Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2004/0209(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0440/2008

Ingediende teksten :

A6-0440/2008

Debatten :

PV 15/12/2008 - 14
CRE 15/12/2008 - 14

Stemmingen :

PV 17/12/2008 - 5.7
CRE 17/12/2008 - 5.7
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0615

Volledig verslag van de vergaderingen
Maandag 15 december 2008 - Straatsburg Uitgave PB

14. Aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (debat)
Video van de redevoeringen
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0440/2008), namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het gemeenschappelijk standpunt (10597/2/2008 – C6-0324/2008 – 2004/0209(COD)), door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (rapporteur: de heer Cercas).

 
  
MPphoto
 

  Alejandro Cercas, rapporteur. (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mevrouw de minister, de herziening van de arbeidstijdenrichtlijn heeft de interesse en de bezorgdheid van miljoenen Europeanen gewekt. Het voorstel van de Raad is volgens ons een enorme politieke en juridische fout.

Vaak vragen we ons af hoe het komt dat de burger afwijzend staat tegenover onze instellingen, onze verkiezingen of onze politieke agenda. Vandaag krijgen we hiervoor een duidelijke verklaring: we hoeven alleen maar te kijken naar de enorme kloof tussen de voorstellen van de Raad en de zienswijze van drie miljoen artsen en de Europese vakbonden, die 150 miljoen werknemers vertegenwoordigen.

Ik hoop dat u dit – het verzet van het Parlement – niet ziet als een tegenslag, maar als een mogelijkheid om opnieuw inzicht te krijgen in de zorgen die burgers hebben, zodat mensen zien dat we geen holle frasen gebruiken en valse beloften doen als we het hebben over de sociale dimensie van Europa.

De 48-urige werkweek is al een oud streven: deze is al beloofd in het Verdrag van Versailles, en het was het thema van de eerste bijeenkomst van de Internationale Arbeidsorganisatie.

De ambitie om te werken om te leven, en niet te leven om te werken, heeft in Europa geleid tot een effectieve reeks van productiviteitsverbeteringen met een daarmee gepaard gaande toename van de vrije tijd van werknemers. We kunnen dit model niet meer terugdraaien.

Het lijkt wel of de instellingen van mening veranderen onder invloed van angst voor de globalisering of voor pogingen om concurrentievoordeel te behalen en ze lijken te vergeten dat we de strijd alleen zullen winnen als we uitblinken.

De Raad en het Parlement staan lijnrecht tegenover elkaar. Volgens ons zijn er goede redenen om de mening van het Parlement in aanmerking te nemen.

Ten eerste is de opt-out in strijd met de principes en de letter van het Verdrag.

Ten tweede betekent het afwijzen van de norm niet dat de norm flexibel is, maar simpelweg dat de wetgeving in zijn geheel wordt verworpen, internationale overeenkomsten en normen waardeloos worden gemaakt, en dat we terugkeren naar de industriële verhoudingen van de negentiende eeuw.

Ten derde leidt een persoonlijke, individuele verwerping van het recht er onvermijdelijk toe dat de zwakste leden van de samenleving op de meest onmenselijke manier worden uitgebuit.

En ten slotte openen we de deur voor sociale dumping tussen landen als we lidstaten toestaan op nationaal niveau van het Europese recht af te wijken.

We beschikken over verschillende onderzoeken waaruit blijkt dat toepassing van de opt-out heeft geleid tot enorme schade aan de gezondheid en de veiligheid van werknemers. In deze onderzoeken is tevens aangetoond dat deze situatie het voor vrouwen moeilijker maakt om een baan en een carrière te onderhouden, en dat het lastiger is werk en privéleven te combineren.

Dit voorstel voor een richtlijn is dan ook slechter dan de huidige richtlijn. De opt-out zal in de toekomst geen tijdelijke uitzondering zijn voor een specifieke situatie, maar een permanente, algemene regel, en ook nog eens gezegend in naam van de vrijheid en sociale vooruitgang.

De tweede grote discrepantie betreft de rechten van gezondheidszorgpersoneel. Het is een grof onrecht als de aanwezigheidsdiensten van degenen die zorgen voor de gezondheid en veiligheid van miljoenen werknemers niet meer worden meegerekend. Bij deze ongerijmdheid komt dan nog de uitholling van het recht op compenserende rusttijd na de diensten.

We hebben geprobeerd overeenstemming te bereiken met de Raad opdat we hier zouden komen met een compromisoplossing, maar dit is niet mogelijk gebleken. U, de leden van de Raad, bent niet bereid te onderhandelen en wilt uw gemeenschappelijk standpunt voortzetten zonder ook maar één letter te veranderen.

Ik hoop dat dit Parlement woensdag de plannen van de Raad een halt toeroept en zo aan heel Europa laat weten dat dit Parlement springlevend is en zich inzet voor een verdere Europese eenwording, zonder de sociale dimensie en de rechten van artsen, werknemers, vrouwen en alle Europese burgers in het algemeen te vergeten.

En ik hoop dat we vanaf nu, met hulp van de Commissie en haar diensten, de bemiddelingsprocedure in kunnen gaan en een compromis kunnen opstellen dat acceptabel is voor beide wetgevende lichamen. We willen ervoor zorgen dat flexizekerheid en de combinatie van werk en privéleven serieus worden genomen door de Raad.

Dit is een mooie kans. Laten we die benutten om de enorme kloof tussen ons en de Europese burgers te dichten.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 

  Valérie Létard, fungerend voorzitter van de Raad. (FR) Voorzitter, commissaris, mijnheer Cercas, dames en heren, we zijn hier vanavond bijeen voor een debat over een dossier dat ons al jaren bezighoudt en dat van groot belang is voor Europese werknemers: de wijziging van de arbeidstijdenrichtlijn.

De tekst die vandaag aan het Europees Parlement wordt voorgelegd is het resultaat van een compromis dat op 9 juni in de Raad bereikt is onder het Sloveens voorzitterschap. Dit is een compromis over zowel de arbeidstijdenrichtlijn als de richtlijn uitzendwerk. De Raad is tot dit compromis gekomen in de overtuiging dat dit een verbetering betekent voor de situatie van werknemers in Europa, en wel op twee vlakken.

Enerzijds wordt met de richtlijn uitzendwerk het beginsel van gelijke behandeling vanaf de eerste dag in heel Europa de regel. Dat betekent een vooruitgang voor de miljoenen mensen die in deze sector werken. Het Europees Parlement heeft deze richtlijn overigens op 22 oktober jongstleden definitief aangenomen en ik ben blij met dat besluit, omdat daarmee de situatie van uitzendkrachten wordt verbeterd in de zeventien lidstaten waar het beginsel van gelijke behandeling vanaf de eerste dag niet bestaat in de nationale wetgeving.

Anderzijds voeren we met de arbeidstijdenrichtlijn garanties in om een kader te vormen voor de 'opt-out' van 1993, waarvoor destijds geen restricties of tijdsduur waren vastgelegd. De tekst stelt de maximale arbeidsduur nu op 60 of 65 uur, afhankelijk van de omstandigheden, waar eerst een maximum van 78 uur per week gold.

De tekst maakt het ook onmogelijk dat er individuele afspraken over opt-out gemaakt worden tijdens de eerste vier weken nadat een werknemer in dienst is getreden. Tevens zal er meer controle plaatsvinden door de arbeidsinspectie. Ik wijs er ook nog op dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad een expliciete clausule bevat inzake herziening van de opt-out. Tot slot wil ik benadrukken dat het Sloveense compromis het mogelijk maakt de specifieke omstandigheden van aanwezigheidsdiensten in aanmerking te nemen, wat een aanzienlijke verbetering betekent in veel landen, met name in de gezondheidszorgsector.

Natuurlijk, de wijziging van de arbeidstijdenrichtlijn is een compromis en zoals dat gaat met compromissen hebben we enkele van onze oorspronkelijke doelstellingen moeten laten varen. Ik denk daarbij met name aan het schrappen van de opt-out, zoals Frankrijk en andere landen hadden voorgesteld. Dat was een minderheidsstandpunt en de verhoudingen lagen niet zo dat we dit erdoor konden krijgen bij de Raad.

Het is belangrijk dat u bij de stemming in tweede lezing voor ogen houdt wat onze doelstelling moet zijn: dat we tot een tekst komen die voor iedereen acceptabel is en indien mogelijk een bemiddelingsprocedure proberen te voorkomen. Natuurlijk bestaat er een groot verschil tussen het advies in eerste lezing van het Parlement en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, maar het Parlement moet ook in aanmerking nemen dat sommige lidstaten zeer dringend een oplossing nodig hebben voor het probleem van de aanwezigheidsdiensten, dat het Sloveense compromis een vooruitgang betekent voor werknemers en dat er in de Raad geen meerderheid is voor het schrappen van de opt-out, die sinds 1993 bestaat zonder restricties.

Ik zou met het oog op het debat dat u gaat voeren met name aandacht willen vragen voor twee punten.

De doelstelling van de Raad wordt, als het gaat om de definitie van aanwezigheidsdiensten, vaak verkeerd begrepen. Het is niet de bedoeling om de verworven rechten van werknemers aan te tasten, maar om het bestaande evenwicht in bepaalde lidstaten te handhaven. Het debat in het Europees Parlement kan een nuttige bijdrage leveren aan het verhelderen van de relevante aspecten van deze nieuwe definitie.

De Raad is er niet op uit de rechten van werknemers aan te tasten. Integendeel, de Raad wil het bestaande evenwicht in de lidstaten behouden, en de lidstaten de mogelijkheid geven de periodes van inactiviteit tijdens de aanwezigheidsdienst op een manier te berekenen die past bij de specifieke omstandigheden.

Wat de clausule inzake de herziening van de opt-out betreft, moeten we ons niet als winnaars of verliezers opstellen, aangezien de machtsverhoudingen zich niet daartoe lenen. Het Sloveense compromis voorziet in een herziening van de richtlijn, na een evaluatierapport, over zes jaar. Alles is dus nog open en daarom roep ik u op tot een wapenstilstand wat betreft de opt-out.

Het Europees Parlement draagt vanavond een grote verantwoordelijkheid. Het zal van uw stem afhangen of we in dit dossier, dat sinds 2004 speelt, tot een oplossing kunnen komen. Ik hoop dat er in het komende debat zal worden afgezien van een confrontatie en dat er oog zal zijn voor de sterke ambities van de Raad, die verwoord zijn in het gemeenschappelijk standpunt.

Ik ben ervan overtuigd dat u daarmee de weg kunt openen naar een evenwichtige oplossing, die op deze manier snel tot stand zal kunnen komen.

 
  
MPphoto
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren. Ik heb het volste begrip voor de door u geuite twijfels en vrees in verband met deze uitermate ingewikkelde en belangwekkende materie. Het draait hier allemaal om de vraag of het Parlement bij zijn in 2005 in eerste lezing goedgekeurde standpunt blijft – zoals ook opnieuw in het voorstel van de rapporteur staat – of dat het Parlement bereid is om in reactie op het gemeenschappelijke standpunt van de Raad van september vorig jaar zijn standpunt te herzien.

Ik zou graag kort even een aantal punten willen samenvatten die in mijn ogen de nodige relevantie bezitten voor onze discussie over de organisatie van de arbeidstijd. Allereerst beschouw ik de herziening van deze richtlijn als een belangrijke en urgente taak. De openbare dienstverlening in heel Europa roept om een verduidelijking van de juridische situatie met betrekking tot de aanwezigheidsdiensten. Dat was dan ook dé reden voor de herziening van de richtlijn. De nog altijd voortdurende onzekerheid ter zake is de afgelopen jaren in ernstige mate ten koste gegaan van de bedrijfsvoering van ziekenhuizen, allerhande urgentiediensten en verzorgingsinstellingen, alsook van de ondersteunende dienstverlening aan personen met gezondheidsproblemen. Er is ons allen gevraagd om in verband hiermee de nodige stappen te nemen. Verzoeken hiertoe kwamen van regionale en lokale overheidsorganen, allerlei organisaties, individuele werknemers, burgers, alsook van het Europees Parlement.

Ten tweede gaat het hier om een uitermate belangrijke kwestie waarover de Raad en het Parlement sterk van mening verschillen. Ik heb het over de toekomst van de uitzonderingsbepalingen, de zogeheten opt-outs. Het door het Parlement in eerste lezing ingenomen standpunt is ons gevoeglijk bekend. Ik zou er graag op willen wijzen dat de Commissie haar wetsvoorstel drie jaar geleden significant gewijzigd heeft en voorgesteld heeft deze opt-outs af te schaffen, dit als directe reactie op het standpunt van het Parlement in eerste lezing. Daarbij dient tevens te worden opgemerkt dat zij tijdens de vier jaar moeizame onderhandelingen met de Raad gepoogd heeft dit standpunt overeind te houden.

Er rest ons echter niets anders dan de realiteit onder ogen te zien. In 2003 maakten slechts zo’n vier lidstaten gebruik van deze uitzonderingbepalingen en vandaag de dag zijn dat er al vijftien. Een nog groter aantal onderdelen lidstaten wil dat ook in de toekomst van deze opt-out gebruik kan worden gemaakt. De overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het Raadsbesluit zijn duidelijk. De opt-out vloeit voort uit de huidige richtlijn. Indien het Parlement en de Raad niet samen besluiten deze in te trekken, blijft deze regeling zonder enige verdere beperkingen gelden onder de huidige voorwaarden.

Daarom staat voor mij wat deze wijziging van de richtlijn betreft een degelijke arbeidsrechtelijke bescherming van de grote aantallen werknemers in Europa die van deze uitzonderingsbepalingen gebruikmaken op de allereerste plaats. En daarom acht ik het van belang dat we ons richten op de daadwerkelijke omstandigheden waaronder de werknemers die voor de uitzonderingsbepalingen kiezen, kunnen beschikken over vrije keuzemogelijkheden op dit vlak, verzekerd zijn van veiligheid en gezondheid op de werkvloer en zich kunnen beroepen op een absolute limiet op het gemiddeld aantal arbeidsuren. Dat is tevens waarvoor in het gemeenschappelijk standpunt gepleit wordt.

Ook bevat het gemeenschappelijk standpunt specifieke en goed geformuleerde bepalingen voor een toekomstige herziening van de opt-out. Een groot aantal van de lidstaten die de opt-out onlangs zijn gaan toepassen, heeft dit voornamelijk gedaan met het oog op de aanwezigheidsdiensten. Deze lidstaten zullen wellicht het gebruik van de opt-out kunnen/willen heroverwegen op het moment dat zij de gevolgen van alle wijzigingen die we op het gebied van de aanwezigheidsdiensten aan het aanbrengen zijn, kunnen overzien.

Tot slot zou ik willen benadrukken dat ik mij ten volste bewust ben van de verschillen tussen de standpunten van het Parlement en de Raad inzake de arbeidstijd. Het zal niet makkelijk zijn voor het Parlement en de Raad om tot overeenstemming te komen, iets waarvoor overigens niet veel tijd meer rest in het huidige mandaat. Het gaat naar mijn mening echter om een uitermate belangrijke taak.

Ik denk dat het voor de burgers van de Europese Unie moeilijk zal zijn te begrijpen waarom de Europese instellingen wel in staat zijn de handen ineen te slaan bij de bestrijding van de gevolgen van de financiële crisis, maar niet kunnen zorgen voor duidelijke en evenwichtige regelgeving met betrekking tot de arbeidstijd. We dienen ons bij dit alles rekenschap te geven van het feit dat het vier jaar geduurd heeft voordat de Raad heeft kunnen komen tot een gemeenschappelijk standpunt over dit onderwerp. Tevens zou ik willen wijzen op de samenhang met de oktober jongstleden in tweede lezing goedgekeurde richtlijn inzake uitzendwerk.

Het is tegen die achtergrond niet moeilijk om u voor te stellen hoe moeilijk de Raad wel niet tot overeenstemming zou kunnen komen indien er hier grote wijzigingen aan het gemeenschappelijk standpunt voorgesteld zouden worden. Er dient nu een zorgvuldig evenwicht te worden gevonden tussen afwegingen van inhoudelijke aard enerzijds en afwegingen van tactische aard anderzijds, zodat we na het debat van vandaag dichterbij een basis voor overeenstemming over de arbeidstijd kunnen komen. De Commissie is bereid om bij de volgende stappen in het wetgevend proces op te treden als een “rechtvaardige bemiddelaar”. Ik wens het Parlement veel succes toe met zijn debat en met de besluitvorming over deze uitermate belangrijke kwestie.

 
  
MPphoto
 

  José Albino Silva Peneda, namens de PPE-DE-Fractie. (PT) Volgens mij was het mogelijk een akkoord met de Raad over deze richtlijn te bespreken vóór de behandeling door het Parlement in tweede lezing. De realiteit is dat, ondanks zijn inspanningen, het Frans voorzitterschap geen mandaat heeft gekregen voor onderhandelingen met het Parlement. Ik wil duidelijk maken dat ik weliswaar aanvaard dat de standpunten die in de eerste lezing zijn ingenomen worden herzien, maar dat kan ik alleen voor mijn verantwoording nemen binnen het kader van een compromis, wat ook een dialoog tussen de twee instellingen inhoudt. Het blijft mijn streven een akkoord met de Raad te bereiken. Dat was niet mogelijk voor de eerste lezing, maar ik vertrouw erop dat er nu bij de bemiddeling een akkoord kan worden bereikt.

De belangrijkste politieke kwesties in deze richtlijn zijn de zogenaamde aanwezigheidsdienst en de opt-out-clausule. Wat betreft de aanwezigheidsdienst zie ik geen redenen waarom de arresten van het Hof van Justitie niet kunnen worden gerespecteerd. Er is nu een oplossing voor dit probleem en ik ben er zeker van dat die bij de bemiddeling zal worden goedgekeurd. Deze oplossing regelt de problemen van verschillende lidstaten en wordt aanvaard door de hele Europese medische stand, die hier vandaag zonder uitzondering is vertegenwoordigd bij de demonstratie van vierhonderd artsen voor het Parlement als delegatie van meer dan twee miljoen medici uit heel Europa. Wat betreft de opt-out ben ik van mening dat dit onderwerp niet te maken heeft met de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Die flexibiliteit wordt mijns inziens volledig in aanmerking genomen bij het berekenen van de arbeidstijd op jaarbasis. Waar het om draait is of we het wenselijk achten of niet dat Europese werknemers gemiddeld over een jaar gerekend meer dan 48 uur per week kunnen werken – dat wil zeggen van maandag tot zaterdag acht uur per dag – en of dat strookt met wat we hier allemaal constant beweren over bijvoorbeeld het combineren van werk en gezin.

Ik wil iedereen eraan herinneren dat de rechtsgrond voor deze richtlijn de veiligheid en gezondheid van werknemers is. Tot slot wil ik natuurlijk de vele collega’s van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese Democraten hartelijk danken voor alle steun die zij mij hebben gegeven bij de behandeling van dit thema.

 
  
MPphoto
 

  Jan Andersson, namens de PSE-Fractie. – (SV) Ik zou eerst en vooral de heer Cercas willen bedanken voor zijn uitstekende werk. Hebben we echt een gemeenschappelijke richtlijn betreffende arbeidsduur nodig? Jazeker, omdat we een gemeenschappelijke arbeidsmarkt hebben en omdat we minimumregels moeten hebben wat betreft gezondheid en veiligheid. Het gaat hier om gezondheid en veiligheid.

We zijn het met name over twee kwesties niet eens met de Raad. De eerste kwestie betreft de periodes van inactiviteit tijdens de aanwezigheidsdienst. Daarover bestaat een punt van overeenkomst tussen ons. Het punt van overeenkomst is dat we beiden zeggen dat flexibele oplossingen kunnen worden gevonden als de sociale partners het op nationaal of lokaal niveau eens worden. Het verschil zit in het uitgangspunt voor die onderhandelingen; de Raad zegt dat dit geen arbeidstijd maar vrije tijd is. Wij zeggen echter dat het uitgangspunt is dat die tijd arbeidstijd is. Het is vanzelfsprekend arbeidstijd wanneer u uw woning verlaat en ter beschikking van de werkgever staat. Wij zijn echter niet tegen flexibele oplossingen.

Wat de individuele opt-out betreft, gaat het erom of deze permanent moet worden gemaakt of moet worden uitgefaseerd. Wij zijn van mening dat hij uitgefaseerd moet worden. Ten eerste is hij niet vrijwillig. Kijk naar de huidige situatie op de arbeidsmarkt, waar velen voor één en dezelfde baan solliciteren. Welke keuze hebben zij ten aanzien van een werkgever wanneer ze een baan zoeken?

Ten tweede vraag ik me af of we het in de huidige situatie niet als een uitdaging moeten zien dat sommigen 60 tot 65 uur moeten werken terwijl zovele anderen werkloos zijn? Dat is een uitdaging.

Ten derde – gelijkheid. Wie zijn de mensen die 60 tot 65 uur werken? Wel, het zijn mannen met vrouwen achter zich die het thuisfront bewaken. De kritiek van de vrouwenlobby op het voorstel van de Raad is sterk, en terecht. Het gaat om gezondheid en veiligheid. We hebben geprobeerd de onderhandelingen op gang te brengen. Het is de Raad die niet aan de onderhandelingstafel is verschenen. Wij zijn bereid om met de Raad te discussiëren en wij hebben geprobeerd en volhard, maar wij hebben onze standpunten en beginnen op basis daarvan aan de onderhandelingen.

 
  
MPphoto
 

  Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is natuurlijk niet ideaal, maar ik ben mij ervan bewust dat de lidstaten veel jaren hebben onderhandeld om feitelijk zover te komen. De meesten van ons hebben een aantal jaren hieraan gewerkt.

Ik ben altijd voorstander geweest van handhaving van de opt-out, maar ik wilde deze aanscherpen zodat die echt vrijwillig zou zijn. Ik ben blij dat de opt-out, nu opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt, niet op hetzelfde moment als de overeenkomst kan worden getekend en dat op elk moment van de opt-out kan worden afgezien. Dit biedt veel meer transparantie voor de bescherming van de werknemersrechten dan het hanteren van een definitie van een zelfstandige, die zo vaag is dat deze op iedereen kan slaan zoals in veel lidstaten het geval is, of het gebruik van een veelvoud aan contracten waardoor een werkgever dezelfde werknemer op een, twee of zelfs drie overeenkomsten tewerk kan stellen, iets wat in sommige lidstaten het geval is. In geval van misbruik van de opt-out door de werkgever kan de werknemer hem voor de arbeidsrechter dagen. Mijn vrees is dat als we de opt-out kwijtraken, we meer mensen het grijze circuit in dwingen te gaan en dan zullen zij niet vallen onder de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid, in bijzonder niet onder de richtlijn over gevaarlijke machines. Alle legale werknemers vallen onder deze richtlijnen, ongeacht of ze kiezen voor opt-in of opt-out bij de arbeidstijdenrichtlijn. In deze moeilijke economische tijden is het erg belangrijk dat werknemers overuren mogen maken als ze dat willen en dat werkgevers ook over speelruimte beschikken.

Ik heb meer problemen met betrekking tot de aanwezigheidsdienst die in het gemeenschappelijk standpunt niet als werktijd wordt beschouwd. Daarom heb ik in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken mijn amendement ingediend waarin wordt gesteld dat aanwezigheidsdienst als werktijd moet worden beschouwd. Ik heb helaas niet de steun van de Sociaaldemocratische Fractie of de PPE-DE-Fractie voor mijn amendement gekregen. In het Cercas-verslag staat nu dat aanwezigheidsdienst moet worden beschouwd als werktijd, maar dat collectieve overeenkomsten of nationale wetgeving dit anders mogen regelen. Dit is volgens mij geen belangrijke wijziging ten opzichte van wat er al in het gemeenschappelijk standpunt van Raad staat. Het gaat slechts om een gering accentverschil. Ik heb mijn amendement niet opnieuw ingediend, omdat ik weet dat de Sociaaldemocratische Fractie en de PPE-DE-Fractie niet ervóór zouden stemmen. Ik vermoed echter dat we de kwestie aan bemiddeling moeten onderwerpen, maar ik vermoed ook dat de Raad niet van standpunt zal veranderen. Als er geen overeenstemming is, hoop ik dat de Raad de kwestie heroverweegt en dat de gezondheidssector apart wordt behandeld, iets waar ik allang om vraag. De revisie van deze richtlijn was volgens mij alleen echt noodzakelijk om een oplossing te zoeken voor het SIMAP-arrest en het Jaeger-arrest van het Europese Hof van Justitie. Alleen daarnaar hoeven we te kijken.

 
  
MPphoto
 

  Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, door te lange arbeidstijden worden werknemers ziek, daalt het concentratievermogen en stijgt het aantal fouten. Mensen met te lange arbeidstijden zijn niet alleen een gevaar voor zichzelf maar ook voor personen in hun omgeving. Zou u bijvoorbeeld behandeld willen worden door een oververmoeide arts of hem of haar willen tegenkomen in het verkeer na een te lange aanwezigheidsdienst? Daarom zullen wij voor een arbeidstijdenrichtlijn stemmen die in tegenstelling tot de door de Raad vastgestelde richtlijn niet zo vol gaten zit als een Zwitserse kaas.

Een arbeidstijdenrichtlijn waarvan de maxima slechts richtsnoeren zijn omdat in iedere individuele arbeidsovereenkomst een opt-out afgesproken kan worden, schiet het doel van bescherming van de gezondheid op het werk voorbij. Het is onze taak als medewetgever ervoor te zorgen dat een arbeidstijdenrichtlijn minimumnormen bevat die recht doen aan de gezondheid. Om die reden stemt de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie tegen andere opt-outs.

Wij vinden het wel juist dat de lidstaten drie jaar de tijd hebben om hun nationale wetgeving aan te passen. Wij zullen er echter niet voor stemmen dat de Britse opt-out een algemene uitzondering wordt in de Europese Unie. Wij zijn er eveneens tegen dat de Commissie de arbeidstijd tijdens een aanwezigheidsdienst nu beschouwt als periode van inactiviteit en aanmerkt als rusttijd.

Het is voor ons zeer belangrijk dat arbeidstijd over het algemeen wordt berekend op basis van individuen en niet van iedere individuele arbeidsovereenkomst. Dit amendement van de Groenen is essentieel en is in tegenspraak met hetgeen mevrouw Lynne hier als een illusie heeft omschreven.

Ik wijs tevens de bewering van de hand dat het Europees Parlement geen flexibel model heeft voorgesteld. Integendeel, de verlenging tot een referentieperiode van twaalf maanden laat veel ruimte voor flexibiliteit, echter niet ten koste van de wettelijke rusttijden, en dat vinden wij belangrijk.

Het is niet waar, commissaris, dat werknemers zelf kunnen beslissen. Zij weten zelf wel dat dit niet mogelijk is; waarom zou er anders voor morgen een demonstratie zijn aangekondigd van 30 000 personen en zouden er nu reeds enkele aan het demonstreren zijn? Daarom moeten wij ons standpunt uit de eerste lezing bekrachtigen. Alleen dan kan een arbeidstijdenrichtlijn ook bescherming van de gezondheid op het werk bewerkstelligen.

 
  
MPphoto
 

  Roberta Angelilli, namens de UEN-Fractie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, op de allereerste plaats wil ik de rapporteur bedanken voor zijn werk en het Franse voorzitterschap voor zijn inzet. Ik wil het voorzitterschap evenwel laten weten dat het zich niet voldoende heeft ingespannen om tot een doeltreffende dialoog met het Parlement te komen.

Dit debat van vanavond is zeer delicaat en hetgeen we hier te berde brengen, evenals het beleid dat eruit voortvloeit, moet ingegeven zijn door een maximaal verantwoordelijkheidsgevoel. We moeten heel goed beseffen dat elk verwaterd compromis ten koste gaat van de werknemers. Aan een compromis tot elke prijs kan een prijskaartje hangen in de vorm van minder gezondheid, veiligheid en mogelijkheden om werk en gezin met elkaar te combineren.

