Ontwerpresolutie - B7-0588/2011Ontwerpresolutie
B7-0588/2011

ONTWERPRESOLUTIE over de uitbanning van clustermunitie

14.11.2011

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Ulrike Lunacek, Reinhard Bütikofer, Tarja Cronberg, Barbara Lochbihler, Raül Romeva i Rueda, Carl Schlyter, Keith Taylor, Malika Benarab-Attou namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0588/2011

Procedure : 2011/2913(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0588/2011
Ingediende teksten :
B7-0588/2011
Aangenomen teksten :

B7‑0588/2011

Resolutie van het Europees Parlement over de uitbanning van clustermunitie

Het Europees Parlement,

–   gezien het Verdrag inzake clustermunitie (CCM), dat op 1 augustus 2010 in werking is getreden en dat op 8 november 2011 door 111 staten werd goedgekeurd (108 ondertekenende staten, waaronder 3 lidstaten van de EU, 63 ratificeringen, waaronder 19 lidstaten van de EU en 3 toetredingslanden),

–   gezien het Verdrag inzake een verbod op of beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht worden een uitzonderlijk schadelijke of ongedifferentieerde werking te hebben (CCW), dat op 2 december 1983 in werking trad en gezien de aanvullende amendementen en protocollen (I-V) en het feit dat op 8 november 2011 50 staten tot ondertekening waren overgegaan en 114 staten partij bij dit Verdrag waren,

–   gezien het ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie van 26 augustus 2011,

–   gezien zijn resolutie van 20 november 2008 over het Verdrag inzake clustermunitie[1],

–   gezien zijn resolutie van 8 juli 2010 over de inwerkingtreding van het Verdrag inzake clustermunitie (CCM) en de rol van de EU[2],

–   gezien zijn resolutie van 10 maart 2010 over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid[3], zijn resolutie van 11 mei 2011 over de ontwikkeling van het gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon[4] en zijn resolutie van 7 juli 2011 over de vooruitgang op het gebied van mijnbestrijding[5],

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat clustermunitie, gezien het grote oppervlak waarover haar dodelijke werking zich doorgaans doet gelden, ernstige risico's voor de burgerbevolking met zich meebrengt en dat dergelijke munitie in gebieden waar conflicten hebben gewoed achteraf vaak leidt tot veel ernstige verwondingen en doden onder de burgerbevolking doordat niet-ontplofte, achtergebleven clustermunitie vaak door kinderen en andere nietsvermoedende onschuldige personen wordt aangetroffen;

B.  overwegende dat de steun van de meeste EU-lidstaten, van interparlementaire initiatieven en van maatschappelijke organisaties doorslaggevend is geweest voor de succesvolle afronding van het "Proces van Oslo", dat heeft geresulteerd in het Verdrag inzake clustermunitie (CCM), overwegende dat het CCM thans door 66 verdragsluitende partijen wordt gesteund, waaronder 17 EU-listaten en 5 toetredingslanden;

C. overwegende dat het CCM verbiedt clustermunitie te gebruiken, te ontwikkelen, te produceren, op andere wijze te verwerven, op te slaan of te houden, dan wel deze munitie direct of indirect aan anderen over te dragen, alsook anderen aan te sporen of ertoe te brengen deel te nemen aan enige activiteit die op grond van het Verdrag aan een verdragsluitende partij is verboden;

D. overwegende dat in het CCM de slachtoffers van clustermunitie worden gedefinieerd als alle personen die door het gebruik van deze munitie zijn gedood of fysieke of psychische dan wel economische schade hebben geleden, maatschappelijk zijn gemarginaliseerd of aanzienlijk in de uitoefening van hun rechten zijn belemmerd, onder wie personen die de rechtstreekse gevolgen van clustermunitie hebben ondervonden, evenals hun gezinnen en gemeenschappen die schade hebben geleden;

E.  overwegende dat clustermunitie in het CCM wordt gedefinieerd als munitie die is ontworpen om explosieve submunitie te verspreiden of te laten afgaan die bestaat uit kleine bommen die elk minder dan 20 kilogram wegen;

F.  overwegende dat het CCM erin voorziet dat alle clustermunitie zo spoedig mogelijk, maar niet later dan acht jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag voor de desbetreffende verdragsluitende partij, wordt vernietigd en dat individuele verdragsluitende partijen onder uitzonderlijke omstandigheden om aanvullende verlengingen van deze periode tot een maximum van vier jaar kunnen verzoeken;

G. overwegende dat met het CCM een nieuwe humanitaire norm wordt gesteld voor de bijstand aan slachtoffers, onder wie personen die de rechtstreekse gevolgen van clustermunitie hebben ondervonden, evenals hun gezinnen en gemeenschappen die schade hebben geleden;

H.  overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) in het kader van het CCW uitsluitend het gebruik, de verwerving, de opslag of het houden van clustermunitie verbiedt die vóór 1 januari 1980 werd geproduceerd en dat sommige soorten andere op of na 1 januari 1980 geproduceerde clustermunitie na een langdurige uitstelperiode van maximaal twaalf jaar worden verboden, met uitzondering van clustermunitie die ten minste met een van de volgende beveiligingsmechanismen zijn uitgerust: (a) een zelfvernietigings- of een zelfneutraliseringsmechanisme; (b) een zelfdeactiveringsmechanisme; of (c) twee of meer ontstekingsmechanismen, waarvan er ten minste een als zelfvernietigingsmechanisme functioneert; overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie ook voorziet in een uitzondering voor alle clustermunitie met een mechanisme of ontwerp dat erin voorziet dat na verspreiding van de munitie niet meer dan 1% niet-ontploft materiaal in het oorlogsgebied achterblijft;

I.   overwegende dat gebleken is dat clustermunitie met slechts één beveiligingsmechanisme onbetrouwbaar is omdat grote hoeveelheden submunitie in de grond achterblijven en de munitie in de afgelopen jaren een groot aantal slachtoffers maakte;

J.   overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie geen overeengekomen transparante en verifieerbare technische norm over percentages niet-geëxplodeerde munitie bevat;

K. overwegende dat vrijwel alle soorten clustermunitie die in recente conflicten zijn ingezet en waarvan gebleken is dat zij ernstige schadelijke gevolgen voor de burgerbevolking hebben, niet worden uitgeband op grond van het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie;

L.  overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie niet verenigbaar is met het CCM en daarop evenmin een aanvulling vormt;

M. overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie verplichtingen bevat die gebaseerd zijn op lagere eisen die al in sommig nationaal beleid worden gesteld;

N. overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie zou kunnen leiden tot een toegenomen gebruik van clustermunitie die bekend staat om de onaanvaardbare schade die zij aan de burgerbevolking toebrengt door een specifiek, internationaal juridisch kader voor een dergelijk gebruik te bieden;

O. overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie voor een gevaarlijke precedent voor het internationaal humanitair recht (IHR) zal zorgen door een situatie zonder precedent te scheppen waarbij een lagere internationale norm wordt vastgesteld nadat de meerderheid van de landen in de wereld het over een strengere norm eens zijn geworden, terwijl het IHR een cumulatief karakter moet hebben en de burgers zelfs meer bescherming moet bieden;

P.  overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie de geloofwaardigheid en reputatie van het CCW kan aantasten doordat een alternatief internationaal humanitair rechtselement en een zwakkere norm worden geschapen;

Q. overwegende dat er ernstige twijfel ontstaat over de vraag of verdragsluitende staten bij de CCM consequent zijn en zelfs of zij wettig handelen door deel te nemen aan deze onderhandelingen, die zich richten op voortzetting van het gebruik van clustermunitie, terwijl het CCM juist de inzet van deze munitie ontmoedigt en toetreding tot het CCM aanmoedigt;

R.  overwegende dat het Ontwerpprotocol (VI) inzake clustermunitie pogingen om een breedschalige toetreding tot het CCM te bereiken, zou kunnen ondermijnen;

1.  dringt er bij alle EU-lidstaten op aan geen protocol bij het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens (Convention on Certain Conventional Weapons, CCW) aan te nemen, goed te keuren of vervolgens te ratificeren op grond waarvan het gebruik van overeenkomstig het CCM verboden clustermunitie toegestaan zou zijn en dringt er bij de Raad en de EU-lidstaten op aan tijdens de komende vierde, van 14 t/m 25 november te Genève te houden toetsingsconferentie van het CCW dienovereenkomstig te handelen;

2.  roept alle EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag inzake clustermunitie ertoe op zo spoedig mogelijk tot het CCM toe te treden, en de staten die partij zijn bij het CCM het Verdrag zo spoedig mogelijk te ratificeren;

3.  dringt er bij de EU-lidstaten die zich nog niet bij het CCM hebben aangesloten maar de gevolgen van clustermunitie voor de bevolking willen beperken, op aan om in afwachting van toetreding strenge en transparante nationale maatregelen te nemen, onder meer door met spoed een moratorium op het gebruik, de productie en de overbrenging van clustermunitie in te stellen en een begin te maken met de vernietiging van clustermunitievoorraden;

4.  dringt er bij alle EU-lidstaten die het CCM hebben ondertekend op aan elke mogelijkheid aan te grijpen om landen die geen partij zijn bij het CCM ertoe aan te moedigen zo spoedig mogelijk tot het verdrag toe te treden, onder meer via bilaterale bijeenkomsten, dialoog tussen de strijdkrachten onderling en multilaterale fora, en – overeenkomstig de uit hoofde van artikel 21 van het CCM op hen rustende verplichting – alles in het werk te stellen om landen die geen partij zijn bij het verdrag te doen afzien van het gebruik van clustermunitie;

5.  dringt er bij alle staten op aan deel te nemen aan de tussentijdse bijeenkomsten over het Verdrag inzake clustermunitie, die van 16 t/m 19 april 2012 zullen plaatsvinden en aan de derde bijeenkomst van verdragsluitende partijen, die van 10 t/m 14 september 2012 zal worden gehouden;

6.  dringt er bij de EU-lidstaten op aan stappen te ondernemen om een begin te maken met de tenuitvoerlegging van het Verdrag, onder meer door munitievoorraden te vernietigen, opruimwerkzaamheden te verrichten en slachtofferhulp te verlenen, en tevens bij te dragen aan de financiering of andere vormen van hulpverlening ten behoeve van landen die het Verdrag willen implementeren;

7.  verzoekt de Raad en de Commissie om in overeenkomsten met derde landen – naast de standaardclausule inzake non-proliferatie van massavernietigingswapens – ook een verbod op clustermunitie als standaardclausule op te nemen;

8.  verzoekt de Raad en de Commissie de bestrijding van clustermunitie een integrerend onderdeel te laten uitmaken van de externe steunprogramma's van de EU, teneinde derde landen te kunnen ondersteunen bij de vernietiging van munitievoorraden en om ze humanitaire bijstand te verlenen;

9.  roept de EU-lidstaten, de Raad en de Commissie ertoe op stappen te ondernemen om de levering van clustermunitie door derde landen aan niet-gouvernementele actoren te verhinderen;

10. dringt er bij de EU-lidstaten op aan transparantie te betrachten bij hun bemoeiingen om aan deze resolutie gevolg te geven en de activiteiten die zij in het kader van het CCM ontwikkelen openbaar te maken;

11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de secretaris-generaal van de VN en de Clustermunitiecoalitie.