen zij uiteindelijk meebetalen aan de soldaten en de bewapening om militaire operaties uit te voeren waar zij wellicht niet achter staan.

Daar moeten zij serieus over nadenken voordat zij beslissen hoe zij in hun referendum zullen stemmen. De Britse regering en het parlement hebben het Britse volk schandelijk bedrogen door hun geen referendum over Lissabon te gunnen. De Ierse neutraliteit staat op het spel, maar ook het vermogen van Groot-Brittannië om zichzelf te verdedigen.

 
  
  

VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Irena Belohorská (NI). (SK) Dames en heren, om te beginnen wil ik zeggen dat ik het jaarverslag 2006 en de vooruitgang die geboekt is wat betreft de structuur van het verslag zeer toejuich. Het Europees Parlement moet een vastberadener houding aannemen en eensgezinder optreden aangaande de kwesties die de Raad systematisch moet aanpakken. In dit opzicht verwelkom ik de bepalingen aangaande een nauwere samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen en de toegenomen verantwoordelijkheid van de nationale parlementen en de regeringen van de lidstaten aangaande strategische besluiten.

Naar mijn overtuiging zullen de nieuwe lidstaten ook hun plaats vinden in de nieuwe structuur van de Europese diplomatieke diensten. Volgens mij zal Europa dankzij het Verdrag van Lissabon op het gebied van de externe betrekkingen een eensgezinder front vormen. Het is voor de lidstaten van groot belang om de frequentie op te voeren waarmee zij overleg plegen met hun partners en met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, vooral wat betreft het aannemen van fundamentele beslissingen. Zodra de Unie een enkele rechtspersoon vormt wordt het voor de Europese Unie mogelijk internationale overeenkomsten te sluiten en lid te worden van internationale organisaties. Wanneer wij deze bindende beslissingen nemen moet ook rekening worden gehouden met de bezorgdheden en verwachtingen van de Europese burgers ten aanzien van kwesties van internationale aard.

 
  
MPphoto
 
 

  Javier Solana, Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, sta mij toe dat ik even diegenen gelukwens die hier namens de parlementaire fracties hebben gesproken. Over het geheel genomen denk ik dat er weliswaar geen eenstemmigheid was maar wel een brede consensus over vele van de aangelegenheden die wij in het eerste deel van het debat hebben behandeld.

(FR) Om te beginnen mijn dank aan de heer Daul van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten. U hebt zich duidelijk uitgesproken over de doelstellingen van de EVS-revisie en die van het Verdrag van Lissabon in zijn algemeenheid. Ik deel uw mening en geloof dat het van het grootste belang is de stem en de menselijke dimensie van de Unie krachtiger te maken.

Naar mijn stellige overtuiging heeft Europa zijn verplichtingen tegenover zijn burgers maar ook tegenover mensen buiten Europa. De hele wereld spreekt de hoop uit dat Europa voor een duidelijker aanpak zal kiezen en effectiever zal optreden. Daarom deel ik ook de mening zoals uitgedrukt in de commentaren van de PPE-DE-Fractie en zal ik mij ervoor inspannen om tussen nu en de inwerkingtreding van het Verdrag een effectieve samenwerking met alle instellingen te bereiken. Dit is het mandaat dat mij is verleend onder artikel 15 van het Verdrag, en ik zal mij ervoor inzetten om volledig aan die verplichting tegemoet te komen.

Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. (EN) Daarnaast wil ik ook de heer Swoboda antwoord geven – niet omdat ik het niet met hem eens ben maar juist om te zeggen dat ik mij in veel opzichten in zijn opmerkingen kan vinden en in de ontwikkelingen die hij graag zou zien. Volgens mij is de samenwerking tussen burgers en krijgsmacht waar u het over had van fundamenteel belang. Wij houden ons bezig met crisisbeheersing en met niets anders dan dat. En bij het beheersen van crises behoren de Europese Unie alle instrumenten ter beschikking te staan om haar capaciteiten ten volle te kunnen inzetten.

