Ontwerpresolutie - B8-1241/2016Ontwerpresolutie
B8-1241/2016

ONTWERPRESOLUTIE over gebarentaal en professionele gebarentolken

16.11.2016 - (2016/2952(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Kateřina Konečná, Jiří Maštálka, Merja Kyllönen, Marina Albiol Guzmán, Paloma López Bermejo, Sofia Sakorafa, Tania González Peñas, Xabier Benito Ziluaga, Lola Sánchez Caldentey, Miguel Urbán Crespo, Estefanía Torres Martínez, Stefan Eck, Miguel Viegas, João Ferreira, João Pimenta Lopes, Ángela Vallina, Kostadinka Kuneva, Stelios Kouloglou, Kostas Chrysogonos, Anja Hazekamp, Marisa Matias, Matt Carthy, Martina Anderson, Liadh Ní Riada, Lynn Boylan, Josu Juaristi Abaunz namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2016/2952(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-1241/2016
Ingediende teksten :
B8-1241/2016
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

B8-1241/2016

Resolutie van het Europees Parlement over gebarentaal en professionele gebarentolken

(2016/2952(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2, 5, 9, 10, 19 en 168 en artikel 216, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en de artikelen 2 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien zijn resolutie van 17 juni 1988 over gebarentaal voor doven[1]​en die van 18 november 1998 over gebarentaal[2],

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap[3],

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2016 over de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, met speciale aandacht voor de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap[4],

–  gezien algemene opmerking nr. 4 van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over het recht op inclusief onderwijs[5],

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

–  gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ("de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep")[6],

–  gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties[7]

–  gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over Erasmus+ en andere instrumenten om de mobiliteit bij beroepsopleiding en scholing te stimuleren – een concept van levenslang leren[8]

–  gezien de beleidsnota van het Europees Jeugdforum over gelijkheid en non-discriminatie[9],

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2015 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten (COM(2015) 615),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2012 inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties (COM(2012) 721),

–  gezien Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures[10]

–  gezien de richtsnoeren voor leerresultaten en de beoordeling van leerprestaties van het Europees Forum van gebarentolken (European Forum of Sign Language Interpreters (EFSLI)) voor gelijke opleidingskansen voor gebarentolken en hoogwaardige diensten voor dove burgers in de gehele Unie[11],

–  gezien de richtsnoeren van de EFSLI/EUD voor gebarentolken voor internationale/Europese bijeenkomsten[12],

–  gezien de richtsnoeren van de Internationale Vereniging van conferentietolken (IACI) voor gesproken- taaltolken die in gemengde teams werken[13],

–  gezien het verslag van het EFSLI over de rechten op gebarentaalvertolking bij werk of studie in het buitenland[14],

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat alle personen met een handicap, met name vrouwen en kinderen, met inbegrip van doven en slechthorenden en ongeacht de vraag wie er al dan niet gebruik maken van gebarentaal, als volwaardige burgers gelijke rechten hebben en recht hebben op onvervreemdbare waardigheid, gelijke behandeling, onafhankelijk leven, autonomie en volledige deelname aan het gemeenschapsleven;

B.  overwegende dat het VWEU voorschrijft dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden streeft naar bestrijding van iedere discriminatie op grond van handicaps (artikel 10) en aan de Unie de bevoegdheid verleent wetgeving vast te stellen om dergelijke discriminatie aan te pakken (artikel 19);

C.  overwegende dat de artikelen 21 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie discriminatie op grond van een handicap uitdrukkelijk verbieden en bepalen dat personen met een handicap recht hebben op gelijke deelname aan het gemeenschapsleven;

D.  overwegende dat de EU ongeveer één miljoen dove gebruikers van gebarentaal telt[15] en 51 miljoen slechthorende burgers[16], die in veel gevallen ook gebarentaal gebruiken;

E.  overwegende dat nationale en regionale gebarentalen volwaardige natuurlijke talen zijn die, net als gesproken talen, een eigen grammatica en syntaxis hebben[17];

F.  overwegende dat het meertaligheidsbeleid van de EU het leren van vreemde talen bevordert en dat een van de doelen van dat beleid is dat iedere Europeaan naast zijn moedertaal nog twee andere talen kan spreken; overwegende dat het leren en promoten van nationale en regionale gebarentalen dat doel zou kunnen helpen bereiken;

G.  overwegende dat toegankelijkheid voor personen met een handicap een eerste voorwaarde is voor een onafhankelijk leven en een volledige en gelijke deelname aan het gemeenschapsleven[18];

H.  overwegende dat toegankelijkheid niet alleen betrekking heeft op een toegankelijke omgeving, maar ook op de toegang tot informatie en communicatie, onder meer in de vorm van verstrekking van inhoud in gebarentaal[19];

I.  overwegende dat professionele gebarentolken gelijkwaardig zijn aan gesproken-taaltolken voor wat betreft hun opdrachten en taken;

J.  overwegende dat de situatie van gebarentolken van lidstaat tot lidstaat verschilt, van personen die informeel hulp bieden aan gezinnen tot volledig gekwalificeerde, universitair opgeleide beroepstolken;

K.  overwegende dat er in alle lidstaten een tekort is aan professionele gebarentolken en dat de verhouding tussen gebarentaalgebruikers en gebarentaaltolken varieert tussen 8:1 en 2 500:1, met een gemiddelde van 160:1[20];

L.  overwegende dat er een verzoekschrift[21] is ingediend waarin gevraagd wordt toe te staan dat verzoekschriften in nationale en regionale gebarentalen van de EU worden ingediend;

M.  overwegende dat de Verklaring van Brussel over gebarentalen in de Europese Unie[22] een niet-discriminerende aanpak van het gebruik van een natuurlijke gebarentaal voorstaat, zoals bepaald in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat door de EU en op één na alle EU-lidstaten is geratificeerd;

N.  overwegende dat gebarentaal in het CRPD genoemd wordt in artikel 2 (definities), artikel 9 (Toegankelijkheid), artikel 21 (Vrijheid van mening en meningsuiting, en toegang tot informatie) en artikel 30 (Deelname aan het culturele leven, recreatie, vrijetijdsbesteding en sport)[23];

O.  overwegende dat de definitie van taal in artikel 2 van het CRPD zowel "gesproken taal, gebarentaal alsmede andere vormen van niet-gesproken taal" omvat en dat gebarentaal dus inbegrepen is in alle artikelen die betrekking hebben op communicatie of taal;

P.  overwegende dat het niveau en de kwaliteit van ondertiteling op publieke en particuliere televisiekanalen van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschilt en varieert van minder dan 10% tot bijna 100 %, met sterk uiteenlopende kwaliteitsnormen[24]; overwegende dat er in de meeste lidstaten een tekort is aan gegevens over het niveau van gebarentaalvertolking op de televisie;

Q.  overwegende dat de ontwikkeling van nieuwe taaltechnologieën gunstig zou kunnen zijn voor gebruikers van gebarentaal;

R.  overwegende dat het ontzeggen van redelijke aanpassingen volgens het CRPD discriminatie is en dat er volgens de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep in redelijke aanpassingen moet worden voorzien om de naleving van het beginsel van gelijke behandeling te waarborgen;

S.  overwegende dat er momenteel voor dove, doofblinde of slechthorende burgers geen rechtstreeks kanaal is voor communicatie met de leden van het Europees Parlement en de administratie van de instellingen van de Europese Unie, en omgekeerd voor communicatie naar doven of slechthorenden toe vanuit de EU-instellingen;

T.  overwegende dat er de afgelopen tijd een verschuiving heeft plaatsgevonden van een medische naar een politieke en sociale focus bij de inspanningen ter waarborging van de rechten, de vrijheid en de waardigheid van personen met een handicap, aangezien het vaak gedrags- en omgevingsobstakels zijn die personen met een handicap verhinderen om hun mensenrechten ten volle te genieten;

U.  overwegende dat in deel 1 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) wordt verklaard dat personen met een handicap recht hebben op "vakopleiding en revalidatie in beroep en samenleving ongeacht de oorzaak en aard van [hun] invaliditeit";

V.  overwegende dat in artikel 15 van het herziene ESH verklaard wordt dat personen met een handicap recht hebben op onafhankelijkheid, maatschappelijke integratie en deelname aan het gemeenschapsleven, alsook dat de partijen bij het ESH zich ertoe verbinden:

–  "de nodige maatregelen te nemen om aan de mindervaliden een voorlichting, onderwijs en een beroepsopleiding te verschaffen in het kader van het gemeen recht telkens zulks mogelijk is of als dat niet kan via gespecialiseerde openbare of privé-instellingen;

–  hun toegang tot het arbeidsproces te bevorderen door toedoen van iedere maatregel waarmee de werkgevers ertoe kunnen worden aangezet mindervaliden in dienst te nemen en te behouden in het normale arbeidsmilieu en de arbeidsomstandigheden aan de behoeften van de betrokkenen aan te passen of, wanneer dit onmogelijk is omwille van de handicap, door het creëren van beschutte arbeidsplaatsen naargelang van de aard van ongeschiktheid. Die maatregelen kunnen in voorkomend geval het terugvallen op gespecialiseerde bemiddelings- en begeleidingsdiensten rechtvaardigen;

–  hun volledige integratie en deelname aan het sociale leven te bevorderen, inzonderheid door maatregelen, met inbegrip van technische bijstand, die tot doel hebben de hinderpalen uit de weg te ruimen die de communicatie en de mobiliteit in de weg staan en hen in staat te stellen gebruik te maken van vervoersmiddelen en in aanmerking te komen voor huisvesting, culturele activiteiten en andere vrijetijdsbesteding";

Gekwalificeerde professionele gebarentolken

1.  benadrukt de behoefte aan gekwalificeerde professionele gebarentolken waarin kan worden voorzien door middel van:

a)  de officiële erkenning van nationale en regionale gebarentaal/talen in de lidstaten en bij de EU-instellingen;

b)  formele opleiding (op universitair of vergelijkbaar niveau, gelijkwaardig aan 3 jaar voltijdstudie, wat overeenkomt met de vereiste opleiding voor gesproken-taaltolken)[25];

c)  registratie (officiële accreditatie en kwaliteitsborgingssysteem, zoals voortgezette professionele ontwikkeling);

d)  formele erkenning van het beroep;

2.  ziet in dat de levering van hoogwaardige diensten voor de vertolking van gebarentaal:

a)  afhangt van een objectie kwaliteitsbeoordeling waarbij alle belanghebbende betrokken zijn;

b)  gebaseerd is op beroepskwalificaties;

c)  vereist dat deskundige vertegenwoordigers van de dovengemeenschap erbij betrokken worden;

3.  erkent dat vertolking van gebarentaal een professionele dienst is die naar behoren beloond dient te worden;

4.  stelt voor een gedragscode op te stellen die de onafhankelijkheid en autonomie van doven garandeert in situaties waarbij professionele gebarentolken betrokken zijn; wijst erop dat beroepsgeheim en besef van de plichten en taken van een gebarentolk in een gegeven situatie fundamenteel zijn om te waarborgen dat de partijen op gelijke voet staan in communicatiesituaties waarbij getolkt wordt; benadrukt dat een gedragscode het recht van doven op onafhankelijkheid en autonomie in dergelijke situaties zou helpen waarborgen;

Onderscheid tussen toegankelijkheid en redelijke aanpassingen[26]

5.  acht het verheugend dat toegankelijkheid bepaalde groepen ten goede komt en gebaseerd is op een reeks normen die geleidelijk worden ingevoerd;

6.  beseft dat men zich niet kan beroepen op onevenredigheid of buitensporige belasting om het niet verstrekken van toegang goed te praten;

7.  erkent dat redelijke aanpassingen betrekking hebben op individuele personen en een aanvulling vormen op de toegankelijkheidsverplichting;

8.  wijst er ook op dat een persoon redelijke aanpassingen mag verlangen zelfs wanneer aan de toegankelijkheidsverplichting is voldaan;

9.  ziet in dat het aanbieden van vertolking in gebarentaal een toegankelijkheidmaatregel of een redelijke aanpassing kan zijn, afhankelijk van de situatie;

Toegankelijkheid

10.  wijst erop dat dove, doofblinde en slechthorende burgers toegang moeten hebben tot dezelfde informatie en communicatie als alle anderen door middel van vertolking in gebarentaal, ondertiteling, spraak-naar-tekstomzetting en/of alternatieve communicatievormen, zoals mondelinge tolken;

11.  adviseert de lidstaten passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat doven, doofblinden en slechthorenden op voet van gelijkheid met anderen toegang hebben tot de fysieke omgeving, tot vervoer, tot informatie en communicatie, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologieën en -systemen, en tot andere voorzieningen en diensten die openstaan voor of verleend worden aan het publiek

12.  benadrukt dat overheidsdiensten, met inbegrip van hun online inhoud, toegankelijk moeten worden gemaakt door middel van tussenpersonen zoals gebarentolken ter plaatse, maar in voorkomend geval ook met behulp van alternatieve, op internet gebaseerde diensten op afstand;

13.  benadrukt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat eerstelijns- en noodhulpdiensten over de juiste uitrusting beschikken en in staat zijn om berichten te ontvangen van dove, doofblinde en slechthorende burgers; wenst ook dat de lidstaten bezien in hoeverre opkomende technologieën ervoor kunnen zorgen dat doven, doofblinden en slechthorenden over de meest geavanceerde technologieën kunnen beschikken om eerstelijns- en noodhulpdiensten te contacteren;

14.  benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat eerstelijns- en noodhulpdiensten uitgerust en onmiddellijk paraat zijn om het hoofd te bieden aan situaties, zoals ongevallen en noodgevallen, waarbij een dove, doofblinde of slechthorende burger betrokken is;

15.  verklaart nogmaals dat het het politieke proces zo toegankelijk mogelijk wil maken, onder meer door professionele gebarentolken ter beschikking te stellen; tekent daarbij aan dat dit ook geldt voor verkiezingen, openbare raadplegingen en, in voorkomend geval, andere evenementen;

16.  verzoekt de lidstaten dovenverenigingen te betrekken bij het ontwerpen, uitstippelen en vaststellen van beleid;

17.  wijst er dat taaltechnologieën een steeds grotere rol spelen bij het bieden van gelijke toegang voor iedereen tot de digitale ruimte;

18.  beseft het belang van minimumnormen voor toegankelijkheid, vooral ook met het oog op nieuwe en opkomende technologieën, zoals het via internet aanbieden van diensten op het gebied van gebarentaalvertolking en ondertiteling;

19.  wijst erop dat de gezondheidszorg een bevoegdheid van de lidstaten is, en dat deze dus ook moeten voorzien in de behoeften van dove, doofblinde en slechthorende patiënten, bijvoorbeeld door professionele gebarentolken beschikbaar te stellen en voorlichtingsacties voor het personeel op te zetten, met bijzondere aandacht voor vrouwen en kinderen;

20.  beseft dat gelijke toegang tot de rechter voor dove, doofblinde en slechthorende burgers alleen mogelijk is als er naar behoren gekwalificeerde, professionele gebarentolken worden ingezet;

21.  is zich bewust van het belang van nauwkeurige en precieze vertolkings- en vertalingsdiensten, met name voor de rechtbank en in andere juridische contexten; wijst daarom nogmaals op het belang van gespecialiseerde, hoogopgeleide professionele gebarentolken, vooral in dergelijke contexten;

22.  benadrukt dat het noodzakelijk is voor meer ondersteuning en specifieke voorzieningen te zorgen, zoals gebarentaalvertolking en toegankelijke realtime-tekstinformatie voor personen met een handicap in geval van gewapend conflict, humanitaire noodsituaties en natuurrampen[27];

23.  verzoekt alle lidstaten erop toe te zien dat hun nationale gebarentalen wettelijk erkend zijn en alle passende maatregelen te nemen, met inbegrip van de erkenning en bevordering van het gebruik van gebarentaal;

Arbeid, onderwijs en opleiding

24.  wijst erop dat in de Universele Verklaring van de rechten van de mens staat dat iedereen recht heeft op werk; onderkent dat de lidstaten zich ertoe hebben verbonden dit recht te waarborgen voor doven, doofblinden en slechthorenden, op voet van gelijkheid met alle anderen;

25.  wijst erop dat er maatregelen inzake redelijke aanpassingen, waartoe ook het aanbieden van professionele gebarentaalvertolking behoort, moeten worden genomen om gelijke toegang tot arbeid, onderwijs en opleiding te waarborgen;

26.  wenst dat ondernemingen die de noodzakelijke voorzieningen aanbieden voor doven, doofblinden en slechthorenden steun ontvangen; wijst erop dat de beschikbaarheid van de nodige voorzieningen bij bijvoorbeeld aanwervingsgesprekken betekent dat ook doven, doofblinden en slechthorenden kunnen meedoen;

27.  benadrukt dat er evenwichtige en volledige informatie moet worden gegeven over gebarentaal en wat die voor doven betekent, zodat ouders bewuste keuzes kunnen maken in het belang van hun kinderen;

28.  beseft dat onderwijs een bevoegdheid van de lidstaten is, en verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat dove, doofblinde en slechthorende burgers niet uitgesloten worden van het algemene onderwijsstelsel;

29.  acht het, in het besef dat onderwijs een bevoegdheid van de lidstaten is, noodzakelijk dat dove, doofblinde en slechthorende studenten in alle fasen van het onderwijsstelsel alle nodige technische ondersteuning krijgen, met inbegrip van vertolking;

30.  benadrukt, nog steeds beseffend dat onderwijs een bevoegdheid van de lidstaten is, dat de lidstaten voor een inclusief onderwijsstelsel op alle niveaus moeten zorgen en voor permanente educatie die wordt aangeboden op een wijze die ook toegankelijk is voor doven, doofblinden en slechthorenden;

31.  benadrukt dat programma's voor snel ingrijpen cruciaal zijn voor kinderen bij de ontwikkeling van sociale vaardigheden, waaronder ook taalvaardigheid; wijst er voorts op dat bij die programma's idealiter ook dove rolmodellen moeten worden betrokken;

32.  benadrukt dat dove, doofblinde en slechthorende studenten en hun ouders de kans moeten krijgen om de nationale of regionale gebarentaal van hun omgeving te leren door middel van voorschoolse diensten en op school[28];

33.  onderstreept dat er maatregelen moeten worden genomen om de taalkundige identiteit van dovengemeenschappen te erkennen en te promoten[29];

34.  verzoekt de lidstaten in het bijzonder een klimaat te bevorderen waarin gebarentaal en taalkundige identiteit kunnen floreren en voor iedereen bevorderd worden, op scholen en universiteiten, op het werk, in sportclubs en in de samenleving in haar geheel;

35.  verzoekt de lidstaten het aanleren van gebarentaal op dezelfde wijze te stimuleren als het aanleren van vreemde talen;

36.  benadrukt dat gekwalificeerde gebarentolken en onderwijzend personeel dat in staat is gebarentaal te gebruiken en de vaardigheden bezit om doeltreffend te werken in tweetalige inclusieve onderwijsomgevingen een wezenlijk onderdeel vormen van de leerprestaties van dove kinderen en jongeren, die daardoor betere schoolresultaten behalen en op de lange termijn minder vaak werkloos worden;

37.  vestigt de aandacht op het algemene tekort aan tweetalige handboeken en leermateriaal in toegankelijke formaten en talen;

38.  dringt erop aan dat het beginsel van vrij verkeer voor doven, doofblinden en slechthorenden binnen de EU wordt gewaarborgd, met name in de context van Erasmus+ en daarmee samenhangende mobiliteitsprogramma's, door ervoor te zorgen dat deelnemers niet onevenredig belast worden doordat ze voor hun eigen vertolkingsregelingen moeten zorgen;

39.  is verheugd over het proefproject met de Europese gehandicaptenkaart; betreurt het dat gebarentaalvertolking geen deel uitmaakt van dat project, aangezien dat een aanzienlijke belemmering vormt voor het vrije verkeer van dove, doofblinde en slechthorende werkenden en studenten binnen de EU;

EU-instellingen

40.  beseft dat de EU-instellingen het goede voorbeeld moeten geven voor hun personeel, gekozen overheidsfunctionarissen en stagiairs en ten aanzien van de burgers van de EU wat betreft het zorgen voor redelijke aanpassingen en toegankelijkheid, wat ook het aanbieden van gebarentaalvertolking inhoudt;

41.  is ingenomen met het feit dat de EU-instellingen al op ad-hocbasis zorgen voor de toegankelijkheid van openbare evenementen en commissievergaderingen; is van mening dat ondertiteling en spraak-naar-tekstomzetting beschouwd moeten worden als een alternatieve, maar gelijkwaardige en noodzakelijke maatregel voor slechthorenden die geen gebarentaal gebruiken, en dat dit ook geldt voor personeelsleden van de EU-instellingen als het gaat om het aanbieden van redelijke aanpassingen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;

42.  erkent dat de EU-instellingen, om redenen van toegankelijkheid, een systeem hebben ingevoerd voor het aanbieden van gebarentaalvertolking via hun respectieve tolkenafdelingen; dringt er bij de instellingen op aan dat zij ook gebruik maken van die bestaande systemen wanneer zij voorzien in redelijke aanpassingen voor personeelsleden en/of gekozen functionarissen, zodat de administratieve lasten voor de betrokkene en de instellingen zo klein mogelijk worden;

43.  dringt er bij de instellingen met klem op aan dat zij aan gebarentolken formeel dezelfde status toekennen als aan gesproken-taaltolken met betrekking tot de vertolkingsdiensten die zij aanbieden aan de instellingen en/of hun personeel en benoemde functionarissen, met inbegrip van toegang tot technologische ondersteuning, voorbereidingsmateriaal en documentatie;

44.  verzoekt Eurostat ervoor te zorgen dat de EU-instellingen over statistieken kunnen beschikken inzake dove, doofblinde en slechthorende gebruikers van gebarentaal, zodat zij hun gehandicapten- en talenbeleid beter kunnen definiëren, uitvoeren en analyseren;

45.  verzoekt de bezoekersdienst van het Parlement te voorzien in de behoeften van dove, doofblinde en slechthorende bezoekers door rechtstreeks toegang te geven in een nationale of regionale gebarentaal en met behulp van spraak-naar-tekstomzettingsdiensten;

46.  verzoekt de instellingen het EU-proefproject INSIGN volledig ten uitvoer te leggen, dat een reactie is op het besluit van het Parlement van 10-13 december 2012 inzake de implementatie van een toepassing en dienst voor gebarentaal in realtime en tot doel heeft de communicatie tussen doven en slechthorenden en de EU-instellingen te verbeteren[30];

47.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.