Wij zijn ons er allemaal terdege van bewust dat de wereld van de arbeid is veranderd. Ook in deze weken en dagen ondergaat de wereld van de arbeid veranderingen door de schokgolf die de economische crisis teweeg heeft gebracht. Wij zijn er allemaal van overtuigd dat meer flexibiliteit nodig is. Daarbij is echter evenwichtigheid van belang en we dienen vooral te vermijden dat onder het mom van deze noodsituatie de werknemersrechten op oneigenlijke wijze onder druk worden gezet. De Raadsvoorstellen roepen bij ons enkele zeer grote vraagtekens op, waar alle sprekers die mij voor zijn gegaan het al over hebben gehad.

Ten eerste, de opt-out. Aan de ene kant bestaat het besef dat deze regeling zeer problematisch is. Daarom is er ook een herzieningsbepaling opgenomen, maar die is zo algemeen en zonder precieze datum dat er aan de andere kant een soort verholen chantage vanuit gaat. Als namelijk het gemeenschappelijk standpunt van de Raad schipbreuk lijdt, blijft het bij de bestaande richtlijn die een onbeperkte opt-out kent.

Op de tweede plaats hebben we het probleem in verband met de interpretatie van de aanwezigheidsdienst. Er is een tendens om die dienst in de praktijk gelijk te stellen met rusttijd. Net als alle collega’s voor mij ben ik van mening dat hierover geen enkel misverstand mag bestaan, daar elk misverstand op dit vlak volledig onaanvaardbaar is.

Tot slot dan de bemiddeling. De bemiddeling moet zich niet beperken tot abstractheden of algemene en zogenaamde redelijke formuleringen, die vervolgens in de praktijk als truc worden gebruikt om af te wijken van cao-onderhandelingen en werknemers, en met name werkneemsters, die bang zijn hun baan kwijt te raken te dwingen opgelegde voorwaarden te aanvaarden.

Ik besef derhalve dat herziening van de richtlijn noodzakelijk en ook uiterst nuttig is. Dat mag echter niet ten koste van alles gaan en leiden tot het opvullen van wetsleemten met maatregelen die op zorgwekkende wijze dubbelzinnig zijn.

 
  
MPphoto
 

  Dimitrios Papadimoulis, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links, die ik tot mijn eer hier mag vertegenwoordigen, is vierkant tegen het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, waar helaas ook de Commissie steun aan geeft. Wij verwerpen dit omdat het een reactionair voorstel is dat de lobby van de werkgevers en de extreme neoliberalen van genoegen doet glunderen. Het is een voorstel dat de klok negentig jaren terugzet, naar 1919, toen de 48-urige werkweek werd ingevoerd. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt de arbeiders- en volksonvriendelijke opt-out gehandhaafd, de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie wat betreft aanwezigheidsdienst aan de laars gelapt en een arbeidstijdregeling op jaarbasis gepromoot, waarbij zelfs korte metten wordt gemaakt met de voorwaarde inzake collectieve onderhandelingen. De Confederale Fractie Europees Unitair Links wil dat de opt-out en de arbeidstijdregeling op jaarbasis worden afgeschaft en aanwezigheidsdienst wordt beschouwd als gewerkte tijd.

Dames en heren van de Raad en de Commissie, als uw standpunt echt zo arbeidersvriendelijk was, dan zouden hier morgen niet de Europese vakbonden met vijftigduizend werknemers demonstreren, maar de werkgeversorganisaties. De waarheid is dat de werkgeversorganisaties u bijvallen en de werknemersorganisaties morgen buiten dit Parlement gaan demonstreren om “nee tegen de flexibele 65-urige werkweek” te roepen.

U hebt alsmaar de mond vol van het sociaal Europa, maar de opt-out is een gat dat Thatcher jaren geleden voor het Verenigd Koninkrijk bedong en dat tijdelijk had moeten zijn. Nu wilt u dit gat verbreden en permanent maken. Daarmee zegt u “nee” tegen het sociaal Europa en “nee” tegen een gemeenschappelijk beleid ten behoeve van de werknemers.

 
  
MPphoto
 

  Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de arbeidstijdenrichtlijn is een verspilling van tijd. Het speelde al voordat ik lid was van het Parlement. Kort daarna vroeg een minister van het Britse departement voor werk en pensioenen mijn steun voor het standpunt van de Britse regering over het vasthouden aan de opt-outs. Natuurlijk deed ik dat. Ik doe dat nog steeds en verkeer in goed gezelschap van veel andere landen.

Laat mij iets schetsen van de veelbewogen geschiedenis. Op 18 december 2007 zei de rapporteur dat een groep landen geen arbeidstijdenrichtlijn of een sociaal Europa wilde hebben. Zij wilden een vrije markt. Hij noemde dat de wet van de jungle. Hij zei dat ze psychiatrische gevallen moesten zijn.

Nou, bedankt! Dankzij de wereldhandel en het vrij zijn van EU-beperkingen in het binnenland is het Verenigd Koninkrijk sterk genoeg om de een na grootste contribuant van de EU te zijn met een jaarlijkse bijdrage van 15 miljard pond sterling. Ik veronderstel niet dat hij daarvan afkerig is!

Het Portugese voorzitterschap verklaarde in december 2007 geen stemming in de Raad te willen riskeren. Dus werd het aan het Sloveense voorzitterschap overgelaten dit te regelen. Dat wil zeggen, na samenwerking met het agentschap voor uitzendwerkers om het onderwerp vooruit te helpen. Slovenië stelde een werkweek van 65 uur voor en daarna een van 70 uur. Maar dat strandde op het standpunt van de Raad over beschikbaarheidsdienst. Daarna liet het Europees Hof van Justitie geen spaan heel van het beleid inzake het minimumloon.

Na afloop van het Finse voorzitterschap verklaarde de Finse minister van werkgelegenheid ten overstaan van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken dat ministers in Brussel grote woorden gebruikten over de arbeidstijdenrichtlijn, maar dat zij terug in hun eigen land andere taal spraken. Zo is het maar net!

Op 4 november jongstleden verklaarde de rapporteur dat deze richtlijn voorrang moet hebben, zelfs ten opzichte van de economische belangen. Welnu, hoe verhoog je bij veronachtzaming van economische belangen de belastingen die het gevolg zijn van de arbeidstijdenrichtlijn? Als ondernemingen extra werknemers aannemen om het gat op te vullen dat door korter werken wordt veroorzaakt, stijgen de arbeidskosten. Ze kunnen niet concurreren. Er verdwijnen banen. Daarom heeft Frankrijk zijn 35-urige werkweek afgeschaft.

Laten we dus Frankrijk volgen. Begraaf deze onwerkbare richtlijn voor eens en altijd.

 
  
MPphoto
 

  Irena Belohorská (NI). – (SK) Ook ik zou de rapporteur graag willen bedanken voor de ingediende ontwerprichtlijn over de organisatie van de arbeidstijd, die een bijlage vormt bij Richtlijn nr. 88 van 2003. Ik zou hem ook willen bedanken voor zijn presentatie vandaag en het feit dat hij werknemers in de gezondheidszorg niet over het hoofd heeft gezien, die misschien wel tot degenen behoren die er het meeste effect van zullen ondervinden.

Daar de Europese Commissie en de Europese Raad aanzienlijke aandacht aan het opstellen van dit document hebben besteed, ben ik van mening dat het daarom een uitgebreid debat aan onze kant verdient. Ik heb veel onderzoeken ontvangen van vakorganisaties die vrezen dat werkgevers te veel mogelijkheden zullen krijgen. Dit betreft grotendeels de vaststelling van de tijd die werknemers worden geacht beschikbaar of in aanwezigheidsdienst te zijn.

Dames en heren, ik zou u er graag aan willen herinneren dat aanwezigheidsdienst werknemers belet hun tijd naar eigen goeddunken te kunnen indelen. Dit geldt voor de werkzaamheden van een heleboel werknemers in de gezondheidszorg, die we misschien aan de goedheid van werkgevers en aan uitbuiting overleveren. Laten we eraan denken dat dit niet alleen een kwestie is van degradatie van het beroep van arts of verpleegkundige, maar dat het ook inhoudt dat er een waarde aan aanwezigheidsdienst zelf wordt toegekend, want beperkingen op dit gebied kunnen uiteindelijk leiden tot een bedreiging voor patiënten die hulp nodig hebben.

Hoewel we door middel van deze richtlijn werknemers hopen te helpen weer op krachten te komen en een beter gezinsleven te kunnen hebben, betwijfel ik bovendien of werkgevers wel dezelfde bedoelingen hebben. Alle Europese organisaties worstelen tegenwoordig met de recessie, de financiële crisis, het ontstaan van een hoge werkeloosheid en de mogelijke gevolgen daarvan. Dit feit alleen al zou tot hogere eisen kunnen leiden en daarom ook tot de angst van werknemers dat hun werkgevers onder andere de mogelijkheid zouden kunnen uitbuiten tot afvloeiing over te gaan. Dit is ook een van de redenen dat veel mensen hier morgen zullen demonstreren.

 
  
MPphoto
 

  Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de Commissie feliciteren met de zorgvuldige behandeling van dit dossier. Ik feliciteer ook het fungerend voorzitterschap omdat, zoals bekend, deze kwestie tijdens de zeven voorgaande voorzitterschappen was geblokkeerd en er veel vaardigheid nodig was om zover te komen als we nu zijn. Het voorzitterschip heeft niet alleen laten zien dat het voortgang boekt, maar ook dat het dit debat verder heeft gebracht. De uitdaging voor ons allen als leden van het Parlement is nu om te zien of we ook bereid zijn die uitdaging te accepteren en voortgang te boeken via onze stemming op woensdag.

Laat ik de rapporteur zeggen dat ik het geheel eens ben met zijn inleidende opmerkingen. Maar voordat u al te opgewonden raakt, herinner ik u eraan dat u in deze inleidende opmerkingen verklaarde dat miljoenen werknemers zich zorgen maakten over de arbeidstijdenrichtlijn. Ik ben het met u eens: zij zijn bezorgd; zij maken zich zorgen om politici zoals u die zich voorbereiden om hun te vertellen wat goed voor hen is en hen te verhinderen hun eigen uren te kiezen zodat zij in vrijheid kunnen werken.

Ik ben de tel kwijt van het aantal mensen dat mij heeft geschreven – geen organisaties die proberen werknemers uit te buiten, maar gewone werknemers – met de vraag waarom we zelfs maar een discussie hierover voeren en de mededeling dat we hen niet moeten beletten hun arbeidsuren te kiezen.

Ik was bijzonder geschokt toen ik drie dag geleden een bericht las in de krant over een gezin: de man had zijn baan in de bouw verloren en de vrouw moest twee parttimebanen nemen om de woning voor haar gezin van drie kinderen en haar man te kunnen behouden. Ze moest twaalf uur per dag werken en dat zeven dagen per week. Ze wilde het niet, maar ze moest wel om het gezin bij elkaar te houden. Ik zeg tegen de rapporteur: zij kwam uit uw land, ze kwam uit Spanje. Dus, welke hulp biedt u haar? Welke hoop geeft u haar? Niets! U zou haar vertellen dat ze dit niet mag doen en dat ze een van haar banen moet opgeven, dat ze haar kinderen moet opgeven en ook haar huis.

Ik ben niet gekozen om dit soort regelgeving op te stellen. Ik ben gekozen om te zorgen voor de mensen die ik ten dienste sta. Dat zal ik nooit vergeten. Ik moet volgend jaar aftreden, maar tot dat moment zal ik mij blijven inzetten voor mensen die mij hebben gekozen. Ik zal hen helpen en hen niet in de weg staan.

Zoals de commissaris heeft verklaard, biedt het ingediende voorstel de werknemers een grotere bescherming op het punt van veiligheid en gezondheid. Als we het steunen, is dat hetgeen we zullen krijgen. Als we het niet steunen, krijgen de werknemers dit niet. Ze zullen weten wie ze daarvoor verantwoordelijk kunnen houden.

 
  
MPphoto
 

  Karin Jöns (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, dames en heren, ik wil nogmaals een beroep doen op die leden van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese Democraten die nog weifelen om met name woensdag en bloc het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken te volgen en vast te houden aan het standpunt uit de eerste lezing. Het is per slot van rekening niet geloofwaardig enerzijds op te komen voor de bescherming van de gezondheid van werknemers en anderzijds te pleiten voor handhaving van de opt-out.

De Internationale Arbeidsorganisatie heeft toch niet zonder reden reeds in 1919 de 48-urige werkweek aanbevolen. Werknemers worden tegenwoordig weliswaar op een andere wijze belast, maar niet minder ernstig. In mijn ogen is het puur cynisme – en hierbij denk ik aan de Raad – de handhaving van de opt-out te verkopen als een sociale verworvenheid, enkel en alleen omdat tevens een maximum voor de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd wordt ingevoerd van 60 uur. Het feit dat de toestemming van de sociale partners pas vereist is indien het gaat om nog langere arbeidstijden, betekent toch de facto dat wij bereid zouden zijn arbeidstijden van 60 uur per week als normaal te accepteren – en dit is volstrekt onaanvaardbaar! Indien wij de Raad zouden volgen, zouden wij geen rekening houden met de gezondheid van onze werknemers en zouden wij het gebod van het combineren van werk en gezin vaarwelzeggen. Dat zou neerkomen op verraad aan het sociale Europa! Daarom zou ik u dringend willen vragen, dames en heren, nog eens goed hierover na te denken.

Wat de aanwezigheidsdienst betreft, wil ik tegen de Raad zeggen dat deze in principe erkend moet worden als arbeidstijd. Daaraan valt niet te ontkomen. Indien wij de beoordeling van de periode van inactiviteit overlaten aan de sociale partners, scheppen wij voldoende flexibiliteit voor artsen, brandweerlieden en bewakers.

 
  
MPphoto
 

  Bernard Lehideux (ALDE). - (FR) Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, ik sta volledig achter de rapporteur, die het standpunt verdedigt dat wij in eerste lezing ook hadden en dat door de regeringen van de lidstaten is verworpen.

Het werd hoog tijd dat we onze wetgeving inzake de aanwezigheidsdiensten in overeenstemming brengen met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat moge duidelijk zijn. Het verslag-Cercas draagt evenwichtige oplossingen aan, die in het belang zijn van werknemers. De aanwezigheidsdienst wordt volledig als arbeidstijd beschouwd. De compenserende rusttijd volgt onmiddellijk op de dienstperiode. Dat is een kwestie van gezond verstand, om fatsoenlijke arbeidsomstandigheden te garanderen, met name voor de medische beroepen.

