Ontwerpresolutie - B7-0494/2013Ontwerpresolutie
B7-0494/2013

ONTWERPRESOLUTIE over de stand van zaken van de Doha-ontwikkelingsagenda en de voorbereidingen voor de negende Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie

14.11.2013 - (2013/2740(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Vital Moreira, Pablo Zalba Bidegain namens de Commissie internationale handel


Procedure : 2013/2740(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0494/2013
Ingediende teksten :
B7-0494/2013
Aangenomen teksten :

B7‑0494/2013

Resolutie van het Europees Parlement over de stand van zaken van de Doha-ontwikkelingsagenda en de voorbereidingen voor de negende Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie

(2013/2740(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien de ministeriële verklaring van Doha van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 14 november 2001,

–   gezien de ministeriële verklaring van Hongkong van de WTO van 18 december 2005,

–   gezien zijn resolutie van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de Ministeriële Conferentie van de WTO in Hongkong[1],

–   gezien zijn resolutie van 24 april 2008 over een routekaart voor hervorming van de Wereldhandelsorganisatie[2],

–   gezien zijn eerdere resoluties over de ontwikkelingsagenda van Doha, met name die van 9 oktober 2008[3], 16 december 2009[4] en 14 september 2011[5],

–   gezien de verklaring die op 29 mei 2013 is aangenomen tijdens de 28e zitting van de stuurgroep van de parlementaire conferentie van de WTO,

–   gezien de verklaringen die zijn afgelegd op de informele bijeenkomsten van het Trade Negotiations Committee (TNC) op 11 april en 3 juni 2013 en op de informele TNC-bijeenkomst op 22 juli 2013,

–   gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de Verenigde Naties,

–   gezien de vierde mondiale evaluatie van Aid for Trade ("hulp voor handel"), die plaatsvond van 8 t/m 10 juli 2013,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Doha-ronde in 2001 werd gestart met het doel nieuwe kansen voor de handel te creëren, de multilaterale handelsregels te versterken en de onevenwichtigheden van het handelssysteem aan te pakken door de behoeften en belangen van de ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen, centraal te stellen in de onderhandelingen; dat deze doelstellingen voortkomen uit de overtuiging dat een multilateraal systeem, gebaseerd op eerlijkere en billijkere regels, kan bijdragen tot een eerlijke en vrije handel ten dienste van de ontwikkeling van alle continenten en de vermindering van armoede;

B.  overwegende dat de EU altijd op consistente wijze gepleit heeft voor een sterke, op multilaterale regels gebaseerde benadering van handel, waarbij wel altijd werd erkend dat aanvullende benaderingen zoals bilaterale, regionale en multilaterale overeenkomsten ertoe kunnen bijdragen dat markten worden ontsloten, met name door liberalisering te bewerkstelligen en de regels en disciplines aan te scherpen in beleidssectoren die minder uitgebreid aan bod komen in de WTO, en dat het multilaterale systeem wordt ondersteund, mits dergelijke overeenkomsten in overeenstemming zijn met de WTO;

C. overwegende dat de WTO en de regels die zijn verankerd in de in WTO-verband gesloten overeenkomsten van essentieel belang geweest zijn om verstrekkend en wijdverbreid protectionisme tegen te gaan in reactie op de ernstigste financiële en economische crisis sinds de jaren '30 van de vorige eeuw;

D. overwegende dat open en eerlijke multilaterale handel sterker wordt gehinderd door verschillende niet-tarifaire belemmeringen dan door douanerechten, waarvan steeds vaker wordt afgezien ten gevolge van de globalisering;

E.  overwegende dat de Ministeriële Conferentie van de WTO ter afronding van de Doha-ronde eind juli 2008 is vastgelopen;

F.  overwegende dat er in de afgelopen jaren verschillende pogingen zijn ondernomen en initiatieven zijn ontplooid om de vastgelopen Doha-ontwikkelingsagenda weer uit het slop te halen;

G. overwegende dat de negende Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie van 3 t/m 6 december 2013 in Indonesië zal plaatsvinden;

1.  achter de blijvende waarde van het multilateralisme, maar pleit voor een structurele hervorming van de WTO, die noodzakelijk is om betere waarborgen te bieden voor een op gemeenschappelijke regels gebaseerd, eerlijk en niet-discriminerend handelssysteem, dat meer rekening houdt met de rol en de belangen van de kmo's;

2.  benadrukt het systemische belang van een voor alle WTO-leden aanvaardbaar, ambitieus en evenwichtig resultaat van de negende Ministeriële Conferentie, waarmee de weg kan worden gebaand voor verdere multilaterale onderhandelingen;

3.  verzoekt om een handelsagenda die gebaseerd is op vrije en eerlijke handel die allen ten goede komt en waarin ontwikkeling centraal staat; benadrukt dat er in de onderhandelingen volledig rekening moet worden gehouden met de speciale behoeften en belangen van de ontwikkelingslanden met lage inkomsten en van de minst ontwikkelde landen (MOL's); herhaalt nogmaals dat het beginsel van speciale en gedifferentieerde behandeling (SD&T) een integraal bestanddeel vormt in alle onderhandelingsstadia en dat het de uiteenlopende ontwikkelingsniveaus van WTO-leden als bedoeld in paragraaf 44 van de ministeriële verklaring van Doha weerspiegelt; is van mening dat zinvolle S&DT-bepalingen nauwkeuriger moeten worden geformuleerd, periodiek moeten worden herzien en gericht moeten zijn;

4.  is van mening dat handelsliberalisering een belangrijk instrument is om te zorgen voor duurzame economische groei en ontwikkeling, maar dat die liberalisering gepaard moet gaan met het juiste flankerend beleid, waaronder macro- en micro-economische interventies, begrotingstransparantie, belastingmaatregelen, fiscale rechtvaardigheid, administratieve vereenvoudiging, onderwijs en opleiding, institutionele hervormingen en sociaal beleid, om de voordelen van handelshervormingen te maximaliseren en beter te spreiden en om negatieve gevolgen op effectieve wijze te compenseren;

5.  benadrukt dat de WTO-leden erkend hebben dat het multilaterale handelssysteem vergezeld moet gaan van verbeteringen van de handelscapaciteit wat een essentieel onderdeel is van de ontwikkelingsagenda van Doha, aangezien er nog altijd landen zijn die niet beschikken over het menselijk potentieel en de institutionele en infrastructurele capaciteit om op effectieve wijze deel te nemen aan de internationale handel; is echter ook van mening dat steun aan landen die graag tot de WTO willen toetreden een prioriteit moet blijven;

6.  benadrukt in dit verband de succesvolle rol die het Aid for Trade-initiatief heeft gespeeld; betreurt het dat in 2011 voor de eerste keer sinds de start in 2005 het bedrag aan vastleggingen werd verlaagd vanwege de financiële crisis, wat geleid heeft tot minder steun voor grote projecten op het gebied van economische infrastructuur en terugloop van de vastleggingen voor de vervoers- en energiesector; wijst erop dat technische steun op het gebied van handel en multilaterale initiatieven zoals de preferentiële tariefbehandeling in het kader van de WTO deze verminderde vastleggingen kunnen compenseren; verzoekt de WTO-leden en met name de ontwikkelde landen en de opkomende economieën om meer gebruik te maken van deze mogelijkheid;

7.  acht het absoluut noodzakelijk dat de WTO wordt hervormd om rekening te houden met de vereisten van de kmo's in de internationale handel en de behoefte aan vereenvoudigde regels zowel op het vlak van de handelsfacilitering als in de stelsels van internationale arbitragehoven, om problemen die kunnen voortvloeien uit een geschil met de douane- of handelsinstanties in bepaalde WTO-lidstaten te voorkomen;

8.  vestigt de aandacht op de vierde Aid for Trade-evaluatieconferentie die in juli 2013 is gehouden in Genève, waar de voordelen werden getoond die mondiale waardeketens voor ontwikkelingslanden opleveren; wijst er echter op dat de deelnemers de handelsgerelateerde beperkende factoren inventariseerden die ontwikkelingslanden beletten aan te sluiten op waardeketens of deze op te waarderen, zoals ontoereikende infrastructuur, hoge vervoers- en verzendingskosten, onvoldoende toegang tot handelsfinanciering, onvermogen om buitenlands investeringskapitaal aan te trekken, te weinig comparatief voordeel en hoge kosten om toegang te krijgen tot de markt;

9.  erkent het belang van de landbouwsector; is van mening dat de EU maatregelen moet steunen om de serieuze bezorgdheid van ontwikkelingslanden over hun voedselzekerheid aan te pakken; herinnert er in dit verband aan dat de EU moet zorgen voor samenhang tussen de verschillende beleidslijnen van haar externe optreden zoals dat verankerd ligt in met name de artikelen 205 t/m 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nl. het ontwikkelingsbeleid en het gemeenschappelijk handelsbeleid, rekening houdend met de behoeften en belangen van zowel de EU-lidstaten als de ontwikkelingslanden;

10. doet een beroep op de ontwikkelde landen en opkomende economieën om het voorbeeld van het EU-initiatief "Alles behalve wapens" te volgen, door de MOL's volkomen rechten- en quotavrije markttoegang te bieden en de toepassing van de ontheffing voor diensten voor de MOL's te waarborgen;

11. is van mening dat een bindende overeenkomst over handelsfacilitering ten goede zou komen aan alle WTO-leden, en met name aan de ontwikkelingslanden en de betrokken marktdeelnemers, doordat er meer transparantie en rechtszekerheid zou komen en de administratieve kosten en de duur van de douaneprocedures zouden afnemen, wat die landen in staat zou stellen optimaal te profiteren van de mogelijkheden die ontstaan als gevolg van het feit dat de toeleveringsketens steeds vaker regionaal en mondiaal zijn, terwijl de kmo's profijt zouden kunnen trekken uit meer open markten; wijst erop dat capaciteitsopbouw en technische bijstand beschikbaar moeten blijven voor ontwikkelingslanden om hen in staat te stellen hun productiecapaciteit op te voeren zodat zij kunnen profiteren van een groter aandeel in de waardevermeerdering in de mondiale waardeketens;

12. herinnert eraan dat een recent in opdracht van de EU uitgevoerd onderzoek naar de effecten van de ontwikkelingsagenda van Doha aantoont dat handelsfacilitering evenveel economisch voordeel zou kunnen opleveren als de liberalisering van goederen en diensten samen; herinnert eraan dat verbeterde douaneprocedures alleen al kunnen leiden tot een toename van 68 miljard euro aan mondiaal bbp, en dat handelsfacilitering voor veel ontwikkelingslanden de voornaamste bron van winst zou zijn;

13. is van mening dat binnen de WTO de nodige prioriteit moet worden gegeven aan handels- en investeringsbelemmeringen voor dienstensectoren, zoals de ICT en telecommunicatie, professionele en zakelijke diensten, financiële diensten, e‑handel, bouw, detailhandel en distributie; gelooft dat deze niet-tarifaire maatregelen, waaronder nationale regelgeving, beperkingen op eigendom en diverse crisismaatregelen (zoals discriminerende bepalingen bij openbare aanbestedingen), van bijzonder belang zijn gezien de hogere toegevoegde waarde van de handel in diensten en de positie van de EU als grootste exporteur van diensten;

14. is daarom verheugd dat de onderhandelingen over een overeenkomst inzake multilaterale handel in diensten (TiSA) van start zijn gegaan, hetgeen in overeenstemming is met de doelstelling van de achtste Ministeriële Conferentie om nieuwe manieren te onderzoeken voor de WTO-leden om de handel in diensten verder te liberaliseren; benadrukt dat de EU zich ervoor inzet om de werkzaamheden op dit terrein te intensiveren en om de TiSA uiteindelijk te "multilateraliseren" door ervoor te zorgen dat de definities, regels en beginselen die de kern vormen van de algemene overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) worden overgenomen; benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat de overeenkomst ambitieus is, dat haar toepassingsgebied zo ruim mogelijk wordt en dat de regels betreffende de liberalisering van de handel in diensten nader worden uitgewerkt, met behoud van de nationale beleidsdoelstellingen van de WTO-leden en van hun recht om diensten van algemeen belang te regulariseren en om bilaterale en multilaterale verbintenissen aan te gaan, en dat het resultaat stevig moet worden verankerd in de WTO-architectuur;

15. is van mening dat technologieoverdracht economische groei kan stimuleren en handel kan bevorderen; betreurt derhalve het besluit om de onderhandelingen over de uitbreiding van de overeenkomst inzake informatietechnologie op te schorten, omdat de overeenkomst een aantal beginselen zou bevatten over niet-tarifaire belemmeringen en ertoe geleid zou hebben dat er meer producten onder vallen en meer landen binnen het toepassingsgebied vallen; moedigt alle onderhandelende partijen aan zich over hun bezwaren heen te zetten en de onderhandelingen te hervatten;

16. is ingenomen met de herziening van de plurilaterale WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPO) waarover in maart 2012 overeenstemming is bereikt en beseft dat het belangrijk is dat de EU de herziene GPO vóór de negende Ministeriële Conferentie goedkeurt, zodat ze in 2014 van kracht kan worden; is van mening dat duidelijkere en strengere regels voor de gunningsprocedures zullen leiden tot meer transparantie bij openbare aanbestedingen, en dat dit samen met het feit dat er meer goederen en diensten onder komen te vallen, meer mogelijkheden zal opleveren voor de ondertekenende partijen; dringt er bij de WTO-leden, en met name bij de ontwikkelingslanden en de huidige waarnemers bij de GPA, op aan zich aan te sluiten bij de overeenkomst om gebruik te maken van de nieuwe flexibelere bepalingen voor ontwikkelingslanden en de vruchten daarvan te plukken;

17. is verheugd dat in juni 2013 een positief besluit is genomen om de TRIPS-vrijstelling (TRIPS – Trade-Related Intellectual Property Rules) voor MOL's nogmaals met acht jaar te verlengen tot 1 juli 2021 omdat het een manier is om ervoor te zorgen dat het wereldhandelssysteem niet kiest voor een uniforme benadering maar juist rekening houdt met de specifieke kenmerken van elk ontwikkelingsland;

18. moedigt de WTO-leden aan om op een proactieve manier steun te verlenen aan inspanningen om doeltreffende en nauwere samenwerking tot stand te brengen tussen de WTO en andere internationale organisaties die een belangrijke rol spelen in mondiale handelsbesprekingen, met name de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldgezondheidsorganisatie en de VN en haar agentschappen en organen, zoals de Conferentie van de VN voor handel en ontwikkeling, de Voedsel- en Landbouworganisatie, het Milieuprogramma van de VN, het Ontwikkelingsprogramma van de VN en het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering, alsook het IMF, de Wereldbank en de OESO, teneinde te zorgen voor wederzijdse ondersteuning en synergie tussen handelsproblematiek en andere, niet handelsgerelateerde belangen; steunt het streven naar vaststelling van internationale normen en samenwerking op regelgevingsgebied;

19. verzoekt dat er grondig wordt nagedacht over hoe er in de regels van de WTO beter rekening kan worden gehouden met andere dan handelsbelangen, om de WTO-leden in staat te stellen legitieme beleidsdoelstellingen na te streven, en daarbij de toegang tot de markt te vrijwaren; benadrukt in dit verband dat inspanningen voor de aanneming van internationale normen sterk moeten worden gesteund en dat de nodige hulp moet worden geboden aan ontwikkelingslanden zodat ze kunnen voldoen aan die normen;

20. is ervan overtuigd dat het ontbreken van voldoende differentiatie tussen de ontwikkelingslanden, ondanks de grote verschillen in hun economische ontwikkelingsniveaus en specifieke behoeften, de vaststelling van doeltreffende maatregelen ten behoeve van deze landen conform het verklaarde doel van de Doha-ronde kan belemmeren en fnuikend is voor de meest behoeftige ontwikkelingslanden; vraagt de meer ontwikkelde ontwikkelingslanden met klem hun deel van de verantwoordelijkheid al in de huidige ronde op zich te nemen en een bijdrage te leveren die in verhouding staat tot hun ontwikkelingsniveau en sectorale concurrentiekracht;

21. is van mening dat serieus aandacht moet worden besteed aan het indelen van de landen in categorieën of subcategorieën, niet alleen van de ontwikkelingslanden maar van alle WTO-leden, op basis van objectieve criteria die niet uitsluitend verband houden met het bruto nationaal product, teneinde een gedifferentieerde toepassing van de bestaande of in onderhandeling zijnde overeenkomsten mogelijk te maken;

22. is van mening dat afsluiting van de langslepende Doha-ronde met een vervuld ontwikkelingsmandaat van vitaal belang is; dringt er derhalve bij alle WTO-leden op aan alle mogelijke opties na te gaan met dat einddoel voor ogen om een afgewogen resultaat te halen;

23. dringt erop aan dat de EU een leidende rol blijft spelen bij de bevordering van tastbare voortgang tijdens de lopende WTO-onderhandelingen, opdat de ontwikkelingsronde van Doha op korte termijn volledig kan worden afgerond, alsook bij het vergemakkelijken van de volledige deelname van de MOL's aan de wereldhandel door te bemiddelen tussen de verschillende standpunten van WTO-leden;

24. benadrukt dat de WTO een cruciale rol speelt op het gebied van de uitvoering en naleving van bindende toezeggingen en de oplossing van handelsgeschillen;

25. is van mening dat de WTO-leden desalniettemin hun inspanningen moeten verhogen op andere gebieden die in de ministeriële verklaring van Doha zijn genoemd, zoals de handel in milieugoederen en ‑diensten die aanzienlijk zou kunnen bijdragen tot duurzame ontwikkeling en de bestrijding van de klimaatverandering; verzoekt de WTO-leden nota te nemen van de APEC-lijst van milieugoederen; verzoekt de EU met klem te blijven aandringen op een overeenkomst inzake milieutechnologie die tot doel heeft de douanetarieven voor milieutechnologieproducten te verlagen, en te streven naar opheldering omtrent de juridische relatie tussen WTO-regels en multilaterale milieuovereenkomsten;

26. verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat het Parlement nauw betrokken blijft bij de voorbereidingen van de negende Ministeriële Conferentie die van 3 t/m 6 december 2013 op Bali plaatsvindt, en dat het voortdurend op de hoogte wordt gehouden en waar nodig tijdens de Ministeriële Conferentie wordt geraadpleegd; verzoekt de Commissie andere WTO-leden te blijven wijzen op het belang van een sterkere parlementaire dimensie van de WTO;

27. roept de WTO-leden op de democratische legitimiteit te waarborgen door de parlementaire dimensie van de WTO te versterken; benadrukt in dit verband dat het nodig is ervoor te zorgen dat parlementsleden betere toegang krijgen tot handelsbesprekingen en worden betrokken bij de formulering en uitvoering van de WTO-besluiten, en dat handelsbeleid in het belang van de burgers naar behoren wordt getoetst; vraagt daarom dat er een permanente Europese parlementaire delegatie bij de WTO wordt gevestigd;

28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de directeur-generaal van de WTO.