Ontwerpresolutie - B7-0095/2012Ontwerpresolutie
B7-0095/2012

ONTWERPRESOLUTIE over de recente politieke ontwikkelingen in Hongarije (2012/2511(RSP))

14.2.2012

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Hannes Swoboda, Sylvie Guillaume, Juan Fernando López Aguilar, Claude Moraes, Csaba Sándor Tabajdi, Kinga Göncz namens de S&D-Fractie
Guy Verhofstadt, Renate Weber, Louis Michel, Alexander Alvaro, Sonia Alfano, Ramon Tremosa i Balcells, Kristiina Ojuland, Sophia in ’t Veld namens de ALDE-Fractie
Daniel Cohn-Bendit, Rebecca Harms, Judith Sargentini, Rui Tavares, Ulrike Lunacek namens de Verts/ALE-Fractie
Cornelia Ernst, Marie-Christine Vergiat namens de GUE/NGL-Fractie


Procedure : 2012/2511(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0095/2012
Ingediende teksten :
B7-0095/2012
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0095/2012

Resolutie van het Europees Parlement over de recente politieke ontwikkelingen in Hongarije (2012/2511(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), de artikelen 49, 56, 114, 167 en 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), die betrekking hebben op de eerbiediging, bevordering en bescherming van grondrechten,

–   gezien de op 18 april 2011 door het parlement van de Republiek Hongarije aangenomen basiswet die op 1 januari 2012 in werking trad (hierna "de nieuwe grondwet" genoemd), en de overgangsbepalingen van de basiswet die op 30 december 2011 door het parlement zijn aangenomen (hierna "overgangsbepalingen" genoemd"),

–   gezien de adviezen CDL(2011)016 en CDL(2011)001van de Europese Commissie voor democratie middels het recht (Commissie van Venetië) over de nieuwe Hongaarse grondwet en de drie juridische vraagstukken die bij het ontwerpproces van deze nieuwe grondwet zijn gerezen,

–   gezien zijn resolutie van 10 maart 2011 over de mediawet in Hongarije en zijn resolutie van 5 juli 2011 over de herziene Hongaarse grondwet,

–   gezien de mededeling van de Commissie over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie getiteld "Eerbiediging en bevordering van de waarden waarop de Unie is gegrondvest" (COM(2003) 606def.),

–   gezien de oprichting door de vicevoorzitter van de Commissie, Neelie Kroes, in oktober 2011, van een groep op hoog niveau inzake vrijheid en pluriformiteit van de media,

–   gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement op 18 januari 2012 over de recente politieke ontwikkelingen in Hongarije, alsook de hoorzitting die op 9 februari 2012 plaatsvond in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

–   gezien het besluit van de Commissie van 17 januari 2012 om versnelde inbreukprocedures tegen Hongarije in te leiden inzake de onafhankelijkheid van de Hongaarse centrale bank en de gegevensbeschermingsautoriteiten, alsook inzake de maatregelen met betrekking tot de rechterlijke macht,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Europese Unie berust op de waarden van democratie en de rechtsstaat, zoals bepaald in artikel 2 VEU, op de ondubbelzinnige eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het EVRM, en op de erkenning van de rechtswaarde van genoemde rechten, vrijheden en beginselen, waarvan de op handen zijnde toetreding van de EU tot het EVRM verder blijk geeft;

B.  overwegende dat de huidige en toekomstige lidstaten en de EU de plicht hebben erop toe te zien dat de inhoud en procedures van wetgeving van de lidstaten in overeenstemming zijn met de wetgeving en waarden van de EU, zoals met name vastgelegd in de criteria van Kopenhagen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het EVRM, en dat de letter en geest van aangenomen wetgeving niet in strijd zijn met deze waarden en instrumenten;

C. overwegende dat Hongarije op 18 april 2011 een nieuwe grondwet heeft aangenomen, over de aanneming en sommige bepalingen waarvan het Europees Parlement zijn afkeuring heeft uitgesproken in zijn resolutie van 5 juli 2011, waarin de Hongaarse regering wordt opgroepen in te gaan op de door de Commissie van Venetië aan de orde gestelde kwesties en zorgen, en waarin de Commissie wordt verzocht de nieuwe grondwet en de daarin uiteengezette kardinale wetten grondig te bekijken en te analyseren teneinde na te gaan of zij in overeenstemming zijn met de letter en geest van het communautair acquis en met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in het bijzonder;

D. overwegende dat de aanneming van de kardinale wetten tot zorgen heeft geleid met betrekking tot diverse terreinen, met name met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de onafhankelijkheid van de centrale bank, de onafhankelijkheid van de gegevensbeschermingsautoriteiten, eerlijke voorwaarden voor politieke concurrentie en politieke machtswisselingen, alsook met betrekking tot de zogeheten stabiliteitswet die bepaalt dat het stelsel van inkomstenbelasting alleen met een twee derde meerderheid kan worden gewijzigd, en met betrekking tot de kardinale wetten die de huidige meerderheid het exclusieve recht verlenen om ambtenaren aan te stellen voor een ongebruikelijk lange periode en waarmee bijgevolg de bestuursmogelijkheden van toekomstige regeringen wordt beïnvloed;

E.  overwegende dat het hoofd van de nationale gerechtelijke instantie en de hoofdaanklager het recht krijgen om zaken aan rechtbanken toe te wijzen, hetgeen een inbreuk betekent op het beginsel van het recht op toegang tot de rechter en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;

F.  overwegende dat overeenkomstig de nieuwe grondwet en zijn overgangsbepalingen de naam van het hooggerechtshof is veranderd in "Kúria" en dat het zesjarige mandaat van de voormalige president van het hooggerechtshof voortijdig na twee jaar is beëindigd;

G. overwegende dat in de nieuwe grondwet wordt bepaald dat de verplichte pensioenleeftijd van rechters en aanklagers wordt verlaagd van zeventig naar tweeënzestig jaar, behalve voor de president van de Kúria en de hoofdaanklager, hetgeen discriminerend kan zijn en zal leiden tot de pensionering van circa 300 rechters, wat een ernstige inbreuk vormt op het onafhankelijk functioneren van de rechterlijke macht;

H. overwegende dat overeenkomstig de bepalingen van de nieuwe grondwet het voormalige systeem met vier parlementaire commissarissen is vervangen door een systeem met één commissaris, waarbij het zesjarige mandaat van de commissaris voor gegevensbescherming en vrijheid van informatie voortijdig is beëindigd en zijn bevoegdheden zijn overgedragen aan een nieuw opgerichte autoriteit, hetgeen een ernstige inbreuk op zijn onafhankelijkheid vormt;

I.   overwegende dat het Hongaars parlement diverse wetten met een retroactieve werking heeft aangenomen en hiermee een van de basisbeginselen van het Europees recht heeft geschonden, namelijk het beginsel om geen retroactieve wetten aan te nemen;

J.   overwegende dat de recent aangenomen wet inzake kerken en geloofsgemeenschappen ongebruikelijk restrictieve regels omvat met betrekking tot de registratie van kerken, en registratie afhankelijk maakt van goedkeuring door een twee derde meerderheid van het parlement;

K. overwegende dat krachtens de bepalingen van de grondwet de bevoegdheden van het Hongaars constitutioneel hof om wetten inzake de begroting te toetsen aanzienlijk zijn ingeperkt;

L.  overwegende dat een aanzienlijk aantal kwesties voor nadere uitwerking wordt doorverwezen naar kardinale wetten die een twee derde meerderheid vereisen, met inbegrip van zaken die aan het gewone politieke proces zouden moeten worden overgelaten en waarover doorgaans bij gewone meerderheid wordt besloten, hetgeen reden is tot zorg zoals tot uiting komt in het verslag van de Commissie van Venetië;

M. overwegende dat de vicevoorzitter van de Commissie, Viviane Reding, heeft onderstreept dat de Commissie voornemens is na te gaan of de reorganisatie van het rechtssysteem in Hongarije gevolgen heeft voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; overwegende dat de vicevoorzitter van de Commissie, Neelie Kroes, en de voorzitter van de groep op hoog niveau inzake vrijheid en pluriformiteit van de media, Vaira Vike Freiberga, herhaaldelijk hun zorg hebben geuit over de vrijheid en de pluriformiteit van de media in Hongarije;

N. overwegende dat de voorzitter van de Commissie, José Manuel Barroso, op 18 januari 2012 heeft onderstreept dat er naast de zorgen over de juridische aspecten tevens bezorgdheid bestaat over de kwaliteit van de democratie in Hongarije, en de Hongaarse autoriteiten heeft opgeroepen de beginselen van democratie en vrijheid te eerbiedigen en deze niet alleen in theorie, maar ook in praktijk en in het politieke en maatschappelijke leven in Hongarije toe te passen;

O. overwegende dat de Commissie op 17 januari 2012 inbreukprocedures tegen Hongarije heeft ingeleid met betrekking tot drie onderwerpen: de onafhankelijkheid van de Hongaarse centrale bank, de in de nieuwe grondwet vastgelegde verlaging van de verplichte pensioenleeftijd van rechters, en de onafhankelijkheid van de gegevensbeschermingsautoriteit; overwegende dat de Commissie de Hongaarse autoriteiten tevens om nadere uitleg heeft gevraagd inzake de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;

P.  overwegende dat het Europees Parlement in zijn verslag over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2009) - effectieve tenuitvoerlegging na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009/2161 (INI), heeft aangedrongen op een "follow-up bij de mededeling uit 2003 over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie om een transparante en coherente manier vast te leggen om mogelijke schendingen van de mensenrechten aan te pakken en om artikel 7 van het VEU op pertinente wijze te gebruiken op basis van de nieuwe structuur met betrekking tot de grondrechten";

Q. overwegende dat de regering van Hongarije, en met name de Hongaarse premier in zijn brief aan de Commissie en tijdens zijn toespraak in het Europees Parlement, zich bereid heeft verklaard om de problemen die tot de inbreukprocedures hebben geleid aan te pakken, de desbetreffende wetgeving te wijzigen en verder met de Europese instellingen samen te werken buiten het kader van de juridische procedures;

R.  overwegende dat het Europees Parlement een rol vervult bij het toezicht op de eerbiediging van de fundamentele rechten, vrijheden en beginselen in alle 27 lidstaten, zoals vastgelegd in het Europees acquis;

1.  is ernstig bezorgd over de situatie in Hongarije met betrekking tot het functioneren van de democratie, de rechtsstaat, de eerbiediging en bescherming van mensenrechten en sociale rechten, het systeem van wederzijdse controle en evenwicht (checks and balances), gelijkheid en non-discriminatie;

2.  dringt er, in het gemeenschappelijk belang van de Hongaarse burgers en de Europese Unie, bij de Hongaarse regering op aan om zich te voegen naar de aanbevelingen, de bezwaren en de eisen van de Commissie, de Raad van Europa en de Commissie van Venetië met betrekking tot de hierboven genoemde kwesties, en de wetten in kwestie dienovereenkomstig te wijzigen, met inachtneming van de fundamentele waarden en normen van de Europese Unie;

3.  neemt kennis van de toezegging van de Commissie, de Raad van Europa en de Commissie van Venetië om grondig te controleren of de Hongaarse wetgeving niet alleen met de letter, maar ook met de geest van het Europees recht in overeenstemming is;

4.  verzoekt de Commissie om als hoeder van de verdragen nauwlettend toe te zien op de mogelijke wijzigingen en de toepassing van genoemde wetten en de naleving van de letter en de geest van de Europese verdragen, alsook om een grondig onderzoek uit te voeren om te waarborgen:

a)  dat de rechterlijke macht volledig onafhankelijk functioneert, en er daarbij met name voor te zorgen dat de nationale gerechtelijke autoriteit, het Openbaar Ministerie en de rechtbanken in het algemeen zonder politieke inmenging worden bestuurd, en dat het mandaat van onafhankelijk benoemde rechters niet op willekeurige wijze kan worden ingekort;

b)  dat de regulering van de Hongaarse centrale bank in overeenstemming blijft met de Europese wetgeving;

c)  dat de institutionele onafhankelijkheid van gegevensbescherming en vrijheid van informatie wordt hersteld en wordt gewaarborgd door de letter en de toepassing van de desbetreffende wetgeving;

d)  dat het recht van het constitutioneel hof om wetgeving te toetsen volledig wordt hersteld, met inbegrip van het recht om begrotings- en belastingwetten te toetsen;

e)  dat de vrijheid en de pluriformiteit van de media worden gegarandeerd door de letter en de tenuitvoerlegging van de Hongaarse mediawet, met name met betrekking tot de deelname van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de oppositie aan de Mediaraad;

f)   dat de nieuwe kieswet in overeenstemming is met de Europese democratische normen en het beginsel van politieke machtswisselingen eerbiedigt;

g)  dat het recht om op democratische wijze politieke oppositie te voeren wordt gewaarborgd zowel binnen het kader van instituties als daarbuiten;

h)  dat de wet inzake kerken en geloofsgemeenschappen de basisbeginselen van gewetensvrijheid eerbiedigt en de registratie van kerken niet afhankelijk maakt van de goedkeuring door een twee derde meerderheid in het Hongaarse parlement;

5.  verzoekt de Commissie om advies in te winnen bij de Commissie van Venetië over het wetgevingspakket in zijn geheel, bestaande uit de nieuwe grondwet, de overgangsbepalingen en de kardinale wetten, en om zich samen met de Raad van Europa over deze kwesties te blijven buigen;

6.  verzoekt de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken om, in samenwerking met de Commissie, de Raad van Europa en de Commissie van Venetië, te blijven volgen of en hoe de aanbevelingen van de Commissie en het Europees Parlement zoals uiteengezet onder punt 4 van deze resolutie zijn uitgevoerd, en om de bevindingen hieromtrent in een verslag te presenteren;

7.  verzoekt de Conferentie van voorzitters om naar aanleiding van het onder punt 6 genoemde verslag te overwegen of noodzakelijke maatregelen in gang moeten worden gezet krachtens artikel 74 sexies van het Reglement / artikel 7 VEU;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Raad van Europa, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Bureau voor de grondrechten, de OVSE en de secretaris-generaal van de VN.