Ontwerpresolutie - B7-0144/2009Ontwerpresolutie
B7-0144/2009

ONTWERPRESOLUTIE over oorsprongsaanduiding

18.11.2009

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Niccolò Rinaldi namens de ALDE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0142/2009

Procedure : 2009/2748(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0144/2009
Ingediende teksten :
B7-0144/2009
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0144/2009

Resolutie van het Europees Parlement over oorsprongsaanduiding

Het Europees Parlement,

–   gezien Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties[1],

–   gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt[2],

–   gezien de artikelen IX en XXIV:5 van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT 1994),

–   gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek[3] en Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993[4] houdende vaststelling van, onder andere, het stelsel van non-preferentiële oorsprongsregels van de Europese Gemeenschap,

–   gezien Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen[5],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 februari 2009 over versterking van de rol van het Europese midden- en kleinbedrijf in de internationale handel,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over oorsprongsaanduiding,

–   onder verwijzing naar zijn schriftelijke verklaring van 11 december 2007 over oorsprongsaanduiding,

–   gelet op artikel 110, lid 2 van zijn Reglement,

A. overwegende dat de EU op dit moment geen geharmoniseerde regels of uniforme praktijken inzake oorsprongsaanduiding heeft; dat verschillen tussen toepasselijke regelingen in de lidstaten, alsmede het ontbreken van duidelijke communautaire regels op dit gebied tot een gefragmenteerd juridisch kader leiden,

B.  overwegende dat nationale maatregelen tot vaststelling van een verplichte oorsprongsaanduiding op goederen geïmporteerd uit andere lidstaten verboden zijn, terwijl er geen beperking geldt voor een verplichte oorsprongsaanduiding op goederen geïmporteerd uit derde landen,

C. overwegende dat een aantal van de belangrijkste handelspartners van de EU, zoals de Verenigde Staten, China, Japan en Canada, regelingen voor verplichte oorsprongsaanduiding hebben ingevoerd,

D. overwegende dat de EU zich in de Agenda van Lissabon tot doel heeft gesteld de economie in de EU te versterken door, onder andere, het concurrentievermogen van de EU-industrie in de wereldeconomie te verbeteren; dat er alleen sprake kan zijn van eerlijke concurrentieverhoudingen als er gewerkt wordt met duidelijke regels voor zowel producenten als exporteurs en importeurs,

E.  overwegende dat een regeling voor oorsprongsaanduiding de consument in de EU in staat zou stellen volledig op de hoogte te zijn van het land van oorsprong van de producten die hij koopt; dat de consument aldus de producten zou kunnen identificeren met de sociale, milieu- en veiligheidsnormen die in de regel met dat land worden geassocieerd,

F.  overwegende dat het voorstel houdende vaststelling van een verplicht systeem van oorsprongsaanduiding in de EU beperkt is tot een klein aantal geïmporteerde producten, zoals textiel, juwelen, kleding, schoenen, lederwaren, lampen en lichtarmaturen, glaswaren, keramiek en handtassen, waarvoor de verplichte "made in"-aanduiding essentiële en waardevolle informatie biedt voor de uiteindelijke keuze van de consument,

G. overwegende dat het van cruciaal belang is dat voor onze producenten en consumenten dezelfde concurrentievoorwaarden gelden als voor die van onze grootste partners die al verplichte oorsprongsaanduiding hanteren,

H. overwegende dat de Raad en het Europees Parlement met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 in deze materie op gelijke voet komen te staan; dat de gewone wetgevingsprocedure van artikel 207 van het Verdrag van Lissabon van toepassing zal zijn,

1.  herhaalt zijn standpunt dat consumentenbescherming transparante en consistente handelsregels vergt, o.a. met betrekking tot de oorsprongsaanduiding;

2.  dringt er bij de Commissie en de Raad op aan al het nodige te doen om de concurrentievoorwaarden gelijk te trekken met die van handelspartners die verplichtingen inzake oorsprongsaanduidingen hanteren;

3.  dringt er bij de Commissie en de Raad op aan gedegen douanetoezicht- en handhavingsmechanismen in het leven te roepen;

4.  dringt bij de lidstaten aan op een consequente communautaire aanpak op dit terrein, opdat de consumenten in de EU vollediger en nauwkeuriger worden geïnformeerd;

5.  dringt er bij de Commissie op aan om samen met de lidstaten krachtige maatregelen te treffen om de legitieme rechten en verwachtingen van de consument te verdedigen wanneer er bewijs is dat producenten en importeurs gebruik maken van frauduleuze of misleidende oorsprongsaanduidingen;

6.  ziet het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de verplichte aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten die uit derde landen in de EU worden ingevoerd (oorsprongsaanduiding) als een essentiële basis voor het verwezenlijken van transparantie en goede informatieverstrekking aan de consument, alsook voor consistentie in de internationale handelsregels;

7.  is van mening dat, overeenkomstig de bij het Verdrag van Lissabon ingestelde gewone wetgevingsprocedure, de raadpleging en uitwisseling van standpunten tussen het Europees Parlement en de Raad op 1 december 2009 formeel van start moeten gaan en dat elk verder uitstel ernstige schade zou berokkenen aan de rechten van de burger, de sociale actoren en de vrije markt;

8.  verzoekt de Commissie haar voorstel ongewijzigd te handhaven en het onmiddellijk na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon opnieuw aan het Parlement voor te leggen overeenkomstig artikel 207 van dat verdrag, en daarbij ook te overwegen om de regeling als proefproject in te voeren;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.