Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Donderdag 11 februari 2010 - StraatsburgUitgave PB
 BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
VRAGEN AAN DE COMMISSIE

VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
Vraag nr. 6 van Gay Mitchell (H-0016/10)
 Betreft: Klimaatstrategie na Kopenhagen
 

Wat is, gelet op de bijna-ramp die de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen waren en het gebrek aan duidelijke of bindende verplichtingen als gevolg ervan, de concrete strategie van de Raad om ervoor te zorgen dat Mexico 2010 niet de gemiste kans wordt die Kopenhagen 2009 was? Hoe kan de Europese Unie haar invloed aanwenden om blijk te geven van leiderschap, nu China en de VS geen leiderschap tonen?

 
 

Vraag nr. 7 van Kathleen Van Brempt (H-0035/10)
 Betreft: Daling van de broeikasgasemissies met 30%
 

De Commissie vraagt aan de Europese Unie streefcijfers goed te keuren voor de reductie van de CO2-uitstoot. Zij verlangt een verlaging van 30% van de broeikasgasemissies van de industrielanden tegen 2020, vergeleken met het niveau in 1990. De voorzitter van de energiecommissie van het Europees Parlement stelt dat Europa erin gelooft dit streefcijfer te halen en hoopt op een globale overeenkomst over dit thema. Nu verneem ik echter dat er onenigheid zou bestaan in de Raad over het al dan niet vooropstellen van deze doelstelling. Mijn vraag is daarom: staat het 30% streefcijfer ter discussie? En welke maatregelen zal u treffen om deze cruciale ambitie toch af te dwingen?

 
 

Vraag nr. 8 van Pat the Cope Gallagher (H-0039/10)
 Betreft: Klimaatverandering - na Kopenhagen
 

Welke concrete initiatieven zal de Raad naar aanleiding van de COP15-klimaattop in Kopenhagen nemen om er, samen met onze internationale partners, waaronder de Verenigde Staten, India, China, Brazilië en Rusland, voor te zorgen dat het momentum voor het streven naar een ambitieuze wereldwijde overeenkomst over de klimaatverandering niet verloren gaat?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De Europese Unie en haar lidstaten hebben zich verplicht tot de onafhankelijke gekwantificeerde economiebrede doelstelling van 20 procent emissiereductie in 2020 ten opzichte van 1990. De Europese Raad van december 2009 heeft opnieuw bevestigd dat de EU streeft naar een onderhandelingsproces dat moet leiden tot een wettelijk bindende internationale overeenkomst na 2012 en heeft daarbij benadrukt dat de reductiedoelstelling zou kunnen worden verhoogd tot 30 procent, mits andere ontwikkelde landen zich verplichten tot soortgelijke emissiereducties en ontwikkelingslanden in toereikende mate bijdragen overeenkomstig hun verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden.

Op het ogenblik is, ook wanneer rekening wordt gehouden met de uitkomst van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van december 2009 in Kopenhagen, bekend als het ‘Kopenhagenakkoord’, nog niet voldaan aan de voorwaarden die door de Europese Unie zijn gesteld aan de overgang naar een reductiedoelstelling van 30 procent.

In dit verband hebben de EU en haar lidstaten, zoals zij ook duidelijk hebben gemaakt in hun brief van 28 januari 2010 aan de uitvoerend secretaris van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering waarin zij hun bereidheid uitspraken om zich te binden aan het Kopenhagenakkoord, hun streven naar het bereiken van 20 procent reductie van broeikasgasemissies in 2020 ten opzichte van 1990 bevestigd, alsmede het aanbod om over te gaan naar een reductie van 30 procent in 2020 ten opzichte van 1990, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich verplichten tot vergelijkbare emissiereducties en ontwikkelingslanden in toereikende mate bijdragen overeenkomstig hun verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden.

De EU blijft vastbesloten een leidende rol te spelen in de internationale klimaatonderhandelingen over een regime na 2012.

De Raad is bezig de uitkomst van Kopenhagen nader te beoordelen. We zullen allen de recente onderhandelingen moeten toetsen en evalueren en manieren moeten aanwijzen om de aan het licht gebrachte belemmeringen tussen de hoofdrolspelers weg te nemen. In dit opzicht zal een analyse van de Commissie een grote bijdrage kunnen leveren aan onze bespiegelingen.

Voortzetting van de dialoog met onze internationale partners op alle niveaus zal een cruciale rol spelen bij het handhaven van de dynamiek in de internationale klimaatonderhandelingen.

Het Europees Parlement zal in alle fasen van het proces op de hoogte worden gehouden.

 

Vraag nr. 9 van Justas Vincas Paleckis (H-0018/10)
 Betreft: Rechtsgrond van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Wit-Rusland
 

Tijdens de bijeenkomst van de Raad in november 2009 is geen enkele beslissing genomen met betrekking tot de eventuele herlancering – en indien die plaatsvindt, het tijdschema ervoor – van het ratificatieproces voor de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en Wit-Rusland. De onderhandelingen over deze overeenkomst gingen in 1995 van start maar werden in 1997 ‘bevroren’. Sommige lidstaten vinden dat het niet verstandig is een obsolete overeenkomst opnieuw te lanceren, terwijl andere dan weer van mening zijn dat de ratificatie van de overeenkomst een rechtsgrond zou verlenen aan de samenwerking tussen de Europese Unie en Wit-Rusland en de versterking van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Wit-Rusland nieuw leven zou inblazen.

Is de Spaanse regering, die momenteel het voorzitterschap van de Raad bekleedt, van mening dat de ratificatie van de overeenkomst opnieuw moet worden gelanceerd? Zo ja, wanneer ? Zo niet, welke maatregelen wil het voorzitterschap van de Raad dan nemen om de rechtsgrond te creëren die noodzakelijk is voor de versterking van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Wit-Rusland?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

In november 2009 heeft de Raad de situatie in Wit-Rusland onderzocht. Door het ontbreken van tastbare vooruitgang op de gebieden die in de conclusies van de Raad van oktober 2008 zijn aangewezen, kon de Raad de van kracht zijnde beperkende maatregelen tegen bepaalde vertegenwoordigers van Wit-Rusland niet opheffen. Derhalve werd besloten de beperkende maatregelen, voorzien in Gemeenschappelijk Standpunt 2006/276 CFSP en verlengd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2009/314/CFSP, te verlengen tot oktober 2010.

Teneinde vooruitgang op de door de EU aangewezen gebieden te bevorderen, besloot de Raad echter tegelijkertijd de opschorting van de toepassing van de reisbeperkingen die zijn opgelegd aan bepaalde vertegenwoordigers van Wit-Rusland, te verlengen.

De Europese Unie bevestigt haar bereidheid om de betrekkingen met Wit-Rusland te verdiepen in het licht van nadere ontwikkelingen in Wit-Rusland op weg naar democratie, mensenrechten en rechtsorde en om het land te helpen deze doelen te bereiken. Afhankelijk van de vooruitgang van Wit-Rusland op deze gebieden staat de Raad klaar om stappen te ondernemen voor opwaardering van de contractuele betrekkingen met Wit-Rusland. Intussen heeft de Raad de Commissie verzocht een voorstel te doen voor een gezamenlijk interim-plan waarin hervormingsprioriteiten worden gesteld die zijn geïnspireerd door de actieplannen die zijn ontwikkeld in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, en dat moet worden uitgevoerd met Wit-Rusland.

 

Vraag nr. 10 van Mairead McGuinness (H-0021/10)
 Betreft: Eigendom in het buitenland
 

Is de Raad, onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot de regelingen op het vlak van het systeem voor het eigendomsrecht van het betrokken land, zich bewust van de talloze problemen, die veel EU-burgers als gevolg van het eigendom van onroerend goed in een lidstaat, waarvan zij geen staatsburger zijn, ondervinden?

Wat heeft de Raad, met name met betrekking tot de resolutie van het Europees Parlement (P6_TA(2009)0192) over de effecten van de uitgebreide verstedelijking in Spanje op de individuele rechten van Europese burgers, het milieu en de toepassing van Europese wetgeving, ondernomen?

Is de Raad voornemens de lidstaten te verzoeken een grondig onderzoek in te stellen en alle wettelijke voorschriften, die de rechten van individuele eigenaars van onroerend goed betreffen, te herzien, om een eind te maken aan het misbruik van de in het EG-Verdrag, het Handvest van de grondrechten, het EVRM en de desbetreffende EU-richtlijnen, alsmede in andere overeenkomsten waartoe de EU is toegetreden, vervatte rechten en plichten?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De geachte afgevaardigde wordt eraan herinnerd dat de Raad van de EU geen algemene bevoegdheid heeft ten aanzien van eigendomsrechten, verstedelijking of grondgebruik. Volgens artikel 345 VWEU mogen de verdragen op geen enkele wijze ingaan tegen de regels in de lidstaten die het stelsel van eigendom van onroerend goed bepalen.

Het is daarom aan de ter zake bevoegde Spaanse autoriteiten om passende maatregelen te nemen teneinde de door de geachte afgevaardigde genoemde situatie te verhelpen.

 

Vraag nr. 11 van Vilija Blinkevičiūtė (H-0023/10)
 Betreft: Toegang tot en behoud van werk voor personen met een handicap
 

In Europa zijn er momenteel 65 miljoen personen met een handicap, waarvan er 78% zijn uitgesloten uit de arbeidsmarkt en geen enkele mogelijkheid hebben om werk te krijgen. De meesten van hen zijn afhankelijk van sociale uitkeringen en hun inkomen ligt veel lager dan dat van personen zonder handicap. In deze periode van economische en financiële crisis, lopen de personen met een handicap drie maal meer gevaar hun werk te verliezen dan personen zonder handicap. In zijn programma heeft het Spaanse voorzitterschap zich geëngageerd om de rechten van personen met een handicap te verdedigen , maar het heeft geen enkele maatregel of concreet initiatief gepland inzake de toegang tot en het behoud van werk voor personen met een handicap.

Hoe denkt de Raad te verzekeren dat personen met een handicap werk kunnen vinden en behouden, met name rekening houdend met het feit dat het jaar 2010 is uitgeroepen tot het "Europees Jaar voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting "? Indien zij steun zouden krijgen, zelfs van beperkte omvang, dan zouden miljoenen Europeanen met een handicap toegang kunnen krijgen tot de arbeidsmarkt en onafhankelijke burgers kunnen worden die niet langer gediscrimineerd worden.

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

Het werkgelegenheidsbeleid is een terrein waarop langetermijnmaatregelen essentieel zijn. Door maatregelen te nemen overeenkomstig de in de verdragen gedefinieerde bevoegdheden, tracht de Raad een actieve rol te spelen om te waarborgen dat gehandicapten op gelijke voet met anderen kunnen participeren op de arbeidsmarkt.

De Raad heeft met name in het kader van de Lissabonstrategie, met inbegrip van de huidige werkgelegenheidsrichtsnoeren, consequent het belang onderstreept van de bevordering van de toegang tot werk voor gehandicapten.

In een resolutie van maart 2008 heeft de Raad de lidstaten en de Commissie verzocht de toegankelijkheid voor mensen met een handicap te waarborgen, onder meer door bevordering van de arbeidsmarktparticipatie.

Meer recentelijk heeft de Raad, in zijn conclusies van 30 november 2009 over bevordering van de arbeidsmarktintegratie, nogmaals bevestigd te streven naar de integratie van achterstandsgroepen op de arbeidsmarkt in het kader van de economische crisis en de komende EU-strategie voor 2020.

In de zomer van 2008 hebben de Raad en het Europees Parlement gezamenlijk besloten het jaar 2010 uit te roepen tot Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Prioriteiten voor dit Europees Jaar zijn de uitroeiing van achterstelling op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van training in digitale geletterdheid en de bevordering van gelijke toegang tot ICT voor iedereen, met bijzondere nadruk op de behoeften van gehandicapten en het vervullen van de behoeften van gehandicapten en hun gezinnen, alsmede andere groepen of personen in kwetsbare situaties.

Bij de opening van de conferentie die in januari jongstleden in Madrid is gehouden heeft het Spaanse voorzitterschap zijn vastbeslotenheid uitgesproken om zich te richten op die groepen die het grootste risico lopen buitengesloten te raken, onder wie gehandicapten.

Omdat het beginsel van non-discriminatie door het Verdrag van Lissabon, nu tien jaar geleden, is vastgelegd in de doelstellingen van de Unie, heeft de Raad een actieve rol gespeeld om ervoor te zorgen dat gehandicapten op gelijke voet met anderen konden participeren op de arbeidsmarkt door het aannemen van Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. Deze richtlijn verbiedt discriminatie in arbeid en beroep op verschillende gronden, met inbegrip van handicaps.

 

Vraag nr. 12 van Georgios Papanikolaou (H-0026/10)
 Betreft: Veiligheid op het internet
 

Recentelijk hebben het Franse Centrum voor reactie op elektronische dreigingen voor de administratie (CERTA) en het Duitse Federale Bureau voor Veiligheid in de Informatietechniek (BSI) afgezien van het gebruik van het programma Internet Explorer vanwege de gebreken die het vertoont ten aanzien van de veiligheid van gegevens die over het internet worden verzonden. Dit heeft grote ongerustheid gewekt niet alleen bij de gebruikers in Griekenland, maar ook bij die in de rest van Europa. Verder zijn er persberichten waaruit blijkt dat China de grootste operator is bij het onderscheppen van persoonsgegevens met het doel om Chinese onderdanen te identificeren die zich inzetten voor het respect van de mensenrechten. Bovendien volgen grote ondernemingen de tactiek om de inhoud van berichten over het internet te screenen aan de hand van de door de Chinese regering vastgestelde criteria en voorwaarden.

Kan de Raad mij mededelen: Of hij maatregelen zal nemen voor een tijdige verwittiging van de Europese burgers over de veiligheidsproblemen met informaties die over het internet worden verzonden?

Hoe hij de confidentialiteit en veiligheid denkt te beschermen van gegevens die over het internet worden verzonden en hoe hij een doelmatiger controle denkt uit te oefenen op de veiligheid van bepaalde software, zoals Internet Explorer?

Welk standpunt hij inneemt ten aanzien van het standpunt van de Chinese autoriteiten dat deze hun burgers mogen screenen met betrekking tot de inhouden die zij over het internet verspreiden, waardoor ook de in dat land werkzame ondernemingen genoodzaakt worden zich te schikken naar dergelijke praktijken?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De bescherming van consumenten tegen misbruik van persoonsgegevens en spam is een belangrijke prioriteit in de nieuwe regels inzake telecommunicatie waarover het Europees Parlement en de Raad het eind vorig jaar eens zijn geworden. Deze nieuwe regels, bedoeld om exploitanten te bewegen verantwoordelijk te handelen bij de verwerking en opslag van persoonlijke gegevens van hun klanten, voorzien in verplichte kennisgeving van misbruik van persoonsgegevens, hetgeen wil zeggen dat aanbieders van communicatiediensten zowel de autoriteiten als hun klanten moeten informeren over inbreuken op de beveiliging die gevolgen hebben voor hun persoonsgegevens.

In artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is het grondrecht op de bescherming van persoonsgegevens opgenomen. Het Europese wettelijke kader voor de bescherming van persoonsgegevens bestaat met name uit de richtlijn gegevensbescherming (Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995), die ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens in het algemeen substantiële bepalingen bevat waarin plichten worden opgelegd aan hen die verantwoordelijk zijn voor gegevens en rechten van betrokkenen worden erkend. De richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie (Richtlijn 2002/58/EG van 12 juli 2002 zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/136/EG) bepaalt de regels en voorzorgsmaatregelen die in acht moeten worden genomen tijdens de verwerking van persoonsgegevens en andere gevoelige informatie in het kader van het aanbieden van elektronische communicatiediensten. Bovendien bevat de richtlijn bepalingen over uitvoering en handhaving die moeten waarborgen dat de regels worden nageleefd. Ook schrijft zij sancties en herstelmaatregelen voor in gevallen van overtreding en stelt zij mechanismen vast die een doeltreffende handhaving moeten waarborgen.

Waarborgen van de beveiliging van softwareprogramma’s, zoals Internet Explorer, is primair de verantwoordelijkheid van de commerciële aanbieders van zulke programma’s. In het kader van de nieuwe telecomregels worden de lidstaten geacht te bevorderen dat eindgebruikers worden geïnformeerd over beschikbare voorzorgen, zodat wordt gestimuleerd dat zij de nodige stappen ondernemen om hun eindapparatuur te beschermen tegen virussen en spyware.

De Raad heeft in zijn conclusies van 7 december 2009 laten weten prioriteit te geven aan de versterking van de EU-acties met betrekking tot het verband tussen de vrijheid van meningsuiting en nieuwe technologieën. In het kader van de richtsnoeren voor de verdedigers van de mensenrechten heeft de Raad extra aandacht besteed aan de bevordering van het werk op het gebied van de mensenrechten in landen die ongepaste beperkingen van het internet en andere nieuwe technologieën in stand houden.

 

Vraag nr. 13 van Seán Kelly (H-0027/10)
 Betreft: Patiëntenrechten in het voorstel grensoverschrijdende gezondheidszorg
 

Kan de Raad mededelen of er tijdens de onderhandelingen die in de Raad gevoerd worden vooruitgang is geboekt met betrekking tot het voorstel over de toepassing van patiëntenrechten in de grensoverschrijdende gezondheidszorg?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

Ondanks substantiële vooruitgang heeft de Raad in december 2009 geen politieke overeenstemming over deze zaak kunnen bereiken. De discussies in de Raad concentreerden zich hoofdzakelijk op de vergoeding van kosten aan aanbieders van niet-contractuele gezondheidszorg en aan in het buitenland wonende gepensioneerden. Op zoek naar een compromis was het de bedoeling de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie volledig te eerbiedigen en tegelijkertijd het recht van de lidstaten om hun eigen stelsels van gezondheidszorg te organiseren intact te laten.

In het achttienmaandenprogramma van het Spaanse, Belgische en Hongaarse voorzitterschap staat dat het werk op het gebied van grensoverschrijdende gezondheidszorg in de Raad zal worden voortgezet. Bovendien heeft het Spaanse voorzitterschap al op 26 januari 2010 aan het Europees Parlement bevestigd dat het vastbesloten blijft alle mogelijke inspanningen te verrichten om in de Raad tot overeenstemming te komen.

Doel van het voorzitterschap is dat de richtlijn betreffende grensoverschrijdende gezondheidszorg wordt gebaseerd op de gemeenschappelijke waarden en beginselen waarvan de Raad in juni 2006 heeft verklaard dat ze ten grondslag liggen aan de EU-stelsels van gezondheidszorg. Op basis hiervan moeten patiënten in het buitenland over alle kwaliteits- en gezondheidsgaranties beschikken, ongeacht de lidstaat waar zij behandeling ontvangen en de soort zorgverlener.

Net als de voorgaande voorzitterschappen heeft het Spaanse voorzitterschap als doel het vinden van oplossingen die het juiste evenwicht bewaren tussen de rechten van de patiënten in de grensoverschrijdende gezondheidszorg en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en levering van gezondheidsdiensten en medische zorg. Bovendien moet de richtlijn de bestaande rechten van patiënten op EU-niveau aanvullen via de wetgeving inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels.

Om zijn doelstellingen te halen rekent de Raad op de steun van de nieuwe Commissie teneinde overeenstemming te bereiken tijdens zijn vergadering van 8 juni 2010. Daarna zal het voorstel in tweede lezing voor het EP behandeld moeten worden om de richtlijn zo snel mogelijk goedgekeurd te krijgen.

 

Vraag nr. 14 van Catherine Bearder (H-0033/10)
 Betreft: Handel in en adoptie van kinderen uit Haïti in Europa
 

De recente aardbeving in Haïti heeft al honderdduizenden levens verwoest, maar voor de talloze kinderen die verweesd of alleen zijn achtergebleven, zijn de ergste verschrikkingen wellicht nog niet achter de rug. Er zijn inmiddels al diverse rapporten van UNICEF verschenen waaruit blijkt dat er kinderen langs irreguliere weg of zonder de vereiste papieren uit Haïti zijn meegenomen.

Welke stappen onderneemt de Raad om te garanderen dat deze kinderen in geen geval het slachtoffer worden van mensenhandel naar of binnen Europa en dat in Europa geadopteerde kinderen uit Haïti de gebruikelijke controleprocedures hebben doorlopen? Welke voorzieningen treffen de in Haïti opererende Europese instanties om de Haïtiaanse regering te helpen op plaatsen waar het land kan worden verlaten waakzamer op te treden om te voorkomen dat er kinderen illegaal uit Haïti worden meegenomen? Kan de Raad – nu diverse EU-landen de procedures voor legale binnenkomst op hun grondgebied van voor adoptie in aanmerking komende weeskinderen uit Haïti al hebben versneld – laten weten welke initiatieven hij heeft ontplooid om een gemeenschappelijk EU-standpunt vast te stellen ter versnelling van de adoptieprocedures voor Haïtiaanse kinderen en om te voorkomen dat kinderen waarvan de identiteit nog niet naar behoren is vastgesteld naar Europa kunnen worden overgebracht?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De situatie in Haïti en met name de extreme kwetsbaarheid van de kinderen na de aardbeving van 12 januari 2010 is voor de Raad een punt van grote zorg.

De uitdaging is enorm. Al voor de aardbeving waren er in Haïti naar schatting 380 000 kinderen verstoken van begeleiding of verweesd. Na de verwoestende aardbeving is het aantal kinderen dat zonder begeleiding is achtergebleven, nog maar één levende ouder heeft of wees is geworden tot ongeveer één miljoen gestegen.

De situatie van de wezen en andere kwetsbare kinderen in Haïti is op 25 januari 2010 aan de orde geweest tijdens de laatste Raad Buitenlandse Zaken. Daar werd vooral aandacht gevraagd voor de noodzaak om passende steun voor de kinderen te waarborgen, vooral voor degenen die door de ramp wees zijn geworden.

Opgemerkt moet worden dat op één na alle lidstaten partij zijn bij het Verdrag van Den Haag van 29 mei 1993 inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van de interlandelijke adoptie. Het doel van het verdrag is het vaststellen van minimumnormen op dit terrein. Hoewel het de rechten en belangen van kinderen vooropstelt, eerbiedigt en beschermt het verdrag ook de rechten van de oorspronkelijke gezinnen en de adoptiegezinnen. Het is aan de lidstaten om te zorgen voor de passende tenuitvoerlegging van het verdrag met betrekking tot Haïtiaanse kinderen.

De kwestie van de adoptie van kinderen is voornamelijk een zaak van de afzonderlijke lidstaten. De gezamenlijke inspanningen van de EU ter bestrijding van mensenhandel zijn echter onlangs uitgebreid. Op 30 november 2009 heeft de Raad een ‘actiegericht document over het versterken van de externe dimensie van de EU met betrekking tot de bestrijding van de mensenhandel (op weg naar mondiale actie van de EU tegen mensenhandel)’(1) aangenomen. In het document wordt de externe dimensie van mensenhandel aangepakt door versterking van partnerschappen met derde landen, regio’s en internationale organisaties. Dit actiegerichte document verschaft een geconsolideerd kader waarbinnen de EU en haar lidstaten kunnen optreden tegen mensenhandel, met inbegrip van een geïntegreerd overzicht van externe acties, alsmede samenwerkingsmaatregelen die ingaan op de onderliggende oorzaken van mensenhandel in de landen van oorsprong. Het document is zeker van toepassing op de situatie in Haïti.

De Raad zal de situatie in Haïti nauwgezet blijven volgen in coördinatie met de VN, de lidstaten en de diensten van de Commissie die ter plaatse actief zijn.

 
 

(1) 11450/5/09 CRIMORG 103 JAIEX 49 RELEX 618 JAI 432.

 

Vraag nr. 15 van Georgios Toussas (H-0036/10)
 Betreft: Staatsgreep in Honduras
 

Op woensdag 27 januari wordt in Honduras Porfirio Lobo Sosa ingezworen. Hij is de door de junta naar voren geschoven, vermeende winnaar van de schijnverkiezingen in dat land op 29 november 2009. Deze verkiezingen werden gekenmerkt door repressie, geweld, fraude en (het belangrijkste) een zeer groot aantal mensen die (daartoe opgeroepen door het FNRP) niet of blanco hebben gestemd (officieel méér dan 50%, tussen de 65 en de 70% volgens het FNRP), waardoor de uitslag in feite ongeldig is. Tegen deze door de plegers van de staatsgreep op poten gezette parodie wordt na een oproep van het FNRP sinds vorige week donderdag gedemonstreerd. Doel is de veroordeling van de 'voortzetting van de dictatuur van de oligarchie', waar Porfirio Lobo Sosa het boegbeeld van is. De volksbeweging zegt zijn strijd te zullen voortzetten, ondanks de gewelddadige repressie van de voorbije twee maanden.

Erkent de Raad de uitslag van deze door de Hondurese junta georganiseerde verkiezingsparodie? Erkent de Raad de pleger van de staatsgreep, Porfirio Lobo Sosa, en een juntaregering? Veroordeelt de Raad de gewelddadige repressie door de junta van de volksbeweging? Wat is het standpunt van de Raad ten aanzien van de strijd van het volk van Hondura tégen de dictatuur en vóór herstel van de burgerlijke vrijheden?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De Raad betreurt het dat het akkoord van Tegucigalpa/San José niet volledig ten uitvoer is gelegd voor de verkiezingen van 29 november 2009. Dit standpunt is op 3 december 2009 heel duidelijk uitgesproken in een verklaring van het voorzitterschap namens de EU. Aan de andere kant meent de Raad dat de verkiezingen een belangrijke stap voorwaarts zijn naar een oplossing van de crisis en dat Honduras moet worden aangemoedigd op de ingeslagen weg verder te gaan.

Sinds de verkiezingen in november heeft de EU een beroep gedaan op alle partijen, met inbegrip van de nieuwgekozen president Lobo, om een dialoog aan te gaan teneinde nationale verzoening te bereiken en de grondwettelijke en democratische orde in het land te herstellen, in de verwachting dat zij in dit opzicht hun volle verantwoordelijkheid zouden nemen.

De ondertekening door de heer Lobo en alle andere presidentskandidaten, op 20 januari 2010, van de overeenkomst voor nationale verzoening en versterking van de democratie, waarin de kernonderdelen van het akkoord van Tegucigalpa/San José zijn opgenomen en die voorziet in de toereikende en eervolle oplossing voor de status van president Zelaya waarom de EU heeft verzocht (en die de heer Zelaya zelf heeft aanvaard), is een belangrijke eerste stap in de goede richting. Daarom heeft de hoge vertegenwoordiger op 27 januari, na de inhuldiging van president Lobo, namens de EU een verklaring uitgegeven waarin hij werd verzocht de in de overeenkomst genoemde initiatieven onverwijld in daden om te zetten, met name de installatie van de waarheidscommissie. De EU hoopt dat deze voorwaarden snel zullen worden verwezenlijkt om de weg te openen naar een snelle normalisering van de betrekkingen met Honduras.

Gedurende dit hele proces heeft de EU haar diepe bezorgdheid uitgesproken over gemelde schendingen van de mensenrechten in het land (waaronder bedreigingen van pleitbezorgers voor de mensenrechten, willekeurige gevallen van detentie en onderdrukking van vreedzame demonstranten) en heeft zij de feitelijke regering herinnerd aan haar verplichtingen uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het handvest van de OAS en het Amerikaanse Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De EU blijft er bij alle partijen op aandringen dat zij de rechtsorde, het beginsel van goed bestuur en de mensenrechten bevorderen en eerbiedigen.

 

Vraag nr. 16 van Charalampos Angourakis (H-0038/10)
 Betreft: Neen aan de imperialistische invasie in Haïti
 

Na de aardbeving in Haïti beleeft de bevolking van dit land een nooit geziene tragedie. Er is sprake van meer dan 75.000 doden die in massagraven zijn begraven, 1,5 miljoen daklozen en 3 miljoen gewonden, terwijl de ramingen van het aantal dodelijke slachtoffers oplopen tot 200.000. Er is geen elektriciteit en water. Elementaire levensmiddelen worden op de zwarte markt aan woekerprijzen verkocht. De regering van de VS maakt van deze tragedie gebruik om het land in feite militair te bezetten, aldus beschuldigingen van diverse staatshoofden en regeringsleiders, hoge ambtenaren van de VN en humanitaire organisaties. In Haïti bevinden zich momenteel onder het voorwendsel van "humanitaire hulp" 16.000 Amerikaanse militairen, wat ernstige problemen veroorzaakt bij de verdeling van medische goederen, geneesmiddelen, voedsel, enz. De EU stuurt politie-eenheden en "niet-humanitaire" hulp ten belope van miljoenen euro's.

Kan de Raad bijgevolg antwoorden op de volgende vragen: Is de EU van plan in Haïti hetzelfde beleid te voeren als de VS? Veroordeelt hij het gebruik van "humanitaire hulp" als voorwendsel om derde landen en hun bevolking politiek en militair te overheersen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De Raad deelt de door de geachte afgevaardigde uitgesproken mening dat Haïti wordt geconfronteerd met een tragedie van ongekende omvang. De aardbeving van 12 januari heeft tot massaal verlies van levens en massale verwoesting geleid en daarmee de toch al fragiele situatie van het land verergerd.

De EU en haar lidstaten hebben de ramp beoordeeld en snel en doelmatig gereageerd vanaf de allereerste dagen na de aardbeving. Op 18 januari is door hoge vertegenwoordiger Ashton een buitengewone vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken bijeengeroepen, waarop een zeer substantiële eerste respons van de EU is overeengekomen, met inbegrip van aanzienlijke financiële bijstand.(1)

Op 25 januari heeft de Raad Buitenlandse Zaken besloten positief te reageren op het specifieke verzoek van de VN om aanvullende steun voor het vervoer en de aflevering van humanitaire hulp en voor het optreden van MINUSTAH ter waarborging van voldoende veiligheid op de grond. Dit verklaart de levering van technische expertise en apparatuur voor het openen van routes voor de hulptransporten, van maritieme logistieke capaciteit voor het afhandelen van scheepsladingen zonder havenvoorzieningen en een collectieve EU-bijdrage ter versterking van het politionele vermogen van MINUSTAH, inclusief de bijdrage van de lidstaten die deel uitmaken van het Europees Gendarmeriekorps.

De Raad is echter niet op de hoogte van pogingen om humanitaire hulp te gebruiken zoals de geachte afgevaardigde beschrijft. Vanaf het begin heeft de EU de wereldwijde respons op deze crisis toegejuicht en de centrale en coördinerende rol van de Verenigde Naties bij de internationale hulpinspanningen krachtig gesteund. De EU heeft ook benadrukt dat de hulp en de verdere wederopbouwinspanningen moeten zijn gebaseerd op de werkelijke behoefte en moeten worden geleid door de Haïtiaanse autoriteiten.

De deelnemers aan de bijeenkomst van de ‘Vrienden van Haïti’ op 25 januari in Montreal, waaronder de EU en de VS, hebben de blijvende leiding en soevereiniteit van de regering van Haïti erkend en opnieuw hun engagement uitgesproken met een gecoördineerde, samenhangende en allesomvattende aanpak van de directe noden van Haïti en de behoeften op langere termijn. Wat de Raad betreft zullen deze beginselen zonder twijfel richting blijven geven aan het eigen beleid van de EU.

 
 

(1) Per 1 februari bedraagt de totale humanitaire steun van de EU naar aanleiding van de aardbeving in Haïti, met inbegrip van geplande toezeggingen, 212 miljoen euro (van achttien lidstaten en de Commissie). Een geactualiseerd cijfer zal worden verstrekt voor de plenaire vergadering met het vragenuur.

 

Vraag nr. 17 van Brian Crowley (H-0041/10)
 Betreft: Betrekkingen tussen de EU en de VS
 

Kan de Raad meedelen welke concrete stappen hij de komende zes maanden zal ondernemen om de economische banden tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten aan te halen, rekening houdend met de wereldwijde economische problemen waarmee wij gezamenlijk geconfronteerd worden?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De EU en de VS zijn elkaars grootste economische partners en verantwoordelijk voor de omvangrijkste bilaterale handelsrelatie ter wereld. Deze relatie is verantwoordelijk voor zo’n 14 miljoen banen. Nu de EU en de VS streven naar herstel van duurzame groei is het essentieel dat ze samen blijven optreden tegen opkomend protectionisme en de verleiding weerstaan om handels- en investeringsbelemmeringen op te werpen, wat vooral belangrijk is in de huidige economische situatie. In het kader van deze aanpak streeft de Raad naar uitvoering van de overeenkomsten die zijn bereikt tijdens de laatste Top van de VS en de EU op 3 november 2009.

Om de groei van de economie en de werkgelegenheid in the trans-Atlantische markt te stimuleren zal de Raad strategisch richting helpen geven aan de Transatlantische Economische Raad (TEC) van EU en VS, met name via de ontwikkeling van verenigbare benaderingen voor regelgeving op belangrijke gebieden, zoals etikettering, energie-efficiëntie en nanotechnologie; beoordeling van samenwerkingvormen in de regelgeving, waaronder overeenkomsten voor wederzijdse erkenning; bestudering van het gebruik van vrijwillige normen ter ondersteuning van regelgeving; samenwerking op het gebied van veilige handel en internationale eigendomsrechten en het vestigen van een nieuwe innovatiedialoog tussen de VS en de EU.

De Raad zal ook de trans-Atlantische samenwerking voor financieel toezicht blijven steunen, met name via de regelgevende dialoog financiële markten, waarin hervormingen in de regelgeving worden voorgesteld die wezenlijk verenigbaar zijn. Ook zet de Raad zich in voor het behoud van de integriteit van het financiële stelsel, de bevordering van vrije en eerlijke concurrentie, het waarborgen van stevige bescherming van consumenten en beleggers en de vermindering of uitbanning van de mogelijkheden voor gereglementeerde arbitrage. De Raad zal niet alleen optreden in bilaterale discussies met de VS maar ook in multilaterale fora, met name het G20-proces.

Bovendien blijft de Raad zich inzetten voor de afronding van de tweede fase van de luchtvaartovereenkomst tussen de EU en de VS in 2010. Deze overeenkomst alleen al zou tot een werkgelegenheidswinst van zo’n 80 000 banen kunnen leiden.

 

Vraag nr. 18 van Liam Aylward (H-0043/10)
 Betreft: Europees Sociaal Fonds - verlaging van de drempel en faciliteit voor vervroegde verstrekking van middelen
 

Vanwege de steeds slechtere weersomstandigheden in Europa in de afgelopen maanden en de schade die dit heeft veroorzaakt aan huizen, bedrijven en de landbouw, staat het Europees Solidariteitsfonds momenteel sterk in de belangstelling.

De Commissie en het Parlement hebben de Raad een voorstel gepresenteerd voor een nieuwe verordening betreffende het Solidariteitsfond, met als belangrijk aspect dat de drempel voor zogeheten grote rampen wordt verlaagd tot 0,5% van het BNI of, indien dit lager is, 1 miljard EUR in prijzen van 2007 (overeenkomstig het huidige Fonds 0,6% van het BNI of 3 miljard EUR in prijzen van 2002).

Van belang is dat het voorstel tevens de mogelijkheid biedt om steun vooruit te betalen aan een door een ramp getroffen land dat daarom verzoekt - een faciliteit die zeer welkom zou zijn voor gebieden in de periode direct na een ramp.

Kan de Raad aangeven wanneer hij voornemens is dit voorstel te behandelen, met name gezien het toenemende belang van dit fonds? Kan de Raad aangeven of de faciliteit voor het toekennen van vervroegde betalingen overwogen zal worden?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De Raad kan om twee redenen niet aangeven wanneer hij verwacht dit voorstel te behandelen:

A) Het voorstel waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst heeft tot bezorgdheid onder lidstaten geleid. Vanaf het eerste begin van de discussies heeft een groot aantal delegaties zich zelfs verzet tegen elk belangrijk onderdeel van het voorstel: de uitbreiding van de werkingssfeer, de verlaagde drempels en de politieke criteria. Het is moeilijk in te zien hoe vooruitgang kan worden geboekt op basis van het Commissievoorstel.

B) Op 22 juli 2008 heeft de Raad conclusies aangenomen op basis van speciaal verslag nr. 3/2008 van de Europese Rekenkamer, waarin werd onderzocht hoe snel, doelmatig en flexibel het Solidariteitsfonds van de Europese Unie had gewerkt tussen 2002 en 2006. In die conclusies heeft de Raad benadrukt in dat stadium herziening van de verordening niet noodzakelijk te achten.

Dat gezegd zijnde, is het Spaanse voorzitterschap van plan de spoedige goedkeuring te bewerkstelligen van het besluit tot vaststelling van de regelingen voor de tenuitvoerlegging van de solidariteitsclausule waarnaar wordt verwezen in artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de EU, zodra de Raad een gezamenlijk voorstel van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger ontvangt overeenkomstig artikel 222 VWEU.

 

Vraag nr. 19 van Laima Liucija Andrikienė (H-0045/10)
 Betreft: Vooruitzichten voor de sluiting van een associatieovereenkomst met de landen van Midden-Amerika
 

De in 2009 in Honduras gepleegde staatsgreep en de daaropvolgende constitutionele crisis vormde de voornaamste hinderpaal voor de afronding van de associatieovereenkomst tussen de EU en zes Midden-Amerikaanse landen (Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama). Wat is het standpunt van het voorzitterschap met betrekking tot de politieke en constitutionele situatie in Honduras na de in november 2009 gehouden presidentsverkiezingen? Worden hiermee volgens de Raad de voorwaarden gecreëerd voor de volledige erkenning van de legitimiteit van de Hondurese regering en wordt hiermee de weg geëffend voor de beoogde associatieovereenkomst, die ook de sluiting van een vrijhandelsakkoord met de betrokken Midden-Amerikaanse landen omvat?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

Zoals aangegeven in de verklaring die het voorzitterschap namens de EU op 3 december 2009 heeft afgelegd, betreurt de EU het dat het akkoord van Tegucigalpa/San José niet volledig ten uitvoer is gelegd voor de verkiezingen van 29 november 2009. Desalniettemin beschouwt de EU de verkiezingen als een belangrijke stap op weg naar een oplossing voor de crisis.

De ondertekening door de heer Lobo en alle andere presidentskandidaten, op 20 januari 2010, van de overeenkomst voor nationale verzoening en versterking van de democratie is een belangrijke eerste stap in de goede richting. De overeenkomst bevat de kernonderdelen van het akkoord van Tegucigalpa/San José en voorziet in de toereikende en eervolle oplossing voor de status van president Zelaya waarom de EU heeft verzocht (en die de heer Zelaya zelf heeft aanvaard). Op 27 januari, na de inhuldiging van president Lobo, heeft de hoge vertegenwoordiger namens de EU een verklaring uitgegeven waarin hij werd verzocht de in de overeenkomst genoemde initiatieven onverwijld in daden om te zetten, met name de installatie van de waarheidscommissie. De EU hoopt dat deze voorwaarden snel zullen worden verwezenlijkt om de weg te bereiden voor snelle normalisering van de betrekkingen met Honduras en voor hervatting van de onderhandelingen over een associatieverdrag tussen de EU en Midden-Amerika.

De EU is vastbesloten steun te blijven verlenen aan het herstel van de grondwettelijke en democratische orde en aan het proces van nationale verzoening in Honduras.

 

Vraag nr. 20 van Ryszard Czarnecki (H-0047/10)
 Betreft: Harmonisatie van financieel en fiscaal beleid in de EU
 

Zijn de zinspelingen van premier Zapatero op harmonisatie van financieel en fiscaal beleid representatief voor het standpunt van de hele Raad, of gaat het om een persoonlijk idee van de Spaanse premier? Dit plan heeft in Polen en in de andere nieuwe lidstaten namelijk voor onrust gezorgd.

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

Wat betreft het beleid inzake financiële diensten heeft de Europese Raad tijdens zijn vergadering in december 2009 geconcludeerd dat er behoefte bestaat aan brede exitstrategieën op basis van een gecoördineerde aanpak. Ook heeft de Raad toen het plan van de Commissie toegejuicht om nauwgezet toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van gezonde beloningsbeginselen en de financiële sector uitgenodigd onmiddellijk gezonde beloningspraktijken in te voeren.

Momenteel zijn onderhandelingen gaande over een aantal belangrijke wetgevingsvoorstellen ter verbetering van de regelgeving en het bestuur in de financiële dienstverlening. Deze omvatten een nieuwe structuur voor financieel toezicht in Europa, wijzigingen in de richtlijn kapitaalvereisten en een ontwerprichtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsfondsen, die ook gericht is op de kwestie van een passend beloningsbeleid. Wij juichen de intentie van de Commissie toe om in 2010 wetgevingsvoorstellen te presenteren ter bevordering van de stabiliteit en transparantie van de derivatenmarkten.

Ten aanzien van het fiscale beleid dient te worden opgemerkt dat de harmonisatieniveaus uiteenlopen van zeer intensieve harmonisatie van indirecte belastingen via richtlijnen inzake btw, accijnzen (op alcohol, tabak en minerale oliën) en energiebelasting, tot minder intensieve harmonisatie van directe belastingen die specifiek zijn gericht op het wegnemen van dubbele belasting op intragroepsdividenden (moeder-dochterrichtlijn), rente en royalty’s (richtlijn rente en royalty’s) en de facilitering van grensoverschrijdende fusies (fusierichtlijn).

Daarnaast is met EU-wetgeving getracht de wederzijdse bijstand en samenwerking tussen belastingdiensten te verbeteren via richtlijnen inzake de belasting van spaargelden en het aanslaan en innen van belastingvorderingen op het gebied van directe belastingen, btw en accijnzen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van belastingfraude.

Op het gebied van directe belasting wordt het werk aan goed bestuur in fiscale zaken voortgezet, in het bijzonder door:

- in intracommunautaire situaties te streven naar overeenstemming over wijzigingen in de richtlijn inzake spaarbelasting en de richtlijn inzake administratieve samenwerking op het terrein van belastingaanslagen;

- op het gebied van externe betrekkingen te onderhandelen over een antifraudeovereenkomst met Liechtenstein en de Commissie opdracht te geven tot onderhandelingen over antifraudeovereenkomsten met andere derde landen (Andorra, Monaco, San Marino en Zwitserland).

Op het gebied van de indirecte belasting en ten aanzien van de bestrijding van btw-fraude zal Eurofisc, een voorgesteld decentraal netwerk voor de uitwisseling van inlichtingen over btw-fraude tussen de lidstaten, een steeds belangrijker rol kunnen spelen. Op het btw-terrein werkt de Raad al aan een voorstel voor een richtlijn inzake btw-regels voor elektronische facturering, een belangrijk element van de administratieve vereenvoudiging en lastenverlichting voor bedrijven.

Ten slotte is het van belang dat vooruitgang wordt geboekt bij de aanpassing van een kader voor de belasting van energieproducten op basis van milieucriteria en de Raad is bereid te werken aan de toekomstige Commissievoorstellen op dit gebied.

Het is uiteraard de taak van de Commissie om voorstellen aan de Raad en het Europees Parlement te presenteren ten aanzien van financieel of fiscaal beleid op EU-niveau, die vervolgens moeten worden behandeld volgens de in het Verdrag vastgestelde procedures.

 

Vraag nr. 21 van Marian Harkin (H-0048/10)
 Betreft: Voedselsupplementen
 

Deze week (11 – 12 februari) heeft het Spaanse voorzitterschap een bijeenkomst belegd met hoge ambtenaren en deskundigen van het raadgevend forum van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAVV) en de instanties die verantwoordelijk zijn voor de gezondheid van het voedsel. Kan het voorzitterschap mededelen wat het van deze bijeenkomst verwacht en is het van mening dat het belangrijk is dat rekening wordt gehouden met andere adviezen inzake wetenschappelijke risicobeoordeling dan de wetenschappelijke onderzoeken die de EAVV heeft uitgevoerd ter bepaling van toelaatbare maximale opnameniveaus die worden opgesomd in bijlage I bij richtlijn 2002/46/EG(1)?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De vergadering waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst betreft het raadgevend forum van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid. Dit is een platform dat de verbinding vormt tussen de EAVV en de nationale autoriteiten voor voedselveiligheid van alle 27 EU-lidstaten en waarin elke lidstaat is vertegenwoordigd door het nationale orgaan dat verantwoordelijk is voor risicobeoordeling. Het raadgevend forum van de EAVV vergadert regelmatig (vier à vijf keer per jaar), telkens in een andere lidstaat. De volgende vergadering is de 35ste en wordt op 11-12 februari 2010 gehouden in Sevilla.

Opgemerkt moet worden dat de agenda voor de vergaderingen van het raadgevend forum wordt bepaald door de EAVV zelf en niet door het voorzitterschap. Voor zover ons bekend staan voedingssupplementen niet op de agenda voor de vergadering in Sevilla op 11 en 12 februari 2010. Gezien de aard van die vergadering kan het voorzitterschap in dit stadium geen commentaar geven op de uitkomst ervan.

Wat betreft de wetenschappelijke studies die door de EAVV worden uitgevoerd om de maximale opnameniveaus vast te stellen van de vitaminen en mineralen die worden vermeld in bijlage I van Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen, hebben het Parlement en de Raad in artikel 5 van Richtlijn 2002/46/EG bepaald dat dergelijke niveaus, behoudens wetenschappelijke risicobeoordeling, moeten worden vastgesteld via de comitéprocedure met toetsing.

De Commissie heeft in 2006 uitvoerige openbare raadplegingen gehouden ter voorbereiding van een ontwerpvoorstel. De door de Commissie in reactie op haar discussienota ontvangen visies van lidstaten en belanghebbenden kunnen worden ingezien op de openbare website van de Commissie(2).

De Raad begrijpt dat de Commissie thans werkt aan de effectbeoordeling ter afronding van het conceptvoorstel dat ter toetsing zal worden voorgelegd aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en vervolgens aan het Europees Parlement en de Raad, zoals bepaald in artikel 5, onder a), van het Besluit van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

 
 

(1) PB L 183, 12.7.2002, blz. 51.
(2) http://ec.europa.eu/food/food/labellingnutrition/supplements/.

 

Vraag nr. 22 van Hans-Peter Martin (H-0049/10)
 Betreft: Risicobeperking op de financiële markten
 

De president van de VS eist speciale belastingen voor geredde banken, strengere regels voor de toekenning van bonussen, nieuwe regels ter beperking van handel voor eigen rekening en met name de opsplitsing van banken - aan de ene kant de gebruikelijke klantenactiviteiten en aan de andere kanten de bijzonder riskante activiteiten in de sector beleggingen. Doel van deze maatregelen is te voorkomen dat financiële bedrijven “too big to fail” worden.

Hoe ziet de Raad deze nieuwe initiatieven van de regering van de VS ter regulering van de banksector? Welke voorstellen denkt het Spaanse voorzitterschap tijdens de bijzondere Top op 11 februari 2010 in te dienen?

In hoeverre acht de Raad een economische regering van de EU noodzakelijk om EU-dekkende regelgeving voor de banksector op te stellen en te handhaven?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in februari 2010 te Straatsburg.

De geachte afgevaardigde stelt een bijzonder belangrijk en actueel onderwerp aan de orde.

President Obama heeft opgeroepen tot de invoering in de VS van een verantwoordelijkheidsheffing voor de financiële sector, bedoeld als vergoeding voor de steun die de Amerikaanse regering heeft verleend via de reddingsregelingen tijdens de crisis en ter versterking van de overheidsfinanciën. Bovendien heeft president Obama op 21 januari 2010 initiatieven aangekondigd om de toegestane reikwijdte van de activiteiten van financiële instellingen te beperken en banken activiteiten te verbieden die primair worden beschouwd als speculatieve risico’s.

Dit betekent een belangrijke beleidsstap met betrekking tot de huidige debatten in de G-20 en de Financial Stability Board (FSB), die gericht zijn op herstel via regelgeving en toezicht.

De discussie in de Raad over de plannen van de VS is nog niet begonnen, vooral omdat deze nog moeten worden uitgewerkt door de Amerikaanse regering, met name het ministerie van Financiën, en het Congres.

Tegen deze achtergrond zou het niet gepast zijn vooruit te lopen op het oordeel van de Raad in deze kwestie of te speculeren op de mogelijke uitkomst van de bijzondere vergadering van de Europese Raad op 11 februari. Toch neemt de Raad notie van recente initiatieven van de VS, die nog in een vroeg stadium van ontwikkeling zijn, als teken van sterkere vastbeslotenheid van de Amerikaanse regering om de opeenhoping van risico’s en ethische gevaren in het financiële stelsel aan te pakken. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat deze initiatieven boven op een bredere reeks regelgevende instrumenten komen die momenteel worden bestudeerd door internationale organen zoals het BCBS (Bazels Comité voor bankentoezicht), de FSB of het IMF. De EU levert een actieve bijdrage aan dit internationale debat dat is gericht op de aanpak van mondiale zorgen op gemeenschappelijke en gecoördineerde basis. Zo dringen wij aan op oplossingen waarmee allereerst wordt gewaarborgd dat beleidsinitiatieven met buitensporige risico’s op preventieve basis worden vermeden teneinde onder andere oplossingen te vinden voor het probleem van banken die te groot zijn om ze failliet te laten gaan of de opeenhoping van systeemrisico’s bij bepaalde financiële markten of spelers. De ontwikkeling van strengere kapitaaleisen of liquiditeitsbepalingen is een van de oplossingen die door de EU volledig ondersteund worden. Ten tweede ijvert de EU ook voor de bevordering van oplossingen waarmee wordt gewaarborgd dat de financiële sector een deel van de kosten van het financiële herstel in geval van crisis op zich neemt, bijvoorbeeld via particuliere crisisfondsen of verzekeringsmechanismen.

Daarnaast is het beleid van de Raad inzake risicobeperking op financiële markten, zoals de geachte afgevaardigde weet, ook geconcentreerd op versterking van het kader voor financieel toezicht. Op 20 maart 2009 heeft de Europese Raad, naar aanleiding van het verslag van de groep op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU van 25 februari 2009 (het verslag-De Larosière), overeenstemming bereikt over de noodzaak om de regelgeving en het toezicht voor financiële instellingen in de EU te versterken en geconcludeerd dat het verslag van de groep op hoog niveau inzake financieel toezicht onder voorzitterschap van Jacques de Larosière als basis voor actie kon dienen.

De Commissie heeft vervolgens vijf voorstellen gepresenteerd voor de oprichting van een nieuw mechanisme voor financieel toezicht in de EU, met name via macro- en microtoezicht, waaraan nu wordt gewerkt in de Raad en in het Europees Parlement. De Raad kijkt uit naar de spoedige goedkeuring dit jaar van het maatregelenpakket voor de hervorming van het financieel toezicht, waarover momenteel door onze beide instellingen wordt onderhandeld met het oog op overeenstemming in eerste lezing.

Deze nieuwe wetgeving moet het voor het nieuw opgerichte Europees Comité voor systeemrisico’s en de Europese toezichthoudende autoriteit mogelijk maken het toezicht op de risico’s en de tijdige oplossing daarvan te versterken via beter geïnformeerde en gecoördineerde toezichtmaatregelen.

Daarnaast wordt gewerkt aan andere aspecten van de in het verslag-De Larosière uitgezette routekaart. Daartoe behoort ook de kwestie van de beloningen in het door de Commissie op 13 juli 2009 gepresenteerde voorstel tot wijziging van de richtlijn kapitaalvereisten. Het doel van deze richtlijn is onder andere dat de beloningsregelingen van banken en investeringsmaatschappijen onder het bedrijfseconomisch toezicht worden gebracht teneinde kredietinstellingen en investeringsmaatschappijen te verplichten een beloningsbeleid te voeren dat in overeenstemming is met doeltreffend risicobeheer. De Raad heeft in december overeenstemming bereikt over de tekst van een algemene aanpak en heeft thans de intentie zijn uiterste best te doen om te werken aan een overeenkomst met het Europees Parlement zodat deze richtlijn zo spoedig mogelijk kan worden goedgekeurd.

 

VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 23 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0010/10)
 Betreft: Procedures en voorwaarden voor indiening van een burgerinitiatief
 

Volgens het verdrag van Lissabon kunnen ten minste een miljoen burgers van de Unie, afkomstig uit een significant aantal lidstaten, de Commissie verzoeken binnen het kader van de haar toegedeelde bevoegdheden een passend voorstel in te dienen wanneer zij van oordeel zijn dat inzake een aangelegenheid een rechtshandeling van de Unie nodig is ter uitvoering van de Verdragen. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de bepalingen vast voor de procedures en voorwaarden voor de indiening van een burgerinitiatief, met inbegrip van het minimum aantal lidstaten waaruit de burgers die het verzoek indienen, afkomstig dienen te zijn.

Welke stappen overweegt de Commissie te nemen, en wanneer, met het oog op de vaststelling van de procedures en voorwaarden voor de indiening van een burgerinitiatief?

 
  
 

De Commissie juicht de invoering van het Europese burgerinitiatief toe. Het zal de burgers van de Europese Unie een krachtiger stem geven, een nieuwe dimensie aan de Europese democratie toevoegen en een aanvulling vormen op de rechten die verband houden met het burgerschap van de Unie.

Gezien de wettelijke, bestuurlijke en praktische vragen die worden opgeworpen door het nieuwe Europese burgerinitiatief, ingevoerd op grond van artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en gezien het belang van het initiatief voor burgers, belanghebbenden en overheden in de lidstaten, heeft de Commissie op 11 november 2009 een groenboek uitgegeven waarin de meningen van alle betrokken partijen zijn verzameld over de belangrijkste zaken die vorm zullen geven aan de toekomstige verordening. Belanghebbenden konden tot 31 januari 2010 reageren op de raadpleging. De reacties op dit groenboek zullen, evenals de resolutie van het Parlement uit mei 2009 over het burgerinitiatief, als basis dienen voor de voorbereiding van het Commissievoorstel voor een verordening.

De Commissie vindt dat de Europese burgers zo snel mogelijk moeten kunnen profiteren van het Europese burgerinitiatief. Om dat te bevorderen zal zij binnenkort een voorstel presenteren voor een verordening op basis van artikel 24 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Commissie heeft de ambitie het mogelijk te maken dat de verordening wordt goedgekeurd voor het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag en zij vertrouwt erop dat het Europees Parlement en de Raad deze doelstelling delen.

 

Vraag nr. 24 van Francesco De Angelis (H-0013/10)
 Betreft: Discriminatie op grond van geslacht in de socialebeschermingsstelsels van de lidstaten
 

Kan de Commissie, gezien artikel 153, titel X, van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het arrest van 13 november 2008 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Commissie tegen de Italiaanse Republiek) en de overeenkomsten die de afgelopen maanden en jaren tot stand aan het komen zijn tussen de maatschappelijke vertegenwoordigingen en particuliere ondernemingen in de lidstaten met betrekking tot de criteria voor aanwerving voor onbepaalde tijd, aangeven welke maatregelen zij zal nemen om te voorkomen dat in bepaalde lidstaten voor mannen en vrouwen verschillende pensioenvoorwaarden gelden, hetgeen in feite neerkomt op discriminatie op grond van geslacht op het werk?

 
  
 

Het arrest van het Europese Hof waarnaar de geachte afgevaardigde in aanvulling op artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verwijst(1) met het oog op discriminatie op grond van geslacht die kan voortkomen uit verschillen in pensioenrechten tussen mannen en vrouwen, heeft betrekking op de pensioenregeling die wordt beheerd door het Istituto nazionale della previdenza per i dipendenti dell’amministrazione pubblica (INPDAP) en geldt voor de pensioenen van ambtenaren en andere medewerkers in openbare dienst. Volgens de omstreden bepalingen gold een pensioenleeftijd van 60 jaar voor vrouwen en van 65 jaar voor mannen. In zijn arrest bepaalde het Hof dat een pensioen dat door een werkgever (die ook de staat kan zijn) uit hoofde van een arbeidsverhouding aan een voormalige werknemer wordt uitgekeerd, moet worden opgevat als ‘beloning’ in de zin van artikel 153 VWEU. Het Hof bevestigde daarmee dat ambtenaren in dit verband moeten worden beschouwd als ‘werknemers’. Als gevolg daarvan moeten de pensioenregelingen van het INPDAP, en met name de regels ten aanzien van de pensioenleeftijd, voldoen aan het beginsel van gelijke behandeling. Deze jurisprudentie is onlangs door het Hof bekrachtigd in een zaak betreffende een verschil in pensioenleeftijd voor Griekse ambtenaren(2).

In zijn arrest in zaak C-46/07 ging het Hof echter niet in op de vraag hoe een verschil in pensioenrechten dat het gevolg is van een verschil in pensioenleeftijd in het verleden, moet worden opgeheven.

In de zaken C-408/92 en C-28/93(3) heeft het Hof uitgesproken dat, als discriminatie op het gebied van beloning is vastgesteld, “zolang in het kader van de regeling geen maatregelen zijn getroffen om de gelijkheid van behandeling tot stand te brengen, de naleving van artikel [141 EG] slechts [kan] worden verzekerd door de leden van de benadeelde groep dezelfde voordelen toe te kennen als [die welke] de leden van de bevoordeelde groep genieten.”

Het Hof bepaalde verder: “Toepassing van dit beginsel […] betekent, dat voor de periode tussen 17 mei 1990 (de datum van het arrest Barber) en 1 juli 1991 (de datum waarop in het kader van de regeling maatregelen zijn getroffen om een gelijkheid tot stand te brengen) de pensioenrechten van mannen moeten worden berekend op basis van dezelfde pensioengerechtigde leeftijd als die welke voor vrouwen gold.” De vaste jurisprudentie bevestigt het standpunt van het Hof op dit punt.

Bijgevolg houdt de Commissie de ontwikkelingen in de Italiaanse wetgeving met inachtneming van het arrest van het Hof nauwlettend in de gaten en zal zij in actie komen wanneer Italië of een andere lidstaat met soortgelijke problemen het arrest niet naleeft.

Wat betreft discriminatoire overeenkomsten die door bepaalde organisaties en vakbonden in de lidstaten zijn gesloten en waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, is het in beginsel aan de nationale gerechtshoven om vast te stellen of dergelijke overeenkomsten in overeenstemming zijn met het Europees recht. Uit hoofde van artikel 288 VWEU berust de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de juiste omzetting en toepassing van EU-wetgeving bij de lidstaat.

 
 

(1) Zaak C-46/07 Commissie van de Europese gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek [2008] ECR I-151.
(2) Arrest van 26 maart 2009 in zaak C-559/07 Commissie van de Europese gemeenschappen tegen Griekenland.
(3) Zaken C-408/92 Smith [1994] ECR I-4435, punten 17 v.v., en C-28/93 Van den Akker [1994] ECR I-4527, punten 16 v.v.

 

Vraag nr. 25 van Rolandas Paksas (H-0014/10)
 Betreft: Mensenrechten
 

Een aantal leden van het Litouwse parlement hebben een parlementair onderzoek ingesteld aan de hand waarvan men tot de conclusie is gekomen dat op initiatief van de geheime dienst van een buitenlandse staat in Litouwen ruimtes zijn ingericht om mensen gevangen te houden. Voorts is komen vast te staan dat met de CIA in verband gebrachte vliegtuigen, die eveneens zijn genoemd in het onderzoek van het Europees Parlement naar de geheime CIA-gevangenissen in Europa, meerdere malen in Litouwse luchthavens zijn gestart en geland. In het onderzoek van het Litouwse parlement worden meer met de CIA in verband gebrachte vliegtuigen genoemd dan in het onderzoek van het Europees Parlement.

Is de Europese Commissie, in het licht van deze nieuwe feiten, niet van mening dat er thans voldoende rechtsgrond bestaat om een speciaal onderzoek in te stellen naar een mogelijke schending van de artikelen dienaangaande van het Verdrag van Genève, van het Internationaal Statuut van de rechten van de mens en van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede naar de inmenging van de geheime dienst van een buitenlandse staat in de aangelegenheden van Litouwen, soevereine staat en lid van de Europese Unie?

 
  
 

Zoals de Commissie bij vele gelegenheden heeft benadrukt, is zij van mening dat de praktijken zoals zogeheten buitengewone overdrachten en geheime detentie inbreuk maken op de grondrechten die worden gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De Commissie heeft ook altijd onderstreept dat het aan de betrokken lidstaten is om diepgaand, onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te beginnen of voort te zetten om de waarheid vast te stellen. Alleen met de onderzoeksinstrumenten en -middelen die de lidstaten ter beschikking staan, kunnen alle feiten aan het licht worden gebracht. De Commissie heeft noch de bevoegdheid, noch de middelen om de waarheid vast te stellen in plaats van de lidstaten.

De Commissie juicht derhalve het onderzoek van de Litouwse onderzoekcommissie waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, toe.

In oktober 2009 heeft de commissaris voor Justitie, vrijheid en veiligheid een brief aan de Litouwse minsier van Justitie geschreven waarin de bezorgdheid van de Commissie over de aantijgingen werd uitgesproken en de start van het onderzoek werd toegejuicht, die door president Grybauskaité was bekendgemaakt in het kader van haar bezoek aan de voorzitter van de Commissie.

De Commissie memoreert in het bijzonder dat de Litouwse onderzoekscommissie een aantal aanbevelingen heeft gedaan om een strengere controle op de activiteiten van haar geheime diensten te waarborgen en dat zij heeft voorgesteld strafrechtelijke onderzoeken te beginnen met de bedoeling meer licht te werpen op de omstandigheden en mogelijk strafrechtelijke verantwoordelijkheden vast te stellen. De Commissie juicht het toe dat de onderzoekscommissie zich heeft ingespannen om concrete aanbevelingen te doen die zijn gericht op voorkoming van de kans dat dergelijke incidenten zich in de toekomst voordoen.

 

Vraag nr. 26 van Frank Vanhecke (H-0017/10)
 Betreft: Europese steun aan het Studie Centrum voor Kernenergie en Myrrha-project
 

Hoe staat de Commissie tegenover het Studie Centrum voor Kernenergie in Mol (België) en het bekende Myrrha-project van deze instelling? Is de Commissie van plan deze instelling en/of het Myrrha-project financieel te ondersteunen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer en met hoeveel middelen?

 
  
 

Het MYRRHA-project (voor de bouw van een ‘multi-purpose hybrid research reactor for high-tech applications’) is momenteel een voorstel van het SCK/CEN (Studiecentrum voor Kernenergie – Centre d'Etude de l'Energie nucléaire) met het oog op financiering door de Belgische regering.

Er zijn daarom geen plannen om de bouw van dit project te steunen via het huidige kaderprogramma van Euratom voor kernonderzoek en opleidingsactiviteiten (zevende kaderprogramma Euratom, 2007-2011), al wordt wel beperkte ontwerpsteun gegeven door een lopend project dat is geselecteerd in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen en is geëvalueerd door onafhankelijke deskundigen. MYRRHA zou een ondersteunende infrastructuur zijn binnen het Europese initiatief voor een duurzame atoomsector van het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) van de EU. MYRRHA wordt momenteel ook getoetst door het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) en zou kunnen worden opgenomen in de geactualiseerde ESFRI-routekaart 2010.

 

Vraag nr. 27 van Vilija Blinkevičiūtė (H-0019/10)
 Betreft: Sociale minimumnormen in de strijd tegen sociaal isolement in de Europese Unie
 

Besluit nr. 1098/2008/EG(1) van 22 oktober 2008 van het Europees Parlement en de Raad verklaart 2010 tot "Europees Jaar van de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting" om het overeenkomstig streven van de Europese Unie te ondersteunen. Het besluit gaat van het strategisch document van 1 december 2008 van de Europese Commissie uit, die daarmee de verbintenis aangaat om de voornaamste prioriteiten van de Europese Unie in de strijd tegen armoede en sociaal isolement te verwezenlijken.

Met de economische en sociale crisis zijn er momenteel bijna 80 miljoen Europeanen die onder de armoedegrens leven. Wat denkt de Europese Commissie dan te ondernemen om aan de hand van het Europees sociaal beleidsinstrument, dat elke burger van de Europese Unie het minimum aan sociale zekerheid garandeert, de sociale minimumnormen in heel de Europese Unie te waarborgen? De sociale minimumnormen zouden over heel de Europese Unie dezelfde moeten zijn, omdat ze het niveau van de sociale bescherming helpen verbeteren.

 
  
 

Artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verschaft een rechtsgrond voor het voorstellen van sociale minimumnormen op een aantal terreinen, maar niet voor wetgeving waarmee de bestrijding van sociale uitsluiting als specifiek doel kan worden bereikt.

In dit opzicht wordt de aandacht van de geachte afgevaardigde gevestigd op Aanbeveling 2008/867/EG van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(2), die door de Raad is bekrachtigd op 17 december 2008 en door het Parlement in zijn resolutie van 6 mei 2009. In de aanbeveling worden gemeenschappelijke beginselen en praktische richtsnoeren vastgesteld voor de combinatie van toereikende inkomenssteun, insluitende arbeidsmarkten en toegang tot diensten van hoge kwaliteit. Het doel van de aanbeveling is het bereiken van een doeltreffend holistisch beleid voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

De Commissie getroost zich op het ogenblik aanzienlijke moeite om een toezichtkader te ontwikkelen voor de strategie van actieve insluiting. Dit houdt in dat in samenwerking met vertegenwoordigers van de lidstaten in het Comité voor sociale bescherming wordt gewerkt aan de selectie van een geschikte reeks indicatoren voor toezicht op de tenuitvoerlegging van de strategie. Ook is informatie verzameld over de wijze waarop sociale vangnetten in de verschillende lidstaten functioneren. Het gezamenlijk verslag over sociale bescherming en sociale inclusie 2010(3) en het bijbehorende onderliggende document(4) bevatten een hoofdstuk over regelingen voor minimuminkomens voor arme leden van de beroepsbevolking, waarin kritieke punten in de opzet van nationale vangnetten worden aangewezen, hoofdzakelijk in termen van dekking van de behoeftige bevolking en het onbenut laten van sociale uitkeringen door mensen die daarop wel recht hebben. Onderling leren en uitwisseling van beste praktijken met projecten en collegiale toetsing in verband met actieve insluiting zijn inmiddels begonnen en zullen worden voortgezet volgens de open coördinatiemethode in de sociale bescherming en sociale insluiting.

De Commissie verwacht dat het Europees Jaar van de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting in 2010 de versterking van de armoedebestrijding in de hele Europese Unie meer bekendheid zal geven en deze zal stimuleren.

 
 

(1) PB L 298 van 7.11.2008, blz. 20.
(2) PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.
(3) COM(2010) 25 van 5.2.2010.
(4) SEC(2010) 98 van 5.2.2010.

 

Vraag nr. 28 van Cristian Dan Preda (H-0020/10)
 Betreft: Wetgeving-Icesave tegenover de verplichtingen van IJsland als onderdeel van de Europese economische ruimte
 

In een verklaring aan de pers antwoordt de Europese Commissie op het besluit van de IJslandse president dat ze de "zaak-Icesave" in haar advies over de economische criteria beoordeelt die door de Europese Raad van Kopenhagen (1993) vastgelegd zijn, dat in voorbereiding is. In hoever kan het besluit om een referendum over de wetgeving-Icesave te houden het oordeel over de mogelijkheden van IJsland beïnvloeden om aan de economische criteria van de Europese Raad van Kopenhagen te voldoen?

 
  
 

De aankondiging door de IJslandse president van een referendum over het wetsvoorstel inzake Icesave toont aan hoe gevoelig de kwestie voor het land is. Dit is een zaak waarover de bevolking van IJsland moet beslissen. De Commissie volgt de situatie nauwlettend. Zij wenst niet in te grijpen in een dergelijk nationaal debat.

De Commissie beschouwt het akkoord over Icesave, dat wil zeggen de leningovereenkomsten tussen het Verenigd Koninkrijk, Nederland en IJsland en de voorwaarden voor de terugbetaling van die leningen, als een bilaterale kwestie tussen de betrokken landen. Op zich staan deze overeenkomsten los van het mandaat van de Commissie om een advies op te stellen over de IJslandse aanvraag van het EU-lidmaatschap en mogen ze ook niet rechtstreeks worden gekoppeld aan het toetredingsproces van IJsland.

De Commissie is momenteel bezig haar advies over de lidmaatschapsaanvraag van IJsland te formuleren overeenkomstig het verzoek van de Raad en tracht ervoor te zorgen dat het evenwichtig, objectief en allesomvattend is.

In het advies wordt beoordeeld in hoeverre is voldaan aan de toetredingscriteria van Kopenhagen. In dit verband wordt wel verwezen naar kwesties als Icesave en kapitaaltoezicht met het oog op het IJslandse vermogen om het acquis toe te passen. Voor zover van toepassing zal worden verwezen naar de IJslandse naleving van de Europese Economische Ruimte (EER), zoals beoordeeld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. In geval van niet-naleving zullen de aangegeven tekortkomingen moeten worden goedgemaakt zodat IJsland op de toetredingsdatum volledig voldoet aan het acquis.

De Commissie wil in dit verband onderstrepen dat het advies alleen een eerste beeld zal schetsen van de mate van tenuitvoerlegging van het acquis door IJsland. De Commissie zal in een later stadium van het toetredingsproces een uitvoeriger oordeel geven, bijvoorbeeld met behulp van een zogenaamde ‘doorlichting’ van het EU-acquis, nadat de Raad heeft besloten de toetredingsonderhandelingen te openen.

 

Vraag nr. 29 van Mairead McGuinness (H-0022/10)
 Betreft: Beveiliging van luchthavens in de EU
 

Onlangs werd op een vlucht van Northwest Airlines vanuit de Amsterdamse luchthaven Schiphol naar Detroit een bomaanslag verijdeld. Daarnaast kwam men tot de schokkende ontdekking dat een passagier zonder het te weten explosieven aan boord had gebracht op een vlucht naar Dublin nadat een veiligheidstest van een Slovaakse luchthaven fout was gelopen. Kan de Commissie in het licht van deze gebeurtenissen dit Parlement geruststellen dat luchthavenbeveiliging hoog op haar agenda staat?

Kan zij voorts bevestigen dat zij met de lidstaten samenwerkt om de huidige beveiligingsmaatregelen te herzien?

Welke Europese richtsnoeren bestaan er voor de zogenaamde 'snuffeltests voor bommen" en zijn deze volgens de Commissie voldoende betrouwbaar? Vindt zij dat voor alle soorten van luchtvaartbeveiliging EU-voorschriften noodzakelijk zijn?

Wat is het standpunt van de Commissie over de noodzaak van strengere veiligheidsmaatregelen voor passagiers?

Wat denkt de Commissie over het gebruik van beeldtechnieken, ook bekend als bodyscans, als een middel om passagiers te screenen?

 
  
 

De Commissie voert een permanente dialoog met lidstaten, internationale partners en internationale organisaties om luchtvaartbeveiligingsmaatregelen uit te wisselen en te ontwikkelen. Zij zit een vast regelgevend comité voor dat is opgericht op grond van de EU-wetgeving inzake luchtvaartbeveiliging en dat verschillende malen per jaar periodiek bijeenkomt(1) en indien nodig ad hoc vergadert om te reageren op lopende kwesties. Verder wisselt de Commissie regelmatig zienswijzen uit met belanghebbenden. Actualisering van bestaande wetgeving in reactie op nieuwe ontwikkelingen komt regelmatig voor en heeft de laatste jaren bij verschillende gelegenheden plaatsgevonden.

Luchthavens in de EU kunnen alleen controleapparatuur gebruiken die wordt genoemd en nader beschreven in de EU-wetgeving inzake luchtvaartbeveiliging. In beginsel moet controleapparatuur, bijvoorbeeld voor de detectie van explosieven (‘bomsnuffelaars’), voldoen aan gedetailleerde prestatie- en bedieningsvoorwaarden, voor zover beschikbaar. Teneinde in één keer de juiste beveiliging binnen de EU te bereiken, moeten luchthavens gemeenschappelijke basisnormen voor luchtvaartbeveiliging toepassen.

De poging tot een terroristische aanslag op vlucht NW 253 naar Detroit op 25 december heeft opnieuw de realiteit van de grote dreiging voor de burgerluchtvaart onderstreept. De Commissie neemt op verschillende niveaus deel aan de evaluatie en mogelijke vervolgmaatregelen na het incident.

De strengere maatregelen die door sommige lidstaten eenzijdig worden toegepast, zijn op grond van het EU-recht toegestaan. De Commissie meent echter dat een meer duurzame aanpak, met gemeenschappelijke normen op EU-niveau, geboden is. De toevoeging van nieuwe detectietechnologieën, zoals geavanceerde beeldtechnologie, aan de lijst van toegestane apparatuur kan één element zijn, op voorwaarde dat zorgen met betrekking tot de gezondheid, privacy en gegevensbescherming op een bevredigende wijze kunnen worden weggenomen. Andere maatregelen, zoals meer diepgaande samenwerking van rechtshandhavingsdiensten en een doelmatiger uitwisseling van beschikbare gegevens, zijn echter net zo noodzakelijk.

Voor meer gedetailleerde gegevens over de mogelijkheid om bodyscanners op te nemen in de lijst van toegelaten controletechnologieën verwijst de Commissie naar haar antwoord op de mondelinge vraag H-0001/10(2).

 
 

(1) Regelgevend comité voor de beveiliging van de luchtvaart, gebaseerd op artikel 19 van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002.
(2) Beschikbaar op http://www.europarl.europa.eu/QP-WEB.

 

Vraag nr. 30 van Anneli Jäätteenmäki (H-0024/10)
 Betreft: Vertrek uit Straatsburg opnieuw een thema als gevolg van het Verdrag van Lissabon
 

Overeenkomstig het Verdrag van Lissabon (artikel 8 B) kan de Commissie een zogeheten burgerinitiatief indienen. Als dit de handtekening draagt van ten minste één miljoen burgers van de Unie, "afkomstig uit een significant aantal lidstaten", moet de Commissie ter zake optreden.

EU-voorzitter Spanje heeft het burgerinitiatief samen met de andere EU-lidstaten behandeld op 13 januari 2010 in La Granja. De lidstaten kwamen overeen dat onder "een significant aantal lidstaten" een derde van de EU-lidstaten moet worden begrepen (momenteel dus negen lidstaten).

Het zogeheten "One seat"-initiatief, met als doel dat het Europees Parlement alleen in Brussel zetelt, voldoet duidelijk aan bovengenoemde criteria (ten minste één miljoen handtekeningen uit ten minste negen lidstaten). Het initiatief heeft al de handtekening gekregen van meer dan 1,2 miljoen Europeanen. Het is absurd dat de Europese belastingbetaler jaarlijks 200 miljoen EUR betaalt voor de verhuiswagenrally tussen Brussel en Straatsburg.

Het "One seat"-initiatief is nog steeds in behandeling in de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement. Het verzoekschrift is al een keer aan de EU-instellingen voorgelegd. Toen was het Verdrag van Lissabon evenwel nog niet van kracht en de EU-instellingen hebben er geen gevolg aan gegeven. Het Parlement heeft de parlementsgebouwen op tragikomische wijze van de stad Straatsburg gekocht in de week waarin het initiatief werd ontvangen.

Is de Commissie van plan het "One seat"-initiatief in behandeling te nemen, nu het Verdrag van Lissabon van kracht is geworden?

Wat is zij van plan met het initiatief te doen?

 
  
 

De Commissie juicht de invoering van het Europese burgerinitiatief toe. Het zal de burgers van de Europese Unie een krachtiger stem geven, een nieuwe dimensie aan de Europese democratie toevoegen en een aanvulling vormen op de rechten die verband houden met het burgerschap van de Unie.

De Commissie vindt dat de Europese burgers zo snel mogelijk moeten kunnen profiteren van het Europese burgerinitiatief. Om dat te bevorderen zal zij binnenkort een voorstel presenteren voor een verordening op basis van artikel 24 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In het voorstel zal rekening worden gehouden met de uitkomst van de openbare raadpleging waarmee de Commissie in november 2009 is begonnen om de meningen van burgers, belanghebbenden en overheden in de lidstaten te peilen. De Commissie heeft de ambitie het mogelijk te maken dat de verordening wordt goedgekeurd voor het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag en zij vertrouwt erop dat het Europees Parlement en de Raad deze doelstelling delen.

Een Europees burgerinitiatief in de zin van artikel 11, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) kan de Commissie alleen verzoeken een voorstel te presenteren binnen het kader van haar bevoegdheden en over een zaak die wettelijke actie van de Unie vereist voor de tenuitvoerlegging van de Verdragen.

De plaats van de zetels van de instellingen van de Unie wordt in onderlinge overeenstemming bepaald door de regeringen van de lidstaten overeenkomstig artikel 341 VWEU. De zetel van het Europees Parlement is vastgesteld in Protocol 6, gehecht aan het nieuwe Verdrag.

Derhalve heeft de Commissie geen bevoegdheid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van artikel 341 VWEU.

 

Vraag nr. 31 van Zigmantas Balčytis (H-0025/10)
 Betreft: Uitvoering van de werkzaamheden die gepland zijn voor het project "Rail Baltica"
 

"Rail Baltica" is een prioritair project van de Europese Unie. Door de uitvoering hiervan zouden de inwoners van de Oostzeelanden meer mogelijkheden krijgen te reizen en deel te nemen aan de interne markt van vrachtvervoer per spoor. Tevens zou het Oostzeegebied, dat afgesneden is van de rest van Europa, minder geïsoleerd raken. Ten gevolge van de financiële en economische crisis waaronder de Oostzeelanden zwaar te lijden hebben, bestaat het gevaar dat de werkzaamheden in verband met “Rail Baltica” door gebrek aan financiële middelen vertraging oplopen of zelfs worden stilgelegd. In Litouwen zijn de prognoses in verband met de werkzaamheden met goedkeuring van de Commissie reeds naar beneden toe bijgesteld. Overweegt de Commissie, gezien de moeilijke financiële situatie van deze landen, niet de mogelijkheid het percentage dat de Europese Unie bijdraagt aan de financiering van dit project te verhogen door uitgespaarde bedragen in te zetten?

 
  
 

De geachte afgevaardigde heeft gelijk wanneer hij zegt dat de huidige financiële en economische crisis gevolgen heeft voor het Rail Baltica-project, zoals voor veel grote infrastructuurprojecten in alle EU-lidstaten. De Oostzeelanden zijn verplicht te voldoen aan de vereisten voor pariteitsmiddelen voor projecten die worden gefinancierd uit hoofde van het trans-Europees vervoersnet (TEN-T) en deze middelen zijn niet gemakkelijk te verkrijgen in een periode van nationale begrotingsbeperkingen. In Litouwen heeft de Commissie een alternatief plan voor de projectuitvoering voorgesteld, dat minder kost en eenvoudiger en sneller kan worden uitgevoerd zonder de voordelen van het voltooide Rail Baltica voor de partnerlanden aan te tasten. Deze voorgestelde wijziging van het project is door de Litouwse autoriteiten goedgekeurd in december 2009.

Wat betreft een verruiming van de middelen die al aan het project zijn toegewezen uit hoofde van het financieel perspectief 2007-2013, zal de Commissie in 2010 een volledige toetsing uitvoeren van alle prioritaire projecten die worden gefinancierd op grond van TEN-T om de voortgang te beoordelen en problemen te onderzoeken. Dat is het moment om te bekijken of het gepast is de huidige uitgavenparameters aan te passen, met inbegrip van die voor Rail Baltica.

 

Vraag nr. 32 van Seán Kelly (H-0028/10)
 Betreft: Toerisme - markt van autoverhuur in de EU
 

Momenteel is de markt voor autoverhuur in de EU opgesplitst en de eisen op het gebied van regelgeving en de prijsopbouw zijn in ieder van de 27 lidstaten anders. Dit kan tot gevolg hebben dat de vrijheid van reizen voor toeristen in de winstgevende bedrijfstak van het grensoverschrijdende toerisme wordt beperkt, waardoor de toeristenindustrie in ruimere zin inkomsten misloopt.

De huidige opsplitsing van de markt brengt een aantal problemen met zich mee;

Buitensporige afgiftekosten als het voertuig in een andere lidstaat wordt teruggebracht dan waar het is afgehaald.

Enorme tariefverschillen in buurlanden voor voertuigen van dezelfde klasse, zelfs als rekening wordt gehouden met de verschillen in kosten van levensonderhoud.

Beperkende verzekeringspolissen en uiteenlopende voorwaarden in de huurovereenkomsten.

Kan de Commissie mededelen of er plannen bestaan ter bevordering van een hechtere eenwording van de markt in deze sector en deze problemen, of althans een aantal ervan, aan te pakken?

 
  
 

De Commissie is bekend met de verschillende consumentenproblemen in verband het autoverhuur die door de geachte afgevaardigde aan de orde worden gesteld.

De Commissie bekijkt momenteel het probleem van de geografische segmentatie van de kleinhandelsmarkt voor goederen en diensten teneinde de omvang van het probleem in de praktijk vast te stellen. Het recente verslag van de Commissie over grensoverschrijdende elektronische handel in the EU(1) en de mededeling over hetzelfde onderwerp die door de Commissie is aangenomen in oktober 2009(2), bevatten een eerste analyse van deze problemen en van de maatregelen die de Commissie van plan is te nemen om ze op te lossen. De Commissie gelooft dat geharmoniseerde regels voor consumentenbescherming in de hele EU het voor handelaren (met inbegrip van autoverhuurbedrijven) mogelijk maken in verschillende lidstaten overeenkomsten met consumenten aan te gaan met dezelfde standaardvoorwaarden. Consumenten zullen op hun beurt profiteren van meer concurrerende grensoverschrijdende aanbiedingen. In de autoverhuurmarkt zou een verdere harmonisatie van de consumentenrechten kunnen leiden tot lagere afgiftekosten.

Om deze redenen heeft de Commissie het voorstel voor een richtlijn betreffende consumentenrechten ingediend, dat momenteel wordt besproken in de Raad en het Parlement. Dit voorstel voorziet in wijziging van de hoofdelementen van de EU-wetgeving inzake de bescherming van consumenten. Het is gebaseerd op het beginsel van volledige harmonisatie, waardoor de huidige lappendeken van consumentenwetten zal worden strakgetrokken tot één eenvoudige reeks regels.

Tegelijkertijd bestaat er al EU-wetgeving voor enkele van de door de geachte afgevaardigde aangeroerde problemen. De geachte afgevaardigde verwijst naar verschillende praktijken die kunnen uitmonden in verschillen in behandeling door hetzelfde autoverhuurbedrijf op grond van de verblijfplaats van zijn klanten.

Op deze verschillen wordt specifiek ingegaan in artikel 20, paragraaf 2, van de dienstenrichtlijn(3). Hier wordt bepaald: “De lidstaten zien erop toe dat de algemene voorwaarden voor toegang tot een dienst, die door de dienstverrichter toegankelijk voor het publiek worden gemaakt, geen discriminatoire bepalingen in verband met de nationaliteit of verblijfplaats van de afnemer bevatten”. In deze paragraaf wordt ook bepaald dat niet alle verschillen in behandeling verboden zijn, want verschillende voorwaarden van toegang zijn toegestaan “wanneer die verschillen rechtstreeks door objectieve criteria worden gerechtvaardigd”. Zoals wordt gepreciseerd in overweging 95 van de dienstenrichtlijn zouden objectieve rechtvaardigingsgronden bijvoorbeeld extra kosten kunnen zijn die voortvloeien uit de afstand of de technische kenmerken van de dienstverrichting, of bijkomende risico's ten gevolge van voorschriften die afwijken van die in de lidstaat van vestiging.

De dienstenrichtlijn moest door de lidstaten uiterlijk op 28 december 2009 ten uitvoer zijn gelegd. Na de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn moet gedrag van autoverhuurbedrijven dat kan leiden tot verschillen in behandeling op grond van de nationaliteit of vestigingsplaats van consumenten worden geanalyseerd uit hoofde van de nationale wettelijke bepalingen die uitvoering geven aan artikel 20, paragraaf 2, van de dienstenrichtlijn. Verschillen in behandeling zijn alleen toelaatbaar als handelaren aantonen dat de verschillen “rechtstreeks door objectieve criteria worden gerechtvaardigd”.

Daarnaast kan ook de richtlijn oneerlijke bedingen(4) relevant zijn voor sommige door de geachte afgevaardigde genoemde situaties. De richtlijn oneerlijke bedingen geldt voor de standaardvoorwaarden die gewoonlijk worden gevoegd bij de overeenkomst die tussen het autoverhuurbedrijf en de consument wordt gesloten. Volgens de richtlijn worden contractvoorwaarden als oneerlijk beschouwd wanneer ze belangrijke onevenwichtigheden veroorzaken tussen de rechten en plichten van consumenten enerzijds en die van verkopers en leveranciers anderzijds. Er kan worden aangevoerd dat beperkende voorwaarden van verzekeringspolissen oneerlijk zijn. Oneerlijke voorwaarden die in een overeenkomst worden gebruikt, zijn niet bindend voor de consument.

Bovendien verplicht deze richtlijn de handelaar zijn standaardvoorwaarden (bijvoorbeeld die van een verzekeringspolis) op te stellen en te presenteren in heldere en begrijpelijke taal. Contractvoorwaarden die niet aan deze eisen voldoen zouden ook als oneerlijk kunnen worden beschouwd en derhalve als niet-bindend voor de consument.

 
 

(1) SEC (2009) 283, http://ec.europa.eu/enterprise/newsroom/cf/document.cfm?action=display&doc_id=2277&userservice_id=1&request.id=0.
(2) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comit éen het Comité van de Regio's over de grensoverschrijdende elektronische handel tussen ondernemingen en consumenten in de EU, COM (2009) 557 def. van 22.10.2009.
(3) Richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt, PB L 376/36 van 27.12.2006.
(4) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, PB L 95 van 21.4.1993.

 

Vraag nr. 33 van Charalampos Angourakis (H-0029/10)
 Betreft: Vercommercialisering van de gezondheid
 

Bij de aanpak van het nieuwegriepvirus zijn de gevaren aan het licht gekomen die verbonden zijn met de vercommercialisering van de gezondheid en de zorg. Ik heb het hier over de selectieve presentatie van gegevens en problemen bij de epidemiologische studies, die geleid hebben tot verwarring omtrent het gebruik van het nieuwe vaccin en twijfel omtrent de noodzaak van het uitroepen van een pandemie. Ook is duidelijk geworden dat de publieke gezondheidsdiensten over te weinig personeel en infrastructuurvoorzieningen beschikken, met name bij de instellingen voor eerstelijnszorg.

Hoe beoordeelt de Commissie het optreden van de multinationale farmaceutische bedrijven, die (gedreven door het winstcriterium) de volksgezondheid in gevaar brengen?

 
  
 

De Commissie wil de geachte afgevaardigde bedanken voor deze vraag, waarin zaken aan de orde worden gesteld met betrekking tot de druk op stelsels voor gezondheidszorg en de invloed van de farmaceutische bedrijven op het volksgezondheidsbeleid, met name in het kader van de pandemische influenza H1N1.

Waarborgen van de continuïteit op alle terreinen van de gezondheidszorg en ook de inkoop van medicamenten, zoals vaccins en antivirale middelen, zijn integrale onderdelen van een plan om voorbereid te zijn op pandemieën. De noodzaak van voorbereiding op een pandemie in het algemeen, maar vervolgens van aanpassing aan de specifieke behoeften van een specifieke pandemie, betekende een lastige exercitie voor zowel de lidstaten als de EU. Uiteraard is het noodzakelijk flexibel te zijn en zich voor te bereiden op een beredeneerd slechtste geval. In hun richtlijnen voor de voorbereiding op pandemieën hebben de Commissie en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) de noodzaak benadrukt om de (openbare en particuliere) eerste- en tweedelijnsgezondheidsdiensten voor te bereiden op snel stijgende aantallen patiënten.

De inspectiegegevens die door landen worden gemeld via het Europese netwerk voor influenzabewaking laten zien dat de influenzadruk in de vorm van ziekte of acute luchtweginfecties die op nationaal niveau werd gevoeld in de eerstelijnszorg tijdens de pandemie niet zo extreem was als bijvoorbeeld bij de seizoensgebonden influenza van vorig jaar, hoewel de druk eerder in het seizoen kwam, zoals de lidstaten ook hadden verwacht op grond van de waarschuwingen. Gedeeltelijk was dit te danken aan de goede voorbereidingen van de lidstaten. Wat echter niet verwacht was, zoals blijkt uit de risicobeoordelingen van het ECDC, was de hoge selectieve druk op diensten voor intensieve zorg (voornamelijk voor ademhalingsproblemen).

De laatste dagen is er kritiek geuit op de hoeveelheid geld die is besteed aan vaccins tegen de pandemische influenza en op de vermeende invloed van de farmaceutische industrie op de besluitvorming in het volksgezondheidsbeleid. De beslissingen van de lidstaten of zij vaccins tegen pandemische influenza inkopen en hoeveel vaccins zij inkopen, behoren tot de bevoegdheden van de lidstaten zelf. De Commissie is niet betrokken geweest bij die beslissingen, noch is de Commissie op de hoogte van de contractuele afspraken tussen de lidstaten en de fabrikanten van de vaccins. Het uitroepen van een pandemie door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft de uitvoering van bestaande overeenkomsten van de farmaceutische industrie met lidstaten voor de levering van vaccins tegen pandemische influenza in werking gesteld. De WHO heeft bij verschillende gelegenheden bevestigd dat het uitroepen van een pandemie niet is beïnvloed door enig winstmotief. Evenmin beschikt de Commissie over enige aanwijzing dat de beslissingen van de lidstaten door zo’n motief zijn beïnvloed. Integendeel, verscheidene lidstaten hebben de Commissie verzocht een mechanisme in het leven te roepen ter bevordering van de gezamenlijke inkoop van vaccins om kosten te besparen. De Commissie en de beide onafhankelijke Europese agentschappen, het ECDC en het Europees Geneesmiddelenbureau, hebben de lidstaten bijgestaan met regelgevende en wetenschappelijke kennis.

De lidstaten stonden voor een heel moeilijke opgave toen zij moesten beslissen hoeveel vaccindoses zij moesten inkopen zonder dat zij wisten wat de uiteindelijke aard van de pandemie zou zijn. Toen de lidstaten die beslissingen namen was de best mogelijke bescherming van hun burgers tegen een potentieel gevaarlijke pandemie hun primaire overweging. Daarom gelooft de Commissie dat het onredelijk is om achteraf met de kennis van nu de wijsheid van die beslissingen in twijfel te trekken. Ten slotte moeten we niet vergeten dat ongeveer 2 500 Europeanen zijn overleden aan de influenza H1N1 en dat vele anderen ernstig ziek zijn geweest.

 

Vraag nr. 34 van Saïd El Khadraoui (H-0030/10)
 Betreft: Terugvordering bedrag van Belgocontrol door de Belgische staat
 

Op 3 november 2009 stelde ik een schriftelijke vraag (E-5405/09) aan de Commissie over de verenigbaarheid met het acquis communautaure van de terugvordering door de Belgische Staat van € 31,8 miljoen van Belgocontrol, een autonoom overheidsbedrijf. In haar antwoord van 9 december 2009 stelt de Commissie dat het eind oktober 2009 een brief aan België heeft gericht om meer uitleg teneinde de wettigheid van de betrokken maatregel te kunnen beoordelen. Heeft de Commissie ondertussen een afdoende antwoord mogen ontvangen van België? Indien ja, kan de Commissie op basis hiervan een oordeel vellen over de wettigheid van de terugvordering? Indien nee, welke verdere stappen zal de Commissie nemen om een spoedig antwoord af te dwingen?

 
  
 

Tot op heden heeft de Commissie van de Belgische autoriteiten geen antwoord ontvangen op haar brief van 27 oktober 2009. Het is in dit stadium dus onmogelijk een uitspraak te doen over de context en de wettigheid van de terugvordering door de Belgische staat van 31,8 miljoen euro van Belgocontrol.

De Commissie volgt deze zaak met de grootst mogelijke aandacht. Wanneer er niet snel een antwoord komt, zal de Commissie op eigen initiatief een onderzoek verrichten op grond van artikel 16, lid 2 van Verordening (EG) nr. 550/2004 betreffende luchtvaartnavigatiediensten. De verordening voorziet in de mogelijkheid om de Belgische autoriteiten te horen en het Single Sky Comité, waarin de vertegenwoordigers van de lidstaten zitting hebben, te raadplegen alvorens een besluit(1) te nemen dat op de betrokken lidstaat van toepassing zal zijn.

 
 

(1)PB L 96 van 31.3.2004.

 

Vraag nr. 35 van Kathleen Van Brempt (H-0031/10)
 Betreft: Herstructurering Opel en sluiting vestiging in Antwerpen
 

Het management van Opel heeft op 21 januari 2010 laten weten dat het de fabriek in Antwerpen volledig wil sluiten. Dit past in het herstructureringsplan voor Opel in Europa. Ook in andere landen worden ontslagen voorzien, maar er zou nergens anders een fabriek gesloten worden. Ik ben blij dat de Commissie in het najaar van 2009 steeds duidelijk heeft gemaakt dat steun die lidstaten bieden steeds moet voldoen aan de staatssteunregels én dat dit duidelijk gebaseerd moet zijn op economische criteria. Dat betekent onder meer dat zulke steun niet gelinkt mag worden aan het niet sluiten van bepaalde vestigingen, maar dat de herstructurering moet passen binnen een door GM voorgelegd businessplan. Heeft GM al een dergelijk businessplan voorgelegd aan de Commissie? Over welke middelen beschikt de Commissie om voorlegging van dit plan te eisen? Wanneer zal de Commissie inzicht vragen in dit plan? Hoe zal de Commissie dit screenen om de wettigheid van mogelijke steun van lidstaten voor de herstructurering te beoordelen?

 
  
 

GM heeft eind november 2009 de opzet van een herstructureringsplan voor Opel/Vauxhall bij de Commissie ingediend. Op grond van de tot nu toe beschikbare informatie lijken er geen aanwijzingen te zijn dat het plan van GM is gebaseerd op niet-economische overwegingen.

De Commissie heeft nog geen inlichtingen van de lidstaten ontvangen ten aanzien van hun plannen om staatssteun te verlenen voor het herstructureringsplan van GM voor Opel/Vauxhall. De Commissie blijft echter waakzaam om ervoor te zorgen dat, als er staatssteun in het spel is, de herstructurering van Opel/Vauxhall blijft gebaseerd op economische overwegingen en niet wordt beïnvloed door niet-commerciële voorwaarden die worden verbonden aan staatssteun, en met name dat de geografische spreiding van de herstructurering niet wordt gewijzigd uit politieke motieven.

 

Vraag nr. 36 van Olle Schmidt (H-0032/10)
 Betreft: Ontbreken van vrijheid van meningsuiting en in Eritrea gevangen journalisten
 

In Eritrea zitten er meer journalisten gevangen dan in China – en dit ondanks het feit dat het land relatief klein is en niet meer dan 5,6 mio. inwoners telt. Eén van deze gevangenen is de Zweedse (dus EU-burger) Dawit Isaak die sinds 2001 zonder proces van zijn vrijheid is beroofd, louter en alleen omdat hij gebruik heeft gemaakt van zijn vrijheid van meningsuiting.

Tijdens de ondervraging van barones Catherine Ashton door het Europees Parlement begin januari is gewezen op de situatie in Eritrea en op de mogelijkheid de Europese ontwikkelingshulp te gebruiken om daar invloed op uit te oefenen. In het antwoord werd gesteld dat de Europese ontwikkelingshulp moet worden gebruikt om erover te waken dat de mensenrechten in Eritrea worden beschermd.

Welke concrete voornemens heeft de Commissie om de Europese ontwikkelingshulp te gebruiken om erover te waken dat de mensenrechten in Eritrea worden beschermd?

Dawit Isaak is uitsluitend gevangen gezet omdat hij gebruik heeft gemaakt van zijn vrijheid van meningsuiting, die een grondrecht is van alle EU-burgers.

Welke maatregelen overweegt de Commissie in dit concrete geval om ervoor te zorgen dat de EU-burger Dawit Isaak in vrijheid wordt gesteld?

 
  
 

De Commissie deelt uw bezorgdheid over het lot van Dawit Isaak en andere gewetensgevangenen in Eritrea en heeft de zaak daarom regelmatig en langs verschillende kanalen aan de orde gesteld bij de Eritrese autoriteiten. Ook het voorzitterschap heeft namens de Unie afgelopen september een publieke verklaring afgelegd over politieke gevangenen, met inbegrip van journalisten.

In haar antwoord op de vraag over Eritrea tijdens de hoorzitting in het Europees Parlement heeft de ondervoorzitter van de Commissie met verantwoordelijkheid voor externe betrekkingen erop gewezen dat het van belang is instrumenten ter bevordering van de doeleinden en belangen van de EU naast elkaar te gebruiken. Daarom onderzoekt en benut de Commissie, naast de dialoog en de waarborgen die zijn ingebouwd in de ontwikkelingsprogramma’s, elke mogelijkheid om in te gaan op mensenrechtenkwesties via de ontwikkelingsprogramma’s die zij in Eritrea uitvoert. De primaire verantwoordelijkheid voor de bescherming van de mensenrechten berust bij de Eritrese staat en de Commissie werkt concreet samen met de Eritrese autoriteiten op gebieden waar nu vooruitgang kan worden geboekt, zoals de rechten van werknemers en de verbetering van het justitieel stelsel, maar ook meer in het algemeen aan de bevordering en verspreiding van informatie over elementaire mensenrechten en fundamentele vrijheden bij de hele Eritrese bevolking. In de context van Eritrea kunnen zulke activiteiten alleen resultaat opleveren als ze gefaseerd en stapsgewijs worden uitgevoerd.

De Commissie neemt zich voor alle middelen te blijven benutten om kwesties van goed bestuur en mensenrechten in Eritrea aan de orde te stellen. Om dat te kunnen doen is het belangrijk dat zij een dialoog kan blijven voeren over deze zorgwekkende zaken.

 

Vraag nr. 37 van Catherine Bearder (H-0034/10)
 Betreft: Adoptie en kindersmokkel van Haïti naar Europa
 

De recente aardbeving in Haïti heeft al honderdduizenden levens gekost, maar voor de talloze kinderen die wees geworden zijn en vermist zijn, moet het ergste misschien nog komen. UNICEF heeft verscheidene gevallen gerapporteerd van kinderen die zonder de vereiste procedure of documenten uit Haïti zijn weggehaald.

Welke maatregelen neemt de Commissie om te voorkomen dat deze kinderen naar of binnen Europa worden gesmokkeld en om te garanderen dat kinderen die in Europa worden geadopteerd, de gebruikelijke controleprocedures hebben doorlopen?

Welke stappen ondernemen de Europese diensten die in Haïti actief zijn om de Haïtiaanse regering te helpen de bewaking aan de grensposten op te voeren om te voorkomen dat kinderen illegaal uit Haïti worden weggehaald?

Verscheidene EU-landen hebben de legale immigratie van in aanmerking komende wezen uit Haïti reeds bespoedigd. Wat heeft de Commissie gedaan om een gemeenschappelijk EU-standpunt over versnelde adoptie uit Haïti vast te stellen en te voorkomen dat kinderen van wie de situatie nog niet naar behoren is beoordeeld, naar Europa worden overgebracht?

 
  
 

De Commissie is bezorgd over de situatie van kinderen die waren gescheiden van hun ouders of in alternatieve opvang (weeshuizen) verbleven voordat de aardbeving plaatsvond. De preventie van de verkoop en smokkel van kinderen moet een belangrijke prioriteit zijn van de activiteiten in reactie op de ramp.

Het is waar, zoals UNICEF verklaart, dat de kwestie van internationale adoptie bijzonder gevoelig ligt in het geval van kinderen die zijn gescheiden van hun ouders en hun gemeenschap. In een rampsituatie moet prioriteit worden gegeven aan pogingen om een ontheemd kind te herenigen met zijn ouders of verdere familie. Voortijdige en onreglementaire pogingen om de adoptie van zo’n kind in het buitenland te organiseren moeten worden vermeden.

Bovendien kan de verplaatsing van kinderen zonder de juiste procedures ook ruimte bieden voor de ergste vormen van smokkel ten behoeve van seksuele uitbuiting of kinderarbeid en moet zij derhalve absoluut verboden zijn.

De Commissie is niet bevoegd te oordelen over afzonderlijke beslissingen bij binnenlandse adoptie. Volgens haar inlichtingen lijkt het er echter op dat de kinderen die in de dagen na de ramp in Europa zijn toegelaten door middel van internationale adoptie allemaal al waren geadopteerd door een Europees gezin middels een besluit van een Haïtiaanse rechtbank.

Dit lijkt in overeenstemming met het oordeel van UNICEF, want de uitvoerend directeur van UNICEF, mevrouw Veneman, heeft gezegd dat als de screening voor internationale adoptie van Haïtiaanse kinderen al was voltooid voor de aardbeving, er duidelijke voordelen zijn verbonden aan het versnellen van hun overgang naar hun nieuwe thuis.

26 van de 27 EU-lidstaten (alle behalve Ierland) zijn partij bij het Haagse Verdrag van 29 mei 1993 inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van de interlandelijke adoptie. Dit bevat waarborgen voor het kind en voorziet in een stelsel van samenwerking tussen de verdragsluitende partijen ter voorkoming van onwettige adoptie en kindersmokkel.

Haïti is geen partij bij het Haagse Verdrag van 1993. In 2000 is tijdens de Haagse Conferentie echter een aanbeveling goedgekeurd met de strekking dat de verdragsluitende staten voor zover uitvoerbaar de normen en waarborgen van het Verdrag moeten toepassen op de regelingen betreffende interlandelijke adoptie die zij treffen met staten die nog niet zijn toegetreden tot het Verdrag. Meer dan tachtig staten, met inbegrip van vrijwel alle ontvangende staten, zijn partij bij dit Verdrag. Derhalve moeten alle ontvangende staten, zelfs al is Haïti geen partij bij het Haagse Verdrag van 1993, deze normen en waarborgen toepassen (met inbegrip van alle EU-lidstaten behalve Ierland).

In het kader van zijn humanitaire noodhulpverlening heeft het directoraat-generaal Humanitaire hulp van de Commissie beschermingszaken als speerpunt van zijn financieringsstrategie aangewezen. Het probeert financiële steun te verlenen aan niet-gouvernementele organisaties, internationale agentschappen en organisaties, en de organisaties van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan die zich inzetten voor de bescherming van kinderen in Haïti. Hoewel zij de regering niet rechtstreeks kunnen steunen worden alle gefinancierde acties volledig gecoördineerd via het clustermechanisme, dat wordt gecoördineerd door het Bureau van de VN voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) ter ondersteuning van de regering.

 

Vraag nr. 38 van Georgios Toussas (H-0037/10)
 Betreft: Berging van het cruiseschip Sea Diamond
 

Bijna drie jaar geleden, meer bepaald op 13 april 2007, zonk het cruiseschip Sea Diamond voor de kust van Santorini en sindsdien ligt het wrak er nog steeds op de zeebodem, wat leidt tot verontreiniging van het marien milieu en ook gevolgen heeft voor het ecologisch evenwicht, de gezondheid van de eilandbewoners en de ruimere regio. Het gaat hier om een "toxische bom" aangezien volgens wetenschappelijk onderzoek als gevolg van de schipbreuk in de regio sprake is van verhoogde verontreiniging door microscopische kunststofvezels en hoge concentraties toxische stoffen met een sterke neiging tot bioaccumulatie. De bewoners van Santorini vragen met aandrang dat deze "toxische bom" onmiddellijk van voor de kust van het eiland wordt verwijderd, maar stuiten hierbij met name op de weigering van de Griekse regering, zowel van de huidige Pasok-regering als van de vorige Nea Dimokratia-regering. De beloftes van de regering om het schip te bergen blijken immers loos, terwijl de rederij Hellenic Louis Cruises tot op heden nog niet financieel aansprakelijk is gesteld, hoewel ze zelf al een schadevergoeding van 55 miljoen dollar heeft opgestreken!

Is de Commissie op de hoogte van de ontwikkelingen en de vorderingen in verband met de berging van de Sea Diamond? Hoe staat zij tegenover de claims en de rechtmatige eisen van de bewoners van Santorini?

 
  
 

De Commissie verwijst naar haar eerdere antwoorden op de vragen H-748/08, E-1944/08 en E-6685/08(1) en bevestigt dat zij de situatie met betrekking tot het wrak van de Sea Diamond bij de kust van Santorini in de afgelopen maanden nauwlettend heeft gevolgd met het oog op een correcte toepassing van de communautaire wetgeving. Na bestudering van de relevante bepalingen van de toepasselijke wetgeving (te weten Richtlijn 2004/35/EG(2) betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, Richtlijn 2000/60/EG(3) tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, en Richtlijn 2006/12/EG(4) betreffende afvalstoffen) heeft de Commissie geconcludeerd dat, gegeven de specifieke omstandigheden, er geen inbrseuk op de bepalingen in kwestie kon worden vastgesteld.

Richtlijn 2004/35/EG is hier niet van toepassing, omdat het ongeval in kwestie niet onder de temporele werkingssfeer van de richtlijn valt.

Wat betreft de mogelijke schending van artikel 4 van Richtlijn 2006/12/EG dient erop te worden gewezen dat deze bepaling de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat afvalstoffen worden verwijderd zonder de gezondheid van de mens of het milieu in gevaar te brengen; verder nemen de lidstaten de nodige maatregelen om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden.

Artikel 4 laat de lidstaten een zekere ruimte om te beoordelen welke maatregelen nodig zijn. Volgens de jurisprudentie van het Hof(5) kan het voortduren van een dergelijke feitelijke situatie, vooral wanneer deze een significante achteruitgang van het milieu over een langere periode te zien geeft zonder dat de bevoegde instanties ingrijpen, er echter op duiden dat de lidstaten de beoordelingsvrijheid die hun door deze bepaling wordt gelaten, te buiten zijn gegaan.

Het is niet mogelijk geweest vast te stellen dat er sprake was een dergelijke significante achteruitgang van het milieu over een langere periode zonder dat de bevoegde instanties hebben ingegrepen. Enerzijds hebben de Griekse autoriteiten alle noodzakelijke maatregelen genomen om vervuiling te voorkomen (studie naar de effecten van de vervuiling, voortdurend monitoren van het desbetreffende gebied). Anderzijds werd in de studie van het Griekse Centrum voor mariene studies geconcludeerd dat de effecten van het wrak voorlopig verwaarloosbaar waren.

Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de communautaire milieuwetgeving is overtreden. Mocht de geachte afgevaardigde niettemin over nieuwe gegevens beschikken waaruit schending van die wetgeving blijkt (bijvoorbeeld recente en betrouwbare onderzoeken die aantonen dat er sprake is van vervuiling), dan wordt hij verzocht deze aan de Commissie te doen toekomen.

Verder geldt in de toekomst op basis van Richtlijn 2009/20/EG(6) betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen, die op 29 mei 2009 in werking is getreden en voor 1 januari 2012 in de wetgevingen van de lidstaten moet zijn omgezet, dat eigenaren van schepen die de vlag van een lidstaat voeren of de haven van een lidstaat binnenvaren, verzekerd moeten zijn tegen maritieme vorderingen waarvoor een beperking van aansprakelijkheid geldt op grond van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, aangenomen onder de auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996; tot deze vorderingen behoren de vorderingen die betrekking hebben op het opruimen van wrakken.

De Commissie blijft de situatie die door de schipbreuk van de Sea Diamond is ontstaan, volgen.

 
 

(1)Beschikbaar op http://www.europarl.europa.eu/QP-WEB.
(2)Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, PB L 143 van 30.4.2004.
(3)Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PB L 327 van 22.12.2000.
(4)Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, PB L 114 van 27.4.2006.
(5)Zie de arresten van 9 november 1999, Commissie tegen Italië, C-365/97, Jurispr. blz. 7773, punten 66-68 en van 4 juli 2000, Commissie tegen Griekenland, C-387/97, Jurispr. blz. 5047, punten 55-57.
(6)Richtlijn 2009/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen, PB L 131 van 28.5.2009.

 

Vraag nr. 39 van Pat the Cope Gallagher (H-0040/10)
 Betreft: Voedselhulp - verwerkte visproducten in blik
 

Verwerkte visproducten in blik hebben een hoog proteïnegehalte en zijn lang houdbaar. Deze producten kunnen snel worden geleverd en zijn eerder al gebruikt om voedseltekorten te verlichten in noodsituaties die vergelijkbaar zijn met degene die is veroorzaakt door de aardbeving in Haïti.

Zitten er verwerkte visproducten in blik in de voedselhulp die de Commissie in noodsituaties verstrekt? Indien niet, kan de Commissie overwegen om verwerkte visproducten in blik tot onderdeel van de EU-noodhulp voor de bevolking van Haïti te maken?

 
  
 

In elke humanitaire crisissituatie waar voedselhulp noodzakelijk is, verschaft de EU financiële middelen aan gespecialiseerde uitvoerende partners, met inbegrip van het Wereldvoedselprogramma van de VN. Dit betekent dat we de beslissing over de beste voedingsmiddelen voor een bepaalde hulpactie overlaten aan de deskundigen.

Deze beslissing moet ook worden overeengekomen in het kader van de coördinatie van activiteiten in de levensmiddelensector.

De EU verwacht echter dat een dergelijke beslissing is gebaseerd op overwegingen als onder meer de voedingswaarde, de afstemming op plaatselijke eetvoorkeuren, de mogelijkheden voor vervoer, opslag, verwerking en bereiding, de kosten, de beschikbaarheid van toereikende voorraden en de afstand van de voorraden tot het crisisgebied.

Het is waar dat verwerkte visproducten in blik een waardevol en zeer voedzaam onderdeel van een noodhulppakket kunnen uitmaken.

Bij sommige door de EU gefinancierde hulpoperaties is vis, op grond van voornoemde overwegingen, door de uitvoerende partner opgenomen in de uitgedeelde levensmiddelenpakketten.

Het is echter goed om hierbij op te merken dat in een omgeving waar geen lokale of regionale productie van vis in blik plaatsvindt, de voor het vervoer benodigde kosten en inspanning het product vaak ongunstig doen afsteken bij andere levensmiddelen met een hoge voedingswaarde (bijvoorbeeld bonen en peulvruchten).

In het geval van de hulpverlening na de aardbeving in Haïti betaalt de EU het Wereldvoedselprogramma van de VN voor zijn directe respons en voor zijn verwachte activiteiten gedurende de komende vijf maanden.

Deze respons is gebaseerd op de distributie van kant-en-klare voedselpakketten die in natura worden geleverd door verschillende donoren en waarvan sommige vis in blik bevatten.

In de volgende fase van de hulpoperatie, waarin de begunstigden beter in staat zijn hun eigen maaltijden te bereiden en de bulkdistributie van rauwe grondstoffen kan worden georganiseerd, zullen de pakketten naar verwachting terugvallen op goedkopere lokale producten (bonen, rijst en versterkte gemengde levensmiddelen) die toch voorzien in de volledige behoefte aan energie en microvoedingsstoffen van de bevolking.

 

Vraag nr. 40 van Brian Crowley (H-0042/10)
 Betreft: De EU 2020-strategie
 

Hoe is de Commissie van plan de EU 2020-strategie te gebruiken als beleidsinstrument ter bestrijding van de werkloosheid, die overal in Europa toeneemt, met name bij jongeren?

 
  
 

In de komende Europa 2020-strategie wordt een visie gepresenteerd voor een concurrerende, innovatieve, duurzame en inclusieve economie in 2020, vergezeld van voorstellen voor een succesvolle realisering van deze visie en voor uitbreiding van de werkgelegenheid.

De strategie zal een antwoord geven op het probleem van de hoge en stijgende werkloosheid, vooral onder jongeren, maar ook het fundament leggen voor de benutting van nieuwe groeibronnen waarmee de EU in staat zal zijn langetermijnproblemen zoals de veranderende bevolkingssamenstelling, de druk op de natuurlijke hulpbronnen en de energievoorziening, en de gevaren van de klimaatverandering op te lossen. De Commissie is het met de geachte afgevaardigde eens dat in de nieuwe strategie bijzondere nadruk moet liggen op bestrijding van de stijgende werkloosheid in heel Europa, met name onder jongeren.

 

Vraag nr. 41 van Liam Aylward (H-0044/10)
 Betreft: Beperkingen voor vloeistoffen op vluchten
 

De beperkingen waarbij passagiers vloeistoffen, gels, crèmes, lotions en cosmetica moeten transporteren in recipiënten van maximum 100 ml, blijft reizen erg moeilijk maken en blijft problemen veroorzaken zowel voor de passagiers als voor de luchthavenexploitanten.

Deze beperkingen leiden vaak tot lange rijen wachtenden, verlies van bezittingen en in sommige gevallen verlies van aankopen. De passagiers worden vaak verplicht hoge prijzen te betalen voor water en andere dranken voorbij de veiligheidscontrole.

Het staat buiten kijf dat effectieve veiligheidsmaatregelen nodig zijn en dat de veiligheid van de passagiers en van de luchtvaart een prioriteit blijft, maar een herziening van de huidige beperkingen voor vloeistoffen is nodig, aangezien deze beperkingen al een aantal jaren gelden.

Heeft de Commissie plannen om de bestaande regeling te herzien en is een tijdschema voor de versoepeling van de beperkingen voorgesteld? Kan de Commissie bijkomende informatie verstrekken over technologische ontwikkelingen, specifiek wat de screening van vloeistoffen betreft?

 
  
 

Sinds augustus 2006 past de EU een verbod op vloeistoffen, spuitbussen en gels aan boord van vliegtuigen toe(1) om te voorkomen dat vloeibare explosieven aan boord worden gebracht. Dit verbod is op mondiaal niveau bevestigd in aanbevelingen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) en wordt toegepast door de belangrijkste luchtvaartpartners van de EU.

Het recente incident tijdens vlucht NW 253 van Amsterdam naar Detroit heeft onderstreept dat het risico van bedreigingen voor de burgerluchtvaart hoog blijft. Het is daarom geen optie om het verbod op vloeistoffen te laten aflopen zonder het te vervangen. De Commissie heeft daarom een voorstel geformuleerd om vloeistoffen aan boord van vliegtuigen toe te laten mits ze worden gescreend. Dit voorstel, dat momenteel in behandeling is bij het Parlement, is gericht op een oplossing voor het aan boord van vliegtuigen brengen van vloeistoffen omdat er geschikte technologie voor het screenen van vloeistoffen beschikbaar komt.

In het voorstel wordt ervoor gepleit vanaf 29 april 2011 vloeistoffen die worden meegenomen door passagiers van buiten de EU die overstappen op luchthavens in de EU toe te laten, mits ze worden gescreend. Bovendien worden uiterlijk vanaf 29 april 2013 alle vloeistoffen toegelaten die door van EU-luchthavens vertrekkende passagiers worden meegenomen, opnieuw mits ze worden gescreend. Mettertijd zullen de prestatienormen voor apparatuur voor de detectie van explosieven moeten worden verhoogd om te blijven voldoen aan de wetgeving van de EU.

 
 

(1) Verordening (EG) nr. 820/2008 van 8 augustus 2008, PB L221 van 19.8.2008, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 622/2003 van 4 april 2003, PB L 89 van 5.4.2003.

 

Vraag nr. 42 van Laima Liucija Andrikienė (H-0046/10)
 Betreft: Gevolgen van de "bananenovereenkomst" voor de bananentelers in de EU zelf
 

De EU heeft onlangs in het kader van de Wereldhandelsorganisatie met de Latijns-Amerikaanse landen een historisch akkoord bereikt tot verlaging van de tarieven voor de invoer van bananen uit deze regio. Deze historische overeenkomst zal echter ongunstige gevolgen hebben voor de bananentelers in de EU zelf, aangezien zij zullen worden geconfronteerd met scherpere concurrentie van Latijns-Amerikaanse zijde. Kan de Commissie mededelen of zij voornemens is speciale beleidsmechanismen te ontwikkelen om Europese bananenproducenten op bijvoorbeeld de Canarische Eilanden of Madeira hiertegen in bescherming te nemen?

 
  
 

De Commissie is zich zeer bewust van de belangrijke economische en sociale rol die de bananenproductie speelt op de Canarische Eilanden, Guadeloupe, Martinique en Madeira, die volgens het Verdrag tot de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap behoren en waarvan de Commissie erkent dat zij bepaalde nadelen ondervinden. Daarom blijft de Commissie deze productie ondersteunen en het concurrentievermogen van de producenten stimuleren.

In 2006 heeft de EU haar gemeenschappelijke ordening van de bananenmarkt hervormd. Daarbij is een ruimhartig budget voor steun aan de bananenproducenten in de ultraperifere gebieden gereserveerd, dat op 1 januari 2007 is overgedragen aan de POSEI-programma’s.

Deze hervorming heeft geleid tot een hoge mate van flexibiliteit bij het beheer van de steun voor de bananenproductie. De lidstaten hebben hiervoor verantwoordelijkheid genomen in het kader van de POSEI-programma’s. Dankzij de hervorming kunnen de lidstaten een vast jaarlijks bedrag aan hulp definiëren in plaats van de vroegere compensatiesteun. Dit betekent dat de producenten nu zeker zijn van de bedragen die zij zullen ontvangen.

Sinds de hervorming heeft de EU jaarlijks 280 miljoen euro gereserveerd voor steun aan bananenproducenten op de Canarische Eilanden, de Franse Antillen en Madeira, en in mindere mate de Azoren. Dit betekent een stijging van 47 procent ten opzichte van het vorige budget, dat van 2002 tot en met 2006 gemiddeld 190 miljoen euro bedroeg.

Bij de hervorming van de bananenmarkt is rekening gehouden met mogelijke consequenties voor Europese producenten van:

- de economische partnerschapsovereenkomsten die zijn gesloten tussen een aantal staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) en de EU, die nog ten uitvoer moesten worden gelegd en pas van kracht zijn geworden in 2008 en toen de rechten- en quotumvrije toegang voor bananen met zich meebrachten;

- de verlaging van de invoerrechten op bananen uit derde landen (Latijns-Amerikaanse landen en Andeslanden) die is vastgelegd in de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen (GATB) van 15 december 2009. Hoewel dit een vroegtijdig resultaat van de agenda van Doha betreft, is deze tariefsverlaging definitief: er komen geen verdere verlagingen meer.

Bij de hervorming van de bananenmarkt is aldus rekening gehouden met het mogelijke effect van deze internationale overeenkomsten op de Europese producenten en de hervorming is voltooid met de genoemde budgetverhoging voor bananenproducenten in ultraperifere gebieden.

Derhalve gelooft de Commissie dat de steun die bananenproducenten in de ultraperifere gebieden op het ogenblik ontvangen toereikend is om hen te beschermen tegen verhevigde concurrentie van derde landen die bananen exporteren naar de EU en die zullen profiteren van geleidelijke verlagingen van de invoerrechten op bananen in de komende zeven tot negen jaar.

 

Vraag nr. 43 van Hans-Peter Martin (H-0050/10)
 Betreft: Wereld Economisch Forum in Davos
 

Van 26 tot 31 januari 2010 vindt in Davos het jaarlijkse Wereld Economisch Forum plaats. Tal van bankbesturen hebben reeds laten weten samen actie te zullen voeren tegen de nieuwe plannen van de regering van de VS tot regulering van de banksector.

Hoe zullen de vertegenwoordigers van de Commissie zich in dezen tijdens het Wereld Economisch Forum opstellen?

Hoeveel vertegenwoordigers uit welke sectoren stuurt de Commissie naar deze economische topontmoeting en aan welke evenementen nemen deze deel?

Welke kosten vloeien voor de Commissie uit de deelname aan dit evenement voort?

 
  
 

(1) De Commissie deelt het onderliggende doel van de door president Obama naar voren gebrachte ideeën, te weten de aanpak van risico’s die worden voortgebracht door stelselmatig belangrijke financiële instellingen. Om dit probleem op te lossen overweegt de Commissie een pakket maatregelen dat is gericht op de verwevenheid van instellingen en een beter kader voor crisisbeheer, met inbegrip van de invoering van instrumenten voor vroegtijdig ingrijpen en oplossen door toezichthouders en de verwezenlijking van veerkrachtiger derivatenmarkten. Dit pakket borduurt voort op reeds genomen of in bespreking zijnde maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van de kapitaalvereisten voor banken, met name wat betreft activiteiten in de handelsportefeuille en risicovolle securitisatieproducten. Het nieuwe toezichtstelsel dat de Commissie heeft voorgesteld, en dat momenteel wordt besproken in het Parlement, bepaalt de norm voor het aanwijzen van macro-economische risico’s en waarborgt een doeltreffend en geïntegreerd dagelijks toezicht op banken die in Europa actief zijn.

De Commissie is momenteel in afwachting van nadere gegevens over de voorstellen van president Obama. Op een van de volgende ECOFIN-vergaderingen zal naar verwachting worden gediscussieerd over de kwestie van stelselmatig belangrijke financiële instellingen. Ook zal de Commissie de voorstellen bespreken die president Obama heeft gedaan met andere internationale partners in de G20, de Financial Stability Board en het Bazels Comité. De Commissie blijft streven naar een hervormingsproces waarbij internationale partners zijn betrokken en dat een samenhangend resultaat oplevert voor wat mondiale financiële markten zijn.

(2) Op het Wereld Economisch Forum werd de Commissie vertegenwoordigd door drie commissarissen, één kandidaat-commissaris en acht medewerkers van de betrokken diensten. De totale kosten voor deze missie bedroegen 20 590,22 euro.

 

Vraag nr. 44 van Ryszard Czarnecki (H-0051/10)
 Betreft: Schending van de rechten van de Poolse minderheid in Wit-Rusland
 

Is de Commissie van plan te reageren op de schending van de rechten van de Poolse minderheid in Wit-Rusland naar aanleiding van pogingen om een nieuw bestuur op te leggen aan de Vereniging van Polen in Wit-Rusland en van pogingen om de bezittingen van deze vereniging in beslag te nemen?

 
  
 

Dank u voor uw mondelinge vraag over de schending van de rechten van de Poolse minderheid in Wit-Rusland.

De Europese Commissie is bezorgd over de aanhoudende beperking van de vrijheid van vereniging in Wit-Rusland in het algemeen en met betrekking tot de democratische Vereniging van Polen in Wit-Rusland in het bijzonder.

De kwaliteit van de democratie in een land wordt onder meer afgemeten aan de manier waarop de autoriteiten met minderheden omgaan.

Maatregelen waarmee de Wit-Russische autoriteiten hebben geprobeerd een nieuw leiderschap op te leggen aan de Vereniging van Polen en haar bezittingen over te nemen, zijn in strijd met de verklaring van de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap, die Wit-Rusland op 7 mei 2009 in Praag heeft ondertekend.

Wij doen een beroep op Wit-Rusland om van dergelijke maatregelen af te zien. Wij herinneren tevens aan het aanbod dat wij Wit-Rusland hebben gedaan om stappen te ondernemen teneinde onze contractuele betrekkingen op te waarderen behoudens vooruitgang op vijf belangrijke gebieden:

-Waarborg dat er geen gevangenneming plaatsvindt uit politieke motieven.

-Hervorm de kieswetgeving overeenkomstig de aanbevelingen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR).

-Liberaliseer de media en waarborg de vrijheid van vergadering en vereniging.

-Verbeter de werkomstandigheden en het wettelijk en regelgevend kader voor ngo’s en mensenrechtenactivisten.

-Roep een moratorium uit en schaf de doodstraf af.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid