Ontwerpresolutie - B7-0449/2011Ontwerpresolutie
B7-0449/2011

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Syrië, Jemen en Bahrein in de context van de gebeurtenissen in de Arabische wereld en Noord-Afrika

4.7.2011

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Elmar Brok, Ioannis Kasoulides, Gabriele Albertini, Angelika Niebler, Mario Mauro, Cristian Dan Preda, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Andrzej Grzyb, Tokia Saïfi, Michael Gahler, Filip Kaczmarek, Dominique Vlasto, Krzysztof Lisek, Monica Luisa Macovei, Ria Oomen-Ruijten, Mário David, Marco Scurria, Simon Busuttil, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Elena Băsescu, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Nadezhda Neynsky, Seán Kelly, Artur Zasada namens de PPE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0389/2011

Procedure : 2011/2756(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0449/2011
Ingediende teksten :
B7-0449/2011
Aangenomen teksten :

B7‑0449/2011

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Syrië, Jemen en Bahrein in de context van de gebeurtenissen in de Arabische wereld en Noord-Afrika

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, Jemen en Bahrein, met name zijn resolutie van 7 april 2011,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Egypte, Libië en Tunesië,

–   gezien zijn verslag van 24 maart 2011 over de betrekkingen van de Europese Unie met de Samenwerkingsraad van de Golf,

–   gezien zijn resolutie van 7 april 2011 over de herziening van het Europees Nabuurschapsbeleid – de zuidelijke dimensie,

   gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie / vicevoorzitter van de Commissie over Syrië van 18, 22, 24 en 26 maart, 23 april en 6 en 11 juni 2011, over Jemen van 10, 12 en 18 maart, 27 april, 11, 26 en 31 mei en 3 juni 2011, en over Bahrein van 10, 12 en 18 maart, 3 mei en 1 juli 2011,

   gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie / vicevoorzitter van de Commissie namens de EU van 29 april 2011 over Syrië,

   gezien de Mededeling getiteld "Een dialoog over migratie, mobiliteit en veiligheid met de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied" van 24 mei 2011 en de gemeenschappelijke mededeling getiteld "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" van 25 mei 2011,

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2011,

–   gezien de verklaring van de Europese Raad van 23 en 24 juni 2011 over de zuidelijke nabuurschapslanden,

–   gezien de resolutie van de Raad voor de mensenrechten van 29 april 2011 over Syrië,

–   gezien besluiten van de Raad 2011/273/GBVB van 9 mei 2011 en 2011/302/GBVB van 23 mei 2011 en 2011/367/GBVB van 23 juni over Syrië,

–   gezien de conclusies van de Raad buitenlandse zaken van 23 mei en 20 juni 2011,

–   gezien de verklaring van de VN-secretaris-generaal van 3 juni 2011 over Syrië,

   gezien het voorlopige verslag van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van 14 juni 2011 over Syrië,

–   gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1990, waarbij Syrië partij is,

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat in Syrië en Jemen, na soortgelijke ontwikkelingen in andere Arabische landen, demonstranten vreedzaam uiting hebben gegeven aan gerechtvaardigde democratische aspiraties en een sterk verlangen onder het volk naar politieke, economische en sociale hervormingen, gericht op het vestigen van een werkelijke democratie, bestrijding van corruptie en nepotisme, eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en fundamentele vrijheden, vermindering van sociale ongelijkheden en verbetering van de economische en sociale omstandigheden,

B.  overwegende dat de respectieve regeringen op de demonstraties hebben gereageerd met steeds meer gewelddadige repressie; overwegende dat het buitensporig geweld van de ordehandhavers tegen demonstranten in Syrië en Jemen heeft geleid tot een groot aantal doden, gewonden en gevangenen en een schending vormt van het ICCPR, waarbij Syrië en Jemen partij zijn,

C. overwegende dat de demonstraties in Syrië in de zuidelijke stad Daraa zijn begonnen en zich vervolgens in het hele land hebben uitgebreid; overwegende dat het Syrische leger Daraa en verschillende andere steden belegerd heeft; overwegende dat naar verluidt meer dan 1100 mensen zijn gedood en tot 10.000 mensen willekeurig zijn gearresteerd,