Maar de wijziging van de arbeidstijdenrichtlijn biedt ons ook de gelegenheid onze Europese sociale wetgeving verder te ontwikkelen, door het afschaffen van de mogelijkheid van een individuele opt-out. Het verslag-Cercas grijpt deze kans aan en stelt de geleidelijke afschaffing voor van alle mogelijkheden om af te wijken van de maximale wettelijke arbeidstijd. We moeten de realiteit onder ogen zien. Het is belachelijk te zeggen dat een werknemer zich in een gelijkwaardige positie bevindt ten opzichte van zijn werkgever en ook kan weigeren wat hem wordt voorgesteld.

Dames en heren, we moeten de regeringen van de lidstaten duidelijk maken dat de tekst die zij ons voorleggen voor ons onacceptabel is. En te midden van alle lofuitingen die morgen ongetwijfeld de Franse regering ten deel zullen vallen, denk ik dat we vooral moeten denken aan de werknemers van wie gevraagd wordt om steeds langer te werken, zonder dat ze daarbij echt een keuze hebben, zoals bijvoorbeeld al die mensen in Frankrijk van wie gevraagd gaat worden om op zondag te werken. Overigens was het om die mogelijkheid te openen dat de Franse regering haar standpunt in de Raad inzake de individuele opt-out gewijzigd heeft.

Dames en heren, laten we luisteren naar de werknemers en proberen gehoor te geven aan hun oproep, als we tenminste niet willen dat het Franse, Nederlandse en Ierse 'nee' gevolgd wordt door vele andere, omdat mensen hun twijfels zullen hebben bij een Europese Unie die zich niets lijkt aan te trekken van hun dagelijkse problemen.

 
  
MPphoto
 

  Jean Lambert (Verts/ALE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil terug naar de essentie van deze richtlijn die betrekking heeft op veiligheid en gezondheid. Omdat deze richtlijn gebaseerd is op veiligheid en gezondheid, verwachten we geen opt-outs op het gebied van veiligheid en gezondheid. Evenmin verwachten we concurrentie voor wat betreft arbeidsnormen binnen de Europese Unie. De veronderstelling was dat het hier ging over gemeenschappelijke normen, omdat veel werknemers met dezelfde problemen worden geconfronteerd.

Laten we kijken naar enkele gezondheidskwesties waarmee veel lidstaten op het moment te kampen hebben: hart- en vaatziekten, diabetes en stress. Stress is de op een na grootste oorzaak van werkverzuim in het Verenigd Koninkrijk: 13 miljoen werkdagen gaan verloren door stress, depressie en ongerustheid. De kosten bedragen 13 miljard pond sterling per jaar, als we kijken naar de economische belangen, en sommigen van ons, mijnheer Clark, kijken graag naar de economie als geheel. Al deze problemen en zelfs kwesties als obesitas en excessief drankgebruik houden verband met een cultuur van lange werktijden. Het is niet de enige, maar zeker een significante factor.

We spreken niet slechts over incidenteel lange werktijden. Er is volop flexibiliteit binnen de huidige richtlijn en in de voorgestelde wijzigingen die het ondernemingen mogelijk maken plotselinge haastklussen aan te pakken mits zij voor hun werknemers de tijd compenseren. Het probleem zit bij de voortdurend lange werktijden. Het risico op een bedrijfsongeval wordt groter als je twaalf uur of langer werkt; vermoeide werknemers zijn gevaarlijke werknemers. Verkeersveiligheidexperts zijn van mening dat uitgeputte chauffeurs meer ongevallen veroorzaken dan dronken chauffeurs. Als u mensen vraagt lange werktijden te maken, beseft u dan dat dit een probleem is, dat de productiviteit daalt en dat de creativiteit afneemt. Dat is niet goed voor een kenniseconomie. Aan de balans tussen werk en vrije tijd wordt niet veel kwaliteit toegevoegd als mensen te vermoeid zijn om hun kinderen thuis voor te lezen. Bovendien krijgt de meerderheid, 66 procent, van de werknemers in het Verenigd Koninkrijk die overuren maken daar niet voor betaald. Dat maakt deel uit van de cultuur van lange werkdagen waarbij je je betrokkenheid met het werk uitdrukt door aanwezig te zijn, niet per se door productief te zijn.

Tegen degenen die betogen dat de opt-out de bureaucratie vermindert, zeg ik dat in ieder geval het vastleggen van gewerkte uren in stand blijft. Als u kijkt naar de nieuwe voorstellen, is er zeker geen sprake van een vermindering van bureaucratische lasten in het voorstel van de Raad.

 
  
MPphoto
 

  Roberto Musacchio (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de voorzitter, geachte collega’s, morgen wordt hier in Straatsburg een grote demonstratie van de vakbonden gehouden tegen de ware coup die de Raad heeft gepleegd ten aanzien van de arbeidstijdenrichtlijn.

Een werkweek van 65 uur of meer is volledig absurd en onaanvaardbaar, evenals het schenden van collectieve regelingen en akkoorden met vakbonden. We ondervangen daarmee absoluut niet het systeem van opt-outs en afwijkende individuele overeenkomsten; afwijkende individuele overeenkomsten worden zelfs gegeneraliseerd. De arbeidstijd wordt op jaarbasis berekend, wat tot extreme flexibiliteit leidt en waardoor de rusttijden onzeker worden en afhankelijk worden gemaakt van de willekeur van bedrijfsovereenkomsten. Voorts is het onaanvaardbaar waarnemingsdiensten niet ten volle te erkennen, slechts ten dele als werk te beschouwen en gedeeltelijk te vergoeden.

Het buitensporig uitbuiten van arbeid, terwijl er zo veel werklozen zijn, is symbolisch voor het gebrek aan waardering voor arbeid. Die gebrekkige waardering is volledig verweven met de crisis die we doormaken. Het zou een goede zaak zijn indien het Parlement naar de demonstratie van morgen luisterde en reageerde op deze coup van de Raad, niet in het minst om op die manier opnieuw zijn eigen soevereiniteit te bekrachtigen.

 
  
MPphoto
 

  Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ze zeggen dat een crisis mensen dichter bij elkaar brengt. Burgers in geheel Europa bekruipt echter sinds lange tijd het gevoel dat de EU en het bedrijfsleven één front aan het vormen zijn tegen de mensen. De arbeidstijden zijn verheven tot mededingingsfactor, de arbeidstijden en de duur van het werkzame leven zijn verlengd, de lonen zijn gedaald en de kosten van levensonderhoud zijn gestegen, terwijl de winsten zijn geëxplodeerd en de salarissen van managers astronomische hoogten hebben bereikt.

Terwijl het Parlement spreekt over verlenging van de arbeidstijden, waardoor hard bevochten sociale rechten worden beknot, kondigen ondernemingen tijdelijke werktijdverkorting aan voor duizenden werknemers en waart het spook van massaontslagen rond. Paradepaardjes van vroeger, zoals de veel geprezen tijdspaarregeling, die binnen enkele weken wordt opgesoupeerd, geven de grenzen aan van flexibele werktijden. Wij werken opnieuw in twee tegenovergestelde richtingen. Enerzijds propageren wij dat werk en gezin beter met elkaar gecombineerd moeten kunnen worden om de sinds jaren dalende geboortecijfers te verhogen, anderzijds laten wij zondagen en feestdagen steeds meer verworden tot normale werkdagen. Dit gaat onvermijdelijk ten koste van tradities en het gezinsleven. In de huidige crisis moet de gewone burger zelfs met zijn zuur verdiende spaarcentjes opdraaien voor de fouten van de financiële wereld en de banken uit de brand helpen. Zijn pensioen staat op de tocht, en binnenkort moet hij misschien zelfs het veld ruimen, terwijl de managers blijven.

Een van de criteria waarop de Europese burgers de EU zullen beoordelen, is de mate waarin zij kan zorgen voor sociale zekerheid. De EU moet derhalve beslissen of zij prioriteit geeft aan economische belangen of aan mensen.

In dit verband moeten wij misschien tevens nadenken over de vraag of de toetreding van Turkije tegengehouden moet worden voordat deze leidt tot de financiële ineenstorting van de Europese Unie. Indien de EU echter de koers blijft varen van een avontuurlijk neoliberalisme en een grenzenloze uitbreidingsdrang, moet zij zich niet verbazen over dalende geboortecijfers of sociale onrust. Dan zal het draagvlak voor de EU als veilige haven, dat recentelijk opeens is gegroeid, als sneeuw voor de zon verdwijnen en zullen wij in nog grotere economische moeilijkheden zitten dan thans het geval is.

 
  
MPphoto
 

  Thomas Mann (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, tweemaal heb ik nachtdiensten gedraaid in een ziekenhuis: van ’s avonds 21.00 tot ‘s ochtends 5.00 uur. Wie het werk van verpleegkundigen, arts-assistenten en ambulancechauffeurs van dichtbij heeft meegemaakt, begrijpt dat de indeling van de aanwezigheidsdienst in perioden van activiteit en inactiviteit helemaal niet strookt met de realiteit. Het gaat in beide gevallen om arbeidstijd die navenant betaald moet worden. Het Europese Hof van Justitie heeft ook hier gelijk.

Ik denk dat de Raad ten onrechte perioden van inactiviteit beschouwt als rusttijden. Hierdoor zouden marathondiensten van maximaal 72 uur ontstaan. Dit kunnen wij noch van de werknemers noch van de patiënten vergen. Er mag niet worden getornd aan de gezondheid en de veiligheid op het werk. Desondanks is de ene aanwezigheidsdienst de andere niet. Ik noem als voorbeeld de bedrijfsbrandweerkorpsen waarmee ik tijdens mijn werkzaamheden als een van de tien REACH-rapporteurs kennis heb mogen maken. Kort geleden heb ik leden van dergelijke bedrijfsbrandweerkorpsen uitgenodigd om naar het Europees Parlement in Brussel te komen.

Zij kwamen uit de chemische en de staalindustrie en van luchthavens. Uit het feit dat zij gelukkig slechts zelden hoeven uit te rukken, bleek dat in hun geval moet worden afgeweken van de maximale werkweek. Werkgevers en werknemers waren het overigens hierover eens.

Al met al geldt echter dat afspraken een zaak zijn van de sociale partners. De vrijheid van collectieve onderhandelingen en de dialoog tussen de sociale partners zijn essentiële elementen van het sociale Europa. Indien er geen sprake is van collectieve onderhandelingen, moet de overheid regels vaststellen. Per slot van rekening zijn de ministers het eens over een werkweek van maximaal 48 uur in de EU.

Ik stem derhalve in principe in met het verslag-Cercas, dring echter ook aan op flexibiliteit in de vorm van uitzonderingen voor bepaalde beroepsgroepen. In een eventuele bemiddelingsprocedure moeten wij eindelijk rustig – en niet overhaast – onderhandelen. Een sociaal Europa kan zich geen overhaaste reacties of loze woorden permitteren.

 
  
MPphoto
 

  Yannick Vaugrenard (PSE). - (FR) Voorzitter, beste collega's, ik wil allereerst mijn waardering uitspreken voor het uitstekende werk dat geleverd is door mijn vriend, de heer Cercas, de rapporteur van dit verslag dat nu ter tweede lezing voorligt, dankzij het verrassende compromis dat afgelopen juni in de Raad bereikt werd.

België, Cyprus, Hongarije en Spanje hebben het afgewezen, en terecht, omdat het gericht was op meer flexibiliteit, ten koste van de veiligheid van werknemers, wat onacceptabel is. Vindt u echt dat werkgevers, in deze tijd van grote werkloosheid en een groeiende ontslaggolf in heel Europa, een werknemer een werkweek van 65 uur of meer moet kunnen opleggen?

Enige samenhangen zou de Europese Unie niet misstaan. We ondersteunen momenteel hele sectoren financieel om ontslagen te voorkomen en daar hebben we goede redenen voor. Maar laten we ook proberen de werknemers te beschermen, terwijl ze nog bij een bedrijf of een organisatie werken. Als het Parlement dit compromis van de Raad overneemt geeft dat, in deze tijd waarin burgers grote twijfels hebben ten aanzien van Europa, een heel slecht signaal af.

In deze richtlijn moet een maximale wekelijkse arbeidstijd worden vastgelegd, in het belang van de gezondheid en de veiligheid. Deze richtlijn mag geen schade aanrichten op het sociale en menselijke vlak. Dat is waar onze rapporteur voor pleit, samen met het Europees Verbond van Vakverenigingen, en ik sta daar volledig achter.

 
  
MPphoto
 

  Siiri Oviir (ALDE). - (ET) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de lidstaten en instellingen van de Europese Unie zijn al jarenlang bezig met discussies over en het zoeken naar een gemeenschappelijk standpunt over de arbeidstijdenrichtlijn. Daarbij zijn weliswaar resultaten geboekt, maar toch zijn er nog lacunes. Onze stemmen zullen aantonen hoe dicht wij in het Parlement uiteindelijk bij het bereiken van gemeenschappelijke standpunten zijn gekomen.

Als de mogelijkheid tot overwerken behouden blijft, kan ik de richtlijn steunen. In Estland is overwerk niet erg gebruikelijk, maar ik zou graag willen dat mensen, werknemers, zelf kunnen beslissen of ze wel of niet willen overwerken, hetzij om een groter inkomen te verdienen, hun carrièremogelijkheden te ontwikkelen of om andere persoonlijke redenen.

Indien overwerk in de richtlijn verboden wordt, zou dat er in principe op neerkomen dat werknemers nog steeds zouden moeten overwerken, maar dan illegaal, met andere woorden zonder extra loon of wettelijke bescherming. Dat wil geen van ons.

Ten tweede is het voor een klein land als Estland belangrijk dat de rusttijden ter compensatie van overwerk binnen een redelijke tijd nadat de overuren zijn gemaakt worden gegeven. Het vereiste dat de compenserende rusttijden direct moeten worden gegeven kan problemen veroorzaken bij de organisatie van de werkzaamheden, met name in sectoren waar een tekort aan arbeidskrachten is.

Ten derde is aanwezigheidsdienst ook arbeidstijd. Ik zou graag mijn dank willen uitspreken aan Frankrijk, die het voorzitterschap van de EU heeft, voor zijn aanpak van de richtlijn en bijdrage aan de vorming van een gemeenschappelijk standpunt.

 
  
MPphoto
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL). - (PT) De centrale doelstelling van dit Raadsvoorstel is kleinering van arbeid, sterkere uitbuiting en meer inkomen voor werkgevers, hogere winsten voor economische en financiële groepen door middel van een gemiddelde werkweek van 60 of 65 uur en lagere lonen door invoering van de periodes van inactiviteit.

Het is een van de meest zichtbare aspecten van de kapitalistische uitbuiting en zet alle mooie beleidsvoornemens over het combineren van werk en gezin op losse schroeven. Het voorstel zet bijna een stap van honderd jaar terug wat betreft de rechten van werknemers – mensen en geen machines – die met harde strijd veroverd zijn. Daarom bepleiten wij het verwerpen van dit schandalige standpunt van de Europese Raad en roepen wij de leden op om bij de stemming te luisteren naar de protesten van de werknemers om ernstigere sociale spanningen, verdere stappen achteruit en terugkeer naar een vorm van slavernij in de 21ste eeuw te voorkomen.

Nu we in een periode van crisis en werkloosheid zitten, dient de arbeidstijd, zonder loon in te leveren, geleidelijk aan verminderd te worden om meer banen met rechten te scheppen. De waardigheid van degenen die werken dient gerespecteerd te worden.

 
  
MPphoto
 

  Jim Allister (NI). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben beslist tegen de opheffing van het recht van het Verenigd Koninkrijk om te kiezen voor een opt-out met betrekking tot de arbeidstijdenrichtlijn. Ik wil dit Europees Parlement het recht ontzeggen om te proberen mijn land van dat recht te beroven. Naar mijn mening is het toezicht op arbeidsuren een exclusieve kwestie voor nationaal toezicht, niet voor dictaat vanuit Brussel.

Als Britse werknemers door hun eigen gekozen regering meer dan 48 uur per week mogen werken, wat maakt dat dan uit voor werknemers uit landen waarvan de regeringen strengere voorschriften hanteren? Eerlijk gezegd zijn dat uw zaken helemaal niet. Echter, vooral in een tijd van enorme druk die veroorzaakt wordt door de economische teruggang, is dit voor Britse ondernemingen een vitale kwestie, aangezien maximale flexibiliteit en minder in plaats van meer regelgeving de sleutel voor economisch herstel vormen. Maximalisatie van de Europese productie, de verkoop van onze handelswaar in binnen- en buitenland en de bevordering van de groei van ondernemingen moeten een zorg van ons allen zijn.

Toch zijn er ideologen die hun dierbare sociale agenda aan iedereen willen opdringen, zelfs daar waar dat ongewenst is. Het wordt werkelijk tijd dat dit Huis zijn prioriteiten stelt. Het afwijzen van deze poging om de Britse opt-out te verijdelen, zou een goede start kunnen zijn.

 
  
MPphoto
 

  Csaba Őry (PPE-DE). (HU) De laatste tijd hebben we gemerkt dat dit onderwerp bijzondere aandacht geniet in de publieke opinie, en dan met name de elementen waarover ook wij debatteren, namelijk de opt-out en de aanwezigheidsdienst. In verband met de opt-out horen we twee argumenten uitentreuren: het eerste is het flexibiliteitaspect, het tweede de vrije keuze. We doen alsof werkgevers en werknemers volledig gelijke partners zijn – wat niet zo is – en het is juist een van de duidelijk bepaalde taken en functies van het arbeidsrecht om deze ongelijkheid te corrigeren. Zoals socialistische politici al zeiden: zowel bedelaars als miljardairs hebben het recht om onder een brug te slapen – in die zin kunnen we natuurlijk inderdaad spreken over contractvrijheid. Maar in werkelijkheid hebben we het over een ongelijke situatie waarmee de flexibiliteit niet wordt bevorderd, maar deze ongelijkheid juist voortduurt.

De flexibiliteit is echter wel zeer gediend bij de oplossing die het Parlement in eerste lezing heeft geformuleerd. Iemand kan gedurende 26 weken maar liefst 72 uur per week werken en zich aldus aanpassen aan de behoeften van de markt, aan veel opdrachten en veel werk. Natuurlijk moet zo iemand ook een keer uitrusten en ik denk dat dit ook het doel moet zijn van een nog op te stellen richtlijn omtrent arbeid en bescherming van de gezondheid.

Wat betreft de aanwezigheidsdienst: als een boekhandel of een kledingwinkel op een ochtend geen enkele klant heeft, werkt de verkoper dan in een periode van inactiviteit en zou dit dan anders moeten worden verrekend? Het juiste standpunt is dat als mensen niet zelf kunnen beschikken over hun vrije tijd en op hun werk moeten verschijnen, dit als arbeidstijd moet worden beschouwd. Het is een heel ander verhaal dat de betreffende organisaties van werkgevers en werknemers via onderhandelingen overeenstemming kunnen bereiken over de beloning van het werk – in elk land en in elke nationale bevoegdheid kunnen aanpassingen aan de daar geldende realiteit worden gedaan, maar arbeidstijd is arbeidstijd en dient dus ook als zodanig te worden beschouwd. Ik ben het dan ook eens met het Hof en steun het compromis van de Raad niet, aangezien ik me daar niet in kan vinden.

 
  
MPphoto
 

  Maria Matsouka (PSE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de heer Cercas van harte gelukwensen. Hij heeft ons een waardig verslag voorgelegd, in vergelijking met het onaanvaardbaar gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Zowel het oorspronkelijk voorstel van de Commissie als het gemeenschappelijk standpunt van de Raad vormt een ernstige bedreiging voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers maar vooral voor het evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven, dat juist ons doel is. Maar wat eigenlijk nog erger is, is dat men met de specifieke voorstellen middeleeuwse arbeidsvoorwaarden wil opleggen die stroken met de normen en dictaten van het economisch liberalisme. Het is juist deze neoliberale strategie die ongelijke en eenzijdige ontwikkeling, uitbuiting van werknemers en recycling van werklozen en uiteindelijk versplintering van de vakbondbeweging in de hand werkt en bevordert. Geachte collega´s, het is overduidelijk dat de huidige economische impasses en de sociale onrust te wijten zijn aan de structurele crisis van het neoliberale model, en daarom is het noodzakelijk dat niet alleen het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt ingetrokken maar ook een nieuw voorstel wordt gedaan waarmee solidariteit, politieke gelijkheid en sociale rechtvaardigheid kunnen worden bevorderd.

 
  
MPphoto
 

  Marian Harkin (ALDE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, vanavond debatteren we over een zeer belangrijk stuk regelgeving. Onze bespreking en onze stem in dit Parlement zullen een zeer duidelijke boodschap aan de werknemers en de gezinnen in de hele EU zenden.

In Ierland stellen we ons altijd de volgende vraag als we debatteren over sociaal beleid: bevinden we ons dichter bij Boston of bij Berlijn? Welnu, in de context van het debat van vanavond moeten we dichter bij Berlijn staan, dat wil zeggen als Berlijn of Parijs een echte vooruitgang voor de veiligheid en gezondheid van werknemers kan bieden. Ik heb geluisterd naar mevrouw Létard en zij vroeg ons onze verantwoordelijkheid te nemen, en ik meen dat mijnheer Cercas dat zojuist heeft gedaan.

De Raad heeft vorige week in het debat over het Verdrag van Lissabon veel belang gehecht aan de versterking van de rechten van de werknemers. De Raad en het Parlement hebben nu de kans om precies dat te doen. Bovendien spreken we in het Parlement vaak over het evenwicht tussen werk en privéleven en iedereen knikt dan instemmend. Nu hebben we opnieuw een kans om te zorgen voor evenwicht tussen werk en privéleven voor de burgers van Europa.

En bedenk wel, zoals de heer Silva Peneda al beklemtoonde, dat 48 uur per week acht uur per dag is en dat zes dagen per week. De heer Bushill-Matthews sprak over een vrouw die twaalf uur per dag werkt en dat zeven dagen per week, alsof dit acceptabel zou zijn. Dit is totaal onacceptabel en we moet ons niet medeplichtig maken aan dit soort uitbuiting.

Nogmaals, het debat van vanavond en onze stem over dit verslag zullen een duidelijk signaal zenden aan de burgers van Europa. We moeten een duidelijke boodschap zenden om te laten zien dat sociaal Europa springlevend is.

 
  
MPphoto
 

  Georgios Toussas (GUE/NGL).(EL) Mijnheer de Voorzitter, het gemeenschappelijk standpunt van Raad betreffende de organisatie van de arbeidstijd is een arbeidersvijandelijk gedrocht dat terecht een storm van protest heeft teweeggebracht onder de werknemers in de lidstaten. Het verslag-Cercas laat de romp van de reactionaire voorstellen in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad intact. Het stemt in met de opsplitsing van de arbeidstijd in periodes van activiteit en inactiviteit, want daarin wordt het concept van onbetaalde, inactieve arbeidstijd aanvaard. Supermarktpersoneel, zorgpersoneel, artsen en diensten werken onder erbarmelijke omstandigheden. Zij worden gedwongen om twaalf tot veertien uur per dag op het werk te blijven. De periode voor de berekening van de gemiddelde arbeidstijd wordt verhoogd van vier tot twaalf maanden, de opt-out wordt gehandhaafd, er wordt een aanval gepleegd op de vaste dagelijkse arbeidstijd, op de betaling van overuren, op wachtdienst en meer in het algemeen op de collectieve arbeidsovereenkomsten, en de werkgevers krijgen een steuntje in de rug bij de algemene toepassing van flexibele werkgelegenheidsvormen, met alle ernstige en pijnlijke gevolgen van dien voor de socialezekerheidsstelsels. In een tijd waarin er mogelijkheden zijn om de arbeidsproductiviteit te verhogen en dus minder lang te werken en meer vrije tijd te hebben, is een dergelijk voorstel onaanvaardbaar. Daarom zijn wij radicaal tegen zowel het voorstel van de Raad als het voorstel van de heer Cercas.

 
  
MPphoto
 

  Juan Andrés Naranjo Escobar (PPE-DE). − (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil graag beginnen met een woordelijk citaat uit uw vernieuwde sociale agenda. Er staat: “De Commissie roept alle lidstaten ook op om het voorbeeld te geven door de ILO-verdragen [...] te ratificeren en ten uitvoer te leggen.”

Maar vandaag debatteren we over een richtlijn waarmee tegen deze criteria zal worden ingegaan, waarmee lidstaten toestemming krijgen werkweken in te stellen van wel 60 of 65 uur (gemiddeld over drie maanden).

Is dat consistent, mijnheer de commissaris? Kunnen we wetten uitvaardigen die tegen onze eigen aanbevelingen ingaan? Het doel van de richtlijn is minimale regels vast te leggen voor bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers aan de hand van twee instrumenten: de rusttijden en de maximale werkweek.

De richtlijn bevat voor beide onderdelen wel uitzonderingen, maar we hebben het hier niet over uitzonderingen, mijnheer de commissaris, zoals u zelf al zei. Nee, we hebben het heel simpel over een aantasting van een van de meest essentiële onderdelen van de richtlijn.

Dit wordt niet gerechtvaardigd door het argument van flexibiliteit. Een toename van de duur van de werkweek mag niet worden verward met de flexibiliteit waar bedrijven en werknemers behoefte aan hebben. In de richtlijn zullen uitgebreide voorzieningen worden opgenomen voor seizoenschommelingen, productiepieken en de behoeften van een aantal specifieke activiteiten.

Wat wel goed is voor iedereen, mijnheer de commissaris, is de doelstelling van flexizekerheid, dat wil zeggen, het bereiken van een balans tussen privéleven, gezinsleven en werk. Hiervoor is het nodig te werken aan een cultuur van samenwerking en transparantie, en collectieve autonomie een rol te laten spelen in de organisatie van arbeidstijden.

Mijnheer de Voorzitter, het was geen goede dag voor de sociale dialoog toen de Raad in september zijn gemeenschappelijk standpunt aannam. Ik ben ervan overtuigd dat we vandaag een overeenkomst zouden hebben als voor het regelen en organiseren van de arbeidstijden was uitgegaan van de collectieve autonomie.

Ik vertrouw erop dat de dag van de stemming, als we allemaal onze verantwoordelijkheid moeten nemen, een goede dag wordt voor ons allen.

Hervorming is goed, maar het is ook goed om te behouden wat ons het meest bindt en het minst verdeelt, wat Europa versterkt en wat ervoor zorgt dat Europa op sociaal gebied krachtiger uit deze uitdaging komt die voor ons ligt. We moeten de economische én de sociale vooruitgang voortzetten, omdat ze apart van elkaar niet kunnen voortbestaan.

 
  
MPphoto
 

  Pier Antonio Panzeri (PSE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, hoewel ik waardering heb voor het werk van de heer Cercas, moet ik u meteen zeggen dat de noodzaak om deze arbeidstijdenrichtlijn te wijzigen absoluut niet duidelijk was. Daarom vind ik het wenselijk dat dit debat het resultaat van de stemming in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken bevestigt.

Vandaag staan de artsen hier voor het Parlement en morgen zullen in Straatsburg delegaties van werknemers uit heel Europa aanwezig zijn die daartoe door het Europees Verbond van Vakverenigingen zijn opgeroepen. Zij zullen hier komen demonstreren om uiting te geven aan hun verzet tegen het compromis dat de Raad heeft bereikt. Ik vraag me trouwens af hoe het anders had kunnen zijn.

Wij stellen ons twee duidelijk doelen. Ten eerste willen we in de Europese Unie een werkweek van maximaal 48 uur handhaven. Daarom moet de opt-out-regeling van tafel, want daarmee bestaat het risico dat er afgeweken wordt van die maximale arbeidstijd door het introduceren van de mogelijkheid de werkweek op te rekken tot 60 of 65 uur. Het tweede doel betreft de aanwezigheidsdienst, die niet als inactieve arbeidstijd mag worden beschouwd maar volledig tot de arbeidstijd moet worden gerekend, net zoals het juist is het recht op compenserende rusttijden voor medisch personeel veilig te stellen.

Het hele Parlement kan en moet achter die doelen staan. Zij geven immers de weg aan om wijziging van de interne concurrentieverhoudingen in Europa op basis van sociale dumping en sterkere uitbuiting van werknemers te voorkomen. Ik hoop van ganser harte dat wij als Parlementsleden kunnen instemmen met deze standpunten, zodat een echt nieuw sociaal Europa opgang zal maken.

 
  
MPphoto
 

  Patrizia Toia (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, wij stemmen niet in met het voorstel van de Raad dat het goede evenwicht dat in het verleden was bereikt (ik denk aan het uitstekende werk dat de heer Cocilovo daarvoor heeft verzet) op zijn kop zet. Het is namelijk een stap achteruit op allerlei terreinen betreffende werk, de balans tussen werk en privésfeer en de verhouding tussen werk en garanties. Het voorstel betekent een verzwakking van de rechten van werknemers. Dat zijn rechten van ons allemaal, van onze kinderen en van de gewone mensen.

Ik wil niet dat mijn woorden worden begrepen als een vakbonds- of corporatief betoog omdat ik gezondheidswerkers verdedig. Nee, dat is niet het geval. Als politica treed ik niet op namens corporaties of vakbonden op maar vertegenwoordig ik burgers. Als ik keuzes maak, denk ik aan hen en aan hun sociale rechten, die voor mij in Europa essentieel zijn. Daarom meen ik dat het geen goed Europa is dat pas op de plaats maakt, terwijl de wereld vooruitgaat. Nee, dat Europa maakt ernstige inschattingsfouten door minder bescherming van werknemers te verwarren met flexibiliteit en vrijheid. Dat is des te kwalijker, nu Europa zijn ergste crisis doormaakt en er geen vooruitzichten zijn voor welvaart en groei.

Mevrouw Létard, vertegenwoordigers van de Raad en van de Commissie, als we niet inzien dat op dit moment miljoenen werknemers hun baan dreigen te verliezen, zich in een zwakke en onzekere positie bevinden en natuurlijk niet in staat zijn vrijwillige overeenkomsten af te sluiten (dat is nog wel even iets anders dan een opt-out), dan moet ik u zeggen dat wij geen weet hebben van wat zich daadwerkelijk afspeelt in het sociale en gezinsleven van de Europeanen.

Daarom zullen wij de voorstellen van de rapporteur, de heer Cercas, steunen en wij hopen dat alle leden hetzelfde zullen doen. Het gebrek aan bereidwilligheid van de Raad om in deze fase te onderhandelen dwingt ons ertoe bij de bemiddeling het debat en de onderhandelingen te winnen.

 
  
MPphoto
 

  Gabriele Stauner (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, aanwezigheidsdienst is arbeidstijd, zoals het Europese Hof van Justitie terecht heeft beslist. De lidstaten hebben zich intussen goed aangepast aan deze situatie, en tot nu toe is er nog geen ziekenhuis of andere instelling hierdoor failliet gegaan.

Bovendien vereist aanwezigheidsdienst, waarover wij hier spreken, dat werknemers aanwezig zijn op hun werk: al het andere is bereikbaarheidsdienst, die hiermee helemaal niets te maken heeft. Naar mijn mening is de indeling in actieve en inactieve aanwezigheidsdienst – waar mogelijk nog concreter gemaakt door een min of meer willekeurig geschat gemiddelde – absurd. Werknemers staan per slot van rekening – juridisch uitgedrukt – ter beschikking van werkgevers, moeten hun instructies in acht nemen en kunnen hun tijd niet indelen zoals zij willen.

Ik ben in principe tegen individuele opt-outs. Wij allen weten immers dat arbeidsverhoudingen niet gekenmerkt worden door gelijkwaardigheid, maar door een tegenstelling tussen altijd economisch sterkere werkgevers aan de ene kant en op hun arbeidskracht aangewezen werknemers aan de andere kant. Individueel arbeidsrecht is juist in het leven geroepen om het gebrek aan gelijkheid in deze verhouding te compenseren. Een werknemer die op zijn baan is aangewezen om te overleven, zal desnoods zijn gezondheid op het spel zetten om zichzelf en zijn gezin te kunnen onderhouden. In economisch moeilijke tijden, zoals die waarin wij ons juist nu bevinden – overigens als gevolg van faliekant verkeerde beslissingen van incompetente managers –, groeit de druk op de werknemers voortdurend. Een mens is echter geen machine die zonder pauze kan doorwerken.

Naar mijn mening is het standpunt van de Raad over dit onderwerp niet acceptabel. Ik ondersteun het verslag van onze commissie en het standpunt van mijn collega, de heer Silva Peneda, grotendeels en hoop op een verstandige, humane oplossing in de bemiddelingsprocedure.

 
  
MPphoto
 

  Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, de enige dienst die ons met het gemeenschappelijk standpunt van de Raad en de pogingen van het Frans voorzitterschap werd bewezen is dat het probleem opnieuw besproken zal worden. Het doet ons denken aan de kerstdagen, aan het kerstverhaal van Charles Dickens. Ook daarin gaf de werkgever in een bepaald Europees land zijn hard werkende werknemer geen vrije dag. Aan dit kerstverhaal willen wij een eind maken. Er zijn landen, zoals Griekenland, die geen steun hebben gegeven aan het compromis, maar ze zijn in de minderheid. Griekenland is altijd voor de 48-urige werkweek geweest en wilde niet dat de organisatie van de arbeidstijd werd veranderd zonder dialoog en zonder een akkoord tussen werkgevers en werknemers. Wij willen geen demonstratie morgen, noch van werknemers noch van werkgevers, zoals mijn collega´s hier zeiden. Wij geven de voorkeur aan sociale dialoog en aan de toepassing van collectieve arbeidsovereenkomsten.

Een collega sprak over de middeleeuwen. In de middeleeuwen werd de zondag als rustdag echter geëerbiedigd. Op zondag werkten zelfs de slaven niet, en nu hebben wij uit de richtlijn de bepaling geschrapt waarin werd gesteld dat de zondag een van de vrije dagen van de werknemer moet zijn. Daarom zijn er twee amendementen ingediend en ik wil de collega´s vragen hier steun aan te geven, opdat in het voorstel van het Parlement ook dit element van Europese beschaving voorkomt. Ik hoop dat alle collega´s hier steun aan geven, want ik zie dat zij wel hun inactieve tijd gebruiken en zich daarvoor laten betalen als voor normale werktijd. Morgen moeten wij de collega´s de tijd die zij niet hier in Parlement doorbrengen, in mindering brengen.

 
  
MPphoto
 

  Richard Falbr (PSE). - (CS) Al zo’n beetje sinds de goedkeuring van het Verdrag van Maastricht, voor velen hét moment waarop het neoliberalisme zijn zegetocht begon, zijn we getuige van steeds sterker aanzwellende en steeds doelgerichtere aanvallen op het Europees sociaal model. Na het ter zijde schuiven van het keynesiaanse corporatistische sociaaleconomisch model waarin de sociale dialoog alsook verregaande staatsinterventie de gewoonste zaak van de wereld waren, zijn we langzaamaan afgegleden naar waar we nu aanbeland zijn, en wel bij het totale fiasco van het neoliberale kapitalisme en bij het ophouden van een bedelende hand naar de staat, die geacht werd zo klein mogelijk te zijn, met zo min mogelijk invloed.

Het gaat er bij mij niet in dat ook maar iemand kan instemmen met waar de Raad na overeenstemming met de Commissie mee op de proppen is gekomen. Moet dit soms een zoveelste stap richting een socialistisch kapitalisme van de rijken en een wild kapitalisme van de werklozen voorstellen? Niemand is gediend bij terugkeer naar de 19e eeuw. Het voorstel voor een richtlijn dient dan ook categorisch naar de prullenmand verwezen te worden indien de door de rapporteur Alejandro Cercas voorgestelde wijzigingen niet worden overgenomen.

 
  
MPphoto
 

  Mihael Brejc (PPE-DE). - (SL) Deze richtlijn bepaalt niet dat de 40-urige werkweek tot een 60-urige werkweek wordt uitgebreid, en vereist ook niet van werknemers dat ze met inbegrip van overwerk 60 of 65 uur per week moeten werken. Wat deze richtlijn wel doet, is het vaststellen van kaders en voorwaarden waaronder dat mogelijk kan zijn. Daarom kunnen de 60 uur waarover we het hebben niet vergeleken worden met de huidige bepalingen van nationale wetgevingen daar waar ze de arbeidstijd per week tot 40 uur of minder beperken. Dergelijke vergelijkingen zijn ongepast, omdat ze de richtlijn in een misleidend licht plaatsen.

Deze richtlijn stelt echter wel een limiet vast voor de maximaal mogelijke arbeidstijd. Wat niemand vandaag heeft genoemd, is dat veel mensen bij financiële instellingen, advocatenkantoren, beleggingsmaatschappijen enzovoorts regelmatig een werkweek van 60, 70 of meer uur maken, zonder dat iemand daar van opkijkt. Deze richtlijn stelt een bovengrens vast die niet overschreden kan worden.

We moeten ons ook in de schoenen plaatsen van werkgevers, met name van kleine en middelgrote bedrijven, die het ongetwijfeld zeer moeilijk vinden op de markt te overleven als ze met te veel formele obstakels worden geconfronteerd. We moeten hun situatie begrijpen, vooral wanneer ze op bepaalde momenten al hun krachten moeten aanwenden om aan hun contractuele verplichtingen te kunnen voldoen, waarbij mensen natuurlijk langere uren maken. Toch gebeurt dit met instemming van de werknemer en uiteraard met extra loon, en niet gewoon automatisch elke week.

Om het maar kort te zeggen variëren de systemen voor aanwezigheidsdienst ook enorm. We hebben het allemaal over artsen gehad, maar we vergeten bijvoorbeeld campings, familiehotels en veel dienstverlenende bedrijven, waar mensen werken, dienst hebben en soms aanwezigheidsdienst moeten draaien. Als conclusie zou ik willen stellen dat ik denk dat de Raad een soort compromis heeft voorgesteld en dat we duidelijk richting de conciliatiefase gaan, en ik hoop dat we in die fase tot een redelijke oplossing zullen komen.

 
  
MPphoto
 

  Anja Weisgerber (PPE-DE). (DE) Mijnheer de Voorzitter, we moeten uitgaan van het beginsel dat de totale duur van een aanwezigheidsdienst als arbeidstijd moet worden beschouwd. Wat dat betreft ben ik het met de rapporteur eens. Ik ben van mening dat we het gemeenschappelijk standpunt op dit punt moeten wijzigen. Het gemeenschappelijk standpunt biedt zelfs de mogelijkheid om de inactieve periode tijdens de aanwezigheidsdienst als rusttijd te beschouwen. Dit kan tot marathondiensten van 72 uur en meer leiden. Dat mogen we in geen enkele lidstaat toestaan! Daarom ben ik blij dat de commissie mijn amendementen ten aanzien van dit punt heeft overgenomen.

Ik wil er echter op wijzen dat de arbeidstijdenrichtlijn niet alleen van toepassing is op artsen, maar ook op zeer veel andere beroepen en dat de belasting voor werknemers die aanwezigheidsdiensten draaien, zeer verschillend is. Er zijn bijvoorbeeld ook brandweerlieden die tijdens hun aanwezigheidsdiensten kunnen slapen of zich bezig kunnen houden met recreatieve activiteiten. De brandweer pleit daarom voor de mogelijkheid om van de wekelijkse maximale werkweek af te wijken.

Ik kies daarom voor de mogelijkheid dat door middel van een ter plekke, collectief overeengekomen – niet individueel overeengekomen – opt-out-regeling, oplossingen op maat worden gevonden. De sociale partners hebben hier in het verleden afspraken gemaakt over praktijkgerichte cao’s. Ik pleit uitdrukkelijk voor een dergelijke versterking van vrije collectieve onderhandelingen.

De nieuwe opt-out-regeling volgens de cao is bovendien veel gunstiger voor werknemers dan de huidige regeling. Een opt-out is slechts met toestemming van de werknemer mogelijk en deze toestemming mag niet tegelijk met de arbeidsovereenkomst worden gegeven. Indien we tegen deze mogelijkheid van collectieve overeenkomsten stemmen, bestaat het gevaar dat de arbeidstijdrichtlijn helemaal niet wordt herzien, en we verspelen ook de kans dat er een voor werknemers gunstige opt-out-regeling komt.

Ik zal tegen de amendementen voor het schrappen van de opt-out-regeling stemmen, omdat ik voor deze vrije cao-onderhandelingen en het ter plekke tot stand brengen van oplossingen op maat ben.

 
  
  

VOORZITTER: LUIGI COCILOVO
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 

  Mario Mauro (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de vrucht van onze arbeid is niet alleen de productie van goederen en diensten maar ook het realiseren van een waar levensproject dat onze leidraad is bij de zoektocht naar geluk. Het is dan ook raadzaam dat besluiten inzake het sociale beleid op weloverwogen wijze worden genomen en dat wij de moed hebben te handelen naar onze overtuigingen.

Ik vind het daarom verstandig dat het Parlement de bemiddelingsprocedure bevordert door het standpunt van de rapporteur maar vooral door de amendementen van de heer Silva Peneda te steunen. Het lijkt mij in dat verband duidelijk dat er een absolute garantie moet komen dat aanwezigheidsdiensten in medische beroepen volledig meetellen als arbeidstijd.

 
  
MPphoto
 

  Stephen Hughes (PSE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, veel mensen verkeren in de waan dat als we het standpunt zoals voorgesteld door Alejandro Cercas overnemen, zij geen extra overuren mogen werken boven het gemiddelde van 48 uur per week. Dat is natuurlijk niet waar.

Wij zijn in beginsel tegen de opt-out, omdat het hier gaat om wetgeving over veiligheid en gezondheid, maar we hebben een voorstel gedaan voor een gemiddelde werktijd gerekend over twaalf maanden in plaats van over de huidige gemiddelde periode van vier maanden. Dit verschaft een uitzonderlijke flexibiliteit voor mensen en bedrijven bij de planning van de arbeidstijd. Het gaat feitelijk om zoveel flexibiliteit dat de Raad zelf heeft gekeken naar een vaste bovengrens van 60 of 65 uur per week, afhankelijk van de periode waarover het gemiddelde wordt genomen. Wij deden dat niet. De mate van flexibiliteit die hier is inbegrepen, is veel beter dan het gebruik van de opt-out. Dit is een veel betere keus voor bedrijven en mensen. Ik hoop dat deze boodschap zeer duidelijk uit dit debat naar voren komt.

 
  
MPphoto
 

  Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het idee om de arbeidstijd op te delen in actieve en inactieve tijd vind ik gevaarlijk en oneerlijk. De tijd die wordt doorgebracht op de werkvloer en volledig of gedeeltelijk wordt gebruikt om opdrachten van de werkgever uit te voeren, kan bezwaarlijk als rusttijd worden beschouwd tijdens de momenten dat de werkgever geen concrete opdrachten heeft gegeven. Die tijd kan de werknemer immers niet doorbrengen met zijn gezin. Hij kan die ook niet invullen zoals hij wenst. Voor die tijd dient hij daarom hetzelfde loon te ontvangen.

Een tweede kwestie betreft de mogelijkheid om de tijd van de aanwezigheidsdienst zonder extra verloning te verlengen, zogezegd met goedkeuring van de werknemer. Dit punt is vooral van toepassing op de artsen. Toon mij maar eens een patiënt, bij voorkeur een lid van de Raad, die graag zou worden geopereerd door een arts die er al 23 uren dienst heeft op zitten. Dit is niet alleen een inbreuk op de rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst van de arts, maar eveneens op die van de patiënt. In bepaalde ziekenhuizen in Polen kregen artsen die de opt-out clausule niet wilden ondertekenen geen contract. Ik wil u er even aan herinneren dat het recht op de achturige werkdag nog voor de Tweede Wereldoorlog werd verworven.

 
  
MPphoto
 

  Silvia-Adriana Ţicău (PSE).(RO) Sociaal Europa moet garanderen dat elke Europese burger behoorlijk van zijn of haar salaris kan leven. Een behoorlijke baan moet een behoorlijk bestaan verzekeren.

Respect voor werknemers betekent dat er werk- en rusttijden moeten worden vastgesteld, zodat werknemers in staat zijn te ontspannen en genoeg tijd met hun gezin door te brengen. Kinderen hebben begeleiding en toezicht van hun ouders nodig. Als ouders minder of geen tijd voor hun gezin hebben, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de opvoeding van de kinderen. Geen enkele werkgever zou van een werknemer mogen verlangen dat deze meer dan 48 uur per week werkt.

Ik ben van mening dat in de arbeidstijdenrichtlijn meer aandacht moet worden besteed aan de specifieke situatie van aanwezigheidsdiensten van medisch personeel. Ik steun het verslag van de heer Cercas dat voorziet in de bescherming van de belangen van werknemers zonder de legitieme belangen van werkgevers te negeren en dat werknemers de gelegenheid biedt arbeidstijden aan hun behoeften aan te passen. Ik verwelkom ook de amendementen die het belang van collectieve arbeidsovereenkomsten benadrukken.

 
  
MPphoto
 

  Dragoş Florin David (PPE-DE).(RO) In het huidige klimaat van financiële crisis, dat rechtstreeks van invloed is op het economische en sociale leven van de Europese burgers, is de arbeidstijdenrichtlijn een belangrijk element in het Europese sociale beleid.

In het verslag van de heer Cercas wordt het beoordelingsproces inzake de conclusies met betrekking tot de toepassing van deze richtlijn op lidstaatniveau op een logische, samenhangende wijze benaderd. Deze richtlijn is een flexibel instrument dat momenteel een beschermingsniveau biedt dat het onmogelijk maakt maatregelen goed te keuren die schadelijk zijn voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers.

 
  
MPphoto
 

  Jan Tadeusz Masiel (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ter afsluiting van dit debat graag nog een paar woorden van steun voor het rapport van mijnheer Cercas en het standpunt van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, dat ongewijzigd is gebleven sinds 2005 en tijdens de stemming van 6 november werd goedgekeurd.

Onze commissie had voldoende tijd om haar mening te vormen en ik hoop dat het resultaat van onze stemming in de commissie haar weerspiegeling kent tijdens de plenaire stemming overmorgen. We hebben immers gestemd met respect voor de sociale verworvenheden van Europa, die de oudere lidstaten delen met de nieuwkomers, terwijl ze ons het voorbeeld tonen en steunen. Het compromis dat in juni op het niveau van de Raad werd bereikt is onaanvaardbaar.

Mijn kiezers en in het bijzonder die uit het Poolse artsenmilieu volgen met bezorgdheid de activiteiten van het Parlement. Ze eisen terecht dat de volledige arbeidstijd moet worden verloond en niet alleen de actieve tijd van de aanwezigheidsdienst. Hoewel in het compromis van de Raad sprake is van een mogelijke flexibiliteit op het niveau van de sociale partners en collectieve overeenkomsten, voelen de Poolse werknemers zich niet sterk genoeg om met hun werkgevers te onderhandelen en hebben ze veel steun nodig van het Europees Parlement.

 
  
MPphoto
 

  Gabriela Creţu (PSE).(RO) Tijdens de lange debatten over dit verslag kwam de bezorgdheid naar voren over het feit dat de in eerste lezing behaalde meerderheid tijdens de stemming morgen mogelijk niet zal worden gehaald omdat degenen die er in dit Parlement sindsdien zijn bijgekomen, voor een machtsverschuiving zouden hebben gezorgd.

Het is een feit dat de rechtse regeringen in de Raad allemaal hetzelfde standpunt hebben ingenomen, ongeacht of ze zich geografisch in het oosten of in het westen bevinden. Er moet echter nog een kwestie worden opgehelderd. Werknemers uit Oost-Europa steunen de amendementen die het Europees Parlement voorstelt met dezelfde overtuiging, terwijl de Raad ze afwijst. De vakbonden in Roemenië, die hier morgen in Straatsburg ook vertegenwoordigd zullen zijn, zijn zich er bijvoorbeeld bewust van dat de rechten die ze hebben afgedwongen, niet voor eens en voor altijd gelden maar telkens opnieuw moeten worden bevochten. Hun boodschap is duidelijk: de bestaande problemen kunnen veel effectiever worden opgelost door een einde te maken aan de ongecontroleerde verspreiding van slecht betaalde arbeid, onder andere voor werknemers uit Oost-Europa, dan door middel van een onbegrensde arbeidsweek.

 
  
MPphoto
 

  Jacek Protasiewicz (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik twijfel er niet aan dat het welzijn van de werknemers en in het bijzonder de veiligheid op de werkvloer alle Parlementsleden die deelnemen aan dit debat nauw aan het hart liggen.

We zijn ons er echter van bewust dat de huidige arbeidstijdenrichtlijn zekere correcties vereist. De vraag is alleen: wat is het doel en de aard van deze correcties? Deze vragen zijn niet gemakkelijk te beantwoorden en ze vormden een paar jaar lang het onderwerp van een verhit debat, zowel in het Parlement als later ook in de Raad. Uiteindelijk heeft de Raad een verstandig compromis uitgewerkt. Men kan vandaag de dag moeilijk verwachten – en ik zeg dit tegen mijn collega’s die een hard standpunt eisen in de opt-outkwestie – dat de regeringen, waarvan het merendeel het opt-outprincipe hanteert, dit principe overboord gooien, vooral nu gezien de economische crisis.

In Polen hebben we de volgende verstandige zegswijze: “Het beste is de vijand van het goede”. We hebben een goed compromis en laten we dit aanvaarden in naam van het welzijn van de Europese werknemers.

 
  
MPphoto
 

  Proinsias De Rossa (PSE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun het Cercas-pakket. Ik meen dat we in dit debat er vanuit moeten gaan dat mensen sociale wezens zijn: ze zijn geen machines en ze mogen niet als zodanig op de werkplek worden behandeld. Iemand die naar een baan bij een werkgever solliciteert, kan niet weigeren een formulier te tekenen waarin staat dat hij afziet van de hem toekomende rechten op grond van de arbeidstijdenrichtlijn. Het is dus onjuist om te stellen dat afschaffing van de opt-out in een bepaald opzicht een inbreuk op zijn vrijheid vormt. Het gaat in wezen om het aanpakken van misbruik van een werknemer die moet werken voor de kost.

Naar mijn mening is de huidige opt-out, waarvan veertien lidstaten gebruikmaken, een aantasting van de idee van het werken aan Europa op basis van gemeenschappelijke, fatsoenlijke werk- en levensomstandigheden. We mogen niet toestaan dat dit gebeurt.

 
  
MPphoto
 

  Valérie Létard, fungerend voorzitter van de Raad. (FR) Voorzitter, commissaris, mijnheer Cercas, dames en heren, de arbeidstijdenrichtlijn is natuurlijk rijk aan symboliek en vormt aanleiding tot principiële discussies: de vrije keuze van werknemers versus de bescherming van hun gezondheid en veiligheid.

Precies daarom is het moeilijk om een compromis te vinden. Zoals ik al aangaf heeft Frankrijk zich lang verzet tegen de opt-out. Toch hebben we ons achter het gemeenschappelijk standpunt geschaard. En waarom? Omdat de richtlijn geen aantasting van de rechten inhoudt, geen achteruitgang op het sociale vlak.

Wat de aanwezigheidsdiensten betreft is het doel de lidstaten de mogelijkheid te geven aanwezigheidsdiensten op een specifieke manier te berekenen, door rekening te houden met de periodes van inactiviteit tijdens die diensten. Alle lidstaten gingen op hun eigen manier met de aanwezigheidsdiensten om en de Raad wil slechts de status quo behouden, het evenwicht dat aan het wankelen is gebracht door de vonnissen van het Hof.

De tweede reden was dat het gemeenschappelijk standpunt inzake de opt-out een verbetering betekent van de rechten van werknemers in landen waar de opt-out is omgezet in nationale regelgeving. Het spreekt voor zich dat er geen verplichting bestaat om van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik te maken. De opt-out bestaat zonder restricties sinds 1993. Het standpunt van de Raad voert restricties in, zoals mevrouw Lynne al zei. Ik hoop dat het pragmatisme overwint. Het gemeenschappelijk standpunt vergt van niemand dat hij zijn principes of overtuigingen overboord zet.

Namens de Raad zegt het Frans voorzitterschap u vandaag dat het gemeenschappelijk standpunt overduidelijk het best mogelijke compromis is voor herziening van de richtlijn, gezien de machtsverhoudingen tussen de lidstaten en de noodzaak snel een oplossing te vinden voor de aanwezigheidsdiensten. Dit, dames en heren, is wat ik ter aanvulling van mijn openingswoorden nog wilde zeggen.

 
  
MPphoto
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Ik zou mij graag aan willen sluiten bij de woorden van mevrouw Létard over hoe diepgravend en interessant het debat wel niet was, een debat over de allerprangendste kwesties. Het is nu aan het Parlement om zich hierover uit te spreken. Pas dan wordt duidelijk in welk kader mogelijke volgende onderhandelingen zullen plaatsvinden. Gezien het feit dat er tijdens het debat de nodige stellingnames verwoord werden, lijkt het mij nuttig om praktisch en inhoudelijk stil te staan bij een aantal blote feiten.

Zo is er op dit moment een arbeidstijdenrichtlijn van kracht. De lidstaten wordt middels deze richtlijn inzake de arbeidstijd de mogelijkheid geboden een opt-out toe te passen, iets waar momenteel vijftien lidstaten gebruik van maken. Het is dus geenszins een recentelijk geheel nieuw ontstane situatie, maar in zekere zin een voldongen feit. De aanleiding tot een nieuwe richtlijn was het feit dat er zekere druk ontstond na het vonnis van het Hof in de zaak SIMAP-Jaeger, aangezien door dit vonnis een groot aantal stelsels waarin traditioneel op grote schaal gebruik wordt gemaakt van aanwezigheidsdiensten in een uitermate moeilijk parket kwam te zitten.

De aanwezigheidsdiensten, of beter de manier waarop de aanwezigheidsdiensten worden ingericht, beïnvloeden op verschillende manieren de verschillende stelsels in de verschillende lidstaten, met name de lidstaten met een kleiner aantal inwoners die over weinig mogelijkheden beschikken om nieuwe arbeidskrachten aan te trekken uit het buitenland en dientengevolge behoorlijk in de problemen kunnen komen. De discussie is om deze reden dan ook uitermate gecompliceerd. Aan de ene kant is deze van invloed op de bescherming van de werknemers en bescherming middels een zekere mate van regulering van de arbeidstijd, maar aan de andere kant mag niet uit het oog worden verloren dat we het hier over een aantal uitermate gevoelige stelsels hebben, zoals die van de gezondheidszorg of bijvoorbeeld nooddiensten als de brandweer en dergelijke.

Elk besluit heeft de nodige gevolgen en ik denk dat we op dit moment alle mogelijkheden in handen hebben om vooruitgang te boeken, vooruitgang dankzij een diepgaand debat in alle instellingen, vooruitgang dankzij wederzijdse samenwerking. De stemming van het Parlement van 17 december dit jaar is een van de belangrijkere stappen op deze weg.

 
  
MPphoto
 

  Alejandro Cercas, rapporteur. (ES) Om te beginnen wil ik graag al mijn collega’s bedanken, van alle fracties, want de overgrote meerderheid van dit Parlement is volgens mij van mening dat mensen geen machines zijn, en dat de mens en zijn rechten altijd op de eerste plaats komen. Daarna kunnen we het hebben over andere dingen, maar het gaat altijd eerst om zijn gezondheid, zijn veiligheid, zijn gezinsleven.

Ten tweede wil ik de Raad en de Commissie welkom heten aan de onderhandelingstafel. Het is wat laat, maar beter laat dan nooit.

Pas op voor de valkuilen. De opt-out in de richtlijn die voortkomt uit uw gemeenschappelijk standpunt is anders dan de opt-out die in 1993 is vastgelegd. Deze laatste was een tijdelijke, voorwaardelijke en zeer duidelijk eenmalige. De commissaris had het over vijftien landen. Nee, er was één land met een algemene opt-out en een aantal landen met een beperkte opt-out. En u wilt voorstellen dat het voor altijd gaat gelden, voor iedereen, wat Europa zou verdelen in landen die lange werkweken willen en landen die dat niet willen.

We willen niet dat iets dat tijdelijk en uitzonderlijk was, wordt omgezet in iets permanents en normaals, want het is niet normaal als mensen elke week van het jaar werken, en elk jaar van hun leven, zonder hun gezin te zien of te kunnen voldoen aan hun burgerplichten.

Ik geloof dat sommige zaken nou eenmaal een feit zijn. Dat werknemers en artsen tegen deze richtlijn zijn, is een feit, mijnheer Bushill-Matthews, geen mening. Ik heb geen 160 miljoen werknemers gesproken, of vier miljoen artsen, maar ik heb wel gesproken met de organisaties die hen vertegenwoordigen. Misschien dat een enkeling het met u eens is, maar ik verzeker u dat de overgrote meerderheid tegen u is, omdat al deze organisaties, zonder uitzondering, het oneens zijn met wat u zegt.

Ten slotte, ik heb het in het begin al gezegd, maar ik wil het nog eens herhalen: woensdag wordt een heel belangrijke dag waarop burgers weer kunnen gaan geloven in Europa en kunnen gaan inzien dat onze instellingen niet bestaan uit een stelletje harteloze politici die alleen maar denken aan de economie, of uit bureaucraten die in hun eigen wereldje leven. We staan achter de mensen. We komen op voor hun rechten, en op 17 december komt sociaal Europa hier krachtiger uit. Daarna gaan we onderhandelen. Onderhandelen op gelijke voet.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt woensdag plaats.

Schriftelijke verklaring (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Iles Braghetto (PPE-DE), schriftelijk. (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, deze richtlijn zal een doorslaggevende tekst zijn voor het opbouwen van een economisch en sociaal Europa.

Het is de algemene overtuiging dat het nodig en mogelijk is de arbeidsmarkt te innoveren, zodat zonder mensen uit te buiten productiviteit en kwaliteit toenemen binnen het kader van de vereiste flexibiliteit. Het begunstigen van rechtvaardige arbeidsvoorwaarden – een onvervreemdbaar recht van iedereen – vormt een garantie voor veilig en efficiënt werken. Met het oog daarop menen wij dat het voorstel dat de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft goedgekeurd evenwichtig is.

We dienen in het bijzonder te onderstrepen dat voor medisch personeel adequate bescherming bij het organiseren van dienst- en rusttijden essentieel is voor zowel het verzekeren van rechtvaardige arbeidsvoorwaarden als voor het garanderen van de veiligheid en kwaliteit van de patiëntenzorg en van geringere klinische risico’s.

 
  
MPphoto
 
 

  Ole Christensen (PSE), schriftelijk. (DA) Ik ben blij dat ik lid ben van een politieke fractie, namelijk de Sociaaldemocratische Fractie, die geen compromissen sluit, wanneer het gaat om de veiligheid en gezondheid van werknemers.

Het idee dat groeiende concurrentie gebaseerd kan zijn op slechte arbeidsomstandigheden en een interne concurrentiestrijd tussen de lidstaten om de langste arbeidstijden is volslagen verkeerd en behoort tot een ander tijdperk. Ik heb er niets op tegen dat de arbeidsmarktpartners een langere arbeidstijd afspreken, waarbij een referentieperiode van maximaal een jaar en een arbeidstijd van maximaal 48 uur per week gemiddeld geldt, maar ik heb er wel iets op tegen dat de werkgevers de werknemers op individuele basis kunnen aannemen, en daardoor ook diverse uitzonderingen kunnen creëren.

Ik vraag me wat er nodig is, opdat het Verenigd Koninkrijk met serieus overleg begint en hun opt-outs (uitzonderingen) in fasen afschaft om de arbeidsomstandigheden van miljoenen werknemers in het Verenigd Koninkrijk te verbeteren.

Ik hoop dat het Europees Parlement woensdag zal verklaren dat voor Europa in de toekomst het devies ”work smarter and not harder” zal gelden als antwoord op de toekomstige uitdagingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Corina Creţu (PSE), schriftelijk.(RO) Ik ben blij dat in dit verslag de sociale visie van links Europa wordt onderschreven. Socialistische vertegenwoordigers hebben, zeer terecht, kritiek op het feit dat het beginsel om niet af te wijken van de wetgeving betreffende de gezondheid en veiligheid op de werkplek van de werknemers, wordt geschonden doordat de opt-out-clausules voor arbeidstijd worden toegestaan.

Flexibele arbeidstijd kan, afhankelijk van de specifieke aard van het werk en de vaardigheden van de individuele persoon, weliswaar tot goede resultaten leiden, maar ik moet onwillekeurig denken aan de talrijke gevallen van misbruik waaraan werknemers worden onderworpen. Ik heb het over het feit dat overuren in Roemenië in veel gevallen niet worden berekend of niet op wettige wijze worden uitbetaald. Activiteiten die de normale werkdag overschrijden, zijn niet gebaseerd op een overeenkomst tussen de werknemer en de werkgever, maar worden naar inzicht en de wens van de werkgever opgelegd. Laten we het maar niet hebben over het gevaar voor de gezondheid en het leven van werknemers die in een mengmachine zijn geklommen waar ze niet uit kunnen komen zonder het gevaar te lopen hun baan te verliezen.

Wat op het werk wordt gepresenteerd als een stimulans voor het concurrentievermogen, is in veel gevallen niets anders dan een dekmantel voor uitbuiting.

Ik denk derhalve dat deze limiet van 48 uur de voorkeur geniet. Wat aanwezigheidsdiensten betreft: ik ben van mening dat het oneerlijk is dat de “periodes van inactiviteit tijdens aanwezigheidsdiensten” niet als werk worden beschouwd en, als gevolg daarvan, niet worden uitbetaald.

 
  
MPphoto
 
 

  Magda Kósáné Kovács (PSE), schriftelijk. – (HU) De Europese Unie heeft ook nu al geldende regelgeving over de verdeling van arbeidstijd. Op grond daarvan bedraagt de gemiddelde arbeidstijd 48 uur per week. In de praktijk betekent dit dat een werknemer over een periode van vier maanden gedurende zes dagen per week gemiddeld acht uur per dag mag werken. Ik denk dat dit voldoende moet zijn, meer werk gaat op de lange termijn ten koste van de effectiviteit van het werk.

Het compromis van de Raad, dat ongunstigere regels bevat dan de huidige regelgeving, is niet gesteund door de regeringen van onder andere België, Cyprus, Spanje en mijn eigen land, Hongarije, en is onaanvaardbaar voor de Europese Sociaaldemocraten.

Een sociaal Europa mag ook ten tijde van economische moeilijkheden niet alleen maar een holle frase zijn. De rapporteur van het Parlement, de heer Cercas, heeft tijdens de bemiddelingsprocedure de nodige inschikkelijkheid getoond en het bijvoorbeeld mogelijk gemaakt om in het belang van flexibele zekerheid 48 uur als gemiddelde te nemen over een periode van 12 maanden. We kunnen echter geen richtlijn accepteren waarmee werkweken van 60 à 65 of in extreme gevallen 70 à 72 uur mogelijk worden. Verder is het standpunt niet te verdedigen dat er een opt-out kan worden gegeven voor onbepaalde tijd om onder deze regels uit te komen. Vooral niet omdat de relatie tussen werknemers en werkgevers nooit gelijkwaardig kan zijn.

Wat betreft de aanwezigheidsdienst vind ik degenen hypocriet die van mening zijn dat de periodes van inactiviteit niet meetellen in de arbeidstijd. Ik raad hun aan om tijdens de demonstratie die woensdag, op de dag van de stemming, zal worden gehouden voor het Parlement met enkele werknemers om de tafel te gaan zitten.

 
  
MPphoto
 
 

  Roselyne Lefrançois (PSE), schriftelijk. (FR) De Raad en het Europees Parlement kruisen nu al meer dan drie jaar de degens over deze arbeidstijdenrichtlijn.

Het akkoord dat de 27 ministers van Werkgelegenheid van de Unie bereikt hebben voorziet in een maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur, maar laat een mogelijkheid open om hier in bepaalde gevallen van af te wijken en naar maximaal 65 uur per week te gaan.

Een dergelijke oplossing is onacceptabel en als sociaaldemocraat moet ik luisteren naar de onrust onder miljoenen werknemers en me inzetten voor een absoluut maximum van 48 uur, zonder uitzonderingen, en voor het volledig meenemen van de hele aanwezigheidsdienst bij de berekening van dit aantal uren.

Ik zal dus voor het verslag-Cercas stemmen, in de hoop dat, mocht het tot een bemiddelingsprocedure komen, we een tekst kunnen opstellen waarin echt een balans gevonden wordt tussen de bescherming van werknemers en de optimalisatie van de organisatie van de arbeidstijd. Als Europese sociaaldemocraten zullen we de rechten van werknemers blijven verdedigen, omdat Europa nu meer dan ooit een sociaal model nodig heeft dat is afgestemd op de behoeften van de meest kwetsbare burgers en met name van die mensen die de gevolgen van de economische en financiële crisis met meest direct ervaren.

 
  
MPphoto
 
 

  Lasse Lehtinen (PSE), schriftelijk. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, zelden heeft de EU-wetgeving op zo veel mensen betrekking gehad. Miljoenen werknemers krijgen van het Parlement een kerstcadeau in de vorm van ofwel een verbetering van hun arbeidsomstandigheden of de eerste Europese richtlijn die de kwaliteit van het arbeidsleven in feite verslechtert. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken gaf het goede voorbeeld door het voorstel van de Commissie met een duidelijke meerderheid van stemmen te verbeteren. De organisatie van de arbeidstijd heeft immers een sociale dimensie. Te veel Europese werknemers werken 60 of 65 uur per week, terwijl miljoenen werkloos zijn.

Lange werkweken zijn vaak gebaseerd op schijnbare keuzevrijheid: de werknemer is vrij te kiezen tussen een lange werkweek en geen werk. Ook na de verbeteringen blijven er in de richtlijn genoeg uitzonderingsregels over die flexibiliteit mogelijk maken.

De commissie heeft ingestemd met mijn amendement waarmee werknemers in leidinggevende functies in de richtlijn worden opgenomen. De baas heeft ook wetsbescherming nodig: ook hij of zij kan moe worden.

De Raad en de Commissie willen hun standpunt over wachtdiensttijden niet heroverwegen. Het gezond verstand zegt dat de tijd die op het werk wordt doorgebracht – stand-by, wakker of slapend – altijd arbeidstijd is.

Het Europees Parlement krijgt zijn mandaat direct van de Europese burgers. Daarom is het ook zijn plicht om te overwegen wat het beste is voor zijn burgers, ook in dit geval.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik stem voor beëindiging van de opt-out vanaf een 48-urige werkweek. Ik geloof stellig dat door lange werktijden schade wordt toegebracht aan de gezondheid van een persoon, dat het risico wordt geschapen van meer ongelukken op de werkplek en dat er sprake is van een negatieve weerslag op het gezinsleven. In het Verenigd Koninkrijk heeft het bestaan van de vrijwillige opt-out geleid tot een wijd en zijd verbreid misbruik doordat veel werknemers op de eerste werkdag werden gedwongen te tekenen voor een opt-out.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Het debat over de organisatie van de arbeidstijd is complex. Maar de moeilijkste kwesties zijn de toekomst van de opt-out en behandeling van de aanwezigheidsdienst.

Het Europees Hof van Justitie interpreteerde in de SIMAP- en Jaeger-arresten dat het inactieve deel van aanwezigheidsdienst, wanneer een werknemer niet werkt maar rust, is inbegrepen in de definitie van werktijd in de oorspronkelijke arbeidstijdenrichtlijn.

In de Raad is op 9 en 10 juni 2008 overeengekomen dat het inactieve deel van aanwezigheidsdienst niet wordt beschouwd als werktijd, tenzij nationale wetgeving/de praktijk/collectieve overeenkomsten of overeenkomsten tussen de sociale partners anders bepalen.

Krachtens de overeenkomst van de Raad is de mogelijkheid voor een werknemer te kiezen voor een opt-out met betrekking tot een gemiddelde werkweek van maximaal 48 uur, zoals voorzien in de oorspronkelijke richtlijn betreffende de arbeidstijd, aan strengere voorwaarden verbonden om de veiligheid en gezondheid van werknemers te beschermen. Van werknemers zal niet worden geëist dat zij over een periode drie maanden gemiddeld meer dan 60 uur per week werken, of 65 uur per week, indien het inactieve deel van aanwezigheidsdienst als werktijd wordt beschouwd.

Ierland heeft nooit de opt-out gebruikt, dus een strengere tenuitvoerlegging van de beschikbare opt-out is zowel gewenst als noodzakelijk.

 
  
MPphoto
 
 

  Dushana Zdravkova (PPE-DE), schriftelijk.(BG) Dames en heren, zoals u uit de debatten van de afgelopen weken hebt kunnen concluderen, gaat het bij de nu besproken richtlijn vooral over de vraag of periodes van inactiviteit tijdens de aanwezigheidsdienst wel of niet als arbeidstijd moeten worden beschouwd. Dit amendement zou tot gevolg hebben dat veel werknemers nu een vergoeding gaan ontvangen voor de periodes die ze niet naar eigen goeddunken als vrije tijd hebben kunnen benutten. Het is een voorstel dat door velen gesteund wordt, maar er is ook veel verzet. Voor- en tegenstanders houden hardnekkig vast aan hun eigen standpunten en zijn niet in staat enige overlapping van belangen waar te nemen. Daarom vraag ik u om eens te kijken naar de positieve gevolgen die dit amendement kan hebben voor de Europese samenleving.

De bevolking van de Europese Unie is de afgelopen decennia snel vergrijsd. De bevolkingsgroei bedroeg in 2007 maar 0,12 procent. Als we niet uitsluitend op immigratie willen terugvallen, zullen we het geboortecijfer omhoog moeten stuwen. Het meetellen van periodes van inactiviteit tijdens de aanwezigheidsdienst bij het berekenen van de totale werktijd kan daartoe bijdragen. Dit amendement zal het voor veel vrouwen gemakkelijker maken hun carrièreaspiraties te combineren met de wens om meer aandacht aan hun kinderen te besteden. En dat zal ons dan weer in staat stellen een volgende belangrijke stap te nemen bij het keren van de negatieve tendensen die de ontwikkeling van onze maatschappijen momenteel beheersen.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid