Ontwerpresolutie - B6-0116/2005Ontwerpresolutie
B6-0116/2005

ONTWERPRESOLUTIE

16.2.2005

naar aanleiding van vragen B6-0005/2005 en B6-0006/2005 voor mondelinge beantwoording
ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement
door Miguel Angel Martinez Martinez, Enrique Baron Crespo, Luis Yanez Barnuevo Garcia en Pasqualina Napoletano
namens de PSE-Fractie
over het optreden tegen honger en armoede

Procedure : 2005/2507(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0116/2005
Ingediende teksten :
B6-0116/2005
Aangenomen teksten :

B6‑0116/05

Resolutie van het Europees Parlement over het optreden tegen honger en armoede

Het Europees Parlement,

–  gezien het initiatief van president Luis Ignácio Lula da Silva van Brazilië, van 20 september 2004, tezamen met de presidenten van Frankrijk, Spanje en Chili, en de Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan inzake een internationaal optreden ter bestrijding van honger en armoede en een verhoging van de middelen voor ontwikkelingshulp,

-   gezien de wereldwijde inzet voor de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de beoordeling van de voortgang die gemaakt wordt naar de verwezenlijking daarvan, en die in september 2005 in New York zal plaatsvinden,

-   gezien de conclusies van de vergadering van de G-8 in Gleneagles van 6-8 januari 2005 en het resultaat van het Sociaal wereldforum in Porto Alegre en het Economische wereldforum in Davos, die beide in januari 2005 werden gehouden,

-   gezien de conclusies van de wereldtop voor sociale ontwikkeling in 1995 en de toezegging dat 20% van de ontwikkelingshulp wordt besteed aan fundamentele sociale voorzieningen,

-   gezien de OESO-definitie van officiële ontwikkelingshulp,

-   gelet op artikel 108, lid 5 van het Reglement,

A.  overwegende dat het initiatief van het kwintet tegen de honger vooral gericht is op het vinden van innovatieve methodes om de ontwikkelingssamenwerking te financieren,

B.  overwegende dat erkend wordt dat er een onderling verband bestaat tussen hulpverlening, schuldverlichting en handel en dat activiteiten op deze drie terreinen elkaar dienen aan te vullen zodat van een feitelijke ontwikkeling sprake kan zijn,

C.  overwegende dat om de millenniumdoelstellingen te bereiken tenminste een verdubbeling van de internationale hulp (thans $ 50 miljard) nodig is en dat twee derde van de ontwikkelingslanden meer besteden aan de schuldendienst dan aan fundamentele sociale voorzieningen,

D.  overwegende dat de meeste ontwikkelingslanden bij de huidige gang van zaken de millenniumdoelstellingen in 2015 niet zullen halen,

E.  overwegende dat de EU en de lidstaten achter blijven bij hun toezeggingen voor de millenniumdoelstellingen, en dat alle lidstaten op vier na, niet voldoen aan het percentage van 0.7 van het BBP voor ontwikkelingshulp,

F.  overwegende dat de OESO ontwikkelingslanden in vijf categorieën onderverdeelt, naar gelang hun BNI per hoofd van de bevolking, waarbij de armste landen de minst ontwikkelde landen zijn; voorts overwegende dat de meeste lidstaten hun ontwikkelingshulp niet richten op de armste landen,

G.  overwegende dat de voorgestelde internationale financieringsfaciliteit (IFF) steuntoezeggingen zal gebruiken als onderpand voor de uitgifte van obligaties op internationale markten om geld vrij te maken dat onmiddellijk kan worden besteed; en voorts overwegende dat het IFF-proefproject, de IFF voor immunisering over een goedgekeurd werkprogramma beschikt,

H.  overwegende dat armoedebestrijding de kern van het ontwikkelingsbeleid van de Unie moet blijven, zoals in de nieuwe Grondwet voor Europa wordt uiteengezet,

Niveau en doeltreffendheid van de hulpverlening

1.  wenst de vier EU-lidstaten[1] die de grens van 0,7% van het BBP voor ontwikkelingshulp hebben overschreden geluk en adviseert de vijf lidstaten[2] die termijnen hebben gesteld dit niveau van officiële ontwikkelingshulp te bereiken en is met name ingenomen met de nieuwe lidstaten die hun ontwikkelingsbudgetten drastisch hebben verhoogd; dringt er bij de andere lidstaten die dit niveau nog niet hebben bereikt en nog geen termijn hebben gesteld op aan, dit alsnog onverwijld te doen;

2.  dringt er bij de Commissie op aan gebruik te maken van haar te verschijnen mededeling over de herziening van de toezeggingen voor financiering van de ontwikkelingssamenwerking om de instelling voor te stellen van een tijdschema van de EU voor zoveel mogelijk lidstaten om in 2010 op het niveau van 0,7% te komen en langere termijnen vast te stellen voor de nieuwe lidstaten; dringt voorts aan op de vaststelling van tussentijdse jaarlijkse doelstellingen ter verhoging van de officiële ontwikkelingshulp, die gecontroleerd zouden moeten worden door de RAZEB-Raad en de ECOFIN-Raad;

3.  wijst erop dat in 2003 slechts 2,4% van de toewijzingen aan basisonderwijs werd besteed en 3,8% aan gezondheidszorg, ondanks dringende oproepen van het Parlement om dergelijke uitgaven tot tenminste 20% te laten stijgen; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan haar eigen bijdrage aan de millenniumdoelstellingen te intensiveren en ervoor te zorgen dat de uitgaven ter plekke voor gezondheidszorg en onderwijs drastisch stijgen;

4.  dringt er bij de Unie op aan ontwikkelingshulp te blijven richten op het verminderen van de armoede en te streven naar het bereiken van de millenniumdoelstellingen en dringt er voorts bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de definitie van officiële ontwikkelingshulp die is vastgesteld door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand onder verantwoordelijkheid van de OESO, niet zodanig wordt gewijzigd dat uitgaven voor het veiligheidsbeleid er ook onder zouden komen te vallen;

5.  dringt er bij de Unie op aan ervoor te zorgen dat de instrumenten voor de tenuitvoerlegging van het ontwikkelingsbeleid volstrekt gescheiden blijven van het instrumentarium dat de economische samenwerking begeleidt; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de officiële ontwikkelingshulp duidelijk terug te vinden is in alle aspecten van de EU-begroting voor buitenlandse betrekkingen;

6.  beklemtoont dat de EU ervoor moet waken het ontwikkelingsbeleid te belasten met politieke of veiligheidsoverwegingen; onderstreept dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de werkzaamheden van Javier Solana met betrekking tot de externe aspecten van justitie en binnenlandse zaken;

7.  wijst erop dat slechts twee EU-lidstaten hun hulpverlening volledig "ontbonden" hebben, en dat de overige lidstaten hulp verlenen die soms afhankelijk wordt gemaakt van de aankoop van goederen en diensten uit het donorland; dring er bij alle lidstaten en bij de Unie op aan hun ontwikkelingshulp volledig en onmiddellijk te ontbinden; verzoekt de Commissie het niveau van de gebonden hulp die de lidstaten de ontwikkelingslanden bieden, nauwkeurig te controleren;

8.  dringt er bij de Commissie op aan de bestedingen voor ontwikkelingssamenwerking doeltreffender en zichtbaarder te maken door grote bedragen aan nieuwe middelen te budgetteren, zodat EU-hulp gericht kan worden ingezet bij wereldwijde initiatieven; doet een beroep op de Commissie € 1 miljard aan extra financiering te vinden en het voortouw te nemen bij de malariabestrijding, zoals voorgesteld door Jeffrey Sachs, speciaal adviseur van de Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan, voor de millenniumdoeleinden;

Internationale belastingheffing

9.  dringt er bij de Commissie en de EU-lidstaten op aan politieke steun te verlenen aan innovatieve financieringsmaatregelen voor ontwikkelingshulp voor de langere termijn, zoals belastingheffing op internationale valuta-overschrijvingen, wapenhandel en vliegreizen; beklemtoont dat dergelijke middelen een aanvulling moeten zijn op de bestaande toezeggingen van de regeringen de officiële ontwikkelingshulp tot 0,7% van het BBP op te trekken;

Schulden

10.  juicht het voorbeeld van de G8-landen en andere lidstaten van de EU toe, die hebben toegezegd te willen overgaan tot een schuldenverlichting van 100% voor de bilaterale en multilaterale schuld van de armste landen; dringt er bij alle EU-lidstaten op aan de bilaterale schuld van de derde wereldlanden kwijt te schelden en dergelijke beloften onverwijld ten uitvoer te leggen en verder een onderzoek te doen naar initiatieven om de multilaterale schuld van de armste landen aan het IMF en de Wereldbank kwijt te schelden, zoals het voorstel de goudvoorraad van het IMF aan te spreken;

11.  beklemtoont dat schuldenverlichting voor de minst ontwikkelde landen en voor landen die er zonder schuldenverlichting niet in slagen de millenniumdoelstellingen te bereiken, prioriteit moet hebben en voorts dat schuldenverlichting alleen mag worden gehanteerd op voorwaarde dat de door de regeringen bespaarde middelen worden doorgesluisd naar de allerarmsten in hun eigen leefgemeenschappen;

12.  wijst er nadrukkelijk op dat alle middelen voor schuldkwijtschelding uit nieuwe fondsen moeten komen en geen middelen mogen onttrekken aan bestaande ontwikkelingsgelden - schuldkwijtschelding mag geen deel uitmaken van het door de donorlanden te behalen percentage voor officiële ontwikkelingshulp van 0,7% van het BBP; dringt er dan ook op aan dat schuldkwijtschelding apart van de hulpverlening wordt behandeld en opgevoerd;

13.  beklemtoont dat door het afbouwen van de schuldafbetaling door de ontwikkelingslanden middelen kunnen worden vrijgemaakt voor vitale dienstverlening als gezondheidszorg en onderwijs, en dat het anders praktisch onmogelijk is de millenniumdoelstellingen te bereiken;

Complementariteit

14.  dringt aan op gecoördineerd optreden van de grootste handelsactoren in de wereld om eerlijke handel te bevorderen als middel tot armoedebestrijding en te zorgen voor betere toegang tot de markt voor de armste landen en aangepaste, op de handel gerichte praktische hulp te verlenen, zoals capaciteitsopbouw, zodat zoveel mogelijk door de handel gegenereerde ontwikkelingsmogelijkheden ontstaan;

15.  wijst andermaal op de noodzaak, waaraan al wordt gerefereerd in artikel 178 van het EG-Verdrag, om systematisch, door voorafgaande effectrapportages, te beoordelen of de ontwikkelingsdoelstellingen worden ondermijnd door andere beleidsactiviteiten;

16.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan onverwijld alle uitvoersubsidies te beëindigen en de landbouwhervorming als een beleidsprioriteit aan te merken;

17.  onderstreept de noodzaak dat de ontwikkelingslanden hun ontluikende landbouwsector beschermen en beklemtoont dat in het geval van de armste landen geen wederzijdse handelsliberalisatie mag worden geëist;

18.  beklemtoont dat bij de samenwerking met de ontwikkelingslanden geen voorwaarden mogen worden gesteld die deze landen dwingen hun nutsbedrijven te privatiseren;

IFF

19.  is ingenomen met het voorstel voor een Internationale Financieringsfaciliteit en de steun die daaraan wordt verleend door EU-lidstaten als het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië en Duitsland; dringt echter aan op nadere informatie over de wijze waarop de IFF zal worden bestuurd, op de toezegging dat er middelen zullen worden besteed aan de armoedebestrijding, dat de begunstigde landen zullen worden betrokken bij het beheer van de faciliteit en dat in het mechanismen geen schadelijke voorwaarden zullen worden opgenomen;

20.  beklemtoont dat de IFF moet worden gebruikt om extra fondsen voor ontwikkelingshulp te werven en niet in de plaats mag komen van het vaststellen door de lidstaten van bindende termijnen voor het behalen van het percentage van 0,7 aan officiële ontwikkelingshulp en dat alle landen die de IFF steunen publiekelijk moeten garanderen dat terugbetalingen aan de IFF niet in mindering worden gebracht op steunmiddelen of beschouwd worden als onderdeel van de officiële ontwikkelingshulp;

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de EU-lidstaten, de staatshoofden van de G8-landen, de regeringen van de club van Parijs en de leden van de club van Londen.

(1) Denemarken (0,84%), Nederland (0,81%), Luxemburg (0,8%), Zweden (0,7%)

(2) België (2010), Finland (2010), Frankrijk (2012), Spanje (2012), VK (2013)