Ontwerpresolutie - B7-0194/2013Ontwerpresolutie
B7-0194/2013

ONTWERPRESOLUTIE over de terugvordering van activa door landen van de Arabische Lente in overgang

15.5.2013 - (2013/2612(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Hélène Flautre, Nicole Kiil-Nielsen, Franziska Katharina Brantner, Isabelle Durant, Jean-Paul Besset, Judith Sargentini, Eva Joly namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0188/2013

Procedure : 2013/2612(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0194/2013
Ingediende teksten :
B7-0194/2013
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0194/2013

Resolutie van het Europees Parlement over de terugvordering van activa door landen van de Arabische Lente in overgang

(2013/2612(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over landen van de Arabische Lente in overgang, met name de resolutie van 14 maart 2013 over de situatie in Egypte[1],

–   gezien de Aanbeveling van de commissie voor politiek, veiligheid en mensenrechten van de Parlementaire Vergadering van de Mediterrane Unie van 12 april 2013,

–   gezien de conclusies van de covoorzitters na de bijeenkomst van de taskforce EU-Tunesië op 29 september 2011 en de conclusies van de covoorzitters na de bijeenkomst van de taskforce EU-Egypte op 14 november 2012,

–   gezien Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad van 4 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Tunesië, en Verordening (EU) nr. 1100/2012 van de Raad tot wijziging hiervan,

–   gezien Verordening (EU) nr. 270/2011 van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Egypte, en Verordening (EU) nr. 1099/2012 van de Raad tot wijziging hiervan,

–   gezien Besluit 2011/137/GBVB van de Raad van 28 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en Besluiten 2011/625/GBVB en 2011/178/GBVB van de Raad tot wijziging hiervan, Verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië en Verordening (EU) nr. 965/2011 van de Raad tot wijziging hiervan, en Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 364/2013 en 50/2013 van de Raad houdende tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 204/2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië,

–   gezien de bestaande wettelijke instrumenten van de EU gericht op het verbeteren van de inbeslagname en terugvordering van activa in het kader van Besluiten 2001/500/JBZ, 2003/577/JBZ, 2005/212/JBZ, 2006/783/JBZ en 2007/845/JBZ van de Raad, en het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (COM(2012) 85) van 12 maart 2012,

–   gezien het VN-verdrag tegen corruptie van 2003, dat in werking is getreden in 2005 en waartoe de Europese Unie middels Besluit 2008/801/EG van de Raad van 25 september 2008 is toegetreden,

–   gezien het VN-verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (het Verdrag van Palermo) van 2000,

–   gezien resoluties 1970 (2011), 1973 (2011) en 2009 (2011) van de VN-Veiligheidsraad over Libië,

–   gezien resolutie 19/38 van de VN-Mensenrechtenraad van 19 april 2012 over de negatieve impact op het genot van de mensenrechten van de niet-repatriëring van middelen van onrechtmatige origine naar de landen van herkomst, en het feit dat het belangrijk is de internationale samenwerking te verbeteren,

–   gezien het Stolen Asset Recovery Initiative (StAR), een gemeenschappelijk programma van de Wereldbank en het VN-bureau voor drugs- en misdaadbestrijding,

–   gezien het actieplan voor terugvordering van activa van het Deauville-partnerschap met Arabische landen in overgang van de G8 van 21 mei 2012,

–   gezien het door Qatar en het Amerikaanse voorzitterschap van de G8 georganiseerde eerste Arabische forum over terugvordering van activa (AFAR) op 11-13 september 2012, en het eindverslag hiervan,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat het van primordiaal belang is dat de EU op concrete en oprechte wijze laat zien dat het bereid is in het reine te komen met en afstand te doen van de benadering die ze tot nu toe heeft gevolgd ten aanzien van de landen op de zuidelijke oever van de Middellandse Zee, die werd gekenmerkt door nauwe politieke en economische betrekkingen met de plaatselijke elites en het negeren van hun gebrek aan democratische legitimiteit en de wijdverbreide mensenrechtenschendingen;

B.  overwegende dat het terugvorderen van activa voor de betrokken zuidelijke buurlanden een belangrijke en gevoelige economische kwestie is gezien het potentieel van deze activa en de morele implicaties; overwegende dat terugvordering van activa een duidelijke boodschap is voor wat de straffeloosheid van de plegers van corruptie betreft en ook bijdraagt tot reducering van de instabiliteit van het internationale financiële systeem omdat het gaat om gelden die vaak ingezet worden bij speculatieve financiële transacties;

C. overwegende dat de internationale gemeenschap een robuust pakket internationale overeenkomsten en normen op het vlak van corruptie, witwaspraktijken en wetshandhaving heeft ontwikkeld, met name het VN-verdrag tegen corruptie van 2003; overwegende dat terugvordering van activa hierbij een sleutelrol speelt; overwegende dat in artikel 51 van het VN-verdrag tegen corruptie staat dat de teruggave van activa een "fundamenteel beginsel" van het verdrag is en dat staten die partij bij het verdrag zijn elkaar in dit verband de "grootst mogelijke medewerking en bijstand" verlenen, terwijl in artikel 46, lid 1, wordt onderstreept dat de staten die partij bij het verdrag zijn elkaar bij "onderzoeken, vervolgingen en rechtszaken" in verband met misdrijven die onder dit verdrag vallen de "breedst mogelijke juridische bijstand" verlenen;

D. overwegende dat de bevoegdheid voor terugvordering van activa eerst en vooral ligt bij de nationale autoriteiten van aangezochte staten; overwegende dat dit in het geval van de EU betekent dat bevriezing van activa een bevoegdheid van de Unie is, terwijl terugvordering en repatriëring van die activa een bevoegdheid van de lidstaten is, in overeenstemming met hun nationale wetgeving; overwegende dat terugvordering van activa vanwege haar specifieke kenmerken een sterke politieke wil en daadwerkelijke samenwerking tussen meerdere nationale instanties in aangezochte en aanzoekende landen vereist;

E.  overwegende dat de EU na de revoluties van de Arabische Lente in Egypte en Tunesië snel de activa van de voormalige dictators, hun familieleden en een aantal andere, aan de regimes gerelateerde personen heeft bevroren; overwegende dat de EU in overeenstemming met resolutie 1970 (2011) van de VN-Veiligheidsraad eenzelfde besluit heeft genomen met betrekking tot Libië; overwegende dat het nieuwe wetgevingskader dat de Raad op 26 november 2012 heeft vastgesteld de lidstaten van de EU toestaat bevroren activa op grond van erkende gerechtelijke uitspraken vrij te geven en naar Egypte en Tunesië te repatriëren;

F.  overwegende dat in de conclusies van de covoorzitters van de bijeenkomst van de taskforce EU-Tunesië op 29 september 2011 staat dat de taskforce belooft "al het mogelijke te doen om de autoriteiten te helpen bij het aan het Tunesische volk teruggeven van hetgeen het vorige, corrupte regime van hem heeft gestolen", en dat de EU heeft aangekondigd dat zij, teneinde de repatriëring van deze activa te vergemakkelijken, bijstand aan de Tunesische autoriteiten zal verlenen, met name in de vorm van de oprichting van een "team ondersteuning terugvordering activa" bestaande uit deskundigen in Tunis en Brussel;

G. overwegende dat in de conclusies van de covoorzitters van de taskforce EU-Egypte staat dat de "bevriezing en terugvordering van verduisterde activa een belangrijke politieke kwestie" is voor Egypte en de EU, en dat de EU "een voortrekkersrol zal blijven vervullen met betrekking tot de kwestie van terugvordering van activa" en "nauw zal samenwerken met internationale partners, zoals Zwitserland, internationale financiële instellingen, het StAR-initiatief van de Wereldbank en de G8, om de bestaande situatie in kaart te brengen, voorstellen te doen voor concrete vervolgstappen en de coördinatie te verbeteren";

H. overwegende dat Egypte, Libië en Tunesië reeds veel hebben gedaan om ervoor te zorgen dat door voormalige dictators en hun regimes verduisterde activa naar die landen worden gerepatrieerd; overwegende dat meerdere belangrijke internationale actoren - waaronder de EU, leden van de G8 en Zwitserland - positief op de bedoelde inspanningen hebben gereageerd; overwegende dat in dit verband tot nu toe evenwel nog maar weinig concrete resultaten zijn geboekt en dat de legitieme frustratie hierover bij de regeringen en bevolkingen van de aanzoekende landen toeneemt;

I.   overwegende dat het Hooggerechtshof in Londen heeft bepaald dat een door de oudste zoon van de afgezette Libische dictator Mouammar Kadhafi gekochte woning - met een waarde van 10 miljoen Britse pond - rechtmatig eigendom is van het Libische volk; overwegende dat een delegatie van het gemeenschappelijke StAR-programma van de Wereldbank en de VN op 27 maart 2013 na een ontmoeting met de Libische autoriteiten in Tripoli bekrachtigd heeft door te gaan met het opsporen van Libische activa en met de inspanningen gericht op het repatriëren van alle door het regime-Kadhafi gestolen gelden;

J.   overwegende dat de Libanese autoriteiten Tunesië in april 2013 bijna 30 miljoen dollar die illegaal op de bankrekening van de voormalige Tunesische machthebbers waren gezet, hebben teruggegeven;

K. overwegende dat de proactieve inzet van de betrokken financiële centra en de medewerking en samenwerking van maatschappelijke organisaties - zowel in de verzoekende, als de aangezochte staten - cruciaal zijn voor het succes van initiatieven voor terugvordering van activa;

L.  overwegende dat communicatie en transparantie essentieel zijn voor terugvorderingsinspanningen met betrekking tot het verspreiden van goede praktijken en het creëren van stimulansen middels het doorvertellen van succesverhalen;

M. overwegende dat leningen die door autoritaire regimes tegen de belangen van hun bevolkingen in zijn afgesloten en niet in overeenstemming met hun belangen zijn uitgegeven verfoeilijke schulden vormen; overwegende dat maatschappelijke organisaties en parlementsleden uit Tunesië en Egypte hebben aangedrongen op een onafhankelijke controle van hun nationale schuld; overwegende dat de Tunesische president Marzouki de lidstaten van de EU tijdens zijn toespraak in het Europees Parlement op 1 februari 2013 heeft opgeroepen het voorbeeld te volgen van Duitsland en een deel van de ten tijde van het regime van Ben Ali aangegane externe schuld van Tunesië om te zetten in ontwikkelingshulp; overwegende dat meer dan 100 leden van het Europees Parlement een petitie hebben ondertekend waarin wordt aangedrongen op opschorting van de aflossing van de externe schuld van Tunesië in afwachting van een onafhankelijke controle gericht op het in kaart brengen van het verfoeilijke en onrechtmatige deel hiervan; overwegende dat volgens gegevens van de Wereldbank een kwart van de externe schuld van Tunesië verschuldigd is aan Frankrijk en de Europese Investeringsbank;

1.  onderstreept dat de teruggave van activa en verfoeilijke schulden die door voormalige dictators en hun regimes in landen van de Arabische Lente in overgang zijn gestolen, respectievelijk aangegaan, afgezien van het feit dat zij een groot economisch belang vertegenwoordigen, een morele plicht is en tegelijkertijd een uitermate gevoelige politieke kwestie vanwege de implicaties voor het herstel van rechtvaardigheid en verantwoordingsplicht in de geest van democratie en de rechtsstaat, alsook wat de politieke wil en geloofwaardigheid van de EU betreft, en derhalve een cruciale dimensie vormt van het partnerschap van de EU met de landen van het zuidelijke nabuurschap, en met name Egypte, Libië en Tunesië;

2.  onderstreept dat hoewel het proces van terugvordering van activa volgens nationale wetgevingen verloopt en de verschillende bevoegdheden hoofdzakelijk bij de nationale autoriteiten in de lidstaten, andere Europese landen en derde landen buiten Europa liggen, ook de EU een cruciale rol toekomt bij het stimuleren en faciliteren van dit proces, met name ten aanzien van landen waarmee kaderovereenkomsten zijn ondertekend en multilaterale politieke en economische organisaties waar de EU lid van is;

3.  betreurt dat ondanks de aanzienlijke inspanningen van de Egyptische, Libische en Tunesische autoriteiten en de grote politieke wil die alle betrokken partijen tot uiting hebben gebracht, tot nu toe weinig succes is geboekt bij het terugvorderen van verduisterde activa, en dit met name ten gevolge van de talrijke en complexe bepalingen en procedures in de verschillende nationale juridische systemen, wettelijke starheid en het gebrek aan knowhow in de betrokken landen van de Arabische Lente over de ingewikkelde wettelijke, financiële en administratieve procedures in Europese en andere jurisdicties;

4.  vindt het jammer dat de EU en haar lidstaten globaal genomen de verwachtingen van de betrokken landen, namelijk dat zij al het nodige zullen doen om te zorgen voor een tijdige terugvordering van de illegaal verworven activa, niet hebben waargemaakt en dat daardoor de geloofwaardigheid van het herziene beleid van de EU ten aanzien van de landen van de Arabische Lente is ondermijnd;

5.  verzoekt de EU en haar lidstaten hun inspanningen op het gebied van terugvordering van activa door Egypte, Libië en Tunesië te intensiveren; onderstreept dat terugvordering van activa een essentiële dimensie is van de steun van de Unie voor overgang naar democratie en economisch herstel in deze landen, en kan leiden tot een verdere versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de twee partijen in de geest van partnerschap met samenlevingen, hetgeen een hoeksteen van het herziene Europese nabuurschapsbeleid vormt;

6.  is verheugd over het nieuwe wetgevingskader dat de Raad op 26 november 2012 heeft vastgesteld, dat de teruggave van verduisterde gelden aan Egypte en Tunesië makkelijker maakt doordat het de lidstaten toestaat bevroren activa op grond van erkende gerechtelijke uitspraken vrij te geven en de uitwisseling van informatie tussen de betrokken autoriteiten in de lidstaten enerzijds en in Egypte en Tunesië anderzijds bevordert; onderstreept overigens dat binnen een redelijk tijdskader concrete resultaten moeten worden geboekt en dat Libië volledig bij dit proces moet worden betrokken;

7.  moedigt de nationale bureaus voor terugvordering van activa in alle lidstaten aan nauw samen te werken en hun betrekkingen met de relevante autoriteiten in de landen van de Arabische Lente te ontwikkelen om deze bij te staan bij de aanpak van de complexe, wettelijke procedures; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden een proactieve leiderschapsrol op zich te nemen, met name bij het coördineren van de inspanningen van de lidstaten, het ondersteunen van de capaciteitsopbouw en het aanmoedigen van samenwerking tussen alle betrokken landen;

8.  is in dit verband verheugd over het initiatief van Canada, Frankrijk, Duitsland, Italië, het VK, Japan, Zwitserland en de Verenigde Staten om een handleiding uit te geven met daarin een uitgebreide omschrijving van hun nationale juridische systemen met betrekking tot terugvordering van activa, zodat de aanzoekende landen een beter begrip kunnen krijgen van wat wettelijk mogelijk is, welke informatie beschikbaar is, welke soorten onderzoeken kunnen worden uitgevoerd en hoe te werk moet worden gegaan om via wederzijdse juridische bijstand doeltreffende terugvordering van activa te bereiken; moedigt alle lidstaten aan hetzelfde te doen;

9.  is verheugd over de samenwerking tussen de instellingen van de EU en de andere belangrijke internationale actoren met betrekking tot terugvordering van activa door Egypte, Libië en Tunesië, in het bijzonder het Stolen Asset Recovery Initiative (StAR) van de Wereldbank en het VN-bureau voor drugs- en misdaadbestrijding; onderstreept dat het belangrijk is gebruik te maken van bestaande mechanismen, zowel op nationaal, als internationaal niveau, in combinatie met het vaststellen van nieuwe wetgeving of het aanpassen van bestaande wetgeving op nationaal niveau;

10. verheugt zich over het door de G8 geïnitieerde actieplan voor terugvordering van activa van het Deauville-partnerschap, waarin concrete maatregelen worden vastgesteld ter bevordering van de samenwerking, individuele bijstand, capaciteitsopbouw en technische bijstand, en stelt de oprichting voor van een regionaal samenwerkingsinitiatief, het Arabische Forum inzake terugvordering van activa, voor discussie en samenwerking inzake voortgezette inspanningen op dit gebied;

11. dringt erop aan zo snel mogelijk een EU-mechanisme in het leven te roepen bestaande uit een team van opsporingsambtenaren, officieren van justitie, juristen en andere deskundigen uit de lidstaten en andere Europese en niet-Europese betrokken landen, waaronder Canada en de Verenigde Staten, voor het geven van juridisch en technisch advies en bijstand aan landen van de Arabische lente die bezig zijn met het terugvorderen van activa; vindt dat dit mechanisme voldoende moet worden gefinancierd met middelen van de relevante financiële instrumenten voor externe betrekkingen van de EU; onderstreept, gezien de complexe, gevoelige en lange juridische procedures, het belang van duurzaamheid van dit EU-mechanisme;

12. dringt er bij de EU op aan lessen te trekken uit de ervaring die zij opdoet met terugvordering van activa met landen van de Arabische Lente, waaronder met betrekking tot de tekortkomingen in de wetgeving en het beleid van de EU en de lidstaten, alsook op internationaal niveau; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden een mededeling op te stellen met daarin de mogelijke initiatieven die op EU- en internationaal niveau genomen zouden kunnen worden om na democratische overgangsprocessen in derde landen tot een snelle en doeltreffende terugvordering van onrechtmatig verworven activa te komen en ervoor te zorgen dat er in de wereld in het algemeen en binnen het Europese financiële systeem in het bijzonder geen vrijhavens zijn voor door corrupte regimes gestolen activa;

13. spoort de Parlementaire Vergadering van de Mediterrane Unie aan aandacht te besteden aan terugvordering van activa door landen van de Arabische Lente in overgang, teneinde leden van nationale parlementen van landen aan beide oevers van de Middellandse Zee bij dit proces te betrekken;

14. verzoekt de Arabische Liga met klem mechanismen voor samenwerking met betrekking tot terugvordering van activa te ontwikkelen, vast te stellen en op korte termijn te implementeren, en verzoekt in het bijzonder de Golfstaten hun samenwerking met en ondersteuning van de landen van de Arabische Lente te intensiveren met betrekking tot het proces van terugvordering van activa;

15. acht het zeer waarschijnlijk dat een deel van de schulden van de landen van de Arabische Lente onder de juridische definitie van illegale, onrechtmatige of verfoeilijke schuld valt, en dringt er in dit verband op aan de verfoeilijke schulden in kaart te brengen;

16. dringt in afwachting van een onafhankelijke controle van alle door de Tunesische staat aangegane externe leningen of leningen waarvoor de Tunesische staat zich tussen 1987 en februari 2011 garant heeft gesteld, aan op een moratorium op de betaling van rente over de externe schuld van dat land om het verfoeilijke en onrechtmatige deel van die schuld te achterhalen; verzoekt de Europese Investeringsbank, Frankrijk en andere grote Europese crediteuren een onafhankelijke en gedetailleerde controle te verrichten van de leningen die zij aan het Tunesië van het regime-Ben Ali hebben verstrekt; verzoekt hen er in dit verband over na te denken of het mogelijk is een deel van hun schuld om te zetten in ontwikkelingshulp; vraagt de Commissie dit proces van omzetting te ondersteunen, waaronder middels medefinanciering;

17. onderstreept het belang van de bijdrage van maatschappelijke organisaties - in zowel de aanzoekende, als de aangezochte landen - aan het proces van terugvordering van activa, alsook aan de identificatie van het verfoeilijke deel van externe schulden, met name door informatie te verschaffen aan de bevoegde autoriteiten, samenwerking tussen de voornaamste nationale en internationale actoren aan te moedigen, toezicht te houden op de teruggave van activa en erop toe te zien dat de teruggegeven activa in het verzoekende land op transparante en efficiënte wijze worden gebruikt;

18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en de regeringen van de lidstaten, de parlementen en de regeringen van Zwitserland en Canada, het Congres en de president van de Verenigde Staten, en de parlementen en de regeringen van Egypte, Libië en Tunesië, en aan de Europese Investeringsbank.