Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Donderdag 20 januari 2011 - StraatsburgUitgave PB
 BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
VRAGEN AAN DE COMMISSIE

VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
Vraag nr. 1 van Bernd Posselt (H-0618/10)
 Betreft: Taalkundige en culturele diversiteit
 

Hoe beoordeelt de Raad het EU-beleid ter bevordering van taalkundige en culturele diversiteit, met name waar het gaat om de van oudsher aanwezige volksgroepen en minderheden?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) In zijn beleidsvorming met de Commissie en het Europees Parlement is de Raad altijd consistent geweest waar het gaat om de bevordering van de culturele en taalkundige verscheidenheid en de interculturele dialoog. Dit beleid stoelt op:

het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat in artikel 3, (lid 3), vierde alinea, het volgende bepaalt: "De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal";

het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat in artikel 167 onder meer als volgt bepaalt: "De Unie draagt bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen ...". Verder is in dit artikel ook het volgende bepaald: "De Unie houdt bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van de Verdragen rekening met de culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen";

het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat in artikel 22 als volgt bepaalt: "De Unie eerbiedigt de verscheidenheid van cultuur, godsdienst en taal";

het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, dat door de Europese Unie is geratificeerd. Een van de hoofdbeginselen van het verdrag is dat de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen de eerbiediging van alle culturen veronderstelt, met inbegrip van de culturen van personen die tot minderheden behoren.

In zijn resolutie uit 2007 over een Europese agenda voor cultuur(1) hechtte de Raad zijn goedkeuring aan drie strategische doelstellingen; één daarvan betreft de bevordering van de culturele verscheidenheid en de interculturele dialoog.

Sinds 2002 geldt deze doelstelling als prioritair gebied in de werkplannen van de Raad voor cultuur. In het kader van het meest recente werkplan, voor de periode 2011—2014(2), zullen de culturele verscheidenheid en de interculturele dialoog voor het eerst worden behandeld door een werkgroep van deskundigen uit de lidstaten.

Voorts wees de Raad 2008 aan als Europees Jaar van de interculturele dialoog. In de desbetreffende beschikking(3) benadrukte de Raad dat de interculturele dialoog een belangrijke rol speelt in diverse communautaire beleidsmaatregelen en –instrumenten op het gebied van, onder andere, jongeren, sport, burgerschap, werkgelegenheid en sociale zaken, bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, bestrijding van discriminatie en sociale uitsluiting, audiovisueel beleid, asielbeleid en de integratie van immigranten.

Ook merkte de Raad op dat de interculturele dialoog kan bijdragen tot de toenadering tussen individuele personen en volkeren, tot het voorkomen van conflicten en tot verzoeningsprocessen, in het bijzonder in de regio’s waar de politieke situatie onstabiel is(4).

 
 

(1) Resolutie van de Raad van 16 november 2007 over een Europese agenda voor cultuur (PB C 287 van 29.11.2007, blz. 1).
(2) Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het werkplan voor cultuur 2011-2014 (PB C 325 van 2.12.2010, blz. 1).
(3) Beschikking nr. 1983/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 44).
(4) Ontwerp-conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de bevordering van de culturele diversiteit en van de interculturele dialoog in de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten, 16211/08.

 

Vraag nr. 2 van Jim Higgins (H-0620/10)
 Betreft: Hongaars voorzitterschap
 

Hoe denkt het Hongaars voorzitterschap zijn streven naar meer duurzame energie te verwezenlijken en is het van mening dat de strategie Europa 2020 ver genoeg gaat? Is het voorzitterschap van mening dat de in de strategie Europa 2020 gestelde doelen kunnen worden verwezenlijkt? Hoe denkt het Hongaarse voorzitterschap ervoor te zorgen dat Europa de juiste weg naar meer duurzame energie blijft volgen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) De inspanningen ter verwezenlijking van de doelen voor duurzame energie, die als een uitdaging voor de lange termijn moeten worden gezien, vinden plaats binnen het kader dat is vastgesteld bij de richtlijn ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen(1). Alle lidstaten hadden tot afgelopen december de tijd om deze richtlijn om te zetten. Zij bevat bindende streefcijfers voor het per 2020 te realiseren aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het energieverbruik, die het voor de EU als geheel mogelijk moeten maken een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van 20% te realiseren, zoals herbevestigd in de Europa 2020-strategie.

Deze streefcijfers, waarover zorgvuldig is onderhandeld om het potentieel van elke lidstaat afzonderlijk optimaal te benutten, kunnen als zeer ambitieus worden aangemerkt. Het ambitieniveau waarvan de nationale streefcijfers getuigen is dermate hoog dat sommige lidstaten die niet zullen kunnen halen zonder optimaal gebruik te maken van de bij de richtlijn ingestelde mechanismen voor samenwerking, zowel tussen de lidstaten onderling als met derde landen. Gelet op deze samenwerkingsmechanismen en het feit dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om hun nationale systemen ter ondersteuning van energie uit hernieuwbare bronnen voort te zetten, lijken de streefcijfers niettemin haalbaar.

Deze richtlijn is niet het enige EU-instrument dat Europa kan en zal helpen op de weg naar een groter aandeel van duurzame energie. Er lopen nu al verschillende initiatieven ter ondersteuning van de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen, zoals de grote bijdrage van het Europees energieprogramma voor herstel(2) aan offshore windenergie. In het kader van de energiestrategie van de EU voor 2020(3) zal in 2011 ook prioriteit worden toegekend aan belangrijke ontwikkelingen betreffende het transport van energie uit hernieuwbare bronnen en de aanpassing van netwerken door de invoering van slimme netten en slimme meters.

En tot slot zal de energie-efficiëntie niet in de laatste plaats verder worden bevorderd middels de vaststelling van een bijgewerkt actieplan voor energie-efficiëntie, dat voor het Hongaarse voorzitterschap prioriteit geniet.

 
 

(1) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).
(2) Verordening (EG) nr. 663/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 houdende vaststelling van een programma om het economisch herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie (PB L 200 van 31.7.2009, blz. 31).
(3) Energie 2020: Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu geleverde energie; 16096/10; (COM(2010)639).

 

Vraag nr. 3 van Georgios Papanikolaou (H-0622/10)
 Betreft: Programma van het nieuwe voorzitterschap betreffende illegale immigratie
 

Op het programma van het Hongaarse voorzitterschap staat prominent het onderwerp (aanpak van) illegale immigratie vermeld. Vanwege hun geografische positie zullen de Hongaren bovendien veel aandacht besteden aan het nabuurschapsbeleid, dat onder andere gericht is op een betere samenwerking tussen de EU en derde landen op het vlak van de aanpak van illegale migratiestromen. Kan de Raad antwoord geven op de volgende vragen:

Binnen welk kader en met welke concrete maatregelen is het nieuwe voorzitterschap van plan bij te dragen aan de aanpak van de illegale immigratie?

Gaat het nieuwe voorzitterschap meer doen aan samenwerking met de buurlanden van de Unie van waaruit veel illegalemigratiestromen afkomstig zijn en zo ja, op welke wijze precies?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) In het programma van het triovoorzitterschap geldt de bestrijding van illegale immigratie als prioriteit, en het Hongaarse voorzitterschap wil voortbouwen op het werk van het Belgische en het Spaanse voorzitterschap op dit gebied overeenkomstig de doelstellingen van het programma van Stockholm(1), waarin een daadwerkelijk optreden tegen illegale immigratie wordt aangemerkt als cruciaal bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk immigratiebeleid. Ook een doeltreffend en houdbaar terugkeerbeleid wordt in dit programma aangemerkt als een essentieel onderdeel van een goed beheerd migratiesysteem in de Unie.

Op het vlak van de overnameovereenkomsten zal het Hongaarse voorzitterschap nauwlettend toezien op de vorderingen bij de lopende onderhandelingen, met name met Turkije, Marokko en Kaapverdië, en voorbereidingen treffen voor het begin van de onderhandelingen met Belarus. Met het oog daarop, en op het uitwerken van een vernieuwde en coherente overnamestrategie, zal de aandacht van het voorzitterschap zich toespitsen op de komende evaluatie van de overnameovereenkomsten door de Commissie.

Het bevorderen van de praktische samenwerking tussen de lidstaten zal ook een speerpunt zijn van het programma van het Hongaarse voorzitterschap op het gebied van illegale immigratie, waarbij de nadruk zal liggen op de doeltreffende tenuitvoerlegging van de terugkeerrichtlijn. In dit verband zal een vervolg worden gegeven aan de onder het Belgische voorzitterschap gestarte werkzaamheden ter vereenvoudiging van het doorreizen over land door onderdanen van derde landen die vrijwillig terugkeren, waarmee een humane oplossing wordt geboden aan illegale migranten die vrijwillig terugkeren naar hun eigen land.

Ook de kwestie van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen waarop het beginsel van "non-refoulement" van toepassing is, staat op de agenda van het voorzitterschap.

Bovendien zal het Hongaarse voorzitterschap aandacht schenken aan het in de gehele EU verzamelen van statistische gegevens over illegale migratie. Het is van essentieel belang om een volledig beeld te krijgen van alle op dit vlak verzamelde gegevens en die ter beschikking te stellen van de lidstaten en de EU-instellingen en –agentschappen.

Tot slot zullen de werkzaamheden betreffende alle aspecten van de totaalaanpak van migratie(2) worden voortgezet. Europa heeft behoefte aan een totaalaanpak binnen het migratiebeleid, die zowel de samenleving in het thuisland als in het gastland, en uiteraard ook de migranten zelf, tot voordeel moet strekken. Het voorzitterschap is van mening dat er zowel thematisch (legale immigratie, bestrijding van illegale immigratie en de bevordering van migratie en ontwikkeling) als geografisch gezien meer evenwicht in de totaalaanpak moet komen. Voorts hecht het Hongaarse voorzitterschap veel belang aan de verdere ontwikkeling van het proces van Praag – Bouwen aan migratiepartnerschappen(3), gericht op nabuurlanden aan de oostelijke en zuidoostelijke grenzen van de EU, door samen met de partijen die aan dit proces deelnemen een actieplan op te stellen voor de tenuitvoerlegging van de verklaring van Praag van april 2009, dat de concrete doelstellingen en activiteiten opsomt die nodig zijn voor de verwezenlijking van de in die verklaring genoemde doelen, waaronder die betreffende het voorkomen en bestrijden van illegale immigratie. Het Hongaarse voorzitterschap zal zich ook bezighouden met de voorbereiding van de tweede ministeriële conferentie in november 2011, die in het teken zal staan van de goedkeuring van het actieplan.

 
 

(1) PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
(2) Raadsdocument 15811/09.
(3) Raadsdocument 15876/10.

 

Vraag nr. 4 van Vilija Blinkevičiūtė (H-0624/10)
 Betreft: Bescherming van kinderen/slachtoffers van mensenhandel
 

Het door de Raad goedgekeurde programma van Stockholm bevat de belangrijkste maatregelen op het gebied van preventie, bescherming en bestrijding van mensenhandel. Bijzondere aandacht dient hierbij te worden besteed aan kinderen. Gezien het feit dat kinderen de zwakste schakel in de samenleving zijn, verdienen zij de grootste bescherming.

Kinderen worden verkocht, verrichten gedwongen werk en worden zelfs tot criminele activiteiten aangezet. Ook worden ze het slachtoffer van mensenhandel met het oog op illegale orgaandonatie.

Om de inspanningen gericht op het bestrijden van de mensenhandel beter te kunnen coördineren, heeft de Raad een mensenhandelcoördinator aangewezen. Kan de Raad meedelen of deze persoon ook verantwoordelijk gaat zijn voor de bestrijding van de kinderhandel? Welke maatregelen denkt deze coördinator voor de bescherming van kinderen/slachtoffers van mensenhandel te gaan nemen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) De in de vraag genoemde mensenhandelcoördinator is een onlangs door de Commissie benoemde Commissiefunctionaris. De Raad is dan ook niet bevoegd om deze vraag te beantwoorden.

 

Vraag nr. 5 van Nikolaos Chountis (H-0635/10)
 Betreft: Hulpverlening aan Haïti
 

De vernietigende aardbeving die in januari 2010 Haïti trof, kostte het leven aan duizenden mensen en leidde tot een schier ondraaglijke sociaal-economische situatie in het land, dat ook vóór de ramp reeds tot de armste landen van de wereld behoorde. Humanitaire organisaties maakten melding van het feit dat meerdere maanden na de aardbeving de lijken nog altijd in de ruïnes lagen, dat de sanitaire omstandigheden voor de bewoners beestachtig waren en dat het ontbreken van humanitaire hulp voor iedereen was waar te nemen. De uitbraak van een cholera-epidemie kwam dan ook niet als een verrassing. Duizenden bevestigde doden kunnen worden toegevoegd aan de lijst van aardbevingsslachtoffers. Op basis van gegevens van de VN kan worden gesteld dat er, zoals zo vaak, een enorme kloof gaapt tussen de "beloften" voor hulp en de implementatie daarvan in de praktijk.

Kan de Raad antwoord geven op de volgende vragen: Welke bedragen heeft de EU Haïti toegezegd en wat is er tot nu toe daadwerkelijk uitgekeerd? Welke aanvullende inspanningen gaat het voorzitterschap van de Raad ondernemen voor hulp aan de miljoenen Haïtianen die aan hun lot worden overgelaten en om het leven komen?.

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) Zoals de geachte afgevaardigde weet, heeft de EU het voortouw genomen bij de reactie op de gevolgen van de aardbeving van 12 januari 2010 en de uitbraak van de cholera-epidemie eind oktober. Samen met de internationale partners hebben de EU en de lidstaten onverwijlde stappen gezet om de slachtoffers bij te staan met snelle humanitaire noodhulp en bijstand door experts op het gebied van humanitaire en burgerbescherming.

Tijdens de op 31 maart 2010 in New York gehouden internationale donorconferentie voor de wederopbouw van Haïti kwam de EU met een gezamenlijk aanbod van 1,235 miljard euro op een totaalbedrag van 5,3 miljard Amerikaanse dollar, dat door alle internationale donoren tezamen werd toegezegd voor een periode van achttien maanden, waarmee de EU de belangrijkste donor is van Haïti. Na de conferentie werd nog eens een bedrag van 62 miljoen euro uit de EU-begroting beschikbaar gesteld, waarmee het totaalbedrag uit de EU-begroting op 522 miljoen euro komt. De Commissie heeft tot nu toe 322 miljoen euro vastgelegd, waarvan 115,4 miljoen euro al contractueel is vastgelegd en 62 miljoen euro uitbetaald. Verder heeft de Commissie na de aardbeving een bedrag van in totaal 57,8 miljoen euro uitgegeven aan algemene begrotingssteun, zodat de Haïtiaanse regering cruciale uitgaven op de terreinen onderwijs, gezondheid en veiligheid op peil kan houden.(1) Ter ondersteuning van het wederopbouwplan voor Haïti op lange termijn en in de context van een gezamenlijke EU-aanpak waarbij noodhulp wordt gekoppeld aan herstel en ontwikkeling, wordt bovendien de laatste hand gelegd aan het proces van prioriteitenstelling door de EU, de lidstaten en de Haïtiaanse regering, dat begin 2011 moet leiden tot de goedkeuring van een gezamenlijk programmeringsdocument.

Als reactie op de cholera-epidemie heeft de Commissie, bovenop de genereuze bijdragen in geld en in natura van de lidstaten, 12 miljoen euro beschikbaar gesteld om de partners van DG ECHO ter plaatse te ondersteunen. Omdat de situatie in Haïti steeds verder verslechtert, heeft de Commissie de begrotingsautoriteiten voorgesteld de humanitaire bijstand op te voeren in de vorm van een extra bijdrage van 10 miljoen euro via de overheveling van kredieten binnen het voor humanitaire hulp bestemde deel van de EU-begroting voor 2010.

 
 

(1) Stand van zaken op 24 november 2010, gebaseerd op informatie van DG ECHO.

 

Vraag nr. 6 van Gay Mitchell (H-0644/10)
 Betreft: Erkenning van een Palestijnse staat
 

In hoeverre is binnen de Raad nagedacht over de erkenning van een Palestijnse staat?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) Wat de mogelijke erkenning van een Palestijnse staat door de Raad betreft heeft de Raad, onder verwijzing naar de verklaring van Berlijn uit 1999, tijdens zijn vergadering van 13 december 2010 herhaald dat hij bereid is te gelegener tijd een Palestijnse staat te erkennen.

 

Vraag nr. 7 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0646/10)
 Betreft: Goedkeuring en tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor het Donaugebied
 

De Commissie heeft op 8 december haar goedkeuring gehecht aan de EU-strategie voor het Donaugebied en het bijbehorende actieplan. De toegevoegde waarde van deze strategie is erin gelegen dat de lidstaten de bestaande financiële middelen gemeenschappelijk kunnen inzetten, en daarbij een hogere prioriteit verlenen aan strategische projecten voor het Donaugebied. De lidstaten kunnen de tussentijdse evaluatie van het lopende financieel kader benutten om hun operationele programma's bij te stellen teneinde de nodige financiële middelen toe te wijzen aan de projecten van het actieplan van de Donaustrategie. Het Hongaarse voorzitterschap van de Raad heeft de goedkeuring en tenuitvoerlegging van de Donaustrategie tot een van zijn prioriteiten verklaard.

Kan het Hongaarse voorzitterschap mededelen welke acties er voor het eerste halfjaar van 2011 op stapel staan met het oog op de goedkeuring en tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor het Donaugebied?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) De EU-strategie voor de Donau-regio, die op verzoek van een aantal lidstaten is opgesteld, is op 8 december 2010 door de Europese Commissie goedgekeurd in de vorm van een mededeling(1) en een bijbehorend http://ec.europa.eu/regional_policy/cooperation/danube/documents/communication/action_plan_danube.pdf"(2), dat regelmatig tegen het licht zal worden gehouden. De strategie omvat pijlers en prioritaire gebieden ter verbetering van vervoers- en energieverbindingen, milieu, sociaaleconomische ontwikkeling en veiligheid.

Het Hongaarse voorzitterschap wil de strategie in april 2011 ter goedkeuring voorleggen aan de Raad, en in juni 2011 aan de Europese Raad. Volgens de planning zouden de met de voorbereiding belaste diensten van de Raad in januari 2011 een begin moeten maken met de bestudering van deze strategie.

Met de tenuitvoerlegging van de strategie, die vooral gezien moet worden als een taak van de Europese Commissie, zal meteen na de goedkeuring door de lidstaten in juni 2011 worden begonnen. Het voorzitterschap zal gedurende zijn gehele termijn prioriteit verlenen aan het in gang zetten van de nieuwe strategie, waarbij het nauw overleg zal blijven voeren met de instellingen en andere belanghebbenden met het oog op de gezamenlijke opstelling van richtsnoeren voor de taakuitvoering van de coördinatoren van de prioritaire gebieden betreffende het in gang zetten van de strategie en de wijze van coördinatie van de bestaande financiële middelen.

 
 

(1) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: "Strategie van de Europese Unie voor de Donau-regio" (COM(2010) 715 def.), 18055/10.
(2) Begeleidend document bij de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: "Strategie van de Europese Unie voor de Donau-regio" (SEC(2010) 1489 def.), 18055/10 ADD1.

 

Vraag nr. 8 van Liam Aylward (H-0647/10)
 Betreft: Veiligheid in de Europese landbouwsector
 

Het sterftecijfer in de landbouwsector ligt veel te hoog. In Ierland zijn er dit jaar bijvoorbeeld 23 personen omgekomen in landbouwbedrijven. Een onderzoek over deze kwestie heeft uitgewezen dat het risico op overlijden op de werkplek tien maal hoger ligt voor landbouwers en dat, hoewel landbouwers slechts 6% van de totale bevolking vertegenwoordigen, meer dan 60% van de sterfgevallen op de werkplek voorkomen in de landbouwsector.

Wat kan er op het niveau van de EU worden gedaan om het aantal sterfgevallen en ongevallen in de landbouwsector te verminderen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) Richtlijn 89/391/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk ("kaderrichtlijn")(1) is van toepassing op alle werkgevers en werknemers in alle sectoren. Ook de landbouw valt onder de werkingssfeer van de richtlijn, zoals valt op te maken uit artikel 2, lid 1. Volgens de richtlijn is de werkgever verplicht te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met het werk verbonden aspecten (artikel 5, lid 1), waaronder preventie van beroepsrisico’s en het verschaffen van informatie, opleiding en de benodigde organisatie en middelen (artikel 6, lid 1). Het feit dat iedere werknemer er ook zelf voor verantwoordelijk is naar vermogen zorg te dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen, doet geen afbreuk aan het beginsel van de verantwoordelijkheid van de werkgever (artikel 4, lid 3 en artikel 13, lid 1).

In zijn conclusies over de communautaire strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk(2) verzocht de Raad de lidstaten onder meer om voor een betere en doeltreffender handhaving van de wetgeving te zorgen en passende maatregelen te nemen om te voorzien in adequate middelen voor de arbeidsinspecties, en om bijzondere aandacht te besteden aan nieuwe ontwikkelingen in de werkgelegenheid, zoals de toename van de zelfstandige arbeid, uitbesteding, onderaanneming, migrerende werknemers en gedetacheerde werknemers. Tegelijkertijd verzocht de Raad de Commissie om te blijven toezien op en steun te blijven verlenen bij de uitvoering van wetgeving in alle lidstaten.

Nog afgezien van het feit dat er meer richtlijnen van toepassing zijn op het gebied van veiligheid en gezondheid van werknemers, zoals de richtlijnen inzake arbeidsplaatsen(3), lawaai(4) en biologische agentia(5), kan de Raad zich alleen over een nieuwe tekst buigen op basis van een wetgevingsvoorstel van de Commissie.

 
 

(1) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(2) Zie doc. 9353/07.
(3) Richtlijn 89/654/EEG, PB L 393 van 30.12.1989, blz. 1.
(4) Richtlijn 2003/10/EG, PB L 42 van 15.2.2003, blz. 38.
(5) Richtlijn 2000/54/EG, PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21.

 

Vraag nr. 9 van Pat the Cope Gallagher (H-0652/10)
 Betreft: Liechtenstein en het Schengengebied
 

Wat is de stand van zaken in de procedure met het oog op de ratificatie van een protocol op grond waarvan Liechtenstein formeel deel kan gaan uitmaken van het Schengengebied?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) De geachte afgevaardigde is ervan op de hoogte dat de Raad momenteel wacht op de goedkeuring van het Europees Parlement betreffende het sluiten van het protocol(1) op grond waarvan het Vorstendom Liechtenstein deel kan gaan uitmaken van het Schengengebied.

Hoewel het Europees Parlement al was geraadpleegd en op 8 juli 2008 zijn goedkeuring hechtte aan het sluiten van het protocol, is het door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon noodzakelijk geworden het protocol opnieuw ter goedkeuring voor te leggen aan het Europees Parlement, hetgeen op 28 mei 2010(2) door de Raad is gedaan.

 
 

(1) Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, 16462/06.
(2) 6076/1/10.

 

Vraag nr. 10 van Brian Crowley (H-0654/10)
 Betreft: Duurzame economische groei en nieuwe banen
 

Wat voor initiatieven wil het voorzitterschap de komende maanden ontplooien ter ondersteuning van een duurzame economische groei en met het oog op het scheppen van nieuwe banen in de Europese Unie?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) De ondersteuning van de economie is een van de hoekstenen van het werkprogramma van het voorzitterschap voor het komende semester, de periode die het allereerste "Europees Semester" voor de coördinatie van het economisch beleid markeert. In dit verband zal een brede en samenhangende aanpak worden gehanteerd voor het begrotings-, macro-economisch en op groei en werkgelegenheid gericht beleid van zowel de lidstaten als de EU zelf om ervoor te zorgen dat de financiële stabiliteit wordt veiliggesteld en dat al het economische beleid een sterke groei teweegbrengt die zorgt voor duurzame werkgelegenheid.

Voorts heeft de Raad de Europese Raad van december kerndoelstellingen en vlaggenschipinitiatieven voorgelegd betreffende de uitvoering van de Europa 2020-strategie(1). Deze moeten op enigerlei wijze terugkomen in de nationale hervormingsprogramma’s, die de vijf EU-kerndoelen kunnen omvatten betreffende werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling, energie/klimaatverandering, onderwijs en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, en die tevens betrekking kunnen hebben op de manier waarop de lidstaten hun nationale doelen zouden kunnen stellen en halen, waarbij versneld die hervormingen moeten worden doorgevoerd die de in kaart gebrachte knelpunten voor de groei kunnen wegnemen. De lidstaten zullen hun nationale hervormingsprogramma’s ter verwezenlijking van de doelstellingen en streefcijfers van de Europa 2020-strategie in april 2011 indienen, samen met de voornaamste groeibevorderende structurele hervormingen.

De eengemaakte markt is, als drijvende kracht achter de groei, van cruciaal belang voor Europa’s concurrentievermogen in de mondiale economie. Het voorzitterschap hecht groot belang aan het bereiken van een akkoord over het Pakket eengemaakte markt(2).

Ook zal bijzondere aandacht worden geschonken aan de versterking van de inpassing van jongeren op de arbeidsmarkt in het kader van de twee vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie, te weten "Jeugd in beweging" en "Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen", die gericht zijn op de verbetering van de werkgelegenheid van jonge werknemers en een soepeler verloop van de overgang van opleiding naar werk. De werkzaamheden van het Hongaarse voorzitterschap op dit terrein zullen nauw verbonden zijn met het gezamenlijke programma van het Spaanse, het Belgische en het Hongaarse voorzitterschap(3), daar werkgelegenheid voor jongeren een onderwerp van gemeenschappelijk belang is voor dit trio.

Verder is het Hongaarse voorzitterschap op basis van de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen(4) voornemens de mogelijkheden voor de versterking van het beleid ter vergemakkelijking van een werkgelegenheidsbevorderend herstel te benutten en het probleem van de regionale verschillen in werkgelegenheid aan te pakken.

Tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van werkgelegenheid, die van 16 tot en met 18 januari zal plaatsvinden in Gödöllő, zal het Hongaarse voorzitterschap hen uitnodigen om over deze onderwerpen van gedachten te wisselen.

 
 

(1) Zie doc. 17574/1/10.
(2) Zie doc. 17799/10.
(3) Zie doc. 16771/09.
(4) Zie doc. 17066/10.

 

Vraag nr. 11 van Laima Liucija Andrikienė (H-000001/11)
 Betreft: Presidentsverkiezingen in Wit-Rusland
 

De presidentsverkiezingen van 19 december in Wit-Rusland hebben niet geleid tot grote verrassingen. Met bijna 80% van de stemmen werd de huidige president, Aleksandr Loekasjenko, herverkozen voor een vierde ambtstermijn. Bovendien werden meer dan 600 activisten van de oppositie gearresteerd tijdens hun protesten tegen het ondemocratische karakter van de verkiezingen. Hieronder bevonden zich niet minder dan zeven presidentskandidaten. In het kader van de repressie van de activisten van de oppositie verklaarde Aleksandr Loekasjenko dat er in Wit-Rusland geen plaats meer zou zijn voor "onzinnige democratie".

Hoe beoordeelt de Raad deze presidentsverkiezingen in Wit-Rusland? Hoe verhouden ze zich tot de vorige verkiezingen? Welke invloed zal het verloop van deze verkiezingen hebben op de betrekkingen tussen de EU en Wit-Rusland? Beschikken we over een strategie voor onze betrekkingen met Wit-Rusland?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) Wit-Rusland heeft nog een lange weg te gaan vooraleer het voldoet aan de OVSE-normen inzake het houden van verkiezingen. De EU onderkent de ernstige problemen bij het verkiezingsproces en de stemmentelling zoals gemeld door de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE en heeft de regering van Wit-Rusland opgeroepen haar toezegging aan de OVSE na te komen om het verkiezingsproces ingrijpend te hervormen. De EU betreurt het besluit van de Wit-Russische regering om de missie van het OVSE-kantoor in Minsk te beëindigen.

De OVSE heeft uiterst nuttig werk gedaan in het land, met name waar het gaat om de bevordering van de institutionele capaciteitsopbouw en de rechtsstaat, en de ondersteuning van de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld. Volgens de EU verkeert dit proces in groot gevaar.

De EU veroordeelt krachtig alle vormen van geweld en repressie, met name het gebruik van geweld tegen presidentskandidaten, politieke activisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, journalisten en demonstranten. De mishandeling en detentie van meerdere oppositieleiders, waaronder presidentskandidaten, is onacceptabel. Gezien het verloop van de verkiezingen en de nasleep daarvan is er al met al sprake van een aanzienlijke terugval in de ontwikkeling van democratisch bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten in Wit-Rusland. De EU heeft opgeroepen tot de onmiddellijke vrijlating van de presidentskandidaten en de ruim 600 demonstranten, die direct na de presidentsverkiezingen in Wit-Rusland werden vastgezet.

De eerbiediging van democratie en mensenrechten blijft een centraal thema en een voorwaarde die absoluut vervuld moet worden, willen de betrekkingen tussen Wit-Rusland en de EU verbeteren. Dit is niet mogelijk zonder substantiële vooruitgang op dit terrein. Dit is het criterium waaraan de EU de inspanningen van de Wit-Russische regering om iets aan de huidige situatie te doen zal afmeten en op basis waarvan zij eventuele ontwikkelingen in aanmerking zal nemen als zij de betrekkingen met Wit-Rusland opnieuw beziet. De EU wil de ondersteuning van en betrokkenheid bij de Wit-Russen en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld verder opvoeren.

 

Vraag nr. 12 van Charalampos Angourakis (H-000006/11)
 Betreft: Nieuwe Israëlische provocaties aan het adres van de Palestijnen
 

Het leger en de luchtmacht van Israël hebben de afgelopen dagen hun moorddadige aanvallen in de Gazastrook opgevoerd. Het resultaat: nog meer Palestijnse doden en gewonden. En dat terwijl Israël de bezetting en de economische blokkade van de Gazastrook voortzet, en zelfs vissers verbiedt de zee op te gaan. De pogingen tot intimidatie van de Palestijnse bevolking zijn ook tijdens de kerstdagen en Oud en Nieuw onverminderd doorgegaan, met name in de buurt van de groene lijn en de door Israël gebouwde muur, maar ook in de vorm van bombardementen in de Gazastrook zelf. Tegelijkertijd weten we dat Israël in zijn gevangenissen reeds vele jaren lang en onder vaak erbarmelijke omstandigheden illegaal duizenden politieke gevangenen, waaronder vrouwen en kinderen, vasthoudt.

Is de Raad van plan deze nieuwe Israëlische provocaties aan het adres van de Palestijnen te veroordelen en een onafhankelijke, ongedeelde en autonome Palestijnse staat in de sinds 1967 door Israël bezette gebieden met Oost-Jeruzalem als hoofdstad te erkennen? Zal de Raad aandringen op de onmiddellijke vrijlating van de Palestijnse politieke gevangenen uit de Israëlische gevangenissen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) De Raad heeft zich consequent uitgesproken voor een tweestatenoplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict waarbij Jeruzalem de hoofdstad van beide staten wordt. In december 2010 nog herhaalde de Raad Buitenlandse Zaken in zijn conclusies dat "dringend vooruitgang moet worden geboekt op weg naar een tweestatenoplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict. Wij willen de Staat Israël en een soevereine, onafhankelijke, democratische, aaneengesloten en levensvatbare Staat Palestina zij aan zij in vrede en veiligheid zien leven" en dat "er [via onderhandelingen] een manier [moet] worden gevonden om de status van Jeruzalem als toekomstige hoofdstad van twee staten op te lossen".

De kwestie van de Palestijnse gedetineerden en gevangenen is steeds een belangrijk onderwerp van gesprek geweest in de bilaterale contacten tussen de EU en Israël, bijvoorbeeld binnen de informele werkgroep inzake mensenrechten, waarvan de meest recente vergadering in september 2010 plaatsvond en waaraan de Raad actief deelneemt. In deze werkgroep zijn concrete gevallen van detentie aan de orde gekomen, met name als het ging om gedetineerden die volgens de EU-richtsnoeren als mensenrechtenbeschermers kunnen worden beschouwd. Sommige van die gevallen kregen extra aandacht door de verklaringen van het bureau van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton. (bijvoorbeeld de verklaring van 24 augustus 2010 van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger over de heer Abdullah Abu Rahma).

De Raad heeft kritiek geuit op het Israëlische beleid van de blokkade van de Gazastrook, die is beschreven als "onaanvaardbaar en politiek gezien contraproductief" (conclusies van de Raad van december 2009, waarnaar wordt verwezen in de conclusies van december 2010). Hoewel de stappen van de Israëlische regering in de richting van de versoepeling van het afsluitingsbeleid (onlangs nog, op 8 december 2010) stappen in de goede richting zijn, moet er nog meer worden gedaan.

Voor wat betreft het vermeende Israëlische optreden tegen burgers weet de geachte afgevaardigde dat vervolging van burgers door de overheid, of het nu gaat om eigen burgers of burgers van andere landen, indruist tegen de rechtsstaat en de democratische beginselen in het algemeen. Bij uitbreiding is een dergelijk optreden onverzoenbaar met de fundamentele waarden van de Europese Unie, met name het recht op een leven in veiligheid. Het lijdt geen enkele twijfel dat beschuldigingen van een dergelijk optreden diepgaand moeten worden onderzocht en dat zo’n optreden, mocht het worden vastgesteld, krachtig veroordeeld moet worden.

Bij diverse incidenten tussen Israëlische veiligheidsdiensten en Palestijnen, evenals met betrekking tot het Israëlische beleid uit hoofde van het bezettingsregime, heeft de Raad altijd het accent gelegd op de eerbiediging van het internationale recht en de naleving van het internationale humanitaire recht door beide partijen. Aan deze beginselen heeft de Raad Buitenlandse Zaken gerefereerd in zijn conclusies over het vredesproces in het Midden-Oosten in december 2009, die onlangs, in december 2010, nog eens zijn herhaald.

 

Vraag nr. 13 van Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė (H-000008/11)
 Betreft: Probleem van schadevergoeding bij milieuschade
 

Hongarije, dat onlangs het voorzitterschap van de Raad heeft overgenomen, is vorig jaar door een grote milieuramp – de rode slibvloed - getroffen. Een van de hoofdoorzaken zou gebrekkig onderhoud van de installatie in kwestie zijn geweest. De EU verstrekt de lidstaten geen financiële hulp in geval van rampen die door opzettelijk menselijk handelen dan wel nalatigheid zijn veroorzaakt. Wanneer de verantwoordelijken er financieel slecht voor staan, zijn de lidstaten zelf vaak niet in staat alleen de financiële gevolgen van een dergelijk ongeluk te dragen.

Is het voorzitterschap van de Raad niet van oordeel dat de rechtsvoorschriften betreffende de planning (met name in samenhang met de milieueffectbeoordelingen), het onderhoud en de exploitatie van installaties met grote milieurisico's moeten worden herzien en aangescherpt? Zou het niet wenselijk zijn om in de Europese Unie een fonds in te stellen dat wordt gefinancierd door de exploitanten van installaties met grote milieurisico's en waaruit vervolgens schadevergoedingen voor door zulke installaties veroorzaakte milieurampen kunnen worden gefinancierd (naar het voorbeeld van het door "British Petroleum" vrijwillig ingestelde fonds voor schadevergoeding voor de gevolgen van de ramp in de Golf van Mexico)?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in januari 2011 te Straatsburg.

(EN) Er bestaat al belangrijke EU-wetgeving die ongevallen zoals in Hongarije moet helpen voorkomen, met name de wetgeving betreffende geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(1) en betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën(2). Wat natuurrampen betreft vallen industriële ongevallen onder de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn(3), die het beginsel "de vervuiler betaalt" heeft ingevoerd.

De vraag of de bestaande wetgeving van toepassing is, kan pas volledig worden beantwoord als het onderzoek naar het ongeval in Kolontàr door de Hongaarse autoriteiten en de Commissie is afgerond. Zodra dit het geval is, kan beoordeeld worden of eventuele verdere actie op het vlak van de EU-milieuwetgeving nodig is. Eventuele conclusies van de Commissie in dit verband zullen onverwijld door de Raad worden opgepakt.

Voor wat betreft de suggestie van de geachte afgevaardigde voor de instelling van een fonds ter vergoeding van schade als gevolg van opzettelijk handelen of nalatigheid, dat gefinancierd zou moeten worden door exploitanten van installaties met milieurisico’s, moet worden opgemerkt dat het aan de Commissie is om zich te buigen over mogelijke opties in het licht van onderhavig ongeval, waaronder de optie om exploitanten aansprakelijk te stellen voor de volledige kosten van ernstige ongevallen.

Wat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie betreft stelde de Commissie in 2006 de herziening van Verordening (EG) nr. 2012/2002(4) van de Raad voor. Gelet op het speciaal verslag van de Rekenkamer over de werking van het Solidariteitsfonds(5) concludeerde de Raad in 2008 niettemin dat het beheer van het Fonds in het algemeen efficiënt is, waarbij hij aantekende dat het tempo van het beheer nog kan en moet worden verbeterd, en voorts benadrukte dat de Raad een herziening van Verordening (EG) nr. 2012/2002(6) in dit stadium niet nodig acht.

 
 

(1) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(2) Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15).
(3) Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).
(4) Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3).
(5) Rekenkamer, Speciaal verslag nr. 3/2008 "Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: hoe snel, efficiënt en flexibel is het?" (PB C 153 van 18.6.2008, blz. 1).
(6) Conclusies van de Raad betreffende Verslag 3/2008 van de Rekenkamer over het solidariteitsfonds van de Europese Unie, 11194/08.

 

VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 21 van Brian Crowley (H-0655/10)
 Betreft: Uitrol van breedbandtechnologie
 

Kan de Commissie een gedetailleerd overzicht geven van de specifieke maatregelen die zij gaat nemen ter ondersteuning van de uitrol van het hogesnelheidsbreedbandnet in alle lidstaten van de EU, inclusief Ierland?

 
  
 

(EN) De Commissie is een fervent voorstandster van de uitrol van hogesnelheidsbreedbandtechnologie in heel Europa en heeft daartoe een aantal maatregelen genomen.

De investeringen voor de breedbandinfrastructuur zullen hoofdzakelijk vanuit de particuliere sector komen. Daarnaast moedigt de Commissie de lidstaten aan om de uitrol van breedbandnetwerken met publieke en EU-middelen te ondersteunen als het klimaat voor particuliere investeringen ongunstig is.

In 2010 nog heeft de Commissie na een beoordeling haar goedkeuring gehecht aan de aanwending van een bedrag van bijna 1,8 miljard euro aan staatssteun voor breedbandontwikkeling in de Europese Unie, welk bedrag goed zou moeten zijn voor 3 à 3,5 miljard euro aan afgeleide investeringen in deze sector(1).

Wat Ierland betreft heeft de Commissie tot dusver na een beoordeling haar goedkeuring gehecht aan drie staatssteunmaatregelen voor breedband in het land en toestemming verleend voor de aanwending van een bedrag van meer dan 250 miljoen euro in deze sector(2), alsmede voor het gezamenlijke project Kelvin(3) van Ierland en Noord-Ierland, dat moet resulteren in een rechtstreekse internationale verbinding door middel van een onderzeese kabel naar het noordwesten van Ierland.

Bovendien werkt de Commissie nauw samen met de Europese Investeringsbank om voor het volgende meerjarig financieel kader innovatieve financieringsoplossingen te bedenken, die het investeringsperspectief zouden kunnen verbreden en via kredietverbetering en looptijdverlenging mogelijkheden zouden kunnen scheppen voor projecten met een hoger risicoprofiel in dunner bevolkte gebieden.

In 2011 zal de Commissie voor plaatselijke en regionale overheden een leidraad opstellen voor het gebruik van EU-fondsen voor het opzetten en voorbereiden van breedbandprojecten en tevens breedbandinvesteringsrichtsnoeren voor die overheden vaststellen op basis waarvan volledige absorptie van deze fondsen mogelijk is. Een van de doelstellingen van de Commissie voor 2013 is de versterking en stroomlijning van het gebruik van financiële middelen voor hogesnelheidsbreedband via EU-instrumenten onder het huidige financieel kader (bv. EFRO, ERDP, ELFPO, TEN, CIP).

 
 

(1) De Commissie publiceert regelmatig een overzicht van staatssteunbesluiten betreffende breedband op het volgende adres:
http://ec.europa.eu/competition/sectors/telecommunications/broadband_decisions.pdf.
(2) Commissiebeschikkingen in de zaken N284/2005 – Metropolitan Area Network-breedbandprogramma van Ierland, van 8.3.2006, N475/2007 – National Broadband Scheme Ireland, van 25.9.2007 en N607/2009 – Rural Broadband Scheme, van 4.12.2009.
(3) Commissiebeschikkingen in de zaken N282/2008 – Project Kelvin en N248/2008 – Projekt Kelvin, van 8.10.2008.

 

Vraag nr. 24 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0626/10)
 Betreft: Verbetering en verlenging van het Naiades-programma
 

Kan de Commissie, gelet op de komende tussenbalans van het Naiades-programma en op het feit dat nog niet alle lidstaten met bevaarbare binnenwateren van dit programma hebben kunnen profiteren, mededelen welke maatregelen zij overweegt om het programma in de periode 2011-2013 toegankelijker te maken en welke stappen zij overweegt ter verbetering van het huidige programma en met het oog op verlenging na 2013?

 
  
 

(EN) In de afgelopen vijf jaar diende het Naiades-actieprogramma als inspiratiebron voor het binnenvaartbeleid van de Commissie, en dit zal de komende drie jaar zo blijven. Naiades richt zich in de eerste plaats op een reeks wetgevings-, beleids- en coördinatiemaatregelen die zijn voortgekomen uit het huidige beleid en het bestaande regelgevingskader en die gericht zijn op betere randvoorwaarden voor de sector en de versterking van zijn positie. We zien het aandeel van de binnenvaart in het totale transport inmiddels al toenemen.

Het is duidelijk dat zo’n programma niet uitsluitend in EU-verband kan worden uitgevoerd en ook de betrokkenheid van lidstaten en de binnenvaartsector en een goede tenuitvoerlegging op nationaal niveau vereist.

Naiades was bedoeld als beleidsprogramma voor de middellange tot lange termijn en beoogt een betere benutting van relevante financieringsprogramma’s zoals TEN-T en Marco Polo. Naiades is echter geen financieel steunprogramma met eigen financiële middelen.

Het tweede voortgangsverslag over Naiades, dat een overzicht geeft van de belangrijkste resultaten op de vijf prioriteitsgebieden tot nu toe, zal in het eerste semester van 2011 worden gepubliceerd. In de resterende periode 2011-2013 wil de Commissie verdergaan met de uitvoering van Naiades langs de reeds uitgestippelde lijnen.

De Commissie dient evenwel ook zorg te dragen voor de langetermijnontwikkeling en de geslaagde tenuitvoerlegging van een Europees binnenvaartbeleid na 2013. Zij zal te zijner tijd dan ook met een voorstel komen voor een vervolgprogramma, dat zal worden ingebed in het bredere strategische beleidskader zoals omschreven in het binnenkort te verschijnen witboek, dat in zal zetten op de ontwikkeling van verdere succesvolle activiteiten en dat waar nodig zijn licht zal laten schijnen over de lering die eventueel uit de opgedane ervaringen getrokken moet worden.

 

Vraag nr. 25 van Marc Tarabella (H-0633/10)
 Betreft: Het niet naleven door luchtvaartmaatschappijen van Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers
 

Verordening (EG) nr. 261/2004 is in 2005 in werking getreden, met als voornaamste doel luchtreizigers te beschermen en te informeren. Hoewel de Commissie zelf bewustmakingscampagnes heeft opgestart, treden de luchtvaartmaatschappijen deze verordening voortdurend met voeten, en beschikken de passagiers niet over doeltreffende en snelle beroepsmiddelen. Bovendien is de online verkoop van tickets verworden tot zwendelarij. Zo bedraagt de eigenlijke kostprijs van een ticket Brussel-Straatsburg van een reguliere maatschappij, waarvan de geadverteerde prijs 98 euro bedraagt, uiteindelijk 219,60 euro, waarin zelfs een "brandstoftoeslag" is verrekend.

Kan de Commissie aangeven wanneer en hoe ze van plan is ervoor te zorgen dat de lidstaten verordening (EG) nr. 261/2004 toepassen, en wanneer en hoe ze de lidstaten zal verplichten doeltreffende en snelle mechanismen voor schadevergoeding in te stellen?

 
  
 

(EN) Allereerst wil de Commissie eraan herinneren dat de juiste toepassing van Verordening 261/2004 inzake de rechten van luchtreizigers een aangelegenheid is voor de aangewezen nationale handhavingsinstanties. Deze nationale handhavingsinstanties (NEB’s) moeten alle redelijke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de rechten van de passagiers volledig worden geëerbiedigd. De Commissie houdt voortdurend toezicht op hun activiteiten om te waarborgen dat de EU-wetgeving op de juiste wijze wordt toegepast en gehandhaafd door de lidstaten.

De Commissie kan de geachte afgevaardigde verzekeren dat zij zal ingrijpen als de gevallen in kwestie een structureel karakter vertonen dat erop wijst dat een lidstaat in gebreke blijft bij de handhaving van de verordening. De Commissie heeft nauw samengewerkt met de NEB’s om de toepassing van de verordening te verbeteren, met name door gemeenschappelijke interpretatie, uitwisseling van informatie over de handhaving, uitwisseling van beste praktijken en verdere harmonisatie van hulpmiddelen, zoals statistieken over sancties en klachten. In 2010 heeft de Commissie diverse gezamenlijke NEB-maatregelen tegen luchtvaartmaatschappijen ondersteund, die in belangrijke mate bijdroegen tot het succesvol en geharmoniseerd corrigeren van onbehoorlijke praktijken.

Ten tweede wil de Commissie erop wijzen dat de passsagiers beschikken over mogelijkheden om schadevergoeding te eisen. De nationale autoriteiten hebben tevens tot taak klachten van passagiers in behandeling te nemen en met redenen omklede, zij het niet-bindende, adviezen te geven over de omstandigheden van het individuele geval van de passagier. Bovendien hebben luchtreizigers te allen tijde het recht schadevergoeding te eisen via een gerechtelijke procedure. Zij kunnen daarvoor gebruikmaken van de Europese procedure voor de beslechting van kleine geschillen: een vereenvoudigde, versnelde en goedkopere gerechtelijke procedure voor kleine grensoverschrijdende geschillen. Zij moeten ook een beroep kunnen doen op de regelingen die voortvloeien uit de activiteiten van de Commissie op het gebied van collectief verhaal. Luchtreizigers zullen ook baat hebben bij verdere initiatieven van de Commissie op het vlak van consumentenbescherming. Zo zal het toekomstige wetgevingsvoorstel inzake ADR, regelingen voor alternatieve geschillenbeslechting onder de verantwoordelijkheid van de commissaris voor gezondheid en consumenten, in het werkprogramma van de Commissie voorzien voor eind 2011, bevorderlijk zijn voor het gebruik van regelingen voor alternatieve geschillenbeslechting als gemakkelijke, goedkope en snelle manier om geschillen buiten de rechter om op te lossen.

Tot slot snijdt de geachte afgevaardigde de kwestie van de bij boekingen aangegeven prijzen aan. Verordening 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap omvat regels voor prijstransparantie: de te betalen definitieve prijs moet steeds worden bekendgemaakt, ook in advertenties, en omvat het geldende passagierstarief en de toepasselijke belastingen en heffingen, toeslagen en vergoedingen die op het tijdstip van publicatie onvermijdbaar en voorzienbaar zijn. Dit heeft ook betrekking op de zogeheten brandstoftoeslag die u noemt. De Commissie volgt de ontwikkelingen op dit belangrijke punt op de voet en werkt daarbij nauw samen met de nationale autoriteiten die zorg moeten dragen voor de handhaving in de lidstaten. In 2011 zal de Commissie zich nader buigen over deze materie.

 

Vraag nr. 26 van Ismail Ertug (H-0643/10)
 Betreft: Door de EU gesubsidieerde studie "Van alternatieven losgekoppeld onderzoek naar verbreding van de Donau tussen Straubing en Vilshofen"
 

Ik stel hier opnieuw twee van de vijf vragen die al eerder schriftelijk aan de Commissie zijn voorgelegd (P-9178/2010), maar door het Directoraat-generaal Vervoer volledig zijn genegeerd.

Is de Commissie van mening dat de in Vilshofen-Straubing ingestelde begeleidingsgroep de kritisch-constructieve taak die hem door de EU is opgedragen "ter waarborging van de correcte uitvoering van de studie" en "ter waarborging van doorzichtigheid en consensusvorming" niet kan vervullen, omdat de studie wordt uitgevoerd door Rhein-Main-Donau AG, dat zelf een economisch belang bij de verbreding heeft?

Is het de Commissie bekend dat Bondsminister van Verkeer Ramsauer (CSU) zich herhaaldelijk in het openbaar heeft uitgesproken voor variant C 280, hoewel de Bondsrepubliek Duitsland overeenkomstig artikel III.2.6 van het besluit inzake financiële bijstand moet zorgen voor onpartijdige en objectieve uitvoering van de onderzoeken? Het bevoegde lid van de Commissie wordt verzocht deze vragen niet andermaal te negeren. De 33 miljoen euro dure studie dreigt het Stuttgart 21 van Neder-Beieren te worden.

 
  
 

(EN) De door de EU gesubsidieerde studie betreffende het van alternatieven losgekoppeld onderzoek naar verbreding van de Donau tussen Straubing en Vilshofen is van bijzonder belang bij de inspanningen om een voor alle partijen aanvaardbare uitweg uit deze reeds lang bestaande impasse te vinden, een impasse die ervoor zorgt dat de binnenvaart – in dit deel van de transcontinentale verbinding – niet zijn volledige potentieel kan benutten als vervoerswijze die zowel in milieu- als economisch opzicht zeer duurzaam is.

Een gedegen en duurzame ontwikkeling van de binnenvaart draagt bij tot de verlichting van de druk op het wegvervoer – emissies, lawaai, filevorming – en draagt in dit specifieke geval ook bij tot een betere aansluiting tussen regio’s, economieën en mensen langs een van de belangrijkste natuurlijke verbindingen van ons continent (Oost-West, Noord-Zuid).

Overigens moet hierbij worden benadrukt dat economische ontwikkeling zonder behoorlijke aandacht voor de milieurealiteit evengoed grote economische risico’s met zich meebrengt, terwijl het op fundamentalistische wijze sluiten van de ogen voor duurzame en evenwichtige oplossingen tevens ernstige milieurisico’s kan opleveren, bijvoorbeeld als gevolg van het weer terugdraaien van de overschakeling op andere vervoerswijzen.

Op het Beierse deel van de Donau, tussen deze twee steden, is de rivier niet diep genoeg voor een betrouwbare en economisch haalbare scheepvaart het hele jaar door. Binnenvaartschippers en –ondernemingen en milieuorganisaties discussiëren nu al twintig jaar over de vraag hoe de bevaarbaarheid van de Donau kan worden verbeterd.

Milieuorganisaties geven de voorkeur aan de zogeheten "Variant A" om het laatste niet-gereguleerde deel van het middelste gedeelte van de Donau in stand te houden, door de rivieroevers te verstevigen en zo bescherming te bieden tegen overstromingen.

Vervoerders werpen tegen dat dit het enige deel is, van de Nederlands grens van de Rijn tot de Oostenrijkse grens van de Donau, waar binnenvaart niet het hele jaar door mogelijk is zoals zou moeten. Zij steunen daarom de zogeheten Variant C-280, die het hele jaar door een diepgang van 2,80 meter garandeert, maar wel de bouw van een sluis vereist.

Om deze patstelling te doorbreken is de Duitse regering samen met de deelstaat Beieren een drie jaar durende studie begonnen om mogelijke alternatieven voor deze twee tegengestelde varianten te bestuderen. Naar aanleiding van een suggestie van Trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T)-coördinator mevrouw K. Peijs werd in januari 2010, met instemming van beide partijen, een werkgroep ter begeleiding van de studie ingesteld: deze bestaat uit negen prominenten, vier uit de milieuhoek en vier uit de vervoerdershoek, en wordt voorgezeten door een onafhankelijke hoogleraar, Hans-Joachim Koch van de Universiteit van Hamburg.

Sinds de samenstelling in maart 2010 is de groep diverse malen bijeengeweest en de werkzaamheden vorderen gestaag. Naar verwachting zal de studie in 2012 nuttige en volledig transparante resultaten opleveren, die de regionale en nationale autoriteiten van dienst zullen zijn bij de ontwikkeling van een in economisch en milieuopzicht duurzame binnenvaart op de Donau.

In recente artikelen in Beierse/Duitse kranten is gesuggereerd dat de betrokkenheid van Rhein-Main-Donau AG afbreuk doet aan de transparantie en de onpartijdigheid van de studie. De Commissie heeft van de voorzitter van de begeleidingsgroep vernomen dat er voor hem geen enkele reden is aan te nemen dat de studie niet naar behoren wordt uitgevoerd.

De studie heeft ten doel een aanvaardbare oplossing te vinden die los staat van de eerdere evaluatie en uit de aard der zaak in het belang moet zijn van alle betrokkenen, dus ook van Rhein-Main-Donau AG.

De Commissie is op de hoogte van de verklaringen van de Duitse minister van Verkeer, de heer Ramsauer, zoals ook andere betrokkenen zich in deze zaak hebben uitgesproken. De Commissie is van mening dat dergelijke verklaringen niets afdoen aan de uiteindelijke en eigenlijke resultaten van de studie en veeleer gezien moeten worden als nuttige bijdrage aan een transparante discussie.

 

Vraag nr. 27 van Gay Mitchell (H-0645/10)
 Betreft: Vulkaan op IJsland
 

Afgelopen april is het Europese luchtruim na de uitbarsting van een vulkaan op IJsland gesloten. Volgens deskundigen kan zo'n uitbarsting zich opnieuw voordoen en zal dan evenveel ontwrichting teweegbrengen als de vorige.

Wat voor voorbereidingsmaatregelen heeft de Commissie getroffen, mocht een dergelijk incident zich nog eens voordoen?

 
  
 

(EN) Naast andere regelgevende instanties en belanghebbenden uit de sector heeft ook de Commissie werk gemaakt van een betere voorbereiding op vulkaanuitbarstingen. Europa is nu beter voorbereid, wat tot uitdrukking komt in de afgesproken concentraties waarbij nog gevlogen mag worden in een door as verontreinigd luchtruim, beter adviesmateriaal van de hand van de adviescentra voor vulkaanas, betere operationele procedures en de oprichting van de Europese crisiscoördinatiecel voor de luchtvaart (EACCC) ter bevordering van een geharmoniseerde aanpak door de lidstaten. We zouden nu dan ook in staat moeten zijn eventuele ontwrichtingen bij toekomstige incidenten als deze zoveel mogelijk te beperken.

De Commissie zal verder werken aan alle maatregelen en actiepunten die zijn voorgesteld in haar mededeling van 27 april 2010 en die zijn goedgekeurd tijdens de buitengewone zitting van de Raad Vervoer van 4 mei 2010, evenals andere activiteiten waarvoor de bijdrage van Europa noodzakelijk wordt geacht, met name de internationale taskforce vulkaanas van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).

We moeten ons vervoerssyteem vooral veerkrachtiger maken om de mobiliteit van reizigers en goederen te garanderen bij ontwrichtende gebeurtenissen. Tijdens de meest recente zitting van de Raad Vervoer in december 2010 verzocht commissaris Kallas, verantwoordelijk voor vervoer, de ministers om specifiek over dit aspect na te denken.

De Commissie zal regelmatig verslag uitbrengen aan de Raad Vervoer en het Parlement op de hoogte houden van de ontwikkelingen.

Verdere bijzonderheden van de getroffen maatregelen:

- er is een nieuwe Europese aanpak ontwikkeld met het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. Deze aanpak staat garant voor nauwe samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen, fabrikanten en autoriteiten;

- er is een herzien noodplan vulkaanas gepubliceerd door ICAO, aangevuld met richtlijnen voor veiligheidsrisicobeoordeling voor vluchten in zones met een bestaande of verwachte verontreiniging door vulkaanas;

- de Europese crisiscoördinatiecel voor de luchtvaart is opgericht, waardoor de coördinatie en de toepassing van verzachtende maatregelen zullen verbeteren;

- het adviescentrum voor vulkaanas heeft zijn producten verbeterd en biedt nu een hogere korreligheid en frequentie in zijn publicaties, wat op zijn beurt zal zorgen voor een betere operationele besluitvorming;

- er is een nieuw instrument ontwikkeld door Eurocontrol, het zogeheten European Crisis Visualisation Interactive Tool for Air Traffic Flow & Capacity Management, of EVITA. Hiermee kan gemakkelijker informatie worden uitgewisseld tussen de lidstaten en andere belangrijke spelers, terwijl het ook bijdraagt tot een betere afstemming van de besluitvorming.

 

Vraag nr. 28 van Luis de Grandes Pascual (H-0649/10)
 Betreft: Toezicht op het Europese luchtruim
 

Nog maar enkele weken geleden heeft de sluiting van het Spaanse luchtruim door de Spaanse luchtverkeersleiders ernstige incidenten veroorzaakt, die zowel burgers, bedrijven en de Spaanse economie als geheel enorme schade hebben berokkend. In april dit jaar werd het Europese luchtruim voorts ernstig verstoord door de uitbarsting van de IJslandse vulkaan.

Gezien dit soort situaties zou ik willen weten of de Commissie – zonder afbreuk te doen aan de op nationaal niveau genomen maatregelen – voornemens is de reactiecapaciteit op Europees niveau te verbeteren, bijvoorbeeld door de bevoegdheden van Eurocontrol te vergroten, de mobiliteit van luchtverkeersleiders te bevorderen, Europese ondersteuningsteams samen te stellen of nieuwe technologieën voor luchtvaartnavigatiesystemen te ontwikkelen en toe te passen?

 
  
 

(EN) De modernisering van het Europese luchtverkeersbeheersysteem (ATM) is de afgelopen jaren een van de doelstellingen van de Commissie geweest. In november 2009 nam de EU een tweede pakket maatregelen betreffende het gemeeschappelijk Europees luchtruim aan, dat betrekking heeft op de prestaties op het gebied van veiligheid, capaciteit, kosteneffectiviteit en milieu. Recente gebeurtenissen zoals de vulkaanaswolkcrisis van april-mei 2010 en de acties van de Spaanse luchtverkeersleiders op 3-4 december 2010 hebben nog eens duidelijk gemaakt dat dit pakket sneller ten uitvoer moet worden gelegd.

Ter verhoging van de capaciteit van het Europese luchtverkeersbeheersysteem heeft de Commissie dan ook een aantal maatregelen opgesteld die al effectief zijn of op het punt staan dat te worden, zoals:

- de oprichting van een crisiscoördinatiecel direct na de vulkaanaswolkcrisis, om de nationale verzachtende maatregelen in geval van een crisis op Europees niveau beter te coördineren;

- regelingen betreffende de mobiliteit onder luchtverkeersleiders;

- de aanwijzing van Eurocontrol als netwerkbeheerder voor de ATM-functies in het voorjaar van 2011, waarmee zijn capaciteit wordt versterkt om te fungeren als de technische poot van het gemeenschappelijk Europees luchtruim;

- de verbetering van de luchtvaartnavigatiediensten met ingang van januari 2012, gepaard gaande met een aanzienlijke verlaging van de heffingen voor de luchtvaartsector;

- de invoering van de functionele luchtruimblokken per december 2012, hetgeen de versnippering van het Europese luchtruim zal tegengaan;

- de voortzetting van het SESAR-programma en de invoering van de bijbehorende technologieën.

 

Vraag nr. 29 van Ivo Belet (H-0650/10)
 Betreft: Straling luchthavenscanners
 

In de VS is onrust ontstaan over de mogelijke risico's die vliegtuigpassagiers lopen bij blootstelling aan de x-straling van een fullbody security scanner. Een slecht functionerende scanner kan passagiers blootstellen aan hoge stralingsniveaus. Een regulier onderhoud van de x-ray toestellen is derhalve absoluut vereist.

Superviseert de Commissie de installatie en de werking van fullbody scanners op de luchthavens in de EU?

Kan de Commissie een overzicht geven van de luchthavens waar dergelijke scanners eind 2010 al operationeel zijn?

Kan de Commissie meedelen welke controlemaatregelen inzake het onderhoud van de scanners momenteel in voege zijn om passagiers te beschermen tegen mogelijke gezondheidsrisico's bij veiligheidscontroles op luchthavens?

Overweegt de Commissie eventueel een initiatief in dit verband?

 
  
 

(EN) Er bestaat momenteel nog geen EU-wetgeving inzake het reguliere gebruik van beveiligingsscanners op luchthavens in de EU. De lidstaten kunnen deze scanners alleen gebruiken bij wijze van proef voor een beperkte periode, in het kader van een strengere controlemaatregel of voor demonstratiedoeleinden. Daarom valt het gebruik van de scanners nu nog niet onder het controleprogramma van de Commissie.

In verband met de voorbereiding van de effectbeoordeling betreffende het gebruik van beveiligingsscanners in het najaar van 2010 heeft de Commissie informatie ontvangen volgens welke beveiligingsscanners op basis van verschillende technologieën zijn of worden gebruikt op de volgende EU-luchthavens: Amsterdam Schiphol, Londen Heathrow, Manchester, Helsinki, Hamburg en Parijs Charles de Gaulle. Afgaande op deze informatie worden er op dit moment x-ray beveiligingsscanners gebruikt op Londen Heathrow en Manchester. Voor zover bekend bij de Commissie zijn er demonstraties van beveiligingsscanners geweest op de luchthavens van Rome Fiumicino, Venetië, Milaan Malpensa, Palermo en Kopenhagen. Dit is echter niet officieel bevestigd door de desbetreffende Italiaanse en Deense autoriteiten.

De Commissie beschikt vooralsnog niet over een bijgewerkt overzicht van de exacte nationale voorschriften die van toepassing zijn op onderhoudscontroles ter bescherming van passagiers tegen gezondheidsrisico’s bij veiligheidscontroles op luchthavens. De in EU- en EURATOM-wetgeving vastgelegde algemene eisen inzake gezondheidsbescherming zijn evenwel ook hier van toepassing.

Met name wat het gebruik van x-ray apparatuur betreft moeten beveiligingsscanners, net zoals alle andere apparatuur waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling, voldoen aan de wettelijke bepalingen voor dit gebruik. Het risico van langetermijneffecten op de gezondheid als gevolg van blootstelling aan ioniserende straling, hoewel zeer gering bij lage doses, is genoegzaam bekend. Daarom moet alle apparatuur niet alleen voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 96/29/Euratom(1), maar dienen ook de volgende hoofdbeginselen te worden toegepast:

rechtvaardiging van het gebruik van de apparatuur vóór de eerste ingebruikneming daarvan, waarbij de economische, sociale en andere voordelen moeten worden afgewogen tegen de gezondheidsschade die de apparatuur kan toebrengen;

optimalisatie van de bescherming om ervoor te zorgen dat de stralingsdoses in de praktijk zo laag worden gehouden als redelijkerwijze mogelijk is, economische en sociale factoren in aanmerking nemende;

limitering van de blootstelling om ervoor te zorgen dat de som van de van alle relevante handelingen ontvangen doses de wettelijke dosislimieten voor werkers en de bevolking niet overschrijdt.

Op de naleving van deze bepalingen moet worden toegezien door de nationale autoriteiten.

Aan de opzettelijke blootstelling van personen aan ioniserende straling om niet-medische redenen, waaronder beveiliging, zal bijzondere aandacht worden besteed(2) in het kader van de lopende herschikking van Richtlijn 96/29/Euratom in samenhang met andere richtlijnen, met name Richtlijn 97/43/Euratom(3) betreffende medische blootstelling.

De Commissie voert op dit moment een evaluatie uit naar de mogelijke gevolgen van beveiligingsscanners op luchthavens in de EU, waarbij de criteria detectieprestaties, grondrechten en gezondheid als uitgangspunt gelden.

 
 

(1) Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, PB L 159 van 29.6.1996.
(2) http://ec.europa.eu/energy/nuclear/radiation_protection/doc/art31/2010_02_24_opinion_on_bss.pdf
(3) Richtlijn 97/43/Euratom van de Raad van 30 juni 1997 betreffende de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende straling in verband met medische blootstelling en tot intrekking van Richtlijn 84/466/Euratom, PB L 180 van 9.7.1997.

 

Vraag nr. 30 van Pat the Cope Gallagher (H-000003/11)
 Betreft: Verstoring van de vervoersector in heel Europa
 

Kan de Commissie een overzicht geven van de initiatieven die ze zal nemen om de werking van de Europese vervoersinfrastructuur te verbeteren naar aanleiding van de recente verstoring van het luchtverkeer door de hevige sneeuwval?

 
  
 

(EN) Het luchtvervoer – en in mindere mate het vervoer over land – was in december 2010 in heel Europa ernstig verstoord. Veel van onze belangrijke knooppunten gingen gedeeltelijk dicht tijdens een van de drukste weekeinden van het jaar: het begin van de kerstvakantie. Duizenden vluchten werden geannuleerd en tienduizenden mensen strandden op de luchthavens, om maar te zwijgen van de enorme bagageafhandelingsproblemen. Het is de taak van de Commissie om de gevolgen van deze extreme weersomstandigheden zoveel mogelijk te beperken, mochten die zich nog eens voordoen. Het doet de Commissie overigens veel deugd dat er geen ongelukken zijn gebeurd en dat de veiligheid op geen enkel moment in het geding was.

Wat de verbetering van de werking van het totale vervoersnetwerk in geval van een crisis betreft is de Commissie van plan voort te bouwen op de activiteiten die zijn verricht naar aanleiding van de aswolkcrisis van april 2010: de Commissie heeft erover nagedacht hoe ervoor kan worden gezorgd dat vervoerders of de lidstaten mobiliteitsplannen gereed hebben liggen voor reizigers en goederen in geval van een plotseling optredende vervoerscrisis. De Commissie heeft in dit verband een vragenlijst voorgelegd aan de lidstaten tijdens de meest recente zitting van de Raad Vervoer, op 2 december 2010.

Ten eerste moeten we lering trekken uit de gebeurtenissen. Zoals commissaris Kallas, verantwoordelijk voor vervoer, in december 2010 bekendmaakte, zal hij op 19 januari 2011 bijeenkomen met luchthavenvertegenwoordigers om de gebeurtenissen uitvoerig te bespreken en na te gaan wat er gedaan kan worden om situaties als deze in de toekomst te voorkomen. Uiteraard staat de Commissie open voor alle suggesties die ervoor kunnen zorgen dat de gebeurtenissen van december 2010 zich niet meer zullen voordoen.

De Commissiediensten zullen ook samenwerken met de autoriteiten van de lidstaten en van die gelegenheid gebruikmaken om de lidstaten te bedanken die aanboden hun bevindingen met de Commissie te delen en die het optreden op EU-niveau waar nodig ondersteunden.

Op basis van dit overleg zal de commissaris voor vervoer bezien of de Commissie met voorstellen voor nieuwe maatregelen moet komen. Is dat het geval, dan zal hij niet aarzelen om actie te ondernemen. Het later dit jaar te presenteren luchthavenpakket zal zeer belangrijk zijn.

De Commissie wil voortbouwen op andere geplande initiatieven. De komende herziening van de verordening inzake de rechten van luchtreizigers kan een goede aanleiding zijn om de communicatie met de reizigers te verbeteren en gestrande reizigers gemakkelijker andere routes te kunnen aanbieden, bijvoorbeeld door de tijdelijke opschorting van nachtvluchtbeperkingen.

De Commissie werkt hard aan de verbetering van het Europese luchtvervoersstelsel om ervoor te zorgen dat Europese burgers dit soort ervaringen niet nog eens moeten doormaken.

 

Vraag nr. 31 van Licia Ronzulli (H-0627/10)
 Betreft: Strategie voor de gelijkheid van mannen en vrouwen (2010-2015)
 

Op 21 september jl. heeft de Commissie haar Strategie voor de gelijkheid van mannen en vrouwen (2010-2015) voorgesteld. In het advies over de toekomst van het beleid inzake gendergelijkheid na 2010 ("Opinion on the future of gender equality policy after 2010") wordt gevreesd dat het ontbreken van specifieke begrotingsposten voor acties op het gebied van gelijkheid van mannen en vrouwen, zowel in de EU begroting als in de nationale begrotingen, de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie ernstig in gevaar kan brengen. Acht de Commissie het wenselijk op dat vlak op te treden, en zo ja, hoe?

In de meeste lidstaten zijn de vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd op bestuurs- en besluitvormingsniveau. Hoe is de Commissie van plan ervoor te zorgen dat het aantal vrouwen op besluitvormingsposten toeneemt? Er liggen momenteel concrete initiatieven ter studie met als doel de gendergelijkheid bij de jonge generaties te bevorderen. Acht de Commissie het wenselijk financiële middelen voor te stellen voor specifieke actieterreinen op dat gebied, zoals de Europese beroepsopleidingsprogramma's of het gebruik van de nieuwe technologieën?

 
  
 

(FR) In de nieuwe strategie van de Commissie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2010-2015)(1) worden naast vijf prioriteitsgebieden ook een aantal horizontale vraagstukken genoemd. In een bij deze strategie behorend document(2) worden de activiteiten gepresenteerd die de komende jaren door de verschillende Commissiediensten zullen worden uitgevoerd, naast de belangrijkste financieringsprogramma’s ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen.

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is het voornaamste financiële instrument van de EU op het gebied van opleiding en bevordering van werkgelegenheid. Het fonds financiert tal van maatregelen ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Verder heeft de Commissie in haar mededeling over de evaluatie van de EU-begroting(3) en in de conclusies van het vijfde verslag over "de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid"(4) aangegeven dat moet worden bekeken hoe de EU kan zorgen voor een betere voorspelbaarheid van de financieringsvolumes van het ESF. Een ontwikkeling in die richting zou kunnen bijdragen tot een grotere zichtbaarheid van de Europese fondsen die worden toegewezen voor de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen.

Gelijkheid in besluitvoming is een van de vijf prioriteitsgebieden van de nieuwe strategie van de Commissie. De activiteiten en maatregelen die op dit vlak door de verschillende Commissiediensten zullen worden uitgevoerd, worden eveneens gepresenteerd in een bij de strategie behorend document.

 
 

(1) COM(2010) 491 definitief.
(2) SEC(2010) 1079 definitief.
(3) COM(2010) 700 definitief.
(4) COM(2010) 642 definitief.

 

Vraag nr. 32 van Seán Kelly (H-0628/10)
 Betreft: Sluiting van de bietsuikerfabriek in Mallow, Co. Cork, Ierland
 

Heeft de Commissie, in aansluiting op de publicatie van het verslag van de Europese Rekenkamer over de hervorming van de suikersector in de EU in 2005-2006, waaruit duidelijk is gebleken dat besluiten ten aanzien van de sector in Ierland gebaseerd waren op in 2001 gepubliceerde cijfers waarin een tussentijdse herstructurering van de sector niet was verwerkt, plannen van aanpak vooral voor wat betreft de mogelijkheid steun te verlenen aan het opnieuw opzetten van de suikersector in Ierland o.m. met het oog op de productie van biobrandstoffen, hetgeen zou kunnen bijdragen tot verwezenlijking van de doelen voor 2020?

 
  
 

(FR) De Commissie is zich ervan bewust dat de teloorgang van een traditionele bedrijfstak, zoals de suikerindustrie in Ierland, pijnlijk is.

Het besluit om het Ierse suikerquotum te laten voor wat het is, is niet door de Commissie genomen op basis van de gegevens die beschikbaar waren ten tijde van de hervorming, maar door de directie van de Ierse suikerfabriek, die ongetwijfeld dé aangewezen instantie is voor de beoordeling van het toekomstige concurrentievermogen van haar productie op de communautaire suikermarkt, onder de marktomstandigheden na de herstructurering.

Overigens is het volledig laten vallen van het Ierse suikerproductiequotum op geen enkele manier van invloed op de mogelijkheid om op basis van suikerbieten biobrandstoffen te produceren in Ierland.

 

Vraag nr. 33 van Angelika Niebler (H-0631/10)
 Betreft: EU-subsidies voor bouwconcerns van de Chinese overheid
 

In Polen wordt op dit moment een in totaal 50 km lang stuk van het autosnelwegtraject A2 van Warschau naar Lodz aangelegd. De aanleg van dit gedeelte wordt met behulp van Europese subsidies (EU-structuurfonds) en een lening van de EIB gefinancierd. De opdracht voor de aanleg van deze stuk autosnelweg werd door het Poolse directoraat-generaal voor nationale wegen en autosnelwegen verleend aan een consortium van bouwconcerns van de Chinese overheid met de naam "COVEC2.

In de concurrentie met Europese bouwbedrijven waren de prijzen van de offertes van de Chinese aanbieder steeds meer dan de helft lager dan de kostenraming van de aanbestedingsautoriteit en lagen ze telkens ongeveer een derde onder het offertebedrag van de aanbieder met de op een na laagste prijs. De Chinese markt blijft daarentegen afgeschermd voor vrijwel iedere buitenlandse concurrentie in de bouwsector.

Is de Commissie tegen deze achtergrond niet van mening dat moet worden vastgesteld dat het internationale wederkerigheidsbeginsel, dat een elementaire onderhandelingsgrondslag voor de internationale handelsbetrekkingen vormt, in de relatie EU/China sterk geweld wordt aangedaan? Welke maatregelen overweegt de Commissie om deze ontwikkeling tegen te werken?

 
  
 

(EN) De Commissie heeft begrip voor de bezorgdheid van de geachte afgevaardigden. Soortgelijke zorgen zijn ook geuit door andere leden van het Parlement, lidstaten en de Europese bedrijfstak.

De EU bepleit een ambitieuze aanpak voor de openstelling van de markten voor overheidsopdrachten wereldwijd. Daarom is de EU partij bij de Government Procurement Agreement (GPA, Overeenkomst inzake overheidsopdrachten), die de overheidsopdrachtmarkten van de meest ontwikkelde landen openstelt. Daarnaast heeft de EU vrijhandelsakkoorden met een aanbestedingsparagraaf gesloten met een aantal handelspartners (waaronder Chili, Mexico, Zuid-Korea en Zwitserland), op basis waarvan de overheidsopdrachtmarkten van deze partners worden opengesteld op basis van wederkerigheid.

De EU is op dit vlak echter geen internationale verplichtingen met China aangegaan. China en zijn leveranciers hebben dan ook geen recht op dezelfde behandeling als de GPA-partners van de EU.

Daar China momenteel onderhandelt over de toetreding tot de GPA, zou er de komende jaren verandering kunnen komen in deze situatie. Tegen de achtergrond van dit toetredingsproces verzoekt de EU China om zich vast te leggen op ambitieuze markttoegangdoelstellingen. Parallel aan deze onderhandelingen voert de Commissie een intensieve dialoog met China ter verbetering van het Chinese wettelijke kader inzake aanbestedingen/overheidsopdrachten om het GPA-conform te maken.

Bovendien heeft de Commissie in haar Mededelingen "Naar een Single Market Act"(1) en "Handel, groei en wereldvraagstukken"(2) bekendgemaakt dat zij in 2011 met een wetgevingsvoorstel zal komen ter verduidelijking van de internationale markttoegangverbintenissen van de EU op het gebied van overheidsopdrachten. Dit voorstel beoogt het herstel van gelijke mededinging op de interne markt en een grotere invloed van de EU bij internationale onderhandelingen. Het zal ook duidelijkheid scheppen voor wat betreft de positie van derde landen (en hun leveranciers) die op dit vlak geen internationale verbintenissen met de EU zijn aangegaan, en het zal gebaseerd zijn op wederkerigheid. Via een effectbeoordeling buigt de Commissie zich momenteel over de verschillende opties.

 
 

(1) COM(2010) 608 definitief/2.
(2) COM(2010 ) 612 definitief.

 

Vraag nr. 35 van João Ferreira (H-0632/10)
 Betreft: Kusterosie
 

Kusterosie is een verschijnsel dat grote delen van de kust van Portugal bedreigt, van het noorden tot het zuiden. Door verschillende oorzaken, waaronder de stijging van de gemiddelde zeespiegel, de afname van de hoeveelheid sediment die aan de kust wordt afgezet, de door de mens veroorzaakte aantasting van de natuurlijke structuur, alsmede uiteenlopende maatregelen die gevolgen voor de kuststrook hebben, dreigt dit verschijnsel de veiligheid van personen en goederen in verschillende regio's in gevaar te brengen, en heeft het al geleid tot ernstige ongelukken. Als dit verschijnsel niet wordt gecontroleerd en wordt teruggedrongen kan het aanzienlijke schade met zich meebrengen, met ernstige gevolgen op economisch, maatschappelijk en milieugebied.

Welke maatregelen worden er op EU-niveau getroffen om het probleem van de kusterosie tegen te gaan?

Hoe gaat de Commissie kusterosie inpassen in de communautaire benadering ter voorkoming van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen? Welke initiatieven worden er ontplooid?

Welke steunmaatregelen zijn er beschikbaar voor de lidstaten die het kwetsbaarst zijn voor de gevolgen van kusterosie?

 
  
 

(EN) Kusterosie vormt een serieuze bedreiging voor circa 25 procent van de Europese kusten(1). Dit probleem zal naar verwachting verergeren door de gevolgen van de klimaatverandering, zoals de stijging van de zeespiegel en vaker voorkomende en hevigere stormen. Bovendien kan een intensievere kustontwikkeling natuurlijke sedimentatieprocessen verstoren of meer mensen en goederen blootstellen aan het risico van kusterosie of overstromingen. De pan-Europese studie EUROSION(2) heeft de omvang van het kusterosieprobleem in Europa vastgesteld en richtsnoeren, casestudies en beleidsconcepten aangereikt om kusterosie doeltreffender aan te pakken. In 2010 werden de beleidsconcepten in het kader van het CONSCIENCE(3)-project verder uitgewerkt en werden er aanbevelingen gedaan voor de uitvoering daarvan. Voorts bevestigen projecten en studies dat de financiële kosten van kustverdediging en aanpassingsmaatregelen hoog zijn. Preventie en vroegtijdige aanpassing aan klimaatrisico’s blijken kosteneffectieve beleidsopties te zijn(4). Het witboek van de Commissie uit 2009 over aanpassing aan de klimaatverandering(5) gaat in op kustrisico’s, waaronder kusterosie, en doet voorstellen voor maatregelen om het weerstandsvermogen van mariene en kustgebieden te verhogen. Ook wordt eraan gewerkt dat de aanpassing in kustgebieden een van de onderwerpen is van het geïntegreerd maritiem beleid.

Onderzoek bevestigt dat er een brede en geïntegreerde aanpak nodig is om het kusterosierisico goed te kunnen bestrijden. De basis voor zo’n geïntegreerde aanpak wordt verschaft door de aanbeveling uit 2002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa (ICZM)(6). Andere bestaande EU-instrumenten, zoals de milieueffectbeoordelingsrichtlijnen(7) en de overstromingsrisicorichtlijn(8), spelen eveneens een belangrijke rol bij de terugdringing van het kusterosierisico. Wat de kustgebieden in het Middellandse Zeegebied betreft heeft de EU het Protocol inzake het geïntegreerd beheer van kustgebieden in het Middellandse Zeegebied bij het Verdrag van Barcelona(9) in september 2010 geratificeerd. Het protocol omvat specifieke bepalingen inzake kusterosie.

De Commissie zal aandacht besteden aan het kustrisicoprobleem bij de effectbeoordeling in verband met de follow-up van de ICZM-aanbeveling, die voor eind 2011 gepland staat. Aangezien ruimtelijke ordening als een belangrijk instrument geldt bij de vermindering van de kwetsbaarheid van kustgebieden, wordt in de effectbeoordeling zowel ingegaan op kustbeheer als op maritieme ruimtelijke ordening (MRO)(10). Intussen blijft de Commissie de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken bij de tenuitvoerlegging van ICZM ondersteunen via het OURCOAST-initiatief(11). Dit initiatief zal een interactieve database opleveren met ten minste 350 gevallen en met informatie over specifieke onderwerpen en ICZM-beginselen, waaronder aanpassing aan risico’s en klimaatverandering.

Daarnaast voert de Commissie een aantal maatregelen door ten behoeve van de volledige implementatie van een communautair kader voor rampenpreventie, zoals voorgesteld in de in februari 2009 goedgekeurde mededeling over de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen(12) en aangenomen door de Raad(13). Binnen dit raamwerk heeft de Commissie op 21 december 2010(14) richtsnoeren uitgebracht betreffende nationale risicobeoordeling en -kartering met het oog op rampenbeheersing, die samen met de nationale autoriteiten van de lidstaten werden ontwikkeld. De "Richtsnoeren betreffende risicobeoordeling en –kartering met het oog op rampenbeheersing" beogen de samenhang en de vergelijkbaarheid van de risicobeoordelingen van de lidstaten te verbeteren. De niet-bindende richtsnoeren, die gebaseerd zijn op een multigevaren- en multirisicobenadering, fungeren als leidraad met betrekking tot terminologische kwesties, de betrokkenheid van de verschillende sectoren en belanghebbenden en de meest bruikbare methoden en concepten.

Naats het witboek over aanpassing aan de klimaatverandering is de Commissie ook bezig met het opzetten van een uitwisselingscentrum voor deze aanpassing, dat begin 2012 van start zou moeten gaan en betrekking heeft op een aantal kernbeleidssectoren, waaronder kustgebieden. Doel van het centrum is kennisverhoging bij beleidsmakers op nationaal, regionaal of lokaal niveau door het aanreiken van richtsnoeren, instrumenten en beste praktijken voor de beoordeling van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering op verschillende geografische niveaus. Voortbouwend op de tenuitvoerlegging van het witboek zal de Commissie een brede EU-aanpassingsstrategie ontwikkelen, die in 2013 gereed moet zijn.

Wat de financieringsmogelijkheden betreft zal in de periode 2007-2013 uit hoofde van het cohesiebeleid ongeveer 5,8 miljard euro worden geïnvesteerd in preventie van natuurlijke risico’s. Overeenkomstig het beginsel van 'gezamenlijk beheer' is het aan de lidstaten om de gezamenlijk gefinancierde projecten te selecteren en uit te voeren op basis van de prioriteiten die zijn opgenomen in de desbetreffende operationele programma’s. In dit kader zouden ook kustbeschermingsactiviteiten ondersteund kunnen worden. Wat Portugal betreft is een bedrag van 513 684 600 euro voorzien voor investeringen in 'risicopreventie' via zijn operationele programma’s voor de periode 2007-2013 uit hoofde van het cohesiebeleid. Het Atlantische transnationale programma ondersteunt ANCORIM (Atlantisch netwerk voor kustrisicobeheer)(15), dat ook Portugese partners omvat.

 
 

(1) EEA 2006, The changing faces of Europe's coastal areas.
(2) www.eurion.org
(3) http://www.conscience-eu.net/
(4) GCO 2009, PESETA-project; EC 2009, "The economics of climate change adaptation in EU coastal areas" http://ec.europa.eu/maritimeaffairs/climate_change_en.html
(5) COM (2009) 147.
(6) 2002/413/EG, PB L 148 van 6.6.2002.
(7) 85/337/EEG; 2001/42/EG.
(8) 2007/60/EG, PB L 288 van 6.11.2007.
(9) 2010/631/EU, PB L 279 van 23.10.2010.
(10) COM(2008)791, COM(2010)771.
(11) http://ec.europa.eu/environment/iczm/ourcoast.htm
(12) COM(2009)82.
(13) 15394/09, 30 november 2009.
(14) SEC(2010)1626 definitief.
(15) ANCORIM http://atlanticprojects.inescporto.pt/project-area/ancorim/project_view

 

Vraag nr. 36 van Nikolaos Chountis (H-0637/10)
 Betreft: Duurdere kaartjes voor het openbaar vervoer
 

Het Memorandum betreffende samenwerking tussen Griekenland, de EU en het IMF maakt ondubbelzinnig melding van verhoging van de prijs van kaartjes voor het openbaar vervoer. Volgens berichten in de media zou het gaan om een verhoging in de orde van grootte van 30 tot 50 procent.

De Commissie wordt geacht het gebruik van het openbaar vervoer te willen bevorderen. De financiële last van een verhoging van de prijs van kaartjes voor het openbaar vervoer zal grote gevolgen hebben voor de minder draagkrachtigen in de samenleving. Kan de Commissie tegen deze achtergrond antwoord geven op de onderstaande vragen:

Bevestigt de Commissie de hoogte van deze verhoging van de prijs van kaartjes voor het openbaar vervoer (met name het openbaar vervoer in de stedelijke centra)? Is de Commissie van oordeel dat het werkelijk noodzakelijk is deze maatregel te nemen, die vooral de minder draagkrachtigen treft, bovenop de enorme verhoging van de directe en indirecte belastingen?

Is de Commissie van oordeel dat deze maatregel strookt met het beleid van de EU, dat geacht wordt gericht te zijn op bevordering van het openbaar vervoer als financieel verstandig en milieuvriendelijk alternatief?

 
  
 

(EN) De update van het Memorandum van najaar 2010 is een openbaar document, dat beschikbaar is op:

http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/occasional_paper/2010/op72_en.htm"

Volgens het memorandum staat bij maatregelen voor openbare bedrijven het tegengaan van verspilling en wanbeheer in staatsbedrijven voorop, hetgeen gerealiseerd moet worden door kostenverlaging en beter presteren op financieel vlak. De vervoersdiensten en –netten moeten op basis van de vraag van de gebruikers worden afgeslankt.

 

Vraag nr. 37 van Philip Claeys (H-0638/10)
 Betreft: De noodzakelijke kordate opstelling van de EU tegenover derde landen die de terugkeer van afgewezen asielzoekers verhinderen en zo de Griekse asielcrisis mede veroorzaken
 

De EU kampt met illegale vreemdelingen, maar recent beslisten diverse landen geen afgewezen asielzoekers meer terug te sturen naar Griekenland, en dit ondanks de Europese 'Dublin'-regel. Uit een recent bezoek van de LIBE-commissie blijkt dat één van de redenen is dat de ambassades van Algerije, Marokko, Turkije, Tunesië en Pakistan weigeren binnen een redelijke termijn terugkeerdocumenten af te leveren, waardoor het aantal illegalen in Griekenland blijft stijgen.

