Ontwerpresolutie - B8-0221/2015Ontwerpresolutie
B8-0221/2015

ONTWERPRESOLUTIE over het memorandum van overeenstemming tussen de EU en de Arabische Liga om samen te werken in de strijd tegen het terrorisme

4.3.2015 - (2015/2573(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Geoffrey Van Orden, Beatrix von Storch, Charles Tannock, Daniel Hannan, Marcus Pretzell, Hans-Olaf Henkel namens de ECR-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0215/2015

Procedure : 2015/2573(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0221/2015
Ingediende teksten :
B8-0221/2015
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0221/2015

Resolutie van het Europees Parlement over het memorandum van overeenstemming tussen de EU en de Arabische Liga om samen te werken in de strijd tegen het terrorisme

(2015/2573(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 24 september 2014 over terroristische daden die een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid (resolutie 2178 (2014)),

–       gezien de gemeenschappelijke 'Verklaring van Riga', die uitgegeven is na de informele bijeenkomst van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, in Riga op 29 en 30 januari 2015,

–       gezien de 'Verklaring van Malta', die uitgegeven is na de eerste bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en van de Arabische Liga, in Malta op 11 februari 2008,

–       gezien de activiteiten van het verbindingsbureau EU-Arabische Liga in Malta, die gericht zijn op het bevorderen van de dialoog tussen de Commissie en de Arabische Liga,

–       gezien de 'Verklaring van Caïro', die uitgegeven is na de tweede bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en van de Arabische Liga, in Caïro op 13 november 2012,

–       gezien de 'Verklaring van Athene', die uitgegeven is na de derde bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en van de Arabische Liga, in Athene op 10 en 11 juni 2014,

–       gezien het memorandum van overeenstemming (MoU) tussen de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en het secretariaat-generaal van de Arabische Liga, dat ondertekend is in Brussel op 19 januari 2015,

–       gezien zijn resolutie van 11 februari 2015 over terrorismebestrijdingsmaatregelen[1],

–       gezien zijn resolutie van 15 januari 2015 over de situatie in Egypte[2],

–       gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over verlenging van de interneveiligheidsstrategie voor de EU[3],

–       gezien zijn resolutie van 2 april 2014 over de tussentijdse herziening van het Programma van Stockholm[4],

–       gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de recente terroristische aanslagen in Frankrijk, de in België en Duitsland genomen terrorismebestrijdingsmaatregelen en de toenemende dreiging door het verschijnsel van buitenlandse terroristische strijders in de hele wereld duidelijk maken dat de strijd tegen het terrorisme zowel op nationaal, als op EU-niveau moet worden geïntensiveerd;

B.     overwegende dat de Arabische Liga, een in 1945 opgerichte groep van 22 Arabische staten, potentieel een constructieve rol speelt bij het steunen van de transitie in het zuidelijk deel van het gebied van de Middellandse Zee;

C.     overwegende dat de EU en haar lidstaten de banden met de Arabische Liga willen aanhalen door het tot stand brengen van een samenwerkingsstructuur en een regelmatige politieke dialoog voor het aanpakken van de gemeenschappelijke uitdagingen, zoals de strijd tegen het terrorisme en het verbeteren van het veiligheidspartnerschap;

D.     overwegende dat het verschijnsel van strijders die vanuit Europa naar diverse locaties reizen om mee te vechten in de jihad, en de bedreiging voor de veiligheid die zij bij hun terugkeer in de EU kunnen vormen, de komende jaren waarschijnlijk zullen blijven bestaan;

E.     overwegende dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de strijd tegen het terrorisme bij de lidstaten ligt en dat de EU een ondersteunende rol kan en moet vervullen ten aanzien van het grensoverschrijdende karakter van de bedreiging;

F.     overwegende dat de EU veel belang hecht aan het ontwikkelen (in het kader van haar externe optreden) van samenwerking met regionale partners op het gebied van het reageren op crises en vroegtijdige waarschuwing;

G.     overwegende dat de Arabische wereld in de schijnwerpers stond tijdens een aantal bijeenkomsten en manifestaties die gezamenlijk werden georganiseerd door het Europees Parlement en de Arabische Liga als onderdeel van het Jaar van de interculturele dialoog 2008;

H.     overwegende dat het Europees Parlement de interparlementaire samenwerking met het permanente Arabische parlement, dat uit vertegenwoordigers van nationale parlementen bestaat, heeft bevorderd;

I.      overwegende dat dit memorandum van overeenstemming bedoeld is om de betrekkingen tussen de lidstaten van de Europese Unie en de landen van de Arabische Liga, alsook de onderlinge dialoog, te ondersteunen en te versterken, teneinde op gebieden van wederzijds belang gemeenschappelijke doelstellingen te verwezenlijken;

J.      overwegende dat de dialoog en de samenwerking in het kader van dit memorandum van overeenstemming erop gericht zijn de uitwisseling van informatie te bevorderen, het wederzijds begrip te vergroten, tot onderlinge raadpleging en de oprichting van contactpunten te komen, en de betrekkingen te ondersteunen en te versterken;

1.      geeft uiting aan zijn grote ontzetting over het niet eerder geziene niveau van menselijk lijden en het verlies van mensenlevens door de terroristische aanslagen, en spreekt zijn medeleven uit met de families van alle onschuldige slachtoffers; veroordeelt in krachtige bewoordingen alle terroristische aanslagen, met name die op de joodse gemeenschappen, door burgers van lidstaten van de EU die teruggekeerd zijn uit conflictgebieden in de Arabische wereld;

2.      herhaalt dat bij onze reacties op de terroristische bedreigingen een evenwicht moet worden gehandhaafd tussen vrijheid en veiligheid, en dat bij alle maatregelen beoordeeld moet worden of ze verenigbaar zijn met de rechtsstaat en de grondrechten;

3.      verwelkomt het memorandum van overeenstemming van 19 januari 2015 tussen de EU en de Arabische Liga om samen te werken in de strijd tegen het terrorisme;

4.      verzoekt de lidstaten van de EU en de landen van de Arabische Liga met klem hun dialoog en samenwerking te verdiepen, teneinde de strategische dialoog tussen de EU en de Arabische Liga te bevorderen, door:

a)      hun kijk op politieke en veiligheidskwesties door middel van permanente en ad-hoc-uitwisselingen nauwer op elkaar af te stemmen;

b)     op hun bevoegdhedengebied samen te werken om de in het kader van de strategische dialoog behandelde onderwerpen en geboekte vooruitgang te integreren in andere bijeenkomsten, zoals de bijeenkomsten van ministers van de EU en de Arabische Liga en andere op een kieskring gebaseerde ontmoetingen;

c)      hun samenwerking uit te bouwen en gesprekken te voeren over politieke en veiligheidskwesties, zoals vroegtijdige waarschuwing voor en reactie op crises, de strijd tegen het terrorisme, de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens;

d)     het in kaart brengen van de uitdagingen, gemeenschappelijke doelstellingen en mogelijke maatregelen op de gebieden van gemeenschappelijk belang;

5.      erkent de Arabische Liga als een belangrijke regionale organisatie in het Midden-Oosten en de aangrenzende gebieden, en verzoekt de EDEO en de lidstaten hun bilaterale en multilaterale samenwerking met de Arabische landen en de landen van het gebied van de Middellandse Zee, en in eerste instantie de Arabische Liga, te intensiveren;

6.      onderstreept het belang van coherentie tussen de interne en externe aspecten van veiligheid; meent dat gestreefd moet worden naar maximalisering van de synergie-effecten tussen de instrumenten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en die van justitie en binnenlandse zaken (JBZ), zoals door informatie-uitwisseling en politiële en justitiële samenwerking met derde landen, met name door gebruik te maken van overeenkomsten inzake wederzijdse rechtshulp, in volledige overeenstemming met de beginselen van de artikelen 2, 3, 6 en 21 VEU; onderstreept in dit verband dat alle betrokken actoren, waaronder de EU-coördinator voor terrorismebestrijding, nauw moeten samenwerken en daarbij de interne en externe aspecten met elkaar moeten verbinden;

7.      verzoekt de EU ongecontroleerde immigratie naar de lidstaten te voorkomen door middel van toezicht aan de buitengrenzen van de Unie;

8.      verzoekt de lidstaten met klem te werken aan regelmatige contacten tussen hun veiligheidsdiensten, teneinde de samenwerking ten aanzien van veiligheids-en terrorismebestrijdingskwesties te intensiveren, alsook aan een betere uitwisseling van informatie tussen de nationale wetshandhavingsinstanties en de EU-diensten, waarbij prioriteit moet worden toegekend aan buitenlandse strijders die naar huis terugkeren, aangezien zij een ongekend veiligheidsrisico vormen;

9.      dringt er bij de EU, de Arabische Liga en hun lidstaten in het bijzonder op aan een antwoord te formuleren op de ideologische uitdaging van terrorisme en op de bedreiging die uitgaat van degenen die terrorisme ondersteunen, en te voorkomen dat hun burgers voor het terrorisme worden gewonnen en ervoor te zorgen dat zij passend worden geadviseerd en ondersteund; roept ze daarnaast op met alle relevante sectoren en instellingen samen te werken wanneer het risico van radicalisering wordt geconstateerd, dat aangepakt moet worden;

10.    herhaalt zijn standpunt dat het bij de strijd tegen het terrorisme van cruciaal belang is niet alleen aandacht te besteden aan de gevolgen, maar ook aan de factoren die aan radicalisering ten grondslag liggen, en hamert op het belang van een alomvattende, sectoroverschrijdende benadering, waarbij geen enkel relevant beleidsterrein buiten beschouwing mag blijven, alsook van het bevorderen van een cultuur van integratie en verdraagzaamheid door middel van onder andere onderwijs, en sociaal en regionaal beleid;

11.    herhaalt zijn standpunt dat de rechten van religieuze minderheden onlosmakelijk verbonden zijn met de eerbiediging van de fundamentele mensenrechten en vrijheden, zoals het recht op vrijheid, het recht op veiligheid, het recht op gelijkheid en de vrijheid van meningsuiting, en roept de Arabische Liga, de EDEO en hun lidstaten op de religieuze minderheden in de Arabische wereld te beschermen en volledige uitvoering te geven aan de EU-richtsnoeren voor het bevorderen en beschermen van de vrijheid van godsdienst of geloofsovertuiging;

12.    herhaalt zijn standpunt dat de maatregelen gericht op het bestrijden van het terrorisme betrekking moeten hebben op alle vormen van terrorisme en niet alleen op Al Qaida en de individuen die de gewelddadige islamistische ideologie onderschrijven die ermee wordt geassocieerd, en dat de toewijzing van de middelen evenredig moet zijn met de bedreigingen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd;

13.    herhaalt zijn standpunt dat Saoedi-Arabië een voortrekkersrol vervult bij het in de hele wereld financieren, verspreiden en bevorderen van een buitengewoon extreme interpretatie van de islam die, in zijn meest sectarische vorm, terroristische organisaties zoals de zogenaamde Islamitische Staat en Al Qaida heeft geïnspireerd;

14.    herhaalt zijn oproep tot een gemeenschappelijke beoordeling van het verschijnsel van jonge Europeanen die naar Syrië gaan voor de jihad, en vindt in dit verband dat we beter inzicht moeten verwerven in de verschillende groepen die in Syrië vechten, dat we behoefte hebben aan maatregelen die jongeren ervan weerhouden naar Syrië te gaan en bijstand bieden wanneer ze terugkomen, alsook aan maatregelen die ons in staat stellen hun bewegingen in kaart te brengen, dat we een strafrechtelijk antwoord moeten formuleren en dat we moeten samenwerken met derde landen;

15.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Arabische Liga, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.