D. overwegende dat recente, wereldwijd uitgezonden opnames schokkende beelden laten zien van willekeurige opgepakte Syrische kinderen die tijdens hun vasthouding gemarteld of mishandeld zijn, hetgeen in sommige gevallen tot hun dood heeft geleid, zoals in het geval van Hamza al-Khateeb, een 13-jarige jongen; overwegende dat daarnaast het gebruik van scherpe munitie tegen demonstranten tot de dood van ten minste 30 kinderen heeft geleid, zoals UNICEF, het VN-agentschap voor de kinderen, op 31 mei 2011 bekend heeft gemaakt,

E.  overwegende dat de Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Syrië, anderzijds, nog ondertekend moet worden; overwegende dat de ondertekening van deze overeenkomst op verzoek van Syrië sinds oktober 2009 is uitgesteld; overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden een wezenlijk onderdeel van deze overeenkomst vormt,

F.  overwegende dat Jemen het armste land van het Midden-Oosten is, met algemene ondervoeding, slinkende olievoorraden, een groeiende bevolking, een zwakke centrale regering, een groeiend watertekort en weinig investeringen in de nationale economie; overwegende dat er, gezien het broze bestand dat in februari met de sjiietische rebellen in het Noorden is overeengekomen, het bestaan van een afscheidingsbeweging in het Zuiden en de aanwezigheid van naar verluidt grote aantallen strijders van al-Qaeda die Jemen gebruiken om op adem te komen, grote bezorgdheid bestaat over het gevaar van het uiteenvallen van de Jemenitische staat,

G. overwegende dat president Ali Abdullah Saleh, die gewond is geraakt bij een bomaanslag en momenteel in Saoedi-Arabië onder medische behandeling is, geweigerd heeft het door de regerende partij en de coalitie van oppositiepartijen aanvaarde initiatief van de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) te ondertekenen,

H. overwegende dat de staat van nationale veiligheid in Bahrein op 1 juni is opgeheven en dat koning Hamad Bin Isa al-Khalifa heeft opgeroepen tot een nationale dialoog, die op 2 juli van start is gegaan,

I.   overwegende dat de Europese Unie herhaaldelijk heeft verklaard gehecht te zijn aan de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van geweten en de vrijheid van gedachte en heeft benadrukt dat regeringen overal ter wereld de plicht hebben deze vrijheden te waarborgen,

1.  veroordeelt ten zeerste de gewelddadige onderdrukking door veiligheidstroepen van de demonstraties van vreedzame betogers in Syrië en Jemen, en condoleert de families van de slachtoffers; betuigt zijn solidariteit met de bevolking in deze landen, prijst hun moed en vastberadenheid, en steunt hun legitieme democratische aspiraties met volle overtuiging;

2.  vraagt de autoriteiten in Syrië en Jemen met klem van geweld tegen demonstranten af te zien en hun recht van vrije samenkomst te respecteren; onderstreept dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het feit dat er doden en gewonden zijn gevallen, ter verantwoording moeten worden geroepen en voor de rechter moeten worden gebracht; verzoekt de autoriteiten onmiddellijk alle politieke gevangenen, verdedigers van de mensenrechten, journalisten en vreedzame betogers vrij te laten, vrijheid van meningsuiting en vereniging op te nemen in de wetgeving en te zorgen voor de uitvoering ervan in de praktijk, meer maatregelen te nemen om corruptie te bestrijden, te zorgen voor gelijke rechten voor minderheden, te zorgen voor toegang tot communicatiemiddelen, zoals internet en mobiele telefonie, en te zorgen voor toegang tot onafhankelijke media;

3.  onderstreept dat een staat die geweld gebruikt tegen de eigen bevolking daarvan de rechtstreekse consequenties moet ondervinden in zijn bilaterale betrekkingen met de Europese Unie; herinnert de hoge vertegenwoordiger van de Unie / vicevoorzitter van de Commissie eraan dat de EU talloze instrumenten tot haar beschikking heeft om voor dergelijk optreden te doen terugschrikken, bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden, reisverbod enz.; wijst er evenwel op dat de bevolking nooit nadeel mag ondervinden van een dergelijke herziening van de bilaterale betrekkingen;

4.  roept de autoriteiten in Syrië en Jemen op tot snelle respons op het alom te horen verlangen naar democratische, economische en sociale hervormingen; betuigt zijn krachtige steun aan hervormingen die moeten uitmonden in democratie, eerbiediging van de rechtsstaat en sociale rechtvaardigheid in Syrië en Jemen; onderstreept dat de huidige crisis in Syrië en Jemen alleen kan worden opgelost door een open en inhoudsvol politiek proces met dialoog op te starten, zonder uitstel of voorwaarden en met deelname van alle democratische politieke krachten en het maatschappelijk middenveld;

5.  veroordeelt ten zeerste de escalatie van het geweld in Syrië en de aanhoudende ernstige schendingen van de mensenrechten; betreurt het dat de opheffing van de noodtoestand op 21 april in de praktijk niet heeft plaatsgevonden, dat de door president Assad aangekondigde hervormingen niet zijn uitgevoerd en dat er nog steeds politieke gevangenen vastgehouden worden, ondanks de onlangs door de president aangekondigde amnestie; dringt er bij de Syrische autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan de belegering van steden, en humanitaire organisaties en hun medewerkers onmiddellijk vrije toegang te verlenen;

6.  dringt er bij de Syrische autoriteiten op aan alle kinderen die tijdens het neerslaan van de demonstraties of daarmee verband houdende gebeurtenissen zijn aangehouden, onmiddellijk vrij te laten, gevallen van mogelijk geweld tegen kinderen grondig te onderzoeken en af te zien van verdere arrestaties van en geweld tegen kinderen of andere inbreuken op de rechten van kinderen;

7.  spreekt zijn voldoening uit over het besluit van de Raad om restrictieve maatregelen te treffen tegen Syrië en de personen die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige repressie van de burgerbevolking, alle voorbereidingen voor nieuwe bilaterale samenwerkingsprogramma's op te schorten, de lopende bilaterale programma's met de Syrische autoriteiten in het kader van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument en het MEDA-instrument op te schorten, de Europese Investeringsbank te verzoeken voorlopig niet akkoord te gaan met nieuwe EIB-financieringsoperaties in Syrië, te overwegen verdere EU-steun aan Syrië op te schorten naar gelang van de ontwikkelingen, en geen verdere stappen te ondernemen met betrekking tot de associatieovereenkomst met Syrië;

8.  spreekt zijn krachtige steun uit aan de diplomatieke inspanningen van de EU tezamen met partners uit de internationale gemeenschap om te waarborgen dat de VN-Veiligheidsraad het aanhoudende geweld in Syrië veroordeelt en er bij de Syrische autoriteiten op aandringt op de gerechtvaardigde verlangens van de Syrische bevolking in te gaan; betreurt het dat deze inspanningen tot dusver niet tot een resultaat hebben geleid, dat er geen resolutie is aangenomen en dat de Veiligheidsraad geen standpunt heeft ingenomen; roept Rusland en China, de vaste leden van de Veiligheidsraad die hun bedenkingen hebben uitgesproken, op te waarborgen dat de Veiligheidsraad een adequaat antwoord op de situatie in Syrië kan geven; verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de Unie / vicevoorzitter van de Commissie de autoriteiten van beide landen ervan te overtuigen dat de Veiligheidsraad in staat moet zijn zich van zijn verantwoordelijkheid te kwijten;

9.  dringt er bij de Syrische autoriteiten op aan de buitenlandse pers en onafhankelijke VN-waarnemers toe te laten tot het land, zodat deze kunnen nagaan of het waar is dat "gewapende extremistische bendes" begonnen zijn met het beschieten van de veiligheidstroepen, hetgeen het regime als rechtvaardiging aanvoert voor het onaanvaardbare bloedbad dat momenteel plaatsvindt;

10. spreekt zijn voldoening uit over het feit dat de EU waardering toont voor de inspanningen van Turkije en andere regionale partners met betrekking tot verschillende aspecten van de crisis, met name de humanitaire aspecten, en verklaart dat het met hen zal samenwerken om de situatie in Syrië aan te pakken; verzoekt Turkije en de EU de coördinatie van hun buitenlands beleid op te voeren en hun gemeenschappelijk inspanningen voort te zetten ter ondersteuning van meer democratie en ontwikkeling in het Midden-Oosten en Noord-Afrika;

11. betreurt het dat de Jemenitische ordetroepen geen waarborgen hebben geboden voor een veilige doorgang van diplomaten vanuit de ambassade van de Verenigde Arabische Emiraten in Sana'a op 22 mei, waaronder de secretaris-generaal van de Samenwerkingsraad van de Golf en de ambassadeurs van GCC-landen en van de EU, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten; roept de autoriteiten in Jemen op het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke betrekkingen na te leven;

12. veroordeelt ten zeerste de recente aanvallen in Jemen, waaronder de aanslag van 3 juni op president Saleh; roept alle partijen op de vijandelijkheden te staken en zich aan een permanent staakt-het-vuren te houden; dringt er bij de Jemenitische autoriteiten op aan zich te verbinden tot een ordelijke en de hele maatschappij omvattende politieke overgang, overeenkomstig het GCC-initiatief;

13. verzoekt Saoedi-Arabië door te gaan met het GCC-plan voor beëindiging van de politieke crisis, dit waar nodig aan te passen en rekening te houden met het feit dat president Saleh zich om gezondheidsredenen in het buitenland bevindt, hem ervan te overtuigen dat hij om dezelfde gezondheidsredenen niet naar Jemen zou moeten terugkeren en dat de periode van twee maanden nu zou moeten ingaan, waarna er een regering van nationale eenheid zou moeten worden gevormd onder de huidige vicepresident, die overeenkomstig de grondwet van Jemen vrije en eerlijke verkiezingen zou moeten aankondigen;

14. is verontrust over het uitblijven van voortgangsverslagen inzake de door de regering van Jemen ingestelde commissie op hoog niveau die onderzoek zou moeten doen naar de aanval op demonstranten op 18 maart in Sana'a, waarbij 54 doden en meer dan 300 gewonden vielen; herhaalt zijn oproep aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie / vicevoorzitter van de Commissie om zich aan te sluiten bij de roep om een onafhankelijk internationaal onderzoek naar dit incident;

15. spreekt zijn voldoening uit over de missie van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) naar Jemen, die de mensenrechtensituatie in het land heeft beoordeeld en aanbevelingen zal doen aan de regering van Jemen en de internationale gemeenschap; is ingenomen met het verzoek van de Raad voor de mensenrechten aan het OHCHR om met spoed een onderzoeksmissie naar Syrië af te vaardigen; dringt er bij de Syrische autoriteiten op aan volledig met het OHCHR samen te werken en deze missie toegang te verlenen;

16. dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan vreedzame democratische aspiraties van de bevolking van Syrië en Jemen te steunen, hun beleid ten aanzien van deze landen verder te herzien, de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer na te leven en zich gereed te houden om bij eventuele serieuze toezeggingen van de nationale autoriteiten hulp te bieden bij de uitvoering van concrete politieke, economische en sociale hervormingsagenda's in deze landen;

17. is ingenomen met de opheffing van de staat van nationale veiligheid in Bahrein en de oproep van koning Hamad Bin Isa al-Khalifa tot een nationale dialoog; benadrukt dat er een brede, vreedzame en inhoudsvolle dialoog moet komen, die tot een de hele maatschappij omvattend hervormingsproces leidt; dringt er bij de autoriteiten in Bahrein op aan in overeenstemming met de relevante internationale normen inzake mensenrechten en fundamentele vrijheden te handelen; roept de autoriteiten van Bahrein op niet de doodstraf uit te spreken tegen demonstranten;

18. is verontrust over de berichten over arrestaties, marteling, intimidatie van en aanklachten tegen medisch personeel in Bahrein; veroordeelt de vervolging van artsen en verpleegkundigen die ervan worden beschuldigd tijdens de demonstraties in Bahrein personen te hebben behandeld; roept de autoriteiten van Bahrein op alle medisch personeel dat tijdens de protesten gearresteerd is, vrij te laten;

19. spreekt zijn krachtige steun uit aan de toezegging van de EU om de Libische burgerbevolking te beschermen, onder meer door de druk op het Libische regime te verhogen, en de opbouw van een democratische Libische staat te steunen; spreekt zijn voldoening uit over het besluit van de EU om de sancties tegen het regime op te voeren door zes havenautoriteiten die onder de controle van het regime staan, toe te voegen aan de EU-lijst voor bevriezing van tegoeden;

20. is ingenomen met het aanhoudingsbevel dat het Internationaal Strafhof op 27 juni 2011 heeft uitgevaardigd tegen de Libische leider Moammar Abu Minya al-Kadhafi, Saif al-Islam al-Kadhafi en Abdullah al-Senussi, en dringt er bij alle staten, ook de landen die geen partij zijn bij het Statuut van Rome, op aan dit aanhoudingsbevel toe te passen;

21. spreekt zijn voldoening uit over het hervormingsproces in Marokko, en met name de voorgestelde grondwetshervorming waarover een referendum wordt gehouden, als stap in de juiste richting naar meer openheid van het regime, alsmede modernisering en democratisering; roept de politieke partijen in Marokko op actief deel te nemen aan dit veranderingsproces; stelt vast dat Marokko het eerste land in deze regio was waaraan de "gevorderde status" in de betrekkingen met de EU werd toegekend;

22. is ingenomen met de door de president van Algerije aangekondigde initiatieven ter bespoediging van het proces van democratisering en ter verbetering van het bestuur van het land, waaronder de opheffing van de noodtoestand en een geplande grondwetshervorming; onderstreept dat de Algerijnse autoriteiten zich krachtig moeten verbinden tot dit proces van hervormingen, dat de hele maatschappij moet omvatten, ten einde spanningen en geweld te voorkomen;

23. is ingenomen met de toezegging om in Jordanië politieke hervormingen door te voeren, met name de aankondiging dat de grondwet wordt herzien, alsook met de activiteiten van de Nationale Dialoogcommissie; is vol lof over de inspanningen van de Jordaanse autoriteiten en benadrukt dat er concreet werk moet worden gemaakt van de hervormingen; stelt vast dat de EU overeengekomen is Jordanië in 2010 een partnerschap met "gevorderde status" toe te kennen;

24. spreekt zijn voldoening uit over de democratische transitie in Egypte en Tunesië als resultaat van de "Arabische lente"; spreekt zijn krachtige steun uit aan het streven van burgers naar vrijheid, mensenrechten en democratie; roept de internationale gemeenschap op zich te blijven inspannen om het proces van politieke hervormingen in landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten te steunen en aan te moedigen;

25. stelt vast dat de verkiezingen voor een constituerende vergadering in Tunesië zijn uitgesteld van 24 juli naar 23 oktober, omdat er meer tijd nodig is om de stemming te organiseren; sluit zich aan bij het verzoek van verschillende politieke partijen en jongerenorganisaties in Egypte om een nieuwe grondwet op te stellen voordat er parlements- en presidentsverkiezingen worden gehouden en om de politieke partijen meer tijd te geven om zich op de verkiezingen voor te bereiden;

26. wijst erop dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is dat door de autoriteiten moet worden gewaarborgd; roept de autoriteiten op de religieuze groeperingen in hun landen betrouwbare en doeltreffende bescherming te bieden en de persoonlijke veiligheid en fysieke integriteit van leden van religieuze groeperingen te waarborgen;

27. sluit zich ten zeerste aan bij het standpunt van de Raad dat het Europese nabuurschapsbeleid het hoofd moet kunnen bieden aan de nieuwe uitdagingen in de zuidelijke nabuurschapslanden; is ingenomen met de door de EU en de lidstaten gedane toezegging om concrete inspanningen van de regeringen die serieuze politieke en economische hervormingen op gang brengen, en van het maatschappelijk middenveld te begeleiden en te steunen; spreekt zijn voldoening uit over de invoering van een task force voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied door de hoge vertegenwoordiger van de Unie / vicevoorzitter van de Commissie;

28. is ingenomen met de Mededelingen over inspelen op de veranderingen in de buurlanden en over een dialoog over migratie, mobiliteit en veiligheid met de landen van het zuidelijke Middellandse; nodigt de landen in het zuidelijke Middellandse uit een geïntegreerde benadering te hanteren bij het beheer van hun grenzen, met name in deze veranderende politieke context;

29. neemt met voldoening kennis van het "partnerschap van Deauville" met de bevolking van de regio, dat is gelanceerd door de leden van de G8; stelt vast dat de eerste "partnerschapslanden" Egypte en Tunesië zullen zijn, maar dat de leden van de G8 bereid zijn dit partnerschap uit te breiden tot alle landen in de regio die overgaan naar een vrije, democratische en tolerante samenleving;

30. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid / vicevoorzitter van de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Arabische Republiek Syrië, de regering en het parlement van de Republiek Jemen, de regering en het parlement van de Republiek Turkije, de regering en het parlement van het Koninkrijk Bahrein, de regering en het parlement van het Koninkrijk Saoedi-Arabië, de Nationale Overgangsraad, de regering en het parlement van het Koninkrijk Marokko, de regering en het parlement van het Koninkrijk Jordanië, de regering van de Arabische Republiek Egypte, de regering van de Republiek Tunesië, de regering en het parlement van de Russische Federatie, de regering en het parlement van de Volksrepubliek China, de secretaris-generaal van de GCC en de secretaris-generaal van de Unie voor het Middellandse.