Maar het allerbelangrijkste is en blijft de politieke wil. Al hebben we dan de capaciteiten, zonder de politieke wil zijn we nergens. En wellicht hebben we de capaciteiten niet eens. Daarom moeten we op twee fronten bezig zijn, wat de capaciteiten en de politieke wil aangaat. Iedereen in dit prachtige gebouw moet zich samen met de andere instellingen van de Europese Unie inzetten voor het opbouwen van die politieke wil.

Graag wil ik nog iets zeggen over het verslag van de heer Saryusz-Wolski. Er staan in het verslag paragrafen waar ik het van A tot Z mee eens ben. Ik wil bijvoorbeeld graag de nadruk leggen op de paragrafen over Afghanistan omdat dat een uitermate belangrijke kwestie is waarbij wij onze verantwoordelijkheden hebben. Ik heb niet de kans gehad om bij mijn inleidende opmerkingen te vermelden dat Afghanistan wat mij betreft – en hopelijk geldt dat voor ons allemaal – een van de uitdagingen is die nu ter tafel liggen en dat wij in staat moeten zijn een resolutie op te stellen die duidelijk politiek is. Daarom is uw opmerking in het verslag over de politiemissie ook van groot belang. Wij hebben daar politiemensen nodig. Zoals u weet zijn wij er tijdens de vorige bijeenkomst van de Europese Raad buitenlandse zaken overeengekomen dat wij het aantal mensen ter plekke moeten verdubbelen.

Maar tevens wil ik uw opmerking over kwaliteit onderstrepen. Het is zeker waar dat wanneer wij het over de rechtsstaat, de politie en rechters hebben, deze niet zomaar tot onze beschikking staan, aangezien zij in hun eigen lidstaten met andere zaken bezig zijn, en daarom moeten wij bekijken hoe wij kunnen toewerken naar een moment dat wij een Europese groep politiemensen, rechters en sociale actoren tot onze beschikking hebben die wij snel kunnen uitzenden. Dat is soms wel al mogelijk met de strijdkrachten, aangezien die eventueel ter beschikking zijn om te worden ingezet als zij niet zijn uitgezonden op een crisisbeheersingsoperatie. Daarover moeten wij onze gedachten laten gaan, en wij moeten ook echt oplossingen voor deze kwesties vinden.

Ik wil graag opmerken dat de toespraken over het geheel genomen zeer opbouwend zijn geweest. Ik wil een opmerking maken over de paragraaf betreffende menselijke veiligheid. Mevrouw Beers, u weet heel goed dat ik dat concept zeer ben toegedaan. Marie Colvin is een van mijn vrienden en ik heb sommige stukken samen met haar geschreven. Naar mijn mening is dat een concept dat geheel aansluit bij veel van onze hedendaagse opvattingen wat veiligheid aangaat. Daarom is het ook onbelangrijk hoe we dit noemen en is het enige wat er werkelijk toe doet wat wij doen. Zo’n naam is belangrijk, maar veel belangrijker is wat wij ondernemen. Volgens mij spreekt die overtuiging uit alle verslagen: dat veiligheid uitstijgt boven het klassieke concept.

Maar met alle respect ben ik het toch oneens met een aantal opmerkingen, om te beginnen met de opmerking van de vertegenwoordiger van de Commissie. Naar mijn stellige overtuiging is het niet zo dat de veiligheidsstrategie moet worden bewerkt omdat zij uitgaat van een zeer nauw omschreven concept van veiligheid. Naar mijn mening is dit geen goede uitspraak. Wat de in 2003 geschreven veiligheidsstrategie betreft zijn de meeste grenzen die daarin geformuleerd worden dezelfde uitdagingen en dezelfde problemen als die wij tegenwoordig hebben. Het kan zijn dat wij hier en daar aanvullingen moeten aanbrengen en dat wij handelend moeten optreden, maar ik zou de strategie niet willen beschrijven als een te nauwe visie op veiligheid. Het is in tegendeel juist de ruimst geformuleerde benadering die de Europese Unie ooit tegenover dit probleem heeft gehad.

Voor alle duidelijkheid: naar mijn mening moeten wij geen nieuwe tekst schrijven maar zoveel mogelijk van de kerntekst behouden, dat wil zeggen van het mandaat dat wij hebben, en proberen daar nieuwe elementen aan toe te voegen. Velen van u hebben bijvoorbeeld de kwestie van de continuïteit van de energievoorziening genoemd – en die is ook zeer belangrijk – en de kwestie van de gevolgen van de klimaatverandering in al haar dimensies en hoe wij de verantwoordelijkheden aanpakken die wij hebben ten aanzien van rampen die niet door mensen zijn veroorzaakt, waarvoor wij middelen en capaciteiten hebben vrijgemaakt om bij zulke dramatische gebeurtenissen in te zetten.

Wat de proliferatie betreft: Dat onderwerp heb ik aangesneden bij vrijwel elke gelegenheid dat ik de kans kreeg – over de risico’s en het belang van die kwestie voor ons allen. Als wij maar twee horizontale kwesties zouden mogen uitkiezen om op te lossen dan zou de ene de klimaatverandering zijn en de andere proliferatie en ontwapening. Dat zijn de twee belangrijkste kwesties die veel van wat wij in het leven op prijs stellen in gevaar kunnen brengen. Daarom ben ik het daar ook mee eens.

Ik wil graag kort het woord richten tot mijn vriend Brian Crowley. Ik ben het inderdaad met hem eens dat wij resultaten moeten kunnen laten zien. Maar neem nu bijvoorbeeld Tsjaad. Ik weet niet of dat nu het beste voorbeeld is dat u had kunnen kiezen. Ik ben een paar weken geleden in Tsjaad geweest. Ik ben in de hoofdstad en in de op een na belangrijkste stad geweest en in Goz Beida, waar het Ierse bataljon is ingezet, waar een uitstekende stemming heerst en men buitengewoon professioneel is. Dat zou ons trots moeten stemmen. Ik ben trots op het werk dat het Ierse bataljon midden in de savanne verricht, waar zij de ontheemden in de vluchtelingenkampen met een geweldige ruimhartigheid terzijde staan. Grote lof voor de Ierse militairen die zich daar met grote ruimhartigheid inzetten om de toestand ter plekke te verbeteren, wat ook de doelstelling van de missie is.

Graag wil ik u, mijnheer de Voorzitter, en alle parlementaire fracties bedanken, en de hoop uitspreken dat wij in de tijd die voor ons ligt bij de nadering van het einde van 2008 in staat zullen zijn samen te werken aan het waarmaken van de droom van vele burgers van de Europese Unie, namelijk de inwerkingtreding van het Verdrag om ervoor te zorgen dat Europa zich duidelijk kan manifesteren in de internationale gemeenschap, op de wereld, in overeenstemming met onze ideeën, onze beginselen, onze capaciteiten en onze levensstandaard.

 
  
MPphoto
 
 

  Karl von Wogau (PPE-DE). (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer Solana, om te beginnen wil ik de heer Kuhne bedanken voor zijn verslag en voor de wijze waarop hij dit heeft aangepakt, waardoor wij in staat waren op vrijwel alle punten overeenstemming te bereiken.

Mijnheer Solana, een paar maanden geleden was u aanwezig bij de begrafenis van de heer Polin in Bayonne. Hij was de eerste militair die tijdens een Europese operatie is omgekomen. Dit was voor mij een buitengewoon aangrijpende en treurige gebeurtenis die mij aan het denken zette over wanneer en onder welke omstandigheden wij eigenlijk militairen inzetten.

Dit is tegelijkertijd mijn antwoord op de opmerking van mevrouw Beers over het concept van de menselijke veiligheid. Dat concept is buitengewoon interessant, ook in verband met ontwikkelingshulp. Zonder veiligheid is er geen ontwikkeling. Ik weet alleen niet zo zeker of dit concept wel thuishoort in het veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie, aangezien men zou denken dat het betekent dat wij overal ter wereld en altijd zouden moeten ingrijpen. Daarmee worden verwachtingen geschapen waaraan wij wellicht niet kunnen voldoen. Wanneer mensen in nood verkeren, wenden zij zich niet tot degene die de beste bedoelingen heeft maar tot degene die hen echt kan helpen. Dat is een zwakke kant van dit concept, en niets is erger dan valse verwachtingen scheppen. Daarom zal mijn fractie tegen de vermelding van dit principe stemmen.

Het Franse voorzitterschap is nu aan de orde en daarnaast zullen er hoogstwaarschijnlijk een aantal belangrijke beslissingen te nemen zijn. Ik heb dit al eerder genoemd: steeds meer militairen worden op gevaarlijke missies gezonden. Wij zijn er verantwoordelijk voor dat zij de noodzakelijke en allerbeste uitrusting voor dit soort operaties tot hun beschikking hebben. Dat is in veel opzichten nog niet het geval. Er is nog steeds sprake van tekortkomingen op het terrein van de telecommunicatie, en het gebied van de civiele operaties – iets wat uitzonderlijk belangrijk is. Ook op het gebied van verkenning en navigatie is sprake van tekortkomingen. Ik verwacht dat er wat dat betreft concrete voorstellen zullen worden gedaan zodat er in de toekomst sprake zal zijn van een nauwere samenwerking en zulke projecten en tekortkomingen op een Europese manier zullen worden aangepakt.

In het verslag zoals dat nu voor ons ligt wordt erop aangedrongen dat Eurocorps permanent onder de Europese Unie valt. Dat zou naar mijn idee een enorme vooruitgang betekenen in vergelijking met de gevechtseenheden die altijd maar voor een periode van een half jaar ter beschikking van de Europese Unie worden gesteld. Ik dring erop aan dat de Europese veiligheids- en defensieacademie waar de heer Kuhne het al over had meer wordt dan een virtuele academie en de middelen krijgt om haar taak uit te voeren.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Marinus Wiersma (PSE).(NL) Voorzitter, een aantal opmerkingen over de veiligheidsstrategie in het verslag van mijn geachte collega Kuhne. Hij heeft daaraan natuurlijk met de volledige steun van mijn fractie gewerkt en wij vinden het resultaat heel erg goed. Toch wil ik ook een paar opmerkingen ter attentie van de Hoge Vertegenwoordiger maken.

Die veiligheidsstrategie, die staat en die is in 2003 ontwikkeld als een belangrijke innovatie. De kern daarvan blijft natuurlijk overeind. Waar we nu over praten zijn aanpassingen aan een veranderde internationale agenda. Effectief multilateralisme is een belangrijk principe. De combinatie van civiele en militaire aspecten is enorm belangrijk. Ook de moderne dreigingsanalyse is van belang. Er zijn vele positieve voorbeelden hoe daarmee in de afgelopen jaren door de Europese Unie onder leiding van de heer Solana is omgegaan. Het is eigenlijk dezelfde aanpak, maar er wordt gewerkt met een bredere agenda. Iedereen heeft het hier erover dat je niet alleen kunt praten over terrorisme, over klassieke veiligheidsproblemen, maar dat je ook moet kijken naar de manier waarop vraagstukken die te maken hebben met energieveiligheid en klimaatbedreiging, voor onze veiligheidsagenda van belang zijn. Dat is de brede agenda.

Ik wil toch nog even opkomen voor de smalle agenda. Het gaat niet alleen om de veiligheid van staten, maar ook om de veiligheid van mensen. Ik vind het goed dat de heer Kuhne geprobeerd heeft in dit Parlement dat debat op gang te brengen, net zoals we in de VN die hele discussie hebben gehad over de “de verantwoordelijkheid om te beschermen”. Daarbij gaat het ook om individuen. We moeten wel degelijk kijken hoe dat in ons concept kan worden verwerkt en ik vind het dus jammer dat de EVP in die gedachtevorming niet mee wil. Als wij praten over menselijke veiligheid, bedoelen we niet automatische interventie in elke situatie waarin misschien sprake is van een bedreiging van de menselijke veiligheid, maar we willen dat er beter rekening wordt gehouden met dit belangrijke element.

Ten aanzien van die brede agenda is ook van belang dat de Europese Unie dankzij het Verdrag van Lissabon - en laten we hopen en bidden dat de Ieren op 12 juni daarvoor zullen stemmen en daar gaan we ook van uit - met een brede agenda zal kunnen werken, omdat de nieuwe Hoge Vertegenwoordiger, die zo moet heten vanwege mijn eigen land, ook vicevoorzitter van de Europese Commissie zal zijn en dus die brede agenda goed zal coördineren.

Tenslotte nog een opmerking over de Verenigde Staten. Er zijn verkiezingen en we weten niet wie de twee kandidaten zullen zijn. In ieder geval is duidelijk dat met wie het ook wordt - en ik hoop natuurlijk dat het Obama wordt - beter zal zijn samen te werken over een aantal veiligheidsvraagstukken. Ik noem met name het punt van de non-proliferatie van kernwapens. McCain heeft daar interessante uitspraken over gedaan. Misschien is het tijd om aan het eind van jaar nog eens met initiatieven te komen, met nieuwe afspraken over bijvoorbeeld de multilateralisering van de splijtstofcyclus. Ik hoop dat de Hoge Vertegenwoordiger zich daarvoor wil inzetten.

 
  
MPphoto
 
 

  István Szent-Iványi (ALDE).(HU) Mijnheer de Voorzitter, Hoge Vertegenwoordiger, commissaris, om te beginnen wil ik de heren Saryusz-Wolski en Kuhne gelukwensen met hun alomvattende verslagen; zij hebben uitstekend werk verricht. Een van de belangrijkste bevindingen uit het verslag van de heer Saryusz-Wolski is dat de stabiliteit in de Westelijke Balkan op dit moment de eerste prioriteit van de Europese Unie is. Daar ben ik het geheel mee eens.

In het geval van Kosovo staat er niets meer of minder op het spel dan de geloofwaardigheid van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Wat hier allemaal aan vooraf is gegaan is niet al te bemoedigend. Alle lidstaten hebben weliswaar het plan-Ahtisaari ondersteund, maar helaas zijn ze het er nog steeds niet over eens of ze Kosovo zullen erkennen. Een nog groter probleem is echter dat er evenmin overeenstemming is bereikt over de vraag of de volmachten van UNMIK moeten worden overgedragen aan EULEX. Maar als dat niet gebeurt, kan de Europese Unie niet aan haar eigen beloften voldoen, waarmee haar geloofwaardigheid wordt ondermijnd. De EULEX-missie heeft een aantal zeer belangrijke taken, zoals het scheppen van grondwettelijkheid, het opstarten van een goed functionerende markteconomie, het versterken van de multiracialiteit van Kosovo en het opbouwen van het vertrouwen tussen de aldaar wonende volkeren.

De Europese Unie mag Kosovo niet aan zijn lot overlaten. Ons beleid ten aanzien van de Westelijke Balkan behoort op drie pijlers te rusten. Om te beginnen moeten wij deze landen een geloofwaardig Europees perspectief bieden, wij moeten de voorwaarden streng onderzoeken en wij moeten ons consistent opstellen. Het zou een ernstige fout zijn als wij er niet in slaagden de voorwaarden op hun politieke merites te beoordelen of als wij in het wilde weg concessies deden aan landen die niet met ons samenwerken – terwijl wij diezelfde concessies niet gunnen aan landen die dat wel doen. Op die manier blijft de geloofwaardigheid van de Europese Unie in gevaar komen.

De Europese Unie wil een rol spelen op het wereldtoneel, en dat is terecht, maar dit zal een vrome wens blijven zolang de Unie niet in staat is in haar onmiddellijke nabijheid de mogelijkheid van vrede, stabiliteit en vooruitgang te garanderen.– Hartelijk dank.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid