Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 21 september 2010 - Straatsburg Uitgave PB

13. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
Video van de redevoeringen
Notulen
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B7-0462/2010).

Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.

Eerste deel

 
  
  

Vraag nr. 21 van Vilija Blinkeviciute (H-0405/10)

Betreft: Nieuwe EU-maatregelen ter bestrijding van geweld tegenover vrouwen

In het programma van Stockholm, dat het Europees Parlement in 2009 heeft goedgekeurd, en in de resolutie van het Europees Parlement over de bestrijding van geweld ten aanzien van vrouwen werd de Commissie verzocht bijkomende maatregelen te nemen om geweldpleging ten opzichte van vrouwen tegen te gaan, en hierbij bijzondere aandacht te besteden aan preventie en aan een grotere bewustmaking van de publieke opinie. De Commissie werd eveneens gevraagd de resultaten voor te leggen van een studie en van onderzoekswerkzaamheden in dit verband, en te beginnen met de voorbereiding van een nieuwe richtlijn betreffende de bestrijding van geweld tegenover vrouwen.

Wanneer mogen wij de resultaten van deze studie en onderzoekswerkzaamheden verwachten, en wat zijn de onmiddellijke plannen van de Commissie voor wat de uitwerking van de toekomstige richtlijn betreft?

 
  
MPphoto
 

  László Andor, lid van de Commissie. − (EN) Geweld tegen vrouwen vormt een schending van grondrechten, en de Commissie herhaalt nog eens dat zij het waarborgen van respect voor de grondrechten als een van haar kerntaken ziet.

Geweld tegen vrouwen kan niet worden gerechtvaardigd op grond van gewoonten en tradities of uit religieuze motieven. De Commissie wil zich blijven inzetten om geweld tegen vrouwen uit te bannen. Dit blijkt ook uit de mededeling van de Commissie van april 2010 over het programma van Stockholm, waarin de nadruk wordt gelegd op de bescherming van de slachtoffers van misdrijven, onder wie vrouwelijke slachtoffers van geweld en genitale verminking.

De Commissie werkt momenteel aan haar strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, en respecteert hierbij de toezeggingen die zijn gedaan in het actieplan voor de tenuitvoerlegging van het programma van Stockholm. In de eerste helft van 2011 wil de Commissie een strategie voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen formuleren. Preventie- en bewustmakingsactiviteiten zullen in de strategie van de Commissie centraal staan.

Afgelopen maart heeft de Commissie haar inspanningen om gendergelijkheid te bevorderen en geweld tegen vrouwen te bestrijden kracht bijgezet door een Vrouwenhandvest te presenteren. Zoals besproken tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement op 15 juni, wordt in het handvest voorgesteld een gecoördineerd en effectief beleidskader op te zetten om geweld tegen vrouwen aan te pakken.

We willen absoluut onze inzet vergroten, met wetgeving en zachte maatregelen, om geweld tegen vrouwen, waaronder de genitale verminking van vrouwen, uit te bannen, en alle middelen gebruiken die de EU ter beschikking staan. Vicevoorzitter Reding heeft vandaag de strategie inzake gelijkheid tussen mannen en vrouwen aangekondigd. In deze strategie staan uitgebreide maatregelen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen centraal.

De Commissie ziet een nauw verband tussen de beleidsterreinen ‘geweld tegen vrouwen’ en ‘rechten van slachtoffers’. De bescherming van vrouwelijke slachtoffers van geweld zal veel baat hebben bij alle maatregelen uit het pakket inzake rechten van slachtoffers.

De Commissie staat positief tegenover de goedkeuring van resoluties van het Parlement over geweld tegen vrouwen en over gelijkheid van vrouwen en mannen, waaronder de resolutie van het Parlement over de uitbanning van geweld tegen vrouwen. De Commissie heeft nota genomen van het voorstel van het Parlement voor een richtlijn betreffende de bestrijding en preventie van geweld tegen vrouwen. Een van de studies die momenteel worden uitgevoerd, betreft een haalbaarheidsstudie naar de mogelijkheden en kansen voor en behoeften aan wetgeving op Europees niveau ter bestrijding van op gender gebaseerd geweld en geweld tegen kinderen. De resultaten van deze studie en andere studies die momenteel lopen, zullen worden gepresenteerd tijdens de speciale conferentie op hoog niveau over geweld tegen vrouwen, die de Commissie in samenwerking met het Belgische voorzitterschap op 25 en 26 november 2010 in Brussel organiseert.

 
  
MPphoto
 

  Vilija Blinkevičiūtė (S&D). (LT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dank u voor uw uitvoerige antwoord op mijn vraag, maar er is nog altijd een gebrek aan betrouwbare en vergelijkbare informatie op zowel nationaal als EU-niveau waarmee de werkelijke huidige situatie aangaande geweld tegen vrouwen kan worden geëvalueerd.

Heeft de Commissie een actieplan opgesteld voor het verzamelen van statistische gegevens en het beheren van statistieken, teneinde aan vergelijkbare gegevens over geweld tegen vrouwen in de hele EU te komen? Als we de werkelijke situatie niet kennen, zal er beslist niets veranderen in de lidstaten.

 
  
MPphoto
 

  Franz Obermayr (NI). - (DE) Vrouwen zwijgen uit angst vaak over huiselijk geweld. Het is bekend dat dit met name in islamitische landen als Turkije een toenemend probleem is. Volgens schattingen van Amnesty International heeft een derde tot de helft van alle vrouwen in dat land te lijden onder lichamelijk geweld binnen hun gezin.

Mijn vraag is nu of bij de voorbereiding van deze studie ook is overwogen om over de grenzen van de EU heen te kijken en of in dit verband ook problemen op het gebied van huiselijk geweld in Turkije zijn belicht.

 
  
MPphoto
 

  László Andor, lid van de Commissie. (EN) Ook ik onderschrijf volledig het belang van het verzamelen van betrouwbare gegevens en het ontwikkelen van geschikte indicatoren op dit gebied. Ik kan u verzekeren dat het verzamelen van gegevens en het ontwikkelen van geschikte indicatoren deel zal uitmaken van de strategie waarover ik het in mijn inleidende antwoord had.

Ik kan de leden van het Parlement ook verzekeren dat we zowel interne als externe kwesties zullen aanpakken als we het hebben over de uitbanning van geweld tegen vrouwen. Met name in landen waarmee de Commissie toetredingsonderhandelingen voert of ander intensieve contacten onderhoudt, kunnen we deze kwesties intensief onder de aandacht brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 22 van Marian Harkin (H-0414/10)

Betreft: Verordening (EG) nr. 1083/2006

Kan de Commissie, gelet op Verordening (EG) nr. 1083/2006(1) en gezien de gevolgen van de heersende economische crisis – in combinatie met de gevolgen van de globalisering voor de werkgelegenheid in de gehele EU – aangeven welke concrete maatregelen en controlemiddelen zij heeft ingesteld om te garanderen dat een bedrijf dat werknemers ontslaat in de ene lidstaat, in een andere lidstaat gedurende de laatste vijf jaar geen enkele vorm van subsidie uit de structuurfondsen heeft ontvangen?

 
  
MPphoto
 

  László Andor, lid van de Commissie. − (EN) Ik bedank de geachte afgevaardigde voor haar vraag. Zoals u weet vallen de structuurfondsen, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds, onder gedeeld beheer.

De door de lidstaat aangewezen managementautoriteit is verantwoordelijk voor het beheer en de tenuitvoerlegging van operationele programma’s. De managementautoriteiten moeten ervoor zorgen dat acties aan de hand van de voor het operationele programma geldende criteria voor medefinanciering en in overeenstemming met de nationale en EU-voorschriften worden geselecteerd.

Verordening (EG) nr. 1083/2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds bevat twee verwijzingen naar verplaatsing.

De eerste staat in overweging 42: “Bij de beoordeling van belangrijke productieve investeringsprojecten moet de Commissie over alle nodige informatie beschikken om na te gaan of de financiële bijdrage uit de fondsen niet leidt tot een aanzienlijk banenverlies op bestaande locaties in de Europese Unie, teneinde te garanderen dat communautaire financiering niet bijdraagt aan verplaatsing binnen de Europese Unie”.

De tweede verwijzing staat in artikel 57, waarin wordt bepaald dat managementautoriteiten of lidstaten erop moeten toezien dat medegefinancierde investeringen ten minste vijf jaar na de voltooiing van de actie gehandhaafd blijven.

Wanneer een actie niet aan deze voorwaarde voldoet, dient de EU-bijdrage te worden teruggevorderd. Managementautoriteiten moeten de Commissie in hun jaarverslag in kennis stellen van de acties die niet voldeden aan de voorwaarden voor behoud van de investering waarin dat artikel voorziet, en de Commissie stelt op haar beurt de andere lidstaten in kennis.

De Commissie en de lidstaten dienen erop toe te zien dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsprocedure loopt of heeft gelopen omdat zij een productieactiviteit binnen een lidstaat hebben verplaatst of naar een andere lidstaat hebben overgebracht, geen bijdrage uit de fondsen krijgen.

De Commissie wordt in haar toezicht op herstructureringsactiviteiten bijgestaan door de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden met de Europese herstructureringsmonitor. In het geval van steunregelingen geldt de aanvullende voorwaarde dat investeringen voor een periode van vijf jaar gehandhaafd moeten blijven voor regionale investerings- en werkgelegenheidssteun. De Commissie heeft een online zoekinstrument voor staatssteun opgezet waarmee de gebruiker informatie over geregistreerde steunmaatregelen en groepsvrijstellingszaken kan vinden.

Tot slot moeten lidstaten die fondsen van de Europese Unie gedeeld beheren overeenkomstig de publiciteitsvoorschriften een lijst publiceren van de begunstigden van acties en het bedrag aan overheidsgeld dat deze ontvangen.

Informatie over de begunstigden van het ESF staat op de website van het Fonds. Deze site bevat tevens links naar de websites van het Sociaal Fonds in de lidstaten.

 
  
MPphoto
 

  Marian Harkin (ALDE). - (EN) Dank u, commissaris, voor uw zeer uitgebreide antwoord. Coherentie in ons industriebeleid is van groot belang.

Ik heb nog één specifieke vraag voor u. U had het over overweging 42, en u zei dat communautaire financiering niet bijdraagt aan verplaatsing en dat medefinanciering van investeringen vijf jaar gehandhaafd moet blijven. Hoe kan echter worden gecontroleerd wat er gebeurt nadat de financiering is verstrekt, en kan ervoor worden gezorgd dat het bedrijf in kwestie geen medewerkers ontslaat in een van de overige 26 lidstaten? Zijn er controlemechanismen om te zien of dat gebeurt, en als dat het geval is, wat zijn dan de consequenties?

 
  
MPphoto
 

  László Andor, lid van de Commissie. − (EN) Er zijn mechanismen en er wordt toezicht uitgeoefend. Het ESF is in alle lidstaten actief, en de verschillende bureaus communiceren met elkaar. Daarom beschikken we over de mogelijkheid om zicht te houden op wat er in de verschillende lidstaten gebeurt, en als er iets misgaat, kunnen we die informatie doorspelen en zo nodig corrigerende maatregelen treffen.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Daar de vraagsteller afwezig is, komt vraag nr. 23 te vervallen.

Deel twee

 
  
  

Vraag nr. 24 van Marc Tarabella (H-0404/10)

Betreft: Gevolgen voor de consument van de liberalisering van de energiemarkt

Tijdens het laatste burgerforum Energie heeft de Commissie zich publiekelijk sterk gemaakt voor verbetering van de dienstverlening aan de consument. Uit alle onderzoeken die de laatste tijd gepubliceerd zijn blijkt evenwel dat deze markt voor de consument volstrekt ondoorzichtig is en dat er prijsstijgingen zijn opgetreden die geheel en al onverenigbaar zijn met een gezonde mededinging.

Welke maatregelen overweegt de Commissie om ervoor te zorgen dat de energierekeningen begrijpelijk worden en om de burgers in staat te stellen de prijzen te vergelijken?

Waarom weigert zij de energiesector te verplichten tot naleving van de strikte en nauwkeurige voorwaarden van een handvest waardoor het astronomische aantal klachten van slachtoffers van de liberalisering zou dalen?

 
  
MPphoto
 

  Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Er zijn diverse redenen om naar de energieprijzen te kijken en de algemene stijging van de afgelopen tijd te analyseren. De Commissie heeft binnen het kader van het Europees mededingingsrecht steeds een aantal maatregelen genomen, meest recentelijk in het geval van de Duitse bedrijven E.ON en RWE bij stroom en gas, bij GDF voor gas en bij Zweedse bedrijven ten aanzien van interconnecties. Wij zijn van mening dat deze een matigend effect op de energieprijzen in Europa zullen hebben.

Begin deze maand had ik de gelegenheid om de energieministers er uitdrukkelijk op te wijzen dat de voorschriften voor de interne energiemarkt specifiek de bescherming van consumenten tot doel hebben en dat wij er alles aan willen doen om de gemeenschappelijke verplichtingen ten aanzien van kwaliteit en prijzen duidelijk te definiëren – transparant, niet discriminerend en controleerbaar.

Over het algemeen zijn nationale voorschriften bepalend voor afrekeningen van burgers, zodat lidstaten verantwoordelijk zijn voor de inhoud, opbouw en structuur van afrekeningen en deze dienovereenkomstig kunnen samenstellen. De kwestie van jaarafrekeningen wordt in het Energieforum voor de burger besproken met het oog op de uitwisseling van beste praktijken en vergelijkend onderzoek. Wij hebben daar een werkgroep opgericht die moet onderzoeken wat de beste oplossingen zijn voor afrekeningskwesties. Het bijbehorende verslag is algemeen toegankelijk.

Het derde pakket voor de interne energiemarkt bevat tevens nieuwe bepalingen ten aanzien van de frequentie waarmee meterstanden moeten worden opgenomen en ten aanzien van slimme verbruiksmeting. Beide zaken willen wij bevorderen. Er is drie jaar geleden een openbare raadplegingsprocedure in gang gezet met als titel “Naar een Europees Handvest betreffende de rechten van de energieconsument”. De rechten van consumenten zijn in diverse richtlijnen en vele nationale uitvoeringsmaatregelen geregeld en wettelijk bindend gemaakt. Wij zullen samen met de energieministers aan deze kwestie blijven werken.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Ik wil u er alleen op wijzen dat we de vergadering om 20.30 uur moeten sluiten. Daarom zullen we waarschijnlijk de vragen van de heer Tarabella, mevrouw Ţicău, de heer Chountis en de heer Iacolino kunnen behandelen, maar ik weet niet of we ook aan de andere zullen toekomen.

 
  
MPphoto
 

  Marc Tarabella (S&D). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, in een gisteren door de Nationale Bank van België gepubliceerde studie wordt aangetoond dat de elektriciteitsprijzen in België uiterst volatiel zijn, maar ook dat er voor de consument een ernstig gebrek aan transparantie is over de prijzen. De vele problemen die er sinds de liberalisering geweest zijn met producenten, worden volledig bevestigd. De Belgische federale toezichthouder heeft publiekelijk zijn bezorgdheid geuit over het gebrek aan concurrentie op deze markt.

Hierdoor wordt de behoefte aan een handvest voor de energieverbruiker – dat er volgens u binnen drie jaar komt – alleen maar groter, opdat de liberalisering eindelijk niet langer leidt tot allerlei misbruik van de consument. Mogen we hopen dat u zult besluiten de invoering van een handvest voor de consument te bespoedigen?

 
  
MPphoto
 

  Silvia-Adriana Ţicău (S&D).(RO) Ik wil het graag hebben over de transparantie van de energierekening voor Europese huishoudens, en u vragen of u van plan bent een gemeenschappelijk kader op te stellen en aanbevelingen te doen voor de minimale informatie die een energierekening moet bevatten, zodat consumenten deze niet alleen snel begrijpen maar ook voldoende helder vinden.

 
  
MPphoto
 

  Franz Obermayr (NI).(DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het is uiteraard geweldig dat u voor een transparante benadering kiest – of beter gezegd, dat het gebrek aan transparantie wordt aangepakt; want zonder transparantie is er geen gezonde concurrentie mogelijk en zonder gezonde concurrentie zijn er geen tevreden consumenten. Mijn vraag is nu de volgende. Enkele gasnetbeheerders weigeren om hun maximale capaciteit ter beschikking te stellen om concurrenten en andere spelers de toegang tot de markt te bemoeilijken. Gaat de Commissie maatregelen nemen om hier een einde aan te maken en zo ja, in welke vorm?

 
  
MPphoto
 

  Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Al uw vragen zijn terecht en belangrijk en duiden erop dat wij ons doel nog niet hebben bereikt. De liberalisering van de energiemarkt heeft alleen zin als er concurrentie is, als er transparantie is en als verbindingen mogelijk zijn van de plaats van productie naar de plaats van verbruik. Met onze pakketten voor de interne markt zijn we daarom op de goede weg. Door middel van een aantal niet-nakomingsprocedures wijzen wij de lidstaten erop waar zij nog niet aan hun uitvoeringsplichten hebben voldaan. Hopelijk zullen we met het tweede pakket voor de interne markt binnen afzienbare tijd ons doel hebben bereikt. Wat betreft het derde pakket voor de interne markt wachten wij het komend voorjaar af. Dan moeten alle lidstaten aangeven hoe en wanneer de tenuitvoerlegging voltooid zal zijn.

Er is opgemerkt dat enkele bestaande leidingen nog steeds niet volledig worden benut hoewel er voldoende vraag bestaat, met andere woorden: dat partijen worden uitgesloten van het gebruik ervan. Wij zouden hier graag nadere informatie over ontvangen. Ten aanzien van de toegang van derden tot het netwerk zullen wij onvermoeibaar diegenen vervolgen die ons belemmeren in onze gezamenlijke inspanningen om elke leiding voor iedereen onder dezelfde voorwaarden toegankelijk te maken. Dat geldt ook voor gas, waar ten aanzien van de netwerken nog veel valt in te halen.

Over andere kwesties zullen wij begin volgend jaar een tussentijds verslag over de interne markt presenteren waarin belicht zal worden waar wij naartoe moeten en waar wij naartoe willen, zodat iedereen – zowel bij de betrokken ondernemingen als in de nationale politiek en in het Parlement – zich ervan bewust wordt dat er met betrekking tot gas en stroom veel over de interne markt wordt gepredikt, maar dat dit in de dagelijkse praktijk wordt tegengesproken en niet ten uitvoer wordt gebracht.

Transparantie bij afrekening – dat is precies wat wij willen. Het hangt van de lidstaten af of dit adequaat ten uitvoer wordt gelegd en wij streven ernaar dat dit werkelijkheid wordt. Mijns inziens behoort naast het aspect interne markt ook het aspect consumenteneducatie en -informatie, evenals huishoudelijke technologie voor consumenten daarbij, met inbegrip van het sleutelbegrip smart metering. Al deze drie aspecten – voortdurende huishoudelijke controle, de nodige competentie en concurrentie – zijn de drie factoren waarmee wij tegemoet kunnen komen aan de belangen van consumenten in de interne markt.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 25 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0417/10)

Betreft: Regionale samenwerking op energiegebied

De Commissie heeft aangekondigd dat zij in 2010 een mededeling zal opstellen die aanbevelingen en goede praktijken zal bevatten wat initiatieven voor regionale samenwerking op energiegebied betreft. Zij zal dit jaar tevens een verslag publiceren over de tenuitvoerlegging van het Europees economisch herstelplan, dat o.a. een evaluatie zal bevatten van de stand van uitvoering van de projecten op energiegebied.

Kan de Commissie mededelen of de initiatieven voor regionale samenwerking op energiegebied de ontwikkeling van “intelligente” energie-infrastructuur (smart grids) op macroregionaal niveau zullen omvatten, teneinde bij te dragen aan de vermindering van het energieverbruik en het gebruik mogelijk te maken van hernieuwbare energiebronnen in een gedecentraliseerd systeem?

Kan zij tevens mededelen wanneer het College van commissarissen bovengenoemde mededeling zal aannemen, rekening houdend met het feit dat de lidstaten hun operationele programma’s in 2010 zullen kunnen aanpassen?

 
  
MPphoto
 

  Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, we verwelkomen uw interesse voor de ontwikkeling van een intelligente energie-infrastructuur, zogenaamde smart grids. We hebben nog maar weinig ervaring met smart grids en de resultaten van onze onderzoeken moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Een onderzoek in opdracht van de Commissie kwam twee jaar geleden tot de conclusie dat smart grids het primaire energieverbruik in de energiemarkt van de EU binnen tien jaar met bijna negen procent zouden kunnen verminderen. Op basis van onze gemiddelde elektriciteitsprijzen zou dit leiden tot een besparing van bijna 7,5 miljard euro per jaar. Daarnaast zien we voordelen op het gebied van techniek en veiligheid voor de markt en de consumenten. Door intelligente monitoring kunnen met smart grids de elektriciteitsstromen beter worden gevolgd, waardoor netwerkverliezen teruggebracht kunnen worden en de betrouwbaarheid van de netwerken toeneemt. Ook kunnen de consumenten hun eigen energieverbruik beter controleren en beheren.

Deze voordelen hebben hun prijs. Daarom zijn omvangrijke investeringen noodzakelijk, zowel in de publieke als de particuliere sector. Enkele lidstaten hebben eerste stappen gezet om de netwerken in te richten. Zweden en Italië bijvoorbeeld hebben bijna 100 procent van hun klanten reeds uitgerust met intelligente meetsystemen. We hebben proefprojecten in Frankrijk, Duitsland, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.

De Commissie steunt de invoering van een intelligente meettechniek en de ontwikkeling van bijbehorende netwerken tot een grotere schaal dan die waarin de nieuwe richtlijn voorziet. Hiertoe hebben we in november vorig jaar een werkgroep voor smart grids ingesteld. Vertegenwoordigers van de sector, de toezichthouders en de consumentenorganisaties controleren de doelmatigheid, we controleren stimuleringsmaatregelen en vereisten, we bepalen waar er een behoefte ontstaat aan welke regelgeving en we gaan na of verdere technische normen hiervoor zinvol zijn. We zullen volgend jaar het resultaat van de werkgroep ook hier in het Parlement presenteren.

De door de geachte afgevaardigde genoemde mededeling over regionale initiatieven heeft meerdere doelen en is niet alleen gericht op smart grids. Het doel van de aanstaande mededeling van de Commissie hierover is om de regelgevende instanties van de lidstaten en andere actoren te raadplegen over de opvattingen van de Commissie met betrekking tot regionale netwerken voor elektriciteit en aardgas. Met andere woorden, we willen zorgen voor evenwicht binnen de doelstellingen, taken, de betrokken regio’s en beheer van de regionale initiatieven. Daarbij moet ook de rol worden benadrukt van het Europees Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers, dat in het voorjaar van volgend jaar zijn werk begint.

Al met al willen we de Europese energiedoelstellingen niet slechts in heel Europa, maar ook binnen regionale samenwerkingsverbanden bereiken. Dit ondersteunen we met onze maatregelen uitdrukkelijk.

 
  
MPphoto
 

  Silvia-Adriana Ţicău (S&D).(RO) Gezien het feit dat intelligente energie-infrastructuur ook een grote bijdrage zal leveren aan het verhogen van de energie-efficiëntie en gebieden zal helpen identificeren die grote hoeveelheden energie consumeren of waar de energie-infrastructuur onderontwikkeld of niet aanwezig is, wil ik u vragen welke investeringen u overweegt. Ik doel hierbij niet alleen op de tussentijdse herziening maar ook op de toekomstige financiële vooruitzichten.

 
  
MPphoto
 

  Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Zoals u weet, zijn hiervoor in het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) middelen opgenomen. We zullen in de komende weken binnen de Commissie moeten beslissen – eerst terugblikkend en dan vooruitkijkend – of en waarvoor we zullen voorstellen om middelen in de begroting op te nemen voor investeringen in de energiesector en deze zullen we vervolgens voor advies en goedkeuring voorleggen aan het Parlement en de lidstaten. In het algemeen zou ik willen zeggen, zonder me oncollegiaal te willen opstellen, dat de middelen die in het SET-plan en in de conjunctuurprogramma’s zijn opgenomen, voortgezet moeten worden op die gebieden waar ze van waarde zijn gebleken. Dit wil zeggen dat ik zal strijden voor continue beschikbaarheid van middelen voor investeringen in infrastructuur, zowel Europabrede investeringen als investeringen om achterstanden in gemeenten en lokale begrotingen weg te werken, en ik reken daarbij op uw steun.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − We gaan nu naar vraag nr. 26 van de heer Chountis, die zal worden behandeld door de heer Hadjigeorgiou. We komen waarschijnlijk ook nog toe aan de vraag van de heer Iacolino, maar ik vrees dat de vragen 28, 29, 30 en 31 schriftelijk beantwoord zullen worden. Mijn excuses aan de collega’s die hier of in hun kantoor aan het wachten zijn.

 
  
  

Vraag nr. 26 van Nikolaos Chountis (H-0419/10)

Betreft: Liberalisering van de Griekse energiemarkt

Tijdens hun recente bezoek aan Griekenland met het oog op het beoordelen van de toepassing van het Memorandum tussen Griekenland, de EU en het IMF hebben ambtenaren van de Commissie van Griekenland verlangd dat het 40% van de bruinkool- en waterkrachtcentrales van het Openbaar Elektriciteitsbedrijf privatiseert en dat het het distributienetwerk eigendomstechnisch verzelfstandigt, met als voorwendsel de “voltooiing van de plannen voor de liberalisering van de groothandelsmarkt voor elektriciteit en het begin van de introductie van het beginsel van marktwerking voor de consumentenprijzen”.

Wat houdt “introductie van het beginsel van marktwerking voor de consumentenprijzen” precies in? Vindt de Commissie dat het Openbaar Elektriciteitsbedrijf lage tarieven hanteert?

Valt de eis van de Commissie betreffende de verkoop van eenheden die elektriciteit produceren van het Openbaar Elektriciteitsbedrijf binnen haar institutionele bevoegdheden?

 
  
MPphoto
 

  Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) U hebt het over de Griekse energiesector en de herstructurering daarvan. We kunnen ervan uitgaan dat door de openstelling van de markt voor mededinging de hulpbronnen efficiënter verdeeld worden en dat daardoor ook groei en arbeidsplaatsen binnen de energiesector veilig worden gesteld. Dit heeft tevens een effect op andere economische gebieden. Het is aan Griekenland om te beslissen hoe de Griekse energiesector binnen het kader van de wettelijke voorschriften van de EU voor de interne energiemarkt het beste kan worden geherstructureerd. De ‘ontbundeling’, die te maken heeft met het eigendom van het elektriciteitsnet en de herstructurering ervan, vormt daarbij een nuttige maatregel om mededinging te bevorderen. Ook in de huidige situatie kunnen er voor Griekenland begrotingstechnische redenen zijn om de netwerken gedeeltelijk of volledig te privatiseren. Hetzelfde geldt voor de afstoting van een deel van de bruinkool- en waterkrachtcentrales en van het staatselektriciteitsbedrijf. Zoals eerder gezegd gaat het daarbij om inkomsten en om mededinging. Hoe dit bereikt wordt op basis van EU-wetgeving is een aangelegenheid van de Griekse staat.

Daarbij gaat het om passende compensatiemaatregelen voor het feit dat het Openbaar Elektriciteitsbedrijf als enige exploitant momenteel profiteert van de voordelen van de energiecentrales. Wat betreft de bruinkoolcentrales loopt Griekenland op dit moment achter op het uitvoeringsschema en zal en moet het land zijn verplichtingen vervullen, die voortvloeien uit de besluiten van de Commissie inzake mededinging. Binnen dit proces hebben wij met de regering in Griekenland een goede dialoog en dat vind ik belangrijk. De Griekse regering staat momenteel voor belangrijke taken op het gebied van de begroting en het valutabeleid. Daarom is er des te meer behoefte aan goede samenwerking binnen een partnerschap tussen EU-wetgeving en de Commissie enerzijds en de regering in Griekenland anderzijds.

Wat de consumentenprijzen betreft, heeft de regering talrijke tariefcategorieën vastgelegd. Deze zijn niet uniform en houden in veel gevallen geen rekening met de groothandelsprijzen, dat wil zeggen de kosten voor het opwekken van de energie. Het Griekse ministerie is daarom bezig de prijzen te rationaliseren. Naar onze mening moeten de consumentenprijzen in het algemeen worden bepaald op grond van de kosten, om consumenten stimulansen voor energiebesparing te bieden en om energieleveranciers aan te moedigen de juiste investeringen te doen. De elektriciteitsprijzen zijn in Griekenland op dit moment zeer laag, deels vanwege de kostenefficiënte opwekking van energie in bruinkoolcentrales, de goedkope, met waterkracht opgewekte energie dankzij de zware regenval in de afgelopen twee jaar en de dalende vraag door de economische crisis. In de komende jaren zal er ook sprake zijn van andere factoren, zoals toenemend gebruik van dure brandstoffen, zoals gas, en stijgende milieukosten, zodat de prijzen in Griekenland zullen stijgen. Ook zullen de prijzen stijgen door een afnemende waterkrachtcapaciteit ten gevolge van normale jaarlijkse hoeveelheden regen. Dit zijn prijsopdrijvende factoren die niet afhankelijk zijn van de liberalisering van de markt.

Gezien de structurele prijsopdrijvende factoren is het des te belangrijker dat de systemen zo efficiënt mogelijk worden gemaakt en dat alle prijsstijgingen voor bedrijven en particuliere huishoudens zo laag mogelijk worden gehouden.

 
  
MPphoto
 

  Takis Chatzigeorgiou (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in het geactualiseerde memorandum van het IMF en de EU voor Griekenland wordt vermeld dat de regering een instrument moet inzetten om te garanderen dat de door haar vastgestelde elektriciteitstarieven geleidelijk, en uiterlijk in juni 2013, de groothandelsprijzen weerspiegelen.

Dat betekent dus dat wij van de Griekse regering verlangen dat zij de stroomprijs verhoogt ten koste van de consumenten, en met name van de kwetsbare groepen in de samenleving en de economie.

Welke gevolgen zullen deze maatregelen op de productiviteit en ontwikkeling van Griekenland hebben? Zal Griekenland met deze maatregelen, dat wil zeggen met een verhoging van de tarieven, uit de crisis komen en aan de voogdij van het Internationaal Monetair Fonds ontkomen?

En tot slot: net een week geleden ontvingen wij het antwoord van de heer Rehn over de explosieve stijging van de inflatie, die nu 5,6 procent bedraagt. Wat voor gevolgen zullen de bovengenoemde maatregelen voor de inflatie hebben?

 
  
MPphoto
 

  Anni Podimata (S&D). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in uw antwoord had u het over de ontbundeling van de transportsystemen. Ik zou u willen vragen om, als u dat kunt, ons te verzekeren dat Griekenland, net als alle lidstaten van de Europese Unie, vrij is om op basis van de geest en de letter van Richtlijn 72/2009 een van de drie gelijkwaardige modellen voor de ontbundeling van het transportsysteem te kiezen, en dat het niet aan de Commissie is om de lidstaten voor te schrijven welk van de drie modellen zij moeten overnemen.

 
  
MPphoto
 

  Georgios Papanikolaou (PPE). - (EL) Mijnheer de commissaris, de Griekse elektriciteitsmaatschappij DEI is een winstgevend en relatief gezond bedrijf ondanks de aanzienlijke daling van de winst dit jaar, die hoofdzakelijk te wijten is aan de economische crisis en de verminderde consumptie.

Ik heb een concrete vraag: heeft de Commissie, voordat zij tot deze voorstellen is gekomen, studies laten uitvoeren over de gevolgen van een dergelijk voorstel voor de plaats van het bedrijf op de energiemarkt alsook voor de werkgelegenheid en de winstgevendheid van het bedrijf?

 
  
MPphoto
 

  Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Ik volg de ontwikkeling in Griekenland met veel belangstelling en ook met respect, respect voor een regering die vanuit haar situatie naar voren kijkt, die vergaande maatregelen heeft getroffen – bezuinigingen, uitgavenbeperkingen, hervormingen – en die binnen een partnerschap met de Commissie en de Europese en wereldwijde instanties alles doet om de begroting te consolideren en zo een bijdrage te leveren aan een stabiele euro.

We kijken natuurlijk naar het totale beeld. Het is echter duidelijk dat we nu niet de regels van de interne markt, die voor iedereen gelden, kunnen opschorten of voor enkele jaren een moratorium kunnen opleggen. Daarom is het niet zozeer mijn recht, maar mijn plicht om verder te gaan met de ontwikkeling in de richting van de interne markt, van monopolie naar liberalisering en mededinging, zodat de positie van de consument sterker wordt. De regels van de interne markt bestonden al lang voordat ik commissaris werd. Het concept van ontbundeling is al enige jaren oud. Ik moet het beleid dienovereenkomstig uitvoeren.

Ik ben graag bereid om dit memorandum van overeenkomst niet restrictief maar pragmatisch te interpreteren, met andere woorden om de regering van Griekenland zo veel mogelijk speelruimte te laten bij het ontwikkelen van de markt en het treffen van maatregelen. Wat betreft ontbundeling schrijven we bijvoorbeeld niet voor dat de netwerken verkocht of afgestoten moeten worden. We eisen transparantie, we eisen dat degenen die tot nu toe eigenaar waren van netwerken en die nog steeds actief zijn binnen de energiesector, niet meer mogen ingrijpen in de operationele activiteiten van op het net aangesloten dochterondernemingen, zodat het toegankelijk is voor iedereen die het wil gebruiken, ook voor concurrenten op de gas- en elektriciteitsmarkt.

Al met al probeert de Commissie rechtvaardig op te treden met het oog op de totale belangen en behoeften van Griekenland. Dit geldt niet alleen voor de begroting, maar ook voor de energiemarkt.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 27 van Salvatore Iacolino (H-0420/10)

Betreft: Olieboringen in Middellandse Zee

Enkele maanden na het voorval in de Golf van Mexico zou de Britse onderneming British Petroleum ingevolge een akkoord van 2007, al aanstalten maken om te beginnen met boringen voor vijf nieuwe oliebronnen in de Libische territoriale wateren, op circa 600 km van de kusten van Sicilië, Malta en Griekenland. Gezien de buitengewone biodiversiteit in de Middellandse Zee, een gesloten zee met relatief weinig uitwisseling met andere zeeën, vraag ik de Commissie mij op de volgende punten opheldering te verschaffen:

Is zij voornemens strenger toezicht te houden op olieboringen op zee, en op welke wijze? Acht zij het haalbaar om een moratorium in te stellen op boringen in de Middellandse Zee? Is zij van plan Libië aan te sporen om rekening te houden met grensoverschrijdende milieugevolgen?

Hoe denkt zij over strafrechtelijke regeling op Europees niveau van het delict “milieumisdrijf”, om gevaarlijke initiatieven in gebieden die voor de lidstaten belangrijk zijn, te ontmoedigen?

Ziet zij iets in de mogelijkheid om oliemaatschappijen die in Europa actief zijn, te binden aan een strenge gedragscode die mensen, het milieu en ondernemingsactiviteiten die mettertijd succesvol zijn ontwikkeld, zoals rond de Middellandse Zee het geval is, moet beschermen?

 
  
MPphoto
 

  Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, dames en heren, dit onderwerp staat zeer hoog op mijn agenda. We hebben onlangs op 7 juli tijdens de plenaire vergadering in het Parlement over vijf centrale speerpunten gesproken om bij offshorewerkzaamheden in Europa en omringende gebieden de best mogelijke veiligheid ter wereld te waarborgen. We onderzoeken momenteel welke maatregelen nodig en passend zijn. Eén aspect is toezicht en controle. We willen waarborgen dat binnen de EU de hoogste veiligheidsnormen consequent worden toegepast. Dit vereist nauwe samenwerking, nauwer dan momenteel het geval is met en tussen de nationale regelgevende instanties in de lidstaten, die op dit moment uitgebreide verantwoordelijkheden dragen en verantwoordelijk zijn voor inspecties, de voorschriften en de naleving ervan.

We willen ervoor zorgen dat de lidstaten voor offshorewerkzaamheden uniforme controles uitvoeren die in heel Europa even strikt zijn. Ook de vergunningverlening voor offshorewerkzaamheden behoort krachtens de geldende wetgeving tot de bevoegdheid van de lidstaten. Voor de zomer heb ik aanbevolen om met betrekking tot offshorewerkzaamheden de nodige terughoudendheid in acht te nemen en lopende werkzaamheden of de verlening van vergunningen op te schorten, met name bij werkzaamheden onder extreme omstandigheden en voorwaarden. Enkele EU-lidstaten, waaronder Italië, hebben besloten om een dergelijke preventieve benadering te hanteren. De Commissie zal vervolgens maatregelen treffen om wereldwijd een zo groot mogelijke mate van veiligheid te garanderen. Het gaat in de eerste plaats om Europese regio’s, in het bijzonder de Middellandse Zee. We hebben op milieugebied gezamenlijke belangen, aangezien een ongeluk in wateren van de EU snel verwoestende gevolgen kan hebben voor de zuidelijke kusten van de Middellandse Zee of omgekeerd. We hebben daarom contact opgenomen met de bevoegde ministeries in Algerije en Libië en de ministers een actieve samenwerking op dit gebied voorgesteld. De ecologische kwaliteit van de Middellandse Zee kan niet in stukken worden gedeeld.

De Commissie heeft als doel om wereldwijd hoge veiligheidsnormen voor te stellen. We hebben daarom discussies en contacten met Amerikaanse overheidsinstanties en de regering van de Verenigde Staten. Naar mijn oordeel moeten de Europese wettelijke voorschriften eenduidige aansprakelijkheidsregelingen bevatten. Op dit gebied zijn verbeteringen mogelijk, met name een uitbreiding van de geografische werkingssfeer van de bestaande milieuwetgeving, zodat aspecten zoals biodiversiteit en vervolgschade beter afgedekt kunnen worden. De richtlijn inzake de strafrechtelijke bescherming van het milieu zal vanaf het einde van dit jaar van toepassing zijn. Indien nodig, zullen we nadere wetgevingsvoorstellen indienen.

Wat betreft een gedragscode voor bedrijven die actief zijn in het Middellandse Zeegebied, is het ons voornemen om er samen met de lidstaten voor te zorgen dat de sector alle passende maatregelen treft om de veiligheid te verbeteren, om de preventie tot de hoogste norm te ontwikkelen en om voor rampen noodplannen op te stellen. Dit geldt niet alleen voor Europese wateren, maar voor alle wateren, ook die welke aan de EU grenzen. We willen de vergunningsprocedures wat dit aspect betreft controleren en we moeten van de exploitant bewijs verlangen van zijn vermogen om met kritieke situaties om te gaan. Ook moeten we een bewijs van de financiële capaciteit verlangen, dat wil zeggen of een exploitant ook in het ergste geval de kosten van de schade kan dragen. Eventueel moet hiervoor een verzekeringsplicht worden ingevoerd.

De Commissie zal over enkele weken een mededeling over de veiligheid van offshoreboringen naar olie en aardgas presenteren met maatregelen, zoals de eerder genoemde, om de Europese burgers en het milieu de hoogst mogelijke veiligheid te garanderen. We zullen de mededeling ook voorleggen aan de gespecialiseerde commissie van het Parlement, de Commissie industrie, onderzoek en energie (ITRE), en in dat verband zijn we graag bereid om over dit onderwerp in meer detail te overleggen.

 
  
MPphoto
 

  Salvatore Iacolino (PPE).(IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil iets verduidelijken: ik erken dat de garanties die de commissaris heeft geboden, duidelijk positief zijn ontvangen. Maar, commissaris, denkt u niet dat verdere actie tegen de Libische autoriteiten kan worden ondernomen, zodat het moratorium waarover we hebben gedebatteerd werkelijk gestalte krijgt? En denkt u ook niet dat deze krachtige coördinatie nog indringender kan worden verwezenlijkt in het kader van het Actieplan voor de Middellandse Zee?

 
  
MPphoto
 

  Paul Rübig (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, welke internationale instrumenten hebben wij tot onze beschikking om ook wereldwijd een mededingingsregeling en een vergunningsprocedure tot stand te brengen die voor iedereen dezelfde kansen maar ook dezelfde risico’s en kosten inhouden? We stellen vast dat we bij veel vergunningsprocedures eenvoudigweg niet meer in staat zijn om de nodige structuren te creëren. Het gaat ons dus om doeltreffende, snelle, maar ook adequate en grondige vergunningsprocedures en daarmee gaat het dus ook om de tijd die nodig is om projecten uit te voeren. Dit is van bijzonder groot belang.

 
  
MPphoto
 

  Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė (PPE). (LT) Ik zal niet in de gelegenheid zijn mijn vraag te stellen, maar ik ben ook zeer geïnteresseerd in de vorige vraag. Ik juich de inspanningen van de Europese Commissie toe om een adequaat versterkt wetgevend stelsel in te voeren op het gebied van milieubescherming en aangaande kwesties die verband houden met de exploitatie van aardolie in de Europese Unie.

De vraag is erg gelijksoortig: met wat voor soort probleem krijgt de Middellandse Zee te kampen? Mijn vraag heeft betrekking op de Oostzee en ook op derde landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie. Ik vertrouw erop dat de Europese Unie haar doelstellingen zelf intern kan afhandelen, maar hoe zorgen we voor een dialoog met derde landen en kan de Europese Commissie op enigerlei wijze bevorderen dat afzonderlijke landen samenwerken met buurlanden?

 
  
MPphoto
 

  Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Het gaat er in eerste instantie om dat we, via de lidstaten of op Europees niveau, ons de wereldwijd technisch haalbare en hoogste normen eigen maken. Daarbij kan ik zeggen dat het Verenigd Koninkrijk reeds strenge normen en een hoog niveau van knowhow heeft. Hetzelfde geldt voor ons partnerland Noorwegen. In de mededeling willen we de lidstaten voorstellen om de geldende hoogste normen voor vergunningen, operationele veiligheid, noodplannen, personeelsopleiding en -nascholing in Europa als algemeen bindend te erkennen.

Ten tweede zullen wij dit onderwerp aan de orde stellen in het kader van onze energiecontacten met landen buiten de EU. Deze kunnen worden geïntegreerd in andere dialogen met partnerlanden, bijvoorbeeld over de Zwarte Zee en de Oostzee met Rusland.

Ten derde willen we invloed uitoefenen op de Europese actoren. Als we aannemen dat bedrijven zoals Shell, Total of BP zichzelf bepaalde normen opleggen en wij die normen verplicht stellen bij diepzeeboringen op het grondgebied van de Europese Unie, ben ik van mening dat dezelfde normen die in de Noordzee worden toegepast en daar zowel technisch als qua kosten mogelijk zijn, ook toegepast kunnen worden in Libië. Met andere woorden, we zouden niet moeten toestaan dat Europese bedrijven die wereldwijd actief zijn hun normen verlagen in andere delen van de wereld. Daarom zullen we in dit verband proberen om ervoor te zorgen dat de Europese bedrijven de technische normen die voor hen in Europa mogelijk zijn ook exporteren, zodat zij bijdragen aan de bescherming van de Middellandse Zee en andere gebieden.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Het spijt me wat betreft de vragen 28 en 32, maar die zullen schriftelijk worden beantwoord. Zoals ik aan het begin zei, is er wat tijdsdruk deze avond. Nu komen we bij de vragen voor mevrouw Geoghegan-Quinn. We beginnen met vraag 33 van de heer Tsoukalas. Ik verwacht dat we op zijn minst tot en met vraag 35 kunnen komen. En daarna zullen we zien hoe we verder gaan.

 
  
  

Vraag nr. 33 van Ioannis A. Tsoukalas (H-0401/10)

Betreft: Noodzaak van grondige herziening van het Europees kader voor financiering van onderzoek

De ingewikkelde en tijdrovende procedures voor het binnenhalen van financiering van onderzoek in Europa maken deze financiering oninteressant voor investeerders. De recente aankondigingen van de Commissie betreffende vereenvoudiging van de kaderprogramma’s voor onderzoek lijken in te zetten op een geleidelijke verbetering. Wat echter nodig is, is een administratieve revolutie van de wijze waarop de EU onderzoek plant, financiert en beheert.

Wat zijn de voornemens van de Commissie ten aanzien van het vereenvoudigen van de operationele programma’s voor onderzoek? Wat vindt de Commissie van het aan elkaar koppelen van financiering en resultaten? Wat vindt de Commissie van het idee van een uniform administratief en logistiek beheerkader, zowel op Europees, als op nationaal niveau? Welke concrete maatregelen gaat de Commissie nemen voor het bevorderen van hoogrisico-onderzoek in Europa? Hoe denkt de Commissie te kunnen komen tot omkering van de voortdurende ‘brain drain’?

 
  
MPphoto
 

  Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. − (EN) Afgelopen april heeft de Commissie een mededeling aangenomen over het vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma’s voor onderzoek, met daarin een hele set maatregelen waaronder geleidelijke verbeteringen, maar ook ingrijpende veranderingen waarvoor de rechtsgrondslag van EU-onderzoek moet worden herzien en een nieuw evenwicht tussen vertrouwen en controle en tussen het nemen en vermijden van risico’s moet worden gevonden.

Een van de opties die de Commissie voor verder overleg met de andere instellingen en belanghebbenden naar voren heeft gebracht, betreft de verschuiving in de richting van een aanpak op resultatenbasis door middel van forfaitaire bedragen voor hele projecten. Door deze aanpak vervalt de verplichting om gedetailleerde kostenoverzichten over te leggen; in plaats daarvan worden forfaitaire bedragen voor hele projecten vastgesteld en worden de betalingen uitsluitend gekoppeld aan de rapportage van de wetenschappelijke technische vooruitgang. De Commissie is zich er echter van bewust dat een dergelijke aanpak mogelijk nadelen heeft, bijvoorbeeld lange onderhandelingsprocedures, en niet door alle belanghebbenden even enthousiast zal worden ontvangen.

Daarom stelt de Commissie voor om eerst alle details en mogelijke gevolgen van de tenuitvoerlegging te bestuderen alvorens zij concrete wetsvoorstellen formuleert. Het zevende kaderprogramma, KP7, voorziet in een termijn voor subsidietoekenning van gemiddeld 340 dagen, ongeveer één maand minder dan in het zesde kaderprogramma, KP6. De Commissie erkent wel dat de betrokken processen sneller kunnen worden afgerond, maar in vergelijking met nationale financiers blijkt een termijn voor subsidietoekenning van één jaar bepaald niet ongebruikelijk te zijn voor projecten van vergelijkbare complexiteit.

Binnen de doelstelling om een Europese onderzoeksruimte te creëren, is de administratieve harmonisatie tussen nationale en Europese financieringsstelsels voor onderzoek een langetermijndoelstelling die de Commissie deelt. ERA-NET-regelingen in KP6 en KP7 dragen bij aan de verwezenlijking van dit doel, en de gezamenlijke programmeringsinitiatieven zullen nog meer vooruitgang brengen.

Verder is onlangs een platform van belanghebbenden voor gemeenschappelijke beginselen voor externe financiering in de Europese onderzoeksruimte opgezet. Met name in het specifieke programma “Ideeën”, dat ten uitvoer wordt gelegd door de Europese Onderzoeksraad, zijn risicovolle projecten met hoge opbrengsten te verwachten. Eerste analyses wijzen erop dat het door de Europese Onderzoeksraad ontwikkelde selectieproces de financiering van risicovolle projecten met hoge opbrengsten succesvol op de proef stelt.

De Marie Curie-acties zijn een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat de nog steeds voortdurende braindrain van onderzoekers een halt wordt toegeroepen. Sinds 1994 zijn in Europa door middel van Marie Curie-acties ongeveer 50 000 nieuwe onderzoeksbanen op alle niveaus en met aantrekkelijke salarissen gecreëerd. Met een totale begroting van 4,7 miljard euro in KP7 bieden Marie Curie-acties circa 50 000 onderzoekers, onder wie 10 000 promovendi, de kans innovatieve vaardigheden op te doen die hun carrièrekansen in de publieke of de private sector zullen vergroten en die hen voorbereiden op de banen van de toekomst.

Tot slot zijn de Marie Curie-reïntegratiesubsidies geherstructureerd en omgevormd tot één enkele actie met toelagen voor loopbaanintegratie, specifiek gericht op het probleem van de braindrain.

 
  
MPphoto
 

  Ioannis A. Tsoukalas (PPE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de commissaris voor haar antwoord. Het doel van mijn vraag was om de aandacht te vestigen op het feit dat Europa, ondanks zijn hooggestemde en verheven plannen, nog steeds achter blijft bij de doelen van Lissabon zoals die in het begin zijn gesteld. Het resultaat is dat de Aziatische en Pacifische landen een aandeel van 30 procent op de bibliometriemarkt hebben en Amerika een aandeel van 28 procent, terwijl Europa ver achterligt.

Misschien moet de hoge kwaliteit die de heer Oettinger voor sonderingen heeft geëist, ook voor onderzoek gelden.

 
  
MPphoto
 

  Paul Rübig (PPE). - (DE) Mevrouw de commissaris, het kader voor financiering van onderzoek is onlangs het onderwerp geweest van een intensief debat in het kader van het ITER-project. Over de bezuinigingen in het zevende kaderprogramma en het CIP-programma wordt heftig gediscussieerd en alle fracties in het Parlement keuren bezuinigingen op dit gebied af. Kunt u zich een nieuw financieringskader voor ITER voorstellen waarover ook op internationaal niveau opnieuw onderhandeld wordt?

 
  
MPphoto
 

  Silvia-Adriana Ţicău (S&D).(RO) Mijn vraag heeft betrekking op het toekennen van een percentage, laten we zeggen vijftien procent, van de onderzoeksmiddelen aan concurrentie tussen kleine en middelgrote ondernemingen. ’Deze hebben namelijk in vele gevallen niet de gelegenheid om medefinanciering te verkrijgen of daarom te wedijveren met grote bedrijven. Ik wil u ook vragen of u overweegt gemeenschappelijke regels op te stellen voor de verschillende bronnen van onderzoeksfinanciering, zodat universiteiten eenvoudiger toegang kunnen krijgen tot deze fondsen.

 
  
MPphoto
 

  Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de leden die vragen hebben gesteld, bedanken. Een van de vragen, de laatste, komt twee vragen verderop aan bod. Als de geachte afgevaardigde het goedvindt, zal ik die vraag op dat moment beantwoorden.

Ik wil benadrukken dat het politiek van belang is dat er een interinstitutioneel akkoord komt over het functioneren van de onderzoeksprogramma’s van de EU. Daarom werken wij heel nauw samen met de twee betrokken commissies in het Parlement – de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie begrotingscontrole – en ook met de Rekenkamer, om een gemeenschappelijk beleid inzake deze buitengewoon belangrijke zaken tot stand te brengen.

De regels met betrekking tot onze Europese onderzoeksprogramma’s moeten duidelijk worden geformuleerd en – ook heel belangrijk – consequent zijn. Aanvragers van subsidie voor onderzoeksprogramma’s – of het nu instellingen voor tertiair onderwijs, onderzoekscentra of particuliere bedrijven zijn – moeten precies weten hoe onze door de EU gefinancierde onderzoeksinitiatieven in de praktijk voor hen zullen uitwerken.

Daarom hebben wij in de Commissie een beleid van vereenvoudiging en communicatie. Daarover wordt momenteel intensief onderhandeld en gediscussieerd, omdat wij ons realiseren dat wij ons beleid op dit gebied nog verder moeten vereenvoudigen. Vereenvoudiging van die programma’s is voor ons – voor mij en voor de hele Commissie – beleidsprioriteit nummer één, en wij moeten er heel duidelijk en vastbesloten, en samen met het Parlement, aan werken om die verdere vereenvoudiging te realiseren.

Wat de vraag over ITER betreft, dat is een kwestie die ons al een tijdlang hoog zit, en niet alleen deze Commissie maar ook de vorige. Het is een probleem dat om een alomvattende reactie vraagt. De Commissie heeft een voorstel gedaan, waarover nu wordt gesproken. Ik ben mij terdege bewust van de gevoelens die in het Parlement leven met betrekking tot de vraag waar het geld voor ITER vandaan moet komen, maar het is een grensverleggend project, dat als het slaagt ongelofelijke voordelen kan opleveren – niet alleen voor Europa maar voor de hele wereld. Het is zoals u weet ook een project dat niet alleen de EU aangaat, maar waarbij ook internationale partners betrokken zijn.

Wij werken dan ook heel zorgvuldig, voortvarend en nauw samen met onze internationale partners om dit project tot een succes te maken. Ik ben ervan overtuigd dat dat ons met uw medewerking en uw steun ook zal lukken.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Zoals ik vanaf het begin heb gezegd, is er enige tijdsdruk en ik ga om 20.15 uur verder met de vragen aan de heer Hahn. Mijnheer Kelly, ik vrees dat we niet aan vraag nr. 36 en de daaropvolgende vragen, dus de vragen 37, 38, 39, 40 en 41, zullen toekomen.

 
  
  

Vraag nr. 34 van Georgios Papanikolaou (H-0407/10)

Betreft: Beoordeling van de werking van de Europese Raad voor onderzoek

Op 27 februari 2007 vond in Berlijn de officiële start plaats van de werkzaamheden van de Europese Raad voor onderzoek. De Europese Raad voor onderzoek, voornamelijk bedoeld voor het financieren van spitstechnologieprojecten, heeft een budget van EUR 7,5 miljard voor de periode tot 2013 (in het kader van het zevende kaderprogramma). Dit initiatief had als hoofddoel de bevordering van inventiviteit – en uiteindelijk de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten – om de Europese economie op mondiaal vlak zijn concurrentievermogen te laten behouden.

Kan de Commissie antwoord geven op de volgende vragen: Welke concrete resultaten heeft de Europese Raad voor onderzoek in de drie jaar van zijn bestaan geboekt op het vlak van het vergroten van het Europese concurrentievermogen? Is er sprake van een vergroting van de inventiviteit en het innovatievermogen op Europees niveau dankzij de activiteiten van deze Raad?

 
  
MPphoto
 

  Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. − (EN) De Europa 2020-strategie moet leiden tot slimme, duurzame en inclusieve groei. De Europese Onderzoeksraad (ERC) speelt een rol bij de realisering van alle drie aspecten. Dat is het duidelijkst bij slimme groei, oftewel de ontwikkeling van een economie die gebaseerd is op kennis en innovatie. Dit vereist dat wij elke schakel in de innovatieketen, van grensverleggend onderzoek tot het in de handel brengen van producten, moeten versterken.

De sleutel voor de toekomstige welvaart van Europa is gelegen in de kwaliteit van zijn ideeën en zijn vermogen om die ideeën om te zetten in producten, processen en diensten die mensen overal ter wereld willen kopen.

De eerste voorwaarde om een vernieuwende unie te kunnen realiseren, is dat wij onze kennisbasis versterken en expertise bevorderen, en dat is precies wat de ERC al doet.

In opmerkelijk korte tijd heeft de ERC wereldwijde erkenning verworven als een topinstelling voor onderzoeksfinanciering. Dit werd erkend in het onafhankelijke onderzoek dat in juli 2009 door een panel van zes vooraanstaande deskundigen werd uitgevoerd. Hoewel de eerste projecten pas in de tweede helft van 2008 van start gingen, laten vele ervan nu al zeer veelbelovende en bruikbare resultaten zien.

Zo hebben bijvoorbeeld onderzoekers aan het Imperial College in Londen grensverleggende resultaten gepubliceerd op het gebied van de kwaliteit van in laboratoria gekweekte botachtige materialen die bij echte botten kunnen worden geïmplanteerd, waardoor deze sneller herstellen. Zij hebben een startend bedrijf opgericht dat bioactieve materialen ontwikkelt die in plaats van bottransplantaten kunnen worden gebruikt bij de behandeling van botziekten en complexe fracturen.

Een onderzoeksteam aan de Universiteit van Frankfurt heeft belangrijke resultaten gepubliceerd waarin werd aangetoond hoe de bloedsomloop kan worden verbeterd door bepaalde genetische fragmenten te blokkeren. Dit opent geweldige mogelijkheden voor nieuwe behandelingen bij hartaanvallen, en de onderzoekers hebben patent aangevraagd op hun methode.

Zo genereren projecten die zijn opgezet om fundamentele onderzoeksvragen te beantwoorden geheel nieuwe ideeën, die nieuwe innovatie in gang zetten en die ook nodig zijn om grote maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.

Tot slot, maar zeker niet minder belangrijk, heeft de ERC ook met succes als referentiepunt gediend voor het concurrentievermogen van nationale innovatiesystemen. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij de hervorming van nationale financieringssystemen in landen als Frankrijk, Polen, Portugal en Zweden. Door bij zijn intercollegiale toetsing en bij het gefinancierde onderzoek criteria voor topprestaties te hanteren, zal de ERC de status, zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van Europees grensverleggend onderzoek vergroten.

 
  
MPphoto
 

  Georgios Papanikolaou (PPE). - (EL) Mevrouw de commissaris, ik dank u hartelijk voor uw antwoord. Inderdaad, er bestaat een direct verband tussen onderzoek en innovatie, en innovatie is een voorwaarde voor ontwikkeling. In aansluiting op wat u zei, zou ik u het volgende willen vragen: u heeft Londen, Polen, Zweden genoemd, als ik me goed herinner, en van de Zuid-Europese landen heeft u alleen Portugal genoemd.

Is er meer informatie beschikbaar, met name met betrekking tot de Zuid-Europese landen, over nieuwe veelbelovende ideeën en de besteding van communautaire middelen aan onderzoek? Leggen wij de nadruk op groei, gegeven het feit dat deze landen zeer lage indicatoren hebben? Ik doel uiteraard op Griekenland, Spanje en andere Zuid-Europese landen.

 
  
MPphoto
 

  Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. − (EN) Helaas beschik ik niet over de door de geachte afgevaardigde gevraagde specifieke informatie over de zuidelijke landen. Ik zou echter zeggen dat de Europese Onderzoeksraad zijn reactie op aanvragen puur baseert op kwaliteit. Hij verwijst niet naar het land of het onderzoekscentrum, geen van die zaken komen in zijn reactie en in zijn besluit over de toekenning van subsidie voor. Hij bekijkt de aanvragen puur vanuit een oogpunt van expertise.

Dat is volgens mij ook de reden waarom de ERC heel snel een goede internationale reputatie heeft verworven, omdat alom wordt erkend dat zijn besluiten zuiver op kennis en expertise zijn gebaseerd. Dat moeten wij stimuleren en verder ontwikkelen. Ook moet de ERC blijven samenwerken met Europese bedrijven en die samenwerking verder uitbouwen.

Ik kan nog melden dat de ERC volgend jaar zal starten met de mogelijkheid van financiering van proof-of-concept met als doel het financieringsgat in de vroegste fasen van het innovatieproces te dichten. Dat is de fase waarin bijvoorbeeld een concept met commerciële mogelijkheden moet worden geverifieerd door middel van tests of prototypes, of wanneer een geschikte markt moet worden gevonden of een beschermbaar intellectueel eigendomsrecht moet worden ontwikkeld. Het is zeker van groot belang dat de ERC wordt gestimuleerd om zich verder te ontwikkelen tot een katalysator op wereldniveau.

Het is ook interessant om te zien dat een aantal lidstaten, met inbegrip van de zuidelijke, momenteel het concept van de Europese Onderzoeksraad bestudeert en overweegt om zelf een soortgelijke nationale onderzoeksraad op te richten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 35 van Pat the Cope Gallagher (H-0409/10)

Betreft: Deelname van MKB aan onderzoeksprogramma’s van de EU

Kan de Commissie in grote lijnen aangeven wat zij momenteel doet om ervoor te zorgen dat meer kleine en middelgrote bedrijven deelnemen aan onderzoeksprogramma’s van de EU?

 
  
MPphoto
 

  Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie. − (EN) De Commissie vindt het van groot belang om ervoor te zorgen dat meer kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) deelnemen aan onderzoeksprogramma’s van de EU en om hen te helpen de resultaten van hun innovatie uiteindelijk ook op de markt te brengen. Dit is voor de Commissie een prioriteit en dat zal het gedurende de rest van haar mandaat ook blijven.

In de eerste plaats is de Commissie vastbesloten om de programma’s zo toegankelijk mogelijk te maken voor de KMO’s door de procedures zoveel mogelijk te vereenvoudigen, waarbij een degelijk financieel beheer uiteraard gegarandeerd moet blijven. In dit verband zijn al verschillende concrete stappen gezet, zoals een vermindering van het aantal benodigde auditcertificaten, vermindering van het aantal controles van financiële draagkracht en beschermende maatregelen vooraf, en gestroomlijnde rapportageprocedures. Maar er moet meer gebeuren.

De Commissie heeft een mededeling over vereenvoudiging uitgebracht, die op 29 april van dit jaar naar het Parlement en de Raad is gestuurd. Hierin staan voorstellen voor nieuwe maatregelen voor de korte en voor de langere termijn, waaronder de invoering van forfaitaire bedragen ter dekking van de personeelskosten van eigenaren-directeuren van KMO’s.

De Commissie zal deze maatregelen zo snel mogelijk invoeren en zo nodig voorstellen doen voor wijzigingen van het wettelijk kader.

In de tweede plaats heeft de Commissie in het jongste, zevende kaderprogramma, dat op 20 juli jongstleden werd gepubliceerd, een aantal maatregelen opgenomen die speciaal gericht zijn op de KMO’s, met inbegrip van gereserveerde begrotingsmiddelen.

Het aandeel van de KMO’s in de begroting zal naar verwachting groeien van de huidige 14,7 procent naar 15,7 procent van het samenwerkingsprogramma, iets meer dan de doelstelling van 15 procent in de wetgeving betreffende het kaderprogramma. Natuurlijk zijn er nog mogelijkheden voor verbetering en de Commissie zal het effect van deze nieuwe maatregelen nauwlettend volgen.

In de derde plaats is er nog een initiatief, eveneens ter ondersteuning van KMO’s, en dat is Eurostars, een gezamenlijk onderzoek- en ontwikkelingsprogramma in het kader van Eureka, waaraan 26 lidstaten en zes geassocieerde landen deelnemen. Het is gericht op KMO’s die actief zijn in O&O met projecten dicht bij de markt.

In de vierde plaats verleent het Enterprise Europe-netwerk, opgezet in 2008 in het kader van het programma voor concurrentievermogen en innovatie, diensten aan KMO’s om hun deelname aan KP7 te bevorderen.

Meer in het bijzonder helpt dit netwerk, in nauwe samenwerking met en aanvullend op de nationale contactpunten, KMO’s door ondersteuning bij voorlichting, door capaciteitsopbouw voor deelname aan KP7, door nieuwe KMO’s erbij te betrekken en voorstellen te doen voor KP7, door partners te zoeken, gezamenlijke op KMO’s gerichte acties te organiseren en overleg te voeren zodat KMO-gerelateerde thema’s worden opgenomen in werkprogramma’s.

Door deze maatregelen en acties zullen aan het eind van het programma naar verwachting zo’n 20 000 KMO’s rechtstreeks profiteren van KP7.

Tot slot zal volgens de plannen in 2011 een speciaal voor KMO’s ontworpen platform voor e-learning online gaan. Het doel is om door middel van gratis online training, op KMO’s toegesneden informatie en een communicatieforum de toegang van KMO’s tot O&O-projecten te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat zij gebruikmaken van de resultaten daarvan.

 
  
MPphoto
 

  Pat the Cope Gallagher (ALDE).(GA) Dank u, commissaris, voor dit uitvoerige antwoord. Kleine bedrijven en kleine ondernemingen zijn de ruggengraat van de economie van de EU. Steun aan deze sector is, zoals u weet, van vitaal belang als de Europese Unie haar economische situatie in de toekomst wil verbeteren.

Europa 2020 plaatst onderzoek en ondernemerschap in het centrum van de Europese economische strategieën.

Maar is het niet zo dat het van bijzonder belang is om te zorgen voor grotere deelname van het midden- en kleinbedrijf aan het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling? Ik zou de commissaris daarom willen vragen wat de Europese Commissie verder kan doen ter stimulering van het vermogen van deze sector om fondsen te verkrijgen op grond van de jaarlijkse onderzoeksprogramma’s van de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 

  Brian Crowley (ALDE). - (EN) Drie punten springen er direct uit: 90 procent van de nieuwe producten die voortkomen uit onderzoeksgerichte programma’s komt van kleine en middelgrote ondernemingen, en toch is een van de grootste problemen waar die mee te maken hebben de bescherming van de intellectuele eigendomsrechten en alles wat daarmee samenhangt.

Zijn er plannen, of vindt er overleg plaats tussen uw directoraat en andere directoraten, om daar iets aan te doen? En in de tweede plaats, kijkt u ook naar nieuwe terreinen op het gebied van kwantumfysica en technieken voor dataopslag als nieuwe mogelijkheden voor onderzoek en ontwikkeling?

 
  
MPphoto
 

  Seán Kelly (PPE). - (EN) In de eerste plaats denk ik dat de commissaris best aan mijn vraag toe had kunnen komen, maar ik vind het geen probleem, want hij heeft hiermee te maken.

Hij kwam eerder dan verwacht.

Mijn vraag is de volgende: waar ziet u de snelle voordelen in de zin van tastbare resultaten van het geweldige werk dat u doet en de inzet die u toont om uw taak te vervullen, zodat de mensen kunnen zien dat het werk dat u doet nuttig is en uiteraard ook zodat wij zo snel mogelijk banen en bedrijven kunnen creëren?

 
  
MPphoto
 

  Máire Geoghegan-Quinn, lid van de Commissie.(GA) In de eerste plaats wil ik de heer Gallagher zeggen dat ik buitengewoon verheugd ben over de kans die hij mij heeft gegeven om de eerste keer dat ik op het vragenuur van dit Parlement verschijn, een antwoord te geven in mijn moedertaal.

Men mag verwachten dat het Uitvoerend Agentschap Onderzoek, dat in juni 2009 een autonome status heeft gekregen, in grote mate bijdraagt aan de snelheid en doelmatigheid van het besluitvormingsproces en dat het de diensten van het raamwerkprogramma die binnen het de bevoegdheden van het agentschap vallen, zal verbeteren. Vanzelfsprekend is dit met name van toepassing op programma’s die bedoeld zijn om het midden- en kleinbedrijf eigenmachtiger te maken.

Uit hoofde van de agenda’s voor samenwerking 2011 is er specifiek nieuw beleid ontwikkeld en dit beleid zou kleine en middelgrote bedrijven tot deelname moeten bewegen. Op de voortgang van dit beleid zal zorgvuldig worden toegezien en deze inspanningen zullen uit hoofde van de agenda’s 2012 en 2013 worden voortgezet.

Andere mogelijk manieren om de regels en procedures te vereenvoudigen kunnen worden gevonden in de mededeling over vereenvoudiging van 30 april – daarvan heb ik natuurlijk al enige tijd geleden melding gemaakt. Sommige beleidsonderdelen kunnen onmiddellijk worden toegepast, uit hoofde van het huidige wettelijk en regelgevend kader, dat bekend staat als het onderzoeksdeelnemersportaal; dat in werking zetten, het verbeteren van de structuur en timing van de beroepen en het herstructureren van consortia met betrekking tot hun omvang, bijvoorbeeld.

De Commissie zelf buigt zich momenteel over een tweede pakket beleidsmaatregelen, zoals mogelijke aanpassingen van commissieregels die ruimere gemiddelde personeelskosten mogelijk maken, het gebruik van gemeenschappelijke beginselen in plaats van specifieke regels en een herziening van de regels ten aanzien van woekerrekeningen.

(EN)De geachte afgevaardigde de heer Crowley heeft natuurlijk gelijk als hij het heeft over het grote aantal nieuwe projecten dat is gestart, en als hij zegt dat een van de vele problemen waar KMO’s tegenaan lopen het probleem van de intellectuele eigendomsrechten is.

Ik ben voorzitter van een groep van commissarissen op het gebied van innovatie, en een van mijn collega’s is uiteraard commissaris Barnier, die zich speciaal met deze hele problematiek bezighoudt. Wij hebben heel nauw samengewerkt – zoals u naar ik hoop zult zien wanneer het kerninitiatief innovatiebeleid begin oktober wordt gepubliceerd – om te proberen een oplossing te vinden voor de vele problemen die KMO’s – en trouwens ook anderen – met name op het gebied van de intellectuele eigendomsrechten hebben.

Wat de technieken voor dataopslag betreft zijn er zoals u zei uiteraard vele mogelijkheden die kunnen worden benut, en trouwens ook veel particuliere bedrijven die vinden dat dit een terrein is met mogelijkheden die zij kunnen benutten. Wij hopen dat de Commissie in het kerninitiatief innovatiebeleid dat binnenkort wordt gepubliceerd een serieuze poging zal doen om met krachtige en gedurfde voorstellen te komen – die dan uiteraard zoals we weten eerst moeten worden besproken, maar waarmee we daarna deze problemen en hindernissen onverwijld te lijf kunnen gaan.

Ik heb goede hoop dat die bedrijven die in dit soort zaken geïnteresseerd zijn, zullen zien dat de Commissie bereid is hier actief mee aan de slag te gaan, en dat wij hun steun daarbij nodig hebben.

De heer Kelly noemde snelle voordelen en tastbare resultaten. Mijn antwoord is dat de snelle voordelen in de vorm van tastbare resultaten zullen komen van het kerninitiatief innovatie. U zult zien dat hierin zaken als standaarden, voorschriften, intellectuele eigendom en octrooien aan de orde komen. Ik denk dat u, wanneer het kerninitiatief innovatie wordt gepubliceerd, zult zien dat wij alle onderwerpen die wij in het kader van dit kerninitiatief met onderzoekscentra, universiteiten, overheids- en particuliere bedrijven en leden van het Europees Parlement hebben besproken, hebben aangepakt, met inbegrip van risicodragend kapitaal, dat op dit moment voor veel kleine bedrijven een heel groot probleem vormt.

Het invoeren van beleid lost echter nog niets op. Wij moeten toezien op de uitvoering ervan, we moeten het ondersteunen en we moeten ervoor zorgen dat degenen die er gebruik van maken, bereid zijn met ons uiteraard met inbegrip van de leden van het Europees Parlement in gesprek te gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 42 van Bernd Posselt (H-0400/10)

Betreft: Donau-strategie en Euregio’s

Welke rol speelt de samenwerking van Beieren en Oostenrijk met de Tsjechische Republiek in de Donau-strategie, en wat is de dimensie van het beleid inzake cultuur en toerisme in het kader van de bevordering van de desbetreffende Euregio’s door de EU?

 
  
MPphoto
 

  Johannes Hahn, lid van de Commissie. − (DE) Ik dank u voor uw vraag. Het vooruitzicht van samenwerking tussen Beieren en Oostenrijk en de Tsjechische Republiek is inderdaad een uitstekende kans om deze regio, die een totale bevolking van vijf miljoen mensen heeft, verder te ontwikkelen. De dimensie van het beleid inzake cultuur en toerisme in het bijzonder kan bij de bevordering van deze Euregio een uitstekende rol spelen. De regio speelt ook een bijzondere rol in het kader van de Donau-strategie en is reeds betrokken bij de raadpleging ter voorbereiding van de strategie. Met name het onderwerp toerisme heeft in deze regio veel aandacht gekregen. Ook op het gebied van culturele samenwerking zijn er interessante initiatieven, bijvoorbeeld wat betreft de interculturele dialoog.

Wanneer het gaat om de bevordering van de desbetreffende regio’s, zijn er in deze regio van Tsjechië, Oostenrijk en Beieren verschillende coördinatieprogramma’s, waaraan een totaalbedrag van bijna 430 miljoen euro aan subsidies voor de lopende programma’s is toegekend. Dat is een aanzienlijk bedrag en het is nu aan de regio’s in kwestie om het maximale eruit te halen. Het idee om in de nabije toekomst een EGTS-structuur te creëren is naar mijn mening een geschikte manier om deze grensoverschrijdende samenwerking uit te breiden.

 
  
MPphoto
 

  Bernd Posselt (PPE). - (DE) Mijnheer de commissaris, hartelijk dank voor uw goede antwoord. Intussen is er iets nieuws: Pilsen wordt in 2015 waarschijnlijk Culturele Hoofdstad van Europa. Ik wil u alleen vragen of ook specifiek de culturele dimensie in de Euregio’s versterkt kan worden en of u van mening bent dat de Euregio’s het juiste niveau zijn voor dergelijke activiteiten.

 
  
MPphoto
 

  Johannes Hahn, lid van de Commissie. − (DE) Geachte afgevaardigde, absoluut. Ik ben er voor honderd procent van overtuigd dat er juist bij culturele samenwerking behoefte is aan grensoverschrijdende regionale samenwerking, aangezien juist cultuur een verschijnsel is dat de bestuurlijke grenzen van regio’s overstijgt. Ik zou het daarom des te meer verwelkomen als dit een van de speerpunten van de regionale samenwerking van de Euregio Donau-Moldau zou zijn. Met Pilsen als Culturele Hoofdstad kan hieraan een extra, uitermate positieve impuls worden gegeven.

 
  
  

Vraag nr. 43 van Brian Crowley (H-0412/10)

Betreft: Aanvraag van de Ierse regering om steun na overstromingen

Kan de Commissie zeggen wat de stand van zaken is in verband met de aanvraag om steun na overstromingen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie die de Ierse regering in januari 2010 bij de Commissie heeft ingediend?

 
  
MPphoto
 

  Johannes Hahn, lid van de Commissie.(DE) Geachte afgevaardigde, gelukkig kan ik u zeggen dat de Commissie een paar dagen geleden besloten heeft hierop positief te reageren. Zij stelt voor om iets meer dan 13 miljoen euro aan hulp te geven. Dat is, zoals u weet, niet meer dan een voorstel, aangezien het Parlement, maar ook de Raad, daaraan zijn goedkeuring moet hechten.

Om een schets van de voorgeschiedenis te geven: de eerste schadegevallen deden zich voor en werden gemeld op 19 november 2009. Het verzoek is op de laatste daarvoor openstaande dag ingediend, op 27 januari 2010, nog net binnen de termijn van tien weken. Daarna moesten nog diverse onduidelijkheden weggenomen worden. De Commissie heeft op 24 maart nogmaals een verzoek om inlichtingen dienaangaande aan de Ierse autoriteiten gericht, waarop op 15 juni is geantwoord. Het probleem was dat de totale vastgestelde schade niet groot genoeg was om van een nationale ramp te kunnen spreken. Het was daarom zaak te kijken of er wel voldoende schade was om van een regionale ramp te kunnen spreken. Daarvoor waren nadere onderzoeken en evaluaties nodig. Die zijn inmiddels uitgevoerd.

Zoals gezegd, ligt er nu een positief advies en op 14 september hebben we bekendgemaakt dat de Europese Unie – behoudens goedkeuring door het Europees Parlement en de Raad – iets meer dan 13 miljoen euro ter beschikking stelt ter dekking van de kosten waarvoor deze ramp het openbaar bestuur gesteld heeft.

 
  
MPphoto
 

  Brian Crowley (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik dank de commissaris voor zijn antwoord. Een van de grootste problemen waar wij mee te maken hebben, is denk ik het feit dat de kosten van de schade een lange periode betreffen, doordat zich kort na de overstroming in november en de bespreking daarvan immers weer een nieuwe reeks overstromingen voordeed. In mijn eigen woonplaats Bandon, een dorp met 5 000 inwoners, hebben nog altijd negentien bedrijven hun deuren niet weer kunnen openen vanwege de problemen als gevolg van de overstroming en de schade die zij hebben geleden. Misschien moeten wij dus niet alleen kijken naar onmiddellijke financiële hulp, maar ook naar beheersplannen voor de lange termijn.

 
  
MPphoto
 

  Seán Kelly (PPE). - (EN) Dank u wel, mijnheer de commissaris, voor uw antwoord en ook voor de financiële middelen die u hebt gegeven ondanks het feit dat wij niet voldeden aan de nationale drempel.

Zou u in het licht daarvan willen overwegen de criteria voor de nationale drempel te wijzigen? Als voor alle landen dezelfde criteria gelden, zou de situatie immers, afhankelijk van de ramp, in een kleiner land duidelijk heel anders zijn dan in een groter land.

 
  
MPphoto
 

  Pat the Cope Gallagher (ALDE). - (EN) Ik wil alleen de commissaris, zijn voorgangster en zijn ambtenaren bedanken voor het feit dat zij nauw hebben samengewerkt met de Ierse ambtenaren in Brussel en Dublin. Ik bedank ook in het bijzonder de minister van Financiën, met wie zij zoals u al zei nog net voor het einde van haar termijn als commissaris overeenstemming bereikte.

Het is weliswaar een klein bedrag, maar het wordt zeer gewaardeerd: 30 miljoen die wij anders misschien niet hadden gekregen. Maar ik hoop ook dat u uw collega’s zult adviseren om de drempel te wijzigen, want de drempel in Ierland is bijna 1 miljard euro, en daar bleven wij natuurlijk ruim onder.

 
  
MPphoto
 

  Johannes Hahn, lid van de Commissie.(DE) Mijne heren, ik dank u voor deze complimenten, al geef ik die van harte door aan mijn medewerkers, die zich voor deze zaak bijzonder ingespannen hebben. In de regels voor het solidariteitsfonds is een drempelwaarde van 0,6 procent van het bruto binnenlands inkomen vastgelegd, wat in het geval van Ierland momenteel zou neerkomen op 935 miljoen euro. Verder heeft de schadevergoeding een plafond van 3,5 miljard euro. Dat heeft vooral betrekking op vier van de vijf grote lidstaten, die anders voor schadevergoedingen van een heel andere orde van grootte in aanmerking zouden komen. Dat was een van de redenen waarom de Commissie al in 2005 voorgesteld heeft het solidariteitsfonds aan te passen en wel in tweeërlei opzicht: enerzijds een uniformering van drempelwaarden, zowel leidend tot een verlaging van de drempelwaarde per land, als tot een samenvoeging van de categorieën nationale en regionale ramp. Ik hoef er namelijk geen geheim van te maken dat wij gemiddeld twee keer zoveel aanvragen voor de vergoeding van gemaakte kosten krijgen als wij kunnen honoreren – niet om financiële redenen, maar omdat de beoordelingsprocedure de Europese Unie nu eenmaal niet de ruimte laat om een deel van de gemaakte kosten te dragen. Vandaar de uniformeringsdoelstelling, die overigens ook tot een snellere afwikkeling zou leiden.

Zoals u – ook aan uw voorbeeld Ierland – ziet, duurt het nu eenmaal acht, negen, tien maanden. In het onderhavige geval komen daar nog een paar weken bij voordat het bedrag daadwerkelijk uitgekeerd wordt en dan is er dus een heel jaar verstreken. Dat heeft er ook mee te maken dat dit solidariteitsfonds extrabudgettair van opzet is.

De tweede overweging was dat we de criteria voor wat tot een ramp gerekend mag worden, wilden uitbreiden. Momenteel is het solidariteitsfonds alleen van toepassing op natuurrampen. Onze bedoeling is om ook technologische rampen eronder te laten vallen.

Voorstellen in deze richting werden in 2005 door de Raad afgewezen. Omdat zich nu zo betreurenswaardig veel rampen voordoen heb ik echter een hernieuwde poging ondernomen. Mijn dienst bereidt een aangepast voorstel voor, dat ook de ervaringen van de afgelopen vijf jaar recht doet. Mijn hoop is dat een aantal landen die de laatste maanden zelf de voordelen van het solidariteitsonds mochten smaken dit keer wel meedoen aan een hoogst noodzakelijke aanpassing, zodat Europa in de toekomst over een breder, maar vooral slagvaardiger solidariteitsfonds kan beschikken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 44 van Richard Howitt (H-0445/10)

Betreft: Geldgebrek bij lokale groepen die afhankelijk zijn van de regionale fondsen van de EU

Het besluit van de Britse regering om de agentschappen voor regionale ontwikkeling van het VK (Regional Development Agencies, RDA’s) op te heffen, heeft als gevolg dat het Europese geld van het EFRO, het ESF en de programma’s voor plattelandsontwikkeling, dat in indieners kiesdistrict (Oost-Engeland) werd verdeeld via het agentschap voor regionale ontwikkeling van Oost-Engeland, nu in het VK op een andere manier zal moeten worden verdeeld.

Aangezien alle wijzigingen in het beheer- en controlesysteem van EU-programma’s door de Commissie moeten worden goedgekeurd, kan de Commissie meedelen of met de regering van het VK al overleg over deze kwestie is gepleegd en of de betaling van het EU-geld in afwachting van de goedkeuring van de wijzigingen in het beheer- en controlesysteem door de Commissie zal worden opgeschort? Welke tijdelijke regelingen kunnen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de plaatselijke bevolking en gemeenschapsgroepen in indieners regio en andere regio’s van het VK die dit Europese geld ontvangen, door het besluit van de regering van het VK om de RDA’s op te heffen geen tekort aan financiële middelen krijgen?

 
  
MPphoto
 

  Johannes Hahn, lid van de Commissie.(DE) De nieuwe Britse regering is een economisch model toegedaan dat het lokale element benadrukt. Het is nog niet duidelijk hoe de nieuwe structuren eruit gaan zien. Vandaar dat ik hier nog geen definitief oordeel kan geven. We zullen moeten afwachten welke vorm de nieuwe structuren, de managing authorities, krijgen en de betrokken programma’s daar eventueel op moeten aanpassen. Ik hoop dat het niet tot een al te grote vertraging bij de projectimuitvoering komt, maar helemaal gerust ben ik daar niet op.

 
  
MPphoto
 

  Richard Howitt (S&D). - (EN) Dank u wel, mijnheer de Voorzitter, voor de geweldige onpartijdigheid en steun die u zoals altijd voor dit democratische proces betoont. Ik zal kort zijn en de tijd in de gaten houden.

Mijnheer de commissaris, de vraag die ik heb gesteld was in hoeverre de Commissie al overleg heeft gevoerd met de regering van het Verenigd Koninkrijk over haar nieuwe plannen. Dat is een heel feitelijke vraag. Heeft er al overleg plaatsgevonden, en zo ja, in welke vorm? Ik vind dat ik u die vraag wel mag voorleggen.

Wilt u vandaag in dit Parlement bevestigen dat de vereisten in de verordening inzake de structuurfondsen voor zowel het aanvullend karakter als het partnerschap essentieel zijn, en dat u zonder aarzelen kunt garanderen dat daaraan in welke nieuwe structuur dan ook zal worden voldaan?

 
  
MPphoto
 

  Johannes Hahn, lid van de Commissie.(DE) Het antwoord is eenvoudigweg dat er tot op heden hierover nog geen contact is opgenomen. Het idee van medefinanciering, als dat is waar u op doelt, dient ook in de toekomst overeind te blijven.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Vragen die bij gebrek aan tijd niet aan bod gekomen zijn, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).

Het vragenuur is gesloten.

(De vergadering wordt om 20.30 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ
Ondervoorzitter

 
  

(1) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

Juridische mededeling - Privacybeleid