Wat doet de EU om deze derde landen te verplichten om hun grenzen met de EU afdoende te bewaken en zal de EU voortaan steun aan en samenwerking met deze landen koppelen aan grensbewaking en terugkeerbeleid? Is de commissie bereid Turkse grensbewaking en het snel sluiten van een akkoord met Frontex op te nemen in haar evaluatie van de IPA-steun aan Turkije?

 
  
 

(EN) De Commissie is zich terdege bewust van de problemen die lidstaten ondervinden bij de aanpak van illegale migratie.

De Commissie maakt zich in het bijzonder zorgen over de situatie in Griekenland bij de landsgrens met Turkije, waar momenteel 90 procent van opgespoorde illegale grensoverschrijdingen door migranten langs de buitengrenzen van de EU plaatsvinden.

Benadrukt moet worden dat de verantwoordelijkheid voor de controle aan de buitengrenzen, volgens de eisen die door de Europese wetgeving, en met name de Schengengrenscode, worden gesteld, volledig bij de lidstaten ligt. Zoals elke andere lidstaat moet ook Griekenland daarom zijn uiterste best doen om aan deze eisen te voldoen.

De Europese Unie moet zich echter solidair tonen en de lidstaten bijstaan in hun pogingen grip te krijgen op de illegale migratie.

Vanuit die doelstelling bevordert de EU een aantal initiatieven, zoals de gezamenlijke operaties en de ondersteuning van concrete projecten door de toewijzing van financiële middelen uit de desbetreffende fondsen (Buitengrenzenfonds, Europees Vluchtelingenfonds en Terugkeerfonds).

In 2010 was Griekenland de voornaamste "begunstigde" van operationele activiteiten van FRONTEX, doordat het de thuishaven was voor gezamenlijke operaties aan zijn land- en zeegrenzen om het grensbeheer doeltreffender te maken (onder meer bewaking, controles en identificatie van illegale immigranten met het oog op hun terugkeer, zonder daarbij de eventuele noodzaak van bescherming uit het oog te verliezen). Vanwege de uitzonderlijke druk van de illegale immigratie aan zijn buitengrenzen heeft Griekenland op 24 oktober 2010 verzocht om bijstand van snelle-grensinterventieteams (RABIT’s), waartoe kort daarna werd besloten.

De inzet van RABIT’s heeft al een afschrikkingseffect gehad, en volgens schattingen is het aantal illegale migranten dat aan de Grieks-Turkse landsgrens is onderschept inmiddels met 43 procent gedaald.

Het is bij de aanpak van illegale migratie van cruciaal belang om samen te werken met de landen van herkomst en doorreis. Daarom spoort de Commissie de lidstaten en FRONTEX daartoe aan.

Die samenwerking kan gestalte krijgen in initiatieven zoals het uitwisselen van informatie over hoe illegale migranten en mensensmokkelaars te werk gaan, het opstellen van gezamenlijke risicoanalyses betreffende bewegingen van illegale migranten of het aanwijzen van contactpunten bij FRONTEX en autoriteiten van derde landen voor permanente, operationele uitwisseling van informatie en samenwerking inzake de terugkeer van illegale immigranten.

Daarnaast maakt de Commissie ook werk van rechtstreekse dialoog en samenwerking met alle landen van herkomst en doorreis om hen te bewegen tot grotere inspanningen ter voorkoming en bestrijding van illegale migratie en tot het overnemen van de illegale migranten die via hun grondgebied zijn doorgereisd.

Met betrekking tot alle door de geachte afgevaardigde genoemde landen neemt de Commissie concrete initiatieven. De Commissie onderhandelt met Marokko over een overnameovereenkomst, onderneemt serieuze pogingen om een begin te maken met de onderhandelingen over een dergelijke overeenkomst met Algerije en heeft Tunesië voorgesteld om akkoord te gaan met de opname van bepalingen betreffende samenwerking inzake de overname van illegale migranten in het nieuwe actieplan EU-Tunesië, terwijl de overnameovereenkomst met Pakistan, waarvoor de Commissie de onderhandelingen met succes heeft afgerond namens de Europese Unie, op 1 december 2010 in werking is getreden.

Bijzondere aandacht in dit verband gaat uit naar Turkije, een land waar vele illegale migranten en asielzoekers vanuit landen in Afrika en Azië doorheen reizen op weg naar de Europese Unie.

Als kandidaat voor toetreding tot de Europese Unie wordt van Turkije verwacht dat het zich bijzondere inspanningen getroost om zowel zijn beleid en wetgeving op het gebied van grens-, migratie- en asielbeheer als de bestuurlijke capaciteiten van zijn relevante autoriteiten naar een hoger plan te tillen en daarbij de normen van de Europese Unie als uitgangspunt te nemen. De Commissie volgt de vooruitgang die Turkije boekt bij de ontwikkeling van zijn capaciteiten, op de voet en verleent aanzienlijke financiële en technische ondersteuning bij dit proces. Tegelijkertijd gaat de Commissie namens de Europese Unie door met de onderhandelingen over een overnameovereenkomst met Turkije, terwijl FRONTEX met de Turkse autoriteiten in gesprek is over bepaalde werkafspraken.

 

Vraag nr. 38 van Mairead McGuinness (H-0642/10)
 Betreft: EU-Mercosur-onderhandelingen
 

De sluiting van een vrijhandelsovereenkomst met de Mercosur-landen zou de landbouwproductie in de EU ernstig kunnen ondermijnen. Kan de Commissie aangeven van welke importquota wordt uitgegaan in de onderhandelingen met Mercosur?

In 2006 heeft Mercosur een nota ingediend met een verzoek om een tariefquota van 300.000 ton rundvlees(1). De Commissie omschreef dit verzoek in haar antwoord als "enigszins bijgesteld maar nog steeds ver boven de grens van het huidige aanbod van de EU"(2).

Huldigt de Commissie nog steeds het standpunt dat een quota van deze omvang boven de grens ligt van het EU-aanbod? Hoe is de Commissie van plan het uiteindelijk overeengekomen quota tot een omvang te beperken die ver beneden de 300.000 ton ligt? Tot welke hoeveelheden is de Commissie bereid te gaan?

Kan de Commissie reageren op de zorg die is uitgesproken dat Mercosur zich in de onderhandelingen gaat richten op de kwaliteitssector van de EU-rundvleesmarkt? Welke compensatiemaatregelen overweegt de Commissie om de producenten in de Mercosur-landen te beletten zich speciaal op deze markt te richten?

 
  
 

(EN) Bij de onderhandelingen met Mercosur, die in mei 2010 zijn hervat, is tot nu toe niet gesproken over markttoegang voor goederen, hoewel de onderhandelaars vooruitgang hebben geboekt voor wat betreft het normstellende gedeelte van de overeenkomst. De Commissie is zich er ten volle van bewust dat er op het vlak van landbouwproducten in de EU sprake is van een aantal belangrijke gevoeligheden, die zij bij de onderhandelingen met Mercosur in aanmerking zal nemen. Rundvlees is duidelijk één van die landbouwproducten.

Beide partijen werken momenteel aan hun eigen onderhandelingsbod, dat in het eerste kwartaal van 2011 moet worden voorgelegd aan de andere partij. Aan EU-zijde is het helder dat voor de meest gevoelige producten, waaronder rundvlees, bij het voorleggen van welk bilateraal aanbod aan Mercosur ook, rekening zal worden gehouden met het totale bod dat door de EU zal worden gedaan in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA).

Aangezien er nog niet is gesproken over welk concreet bod over markttoegang dan ook, kan op dit moment nog geen indicatie worden gegeven van mogelijke prioriteiten van Mercosur in specifieke subsectoren.

 
 

(1)"Elements for a Possible Agreement" ingediend door Mercosur op een EU-Mercosur-bijeenkomst op coördinatorenniveau in Brussel op 21 maart 2006.
(2)Non-paper van de Commissie, besproken op 27 april 2006 in comité 133 (Comité handelsbeleid) en ingediend bij Mercosur.

 

Vraag nr. 39 van Anni Podimata (H-0651/10)
 Betreft: Voorstel voor de oprichting van een cybercriminaliteitscentrum
 

De mededeling van de Commissie getiteld "De EU-internetveiligheidsstrategie in actie: vijf stappen voor een veiliger Europa" (COM(2010)0673), bevat een voorstel voor de oprichting (tegen 2013) van een cybercriminaliteitscentrum.

Welke bevoegdheden gaat dit centrum krijgen? Welke gaan de doelstellingen en de taken van dit centrum zijn? Welke beroepskwalificaties moet het door dit centrum aan te werven personeel hebben? Hoe gaat dit centrum worden gefinancierd? Waar zou dit centrum zijn zetel krijgen?

 
  
 

(EN) De toezegging van de Commissie in haar Mededeling "De EU-interneveiligheidsstrategie in actie: vijf stappen voor een veiliger Europa" om een cybercriminaliteitscentrum op te richten is een reactie op de groeiende cybercriminaliteitsdreiging. Deze toezegging houdt meteen de erkenning in dat de bestaande capaciteiten op nationaal en Europees niveau beter moeten worden benut om cybercriminaliteit doeltreffender te bestrijden. In de mededeling wordt al aangegeven dat een van de doelstellingen van het centrum zal zijn om "… operationele en analytische capaciteit voor onderzoek en samenwerking met internationale partners op te voeren. Het centrum zal de evaluatie van en het toezicht op de bestaande preventieve en onderzoeksmaatregelen verbeteren, de ontwikkeling van opleiding en voorlichting voor rechtshandhavingsautoriteiten en de rechterlijke macht ondersteunen, samenwerken met het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en contact onderhouden met een netwerk van nationale/gouvernementele computercalamiteitenteams (CERT's). Het cybercriminaliteitscentrum moet de speerpunt worden in de Europese strijd tegen cybercriminaliteit"(1). Deze doelstellingen sluiten tevens aan bij de "Conclusies van de Raad over een actieplan ter uitvoering van de gecoördineerde strategie tegen cybercriminaliteit" van 26 april 2010, waarin de Commissie wordt verzocht een haalbaarheidsstudie uit te voeren naar de oprichting van zo’n centrum(2).

De Commissie kan daarom nu nog niets concreets zeggen over de bevoegdheden, het personeel, de financiering en de zetel, aangezien deze aspecten meegenomen zullen worden in een haalbaarheidsstudie die in de loop van 2011 zal worden verricht. Voor deze studie zal naar verwachting breed overleg plaatsvinden met de lidstaten, de relevante agentschappen en instellingen, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld.

 
 

(1) COM(2010) 673 definitief.
(2) 3010e zitting van de Raad Algemene Zaken, Luxemburg, 26 april 2010.

 

Vraag nr. 40 van Laima Liucija Andrikienė (H-000002/11)
 Betreft: Begroting 2011 en betalingen EU-landbouwers
 

Na een langdurige procedure zijn alle EU-instellingen uiteindelijk tot een overeenkomst gekomen over de EU-begroting 2011. Het EP moest afzien van zijn oorspronkelijke verzoek om een begrotingsverhoging van meer dan 6% ten opzichte van 2010. In het uiteindelijke compromisvoorstel wordt de begrotingsverhoging vastgesteld op 2,91% – in totaal 126,5 miljard euro – ondanks het feit dat nieuwe organen, zoals de Europese dienst voor extern optreden, uit deze kleine verhoging moeten worden gefinancierd.

Kan de Commissie toelichten welke gevolgen deze kredieten voor 2011 zullen hebben voor de betalingen aan Litouwse en andere Europese landbouwers? Kan de Commissie exacte bedragen noemen?

 
  
 

(EN) De Commissie bedankt de geachte afgevaardigde voor het stellen van deze vraag, die haar de gelegenheid biedt te benadrukken dat de in december 2010 door het Parlement en de Raad aangenomen begroting geen nadelige gevolgen zal hebben voor de betalingen aan landbouwers in Litouwen en de andere EU-lidstaten.

In de goedgekeurde begroting is immers de nota van wijzigingen opgenomen waar de Commissie op 20 oktober 2010 overeenstemming over heeft bereikt. In die nota heeft de Commissie de meest recente ramingen voor de landbouwuitgaven opgenomen – markten en rechtstreekse betalingen.

De begroting wordt voor alle 27 EU-lidstaten tezamen opgesteld, niet per afzonderlijke lidstaat. Desalniettemin kan de Commissie de geachte afgevaardigde meedelen dat voor Litouwen het begrotingsonderdeel voor de REAB 262 miljoen euro bedraagt.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid