Ontwerpresolutie - B7-0358/2011Ontwerpresolutie
B7-0358/2011

ONTWERPRESOLUTIE over de top EU-Rusland te Nizjny Novgorod op 9 en 10 juni 2011

6.6.2011

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Rebecca Harms, Heidi Hautala, Werner Schulz, Raül Romeva i Rueda namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0347/2011

Procedure : 2011/2716(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0358/2011
Ingediende teksten :
B7-0358/2011
Aangenomen teksten :

B7‑0358/2011

Resolutie van het Europees Parlement over de top EU-Rusland te Nizjny Novgorod op 9 en 10 juni 2011

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn voorgaande resoluties over Rusland, met name zijn resolutie over de conclusies van de top EU-Rusland in Rostov-on-Don van 17 juni 2010 en zijn resolutie over de rechtstaat in Rusland van 17 februari 2011,

–   gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) tussen de Europese Unie en de Russische Federatie, die in werking is getreden in 1997 en in afwachting van de vervanging ervan door een nieuwe overeenkomst is verlengd,

–   gezien de lopende onderhandelingen die zijn gestart in 2008 over een nieuwe overeenkomst die een nieuw omvattend kader voor de betrekkingen tussen de EU en Rusland moet bieden, en gezien het Partnerschap voor modernisering dat van start is gegaan in 2010,

–   gezien het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland, en in het bijzonder de laatste bijeenkomst op 4 mei 2011,

–   gezien de verklaring van 24 mei 2011 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de presidentsverkiezingen in Oekraïne, over de zaak Michael Chodorkovski en Platon Lebedev,

–   gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 28 april 2011 over het bezoek van minister van Buitenlandse Zaken Lavrov aan Abchazië en Zuid-Ossetië,

–   gezien de gezamenlijke verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, en de Russische minister van Buitenlandse Zaken Sergej Lavrov over de situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten,

–   gezien de gezamenlijke verklaring van de covoorzitters van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Rusland van 18 mei 2011 in Sochi,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de betrekkingen tussen de EU en Rusland ondanks de toenemende onderlinge afhankelijkheid op het gebied van handel en economie maar beperkte vooruitgang maken vanwege geschillen en wantrouwen over fundamentele politieke en economische onderwerpen die de partijen hebben belet om een echt strategisch partnerschap op te bouwen,

B.  overwegende dat de ontwikkeling van een strategisch partnerschap tussen de EU en de Russische federatie slechts kan plaatsvinden op basis van gedeelde gemeenschappelijke waarden, overwegende dat het van het allergrootste belang is de samenwerking tussen beide partners op internationale niveau op te voeren in alle instellingen, organisaties en forums, met het oog op de verbetering van de mondiale governance en de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen,

C. overwegende dat de EU en Rusland op 1 juni 2010 aan het einde van hun top een gezamenlijke verklaring hebben aangenomen over de prioriteiten van het nieuwe Partnerschap voor modernisering dat gericht is op modernisering van de economieën en samenlevingen van beide partners; overwegende dat een zeer groot deel van deze prioriteiten de economie, de handel of de regelgeving betreffen; overwegende dat een jaar na de start het Partnerschap voor modernisering grondig beoordeeld en geëvalueerd moet worden, om na te gaan of het effectief is, met name met betrekking tot het werkplan, dat concrete voorstellen en projecten voor samenwerking en ondersteuning inhoudt op het gebied van de mensenrechten en de rechtstaat,

D. overwegende dat de EU en de Russische Federatie op de top in St Petersburg van mei 2003 hebben toegezegd te zullen werken aan het opzetten van een gemeenschappelijke economische ruimte, een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid, een gemeenschappelijke ruimte van samenwerking op het gebied van externe veiligheid en een gemeenschappelijke ruimte van onderzoek en onderwijs, met inbegrip van culturele aspecten, overwegende dat er nog steeds veel problemen zijn die zorgen voor onvoorziene vertragingen ten aanzien van de routekaart voor de tenuitvoerlegging van de vier gemeenschappelijke ruimten,

E.  overwegende dat energie een centrale en strategische rol blijft spelen in de betrekkingen tussen de EU en Rusland; oerwegende dat de recente beslissing van Rusland om zijn handtekening onder het Verdrag inzake het Energiehandvest (ECT) in te trekken de onderhandelingen over de nieuwe PSO vertraagt en de lopende energiedialoog en potentiële toekomstige ontwikkelingen op een negatieve manier beïnvloedt; overwegende dat de concurrentie tussen de EU en Rusland in energiezaken toeneemt op terreinen van gemeenschappelijke zorg zoals de zuidelijke Kaukasus en Centraal-Azië,

F.  overwegende dat energie een sleutelinstrument van het Russische buitenlandse beleid is; overwegende dat de grote afhankelijkheid van de EU van fossiele brandstoffen de ontwikkeling van een evenwichtige, coherente en op waarden gebaseerde Europese benadering van Rusland ondermijnt; overwegende dat het van groot belang is dat de EU met één stem spreekt en sterke onderlinge solidariteit aan de dag legt,

G. overwegende dat ondanks een positievere benadering door de Russische autoriteiten de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging nog steeds onder druk staan en dat de initiatieven en activiteiten van mensenrechtenactivisten, onafhankelijke maatschappelijke organisaties, politieke opponenten, onafhankelijke media en gewone burgers vaak worden beperkt of gedwarsboomd en met name in de noordelijke Kaukasus en andere delen van de Russische Federatie zorgwekkend zijn,

H. overwegende dat verschillende processen en gerechtelijke procedures in de afgelopen jaren, in het bijzonder de zaken tegen Michael Chordorkovski en Sergej Magnitski, aanleiding zijn geweest om een vraagteken te zetten achter de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gerechtelijke instellingen van de Russische Federatie; overwegende dat politieke inmenging, procedurele tekortkomingen, corruptie, gebrek aan openheid, oneerlijke behandeling en bedreiging van getuigen een ernstig obstakel blijven voor een rechtvaardige rechtspraak in Rusland, en overwegende dat onderzoeken naar schendingen van de mensenrechten vaak inefficiënt zijn, fouten bevatten en resulteren in straffeloosheid,

I.   overwegende dat in de resolutie van het Europees Parlement over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009 en het mensenrechtenbeleid van de EU van 21 december 2010 de Raad van de EU wordt opgeroepen een inreisverbod en bevriezing van bankrekeningen en andere activa te overwegen voor de Russische functionarissen die betrokken waren bij de dood van Sergej Magnitski,

J.   overwegende dat de Russische Federatie als lid van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Raad van Europa zich heeft verplicht tot eerbiediging van democratische beginselen en de mensenrechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging,

K. overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens de Russische Federatie in vele arresten veroordeeld heeft voor ernstige schendingen van de mensenrechten; overwegende dat de tenuitvoerlegging van de arresten ver beneden de maat blijft; overwegende dat de gerechtelijke instellingen en autoriteiten voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor het niet uitvoeren van de arresten,

L.  overwegende dat de komende verkiezingen in Rusland (december 2011: Russische Doema, en 2012: presidentsverkiezingen), indicatoren zullen zijn voor de internationale gemeenschap die aangeven in hoeverre de Russische kieswet voldoet aan internationale en Europese normen en standaarden, alsmede in hoeverre de democratische ontwikkelingen vooruitgang hebben geboekt en hoe het gesteld is met de rechtstaat er in Rusland,

M. overwegende dat het Civil Society Forum EU-Rusland, dat in maart 2010 is opgericht, een kader biedt om een officieel erkend forum waarin maatschappelijke organisaties uit de EU-lidstaten en de Russische Federatie samen kunnen werken aan gezamenlijke projecten op het gebied van de mensenrechten, de rechtstaat, milieu, sociale thema's en andere onderwerpen, in de betrekkingen tussen de EU en Rusland op te nemen,

N. overwegende dat goede buurbetrekkingen, vrede en stabiliteit in de gezamenlijke buurlanden in het belang van zowel Rusland als de EU zijn; overwegende dat een open, eerlijke en op resultaten gerichte dialoog tot stand gebracht moet worden over de crises in deze landen, met name ten aanzien van de vastgelopen conflicten, met het oog op de versterking van de veiligheid en de stabiliteit en de ondersteuning van de territoriale integriteit van de betreffende landen,

O. overwegende dat veiligheid in Europa nog steeds een zeer gevoelig onderwerp is dat tot veel verdeeldheid leidt, en dat de EU en Rusland alles in het werk moeten stellen om de bestaande verschillen en uiteenlopende meningen op te lossen en de dialoog en samenwerking op dit gebied te versterken,

1.  verwacht dat de komende top in Nizjny Novgorod een impuls zal geven voor een substantiële verbetering van de betrekkingen tussen de EU en Rusland, waardoor de weg geëffend wordt voor een nieuwe partnerschaps- en samenwerkinsovereenkomst, die beantwoordt aan de ambities van beide partners om een werkelijk strategisch partnerschap te ontwikkelen; benadrukt dat een dergelijke overeenkomst juridisch bindend moet zijn en alle aspecten van de betrekkingen op globale wijze moet omvatten; onderstreept opnieuw dat democratie en mensenrechten integraal onderdeel moeten vormen van nieuwe overeenkomst, met name voor wat betreft de opstelling en opneming van een doeltreffende en operationele mensenrechtenclausule;

2.  merkt op dat gemeenschappelijke problemen waarmee zowel de EU als Rusland worden geconfronteerd, zoals de economische en financiële crisis, kwesties in verband met energie en energiezekerheid, de opstanden in de Arabische wereld en de vastgelopen conflicten in de gemeenschappelijke buurtregio, vragen om een gemeenschappelijke aanpak en een betere samenwerking op het gebied van crisismanagement;

3.  verwelkomt het initiatief om over het Partnerschap voor modernisering een gezamenlijk voortgangsverslag uit te brengen om specifieke projecten te selecteren die het partnerschap functioneel invulling moeten geven op de voornaamste terreinen waarop het zich beweegt; is echter van mening dat het moderniseringsconcept niet kan worden beperkt tot economische samenwerking en technologische innovatie maar dat het gepaard moet gaan met een ambitieus proces van binnenlandse hervormingen waaronder de consolidering van de democratische instituties en een gedegen rechtsstelsel, eerbiediging van de rechtsstaat en de onbelemmerde ontwikkeling van een werkelijk maatschappelijk middenveld; dringt er in dit verband bij de Commissie en de Russische regering op aan vast te leggen welke maatregelen genomen moeten worden om deze doeleinden te realiseren;

4.  benadrukt dat de betrekkingen met Rusland op dit moment alleen pragmatisch kunnen zijn, waarbij de aandacht gericht blijft op de tijdige sluiting van de nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland, en de nadruk ligt op praktische samenwerking, gemeenschappelijke projecten en uitvoering van reeds bestaande toezeggingen en overeenkomsten; wijst op de trage vooruitgang in de onderhandelingsronden over de nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland en dringt bij de partijen aan op een benadering gebaseerd op werkelijk gedeelde gemeenschappelijke waarden en belangen;

5.  neemt kennis van het bilateraal akkoord dat in december 2010 tot stand is gekomen, waardoor Rusland kon toetreden tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO); verzoekt de Russische autoriteiten een stabiel en betrouwbaar juridisch kader vast te leggen om bedrijfsactiviteiten, buitenlandse directe investeringen en concurrentiebeleid adequaat te reguleren; acht het van het grootste belang een betrouwbaar justitieel systeem en effectieve bestrijding van de corruptie op alle niveaus te consolideren;

6.  betreurt dat het aangekondigde stappenplan voor visumvrij reizen tussen Rusland en de EU niet zoals verwacht op de komende top EU-Rusland zal worden gepresenteerd, hoewel het stappenplan begin mei 2011 al was voltooid, maar eerst nog door alle 27 lidstaten moet worden goedgekeurd; schaart zich opnieuw achter de langetermijndoelstelling om visumvrij reizen tussen de EU en Rusland mogelijk te maken op basis van een stapsgewijze benadering die gericht is op inhoudelijke en concrete vorderingen; wijst er echter op dat visumverlening en visumliberalisering met de Russische Federatie op geen enkele wijze de houders van Russische paspoorten die in de 'bevroren conflict'-regio's wonen mogen bevoorrechten, ten nadele van de burgers van Moldavië en Georgië; is verheugd over het besluit dat in het kader van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Rusland is genomen om in eerste instantie aan te sturen op de instelling van een visumvrije regeling voor paspoorthouders in zowel de EU als Rusland die in 1989 of daarna zijn geboren;

7.  wijst erop dat samenwerking op energiegebied, en in het bijzonder de energiedialoog, een van de fundamentele elementen is in de betrekkingen tussen de EU en Rusland; onderstreept dat de EU haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen moet reduceren, overeenkomstig haar doelstellingen; benadrukt dat de beginselen van onderlinge afhankelijkheid, transparantie en naleving van de internationale verdragen de basis dienen te vormen voor deze samenwerking, naast gelijke toegang tot markten, infrastructuur, investeringen en een betrouwbaar justitieel kader; ziet uit naar een routekaart voor de lange termijn met als doel de plaats van de Russische energiebronnen in de energiemix van de EU tot 2050 te bespreken;

8.  dringt er bij de Raad en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de beginselen van het Energiehandvest en het daaraan gehechte Doorvoerprotocol worden opgenomen in een nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Rusland; is ingenomen met de ondertekening in februari 2011 van een geactualiseerd vroegtijdige-waarschuwingsmechanisme om de coördinatie in geval van probleemsituaties aan de vraag- of aanbodzijde verder te verbeteren;

9.  dringt er bij de Russische Federatie om haar bijdrage aan de aanpak van klimaatverandering op te voeren, door middel van reductie van binnenlandse broeikasgassen en deelname aan de internationale onderhandelingen over een omvattend beleidskader voor klimaatmaatregelen voor de periode na 2012 krachtens het UNFCCC en het Protocol van Kyoto; benadrukt in dit verband dat met het oog op de verwezenlijking van de verminderingen met 25-40% in 2020 ten opzichte van de emissies van 1990 in de landen van Bijlage I, alle geïndustrialiseerde landen zich moeten vastleggen op streefdoelen die significante verminderingen van de huidige emissieniveaus inhouden en uitbreiding van koolstofafvang in bossen;

10. herinnert eraan dat er nog steeds kerncentrales van het Tsjernobyl-type dichtbij de EU-grenzen staan en verzoekt Rusland deze onmiddellijk te sluiten; dringt er in tussentijd bij de EU en haar lidstaten op aan de invoer van kernenergie die niet in overeenstemming met de hoogste nucleaire veiligheidnormen en veiligheidsnormen is geproduceerd, te verbieden; betreurt het dat de voorgestelde stresstests onvoldoende onafhankelijk en serieus zijn, waardoor Euratom niet over de noodzakelijke geloofwaardigheid beschikt om deze tijdens de top EU-Rusland door te zetten;

11. is ingenomen met de bereidheid van de Russische Federatie om een open en constructieve dialoog aan te gaan over de belangrijkste onderwerpen die aan de orde zijn gesteld door EU-vertegenwoordigers op het mensenrechtenoverleg van 4 mei, in het bijzonder met betrekking tot de rechtsstaat, het functioneren van het maatschappelijk middenveld, samenwerking in internationale forums en de bestrijding van discriminatie, alsook concrete gevallen van mensenrechtenactivisten en journalisten; benadrukt echter dat toezeggingen gevolgd moeten worden door concrete stappen; betreurt het dat Rusland zich blijft verzetten tegen de betrokkenheid van andere ministeries en agentschappen dan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het organiseren van het overleg afwisselend in Rusland en de EU en bijeenkomsten met Russische en internationale NGO's;

12. verzoekt de Russische autoriteiten het Civil Society Forum EU-Rusland te erkennen als een gezamenlijk project in het kader van het Partnerschap voor modernisering; juicht in dit verband een belangrijkere rol voor het Civil Society Forum in de marge van de toppen EU-Rusland toe;

13. is van mening dat het gebrek aan onafhankelijkheid van de gerechtelijke instellingen aan de wortel ligt van de straffeloosheid in Rusland, en uit zijn bezorgdheid over berichten over politiek gemotiveerde rechtszaken, oneerlijke processen en verzuim om ernstige misdaden zoals moord, intimidatie en andere gewelddaden te onderzoeken;

14. dringt er bij de Russische autoriteiten op aan maatregelen te nemen tegen de vervolging van ondernemingen zoals Hermitage Capital, Royal Dutch Shell, British Petroleum, Ikea, News Corporation, Yukos, Rosneft, Euroset en andere, via misbruik van de gerechtelijke en bestuurlijke macht;

15. dringt er in dit verband bij de gerechtelijke en rechtshandhavingsautoriteiten op aan dat zij hun taken effectief, onpartijdig en onafhankelijk uitvoeren om degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn voor het gerecht te brengen; dringt er bij de Russische autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de beginselen van een eerlijke procesvoering worden geëerbiedigd bij de vervolging van alle aangeklaagden in het gerechtelijke systeem van het land; dringt er bij Rusland op aan een grondige herziening van de nationale wetgeving en regels inzake de justitiële praktijk door te voeren;

16. neemt kennis van het besluit van president Medvedev om juridische deskundigen te vragen in het kader van de presidentiële mensenrechtenraad de zaak Chordorkovski/Lebedev te onderzoeken en een onderzoek te starten naar de strafrechtelijke beschuldigingen tegen Sergej Magnitski; spoort de onderzoekscommissie aan zo spoedig mogelijk een onafhankelijk en grondig onderzoeksrapport te publiceren;

17. is ingenomen met de positieve stappen van de Russische autoriteiten om samen te werken en de zaak-Sergej Magnitski te onderzoeken, maar dringt erop aan dat zij de verantwoordelijken voor de rechter brengen, en vraagt de Raad te overwegen aan Russische functionarissen die bij deze zaak betrokken zijn een inreisverbod naar de EU op te leggen, en moedigt rechtshandhavingsorganen van de EU aan samen te werken om de bankrekeningen en andere activa van deze Russische functionarissen in alle EU-lidstaten te bevriezen; merkt op dat de Russische onderzoekscommissie op 30 mei heeft verklaard dat aanklagers de belangrijkste inspecteur Oleg F. Silchenko onschuldig hadden bevonden aan enig vergrijp in de zaak Magnitski; herinnert eraan dat ondanks een ernstige medische diagnose de heer Silchenko bevel had gegeven tot overplaatsing van de heer Magnitski naar een gevangenis met inadequate medische faciliteiten en herhaaldelijk verzoeken om echoscopie, dat door een arts was voorgeschreven, had geweigerd;

18. beschouwt de beslissing van de rechtbank van Moskou van 24 mei 2011 om het vonnis dat Michael Chordorkovski en zijn zakenpartner Platon Lebedev schuldig zijn aan verduistering te bevestigen als politiek gemotiveerd en veroordeelt met klem de politieke bemoeienis met het eerdere proces; betreurt de grote hoeveelheid tekortkomingen in de gerechtelijke procedures en veroordeelt de volgens berichten uitgeoefende druk op en bedreiging van getuigen door het Openbaar Ministerie; is van mening dat hiermee opnieuw een kritieke slag wordt toegebracht aan de eerbiediging van de rechtsstaat, die de moderniseringsagenda problematisch maakt;

19. dringt er bij de Russische autoriteiten op aan de nodige maatregelen te nemen om te voldoen aan het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 31 mei 2011, dat tot de conclusie kwam dat er sprake was van ernstige schendingen van de fundamentele mensenrechten in de eerste zaak-Chodorkovski, en in het bijzonder wat betreft de vernederende gevangenisomstandigheden, de onmenselijke en vernederende omstandigheden in de rechtszaal, de onrechtmatigheid van zijn arrestatie onder bedreiging van vuurwapens, de ongemotiveerde hechtenis en de weigering door gerechtshoven Chodorkovski eerlijk te horen bij herziening van zijn hechtenis; dringt er bij de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter op aan de zaak Chodorkovski op de agenda van de komende top EU-Rusland te plaatsen;

20. wijst op de recente ontwikkelingen in het onderzoek nar de moord op Anna Politkovskaja, maar herinnert eraan dat de omstandigheden van de moord nog steeds diepgaand onderzocht moeten worden en hoopt dat er een substantiële vooruitgang in dit onderzoek kan worden geboekt; dringt er bij de autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat al degenen die verantwoordelijk zijn voor de moord op Anna Politkovskaja voor het gerecht worden gebracht; verzoekt de aanklagers zich te houden aan de internationale rechtsnormen en naleving van de rechtstaat;

21. veroordeelt de gewelddadige aanvallen op en voortdurende intimidatie van burgeractivisten en journalisten die vreedzaam betogen tegen en rapporteren over de vernieling van het Chimki bos, en dringt er bij de Russische autoriteiten op aan de vrijheid van vereniging te eerbiedigen; dringt er bij de Russische autoriteiten op aan alles in het werk te stellen om schade aan het milieu in het geval van Chimki te reduceren; verzoekt de Russische autoriteiten alternatieve tracés voor de snelweg St. Petersburg – Moskou te overwegen zodat een weg dwars door het Chimki bos wordt vermeden;

22. betreurt ten zeerste dat de autoriteiten van Moskou voor het zesde achtereenvolgende jaar het houden van een Gay Pride-parade hebben verboden, in strijd met hun verplichting als lid van de Raad van Europa de vrijheid van vereniging toe te staan, en ondanks de definitieve uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens van april 2011, waarbij Rusland de verplichting werd opgelegd om voortaan het houden van dergelijke bijeenkomsten toe te staan; betreurt dat de Europese dienst voor extern optreden heeft nagelaten zijn publieke steun te betuigen aan de organisatoren van de parade, en verzoekt de voorzitter van de Europese Raad, de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie en de voorzitter van de Europese Commissie tijdens de top EU-Rusland op 9 juni 2011 hun bezorgdheid daarover op het hoogst mogelijke niveau kenbaar te maken; dringt er bij de Hoge vertegenwoordiger op aan ervoor te zorgen dat de EU-delegaties en -diplomaten voortaan de Toolkit voor de bevordering en bescherming van alle mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LGBT) actief toepassen, onder andere door middel van publieke steunbetuigingen voor vreedzame betogingen voor LGBT-rechten;

23. roept de Russische autoriteiten ertoe op om alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat alle kandidaten en partijen eerlijk en gelijk worden behandeld bij de in december 2011 te houden parlementsverkiezingen, in overeenstemming met de normen die Rusland als lid van de Raad van Europa en de OVSE heeft aangenomen; vraagt, als cruciale maatregel, de obstakels voor de registratie van nieuwe partijen op te heffen, te zorgen voor gelijke voorwaarden voor alle kandidaten en partijen tijdens de verkiezingscampagne en de toegang tot de media voor alle partijen en kandidaten te waarborgen; dringt er bij de Russische autoriteiten op aan toestemming te geven voor internationale verkiezingswaarnemingsmissies in een zo vroeg mogelijk stadium;

24. is ingenomen met de recente verklaringen van de Russische president Medvedev over de opstanden in de Arabische landen en in het bijzonder de crisis in Libië, waarin hij zich heeft aangesloten bij de oproep aan Khadafi en zijn regering om af te treden; merkt met belangstelling op dat Rusland een gezant heeft gestuurd naar Benghazi en dringt er bij Rusland op aan samen te werken met de EU met als doel een oplossing voor het conflict te vinden;

25. is ingenomen met de bereidheid van Rusland verdere stappen te nemen om een kaderovereenkomst te sluiten op het gebied van crisismanagement-operaties; betreurt in dit verband het bezoek van de Russische minister van Buitenlandse Zaken aan Abchazië en Zuid-Ossetië op 25-26 april 2011, dat in strijd is met deze bereidheid en de spanningen vergroot in de betrekkingen met Georgië, dat een van de landen is van de gemeenschappelijke buurlanden, en verzoekt Rusland alle punten van de staakt-het-vuren-overeenkomst van 2008 volledig te eerbiedigen;

26. verzoekt de Russische autoriteiten zijn inspanningen te vergroten om concrete vooruitgang te boeken met betrekking tot het conflict in Trans-Dnjestrië, en verzoekt om in dit verband de officiële 5+2-onderhandelingen weer op te pakken met als streven het zo snel mogelijk bereiken van een oplossing (Meseberg-initiatief);

27. juicht de Russische initiatieven toe om de dialoog tussen de leiders van Armenië en Azerbeidzjan over het conflict in Nagorno-Karabach te faciliteren, maar dringt er bij de Russische regering op aan alle wapenleveranties aan de partijen in het conflict te staken om de spanningen te verminderen en de weg te effenen voor een duurzame en omvattende oplossing;

28. verwelkomt de ratificatie van het nieuwe START-verdrag inzake de beperking van strategische kernwapens tussen de Russische Federatie en de VS op 22 december 2010; roept op tot een nadere uitgebreide dialoog tussen de Russische Federatie en de Verenigde Staten over veiligheidskwesties, inclusief de instelling van een raketschild;

29. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de OVSE, de Raad van Europa en de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie.