Ontwerpresolutie - B8-0578/2017Ontwerpresolutie
B8-0578/2017

ONTWERPRESOLUTIE over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU

24.10.2017 - (2017/2897(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Iratxe García Pérez, Maria Arena, Inés Ayala Sender, Zigmantas Balčytis, Hugues Bayet, José Blanco López, Vilija Blinkevičiūtė, Biljana Borzan, Nessa Childers, Viorica Dăncilă, Isabella De Monte, Tanja Fajon, Monika Beňová, Knut Fleckenstein, Eugen Freund, Eider Gardiazabal Rubial, Enrico Gasbarra, Neena Gill, Ana Gomes, Karoline Graswander-Hainz, Anna Hedh, Liisa Jaakonsaari, Karin Kadenbach, Cécile Kashetu Kyenge, Juan Fernando López Aguilar, Olle Ludvigsson, Edouard Martin, Costas Mavrides, Marlene Mizzi, Clare Moody, Jens Nilsson, Maria Noichl, Pier Antonio Panzeri, Massimo Paolucci, Pina Picierno, Tonino Picula, Kati Piri, Soraya Post, Evelyn Regner, Christine Revault d’Allonnes Bonnefoy, Liliana Rodrigues, Maria João Rodrigues, Inmaculada Rodríguez-Piñero Fernández, Tibor Szanyi, Marita Ulvskog, Elena Valenciano, Josef Weidenholzer, Martina Werner, Flavio Zanonato, Carlos Zorrinho, Richard Corbett namens de S&D-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0576/2017

Procedure : 2017/2897(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0578/2017
Ingediende teksten :
B8-0578/2017
Aangenomen teksten :

B8-0578/2017

Resolutie van het Europees Parlement over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU

(2017/2897(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat op 11 mei 2011 in Istanbul voor ondertekening werd opengesteld (hierna het "Verdrag van Istanbul" genoemd),

–  gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 8, 19, 157 en 216 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a),

–  gezien de artikelen 21, 23, 24, 25 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de Verklaring en het Actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 werden goedgekeurd tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie, en de latere slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de speciale bijeenkomsten van de VN Peking +5 (2000), Peking +10 (2005), Peking +15 (2010) en Peking +20 (2015),

–  gezien zijn resoluties van 20 september 2001 over intimidatie op de werkplek (2001/2339(INI))[1], van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen[2], en van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen[3], van 15 december 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk[4], van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie over de bestrijding van geweld tegen vrouwen[5] en de beoordeling van de Europese meerwaarde van november 2013, van 24 november 2016 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen[6], en van 12 september 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld[7],

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015, getiteld "Strategic engagement for gender equality 2016-2019" (SWD(2015)0278),

–  gezien de verklaring van 19 juli 2017 van het EU-voorzitterschapstrio bestaande uit Estland, Bulgarije en Oostenrijk over de gelijkheid van man en vrouw,

–  gezien Richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad[8],

–  gezien Richtlijn 2011/99/EU van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel[9] en Verordening (EU) nr. 606/2013 van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken[10],

–  gezien Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep[11] en Richtlijn 2004/113/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten[12], welke richtlijnen voorzien in een definitie van intimidatie en seksuele intimidatie en deze veroordelen,

–  gezien zijn resoluties van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015[13], en van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013[14],

–  gezien het Gender Equality Index Report van het Europees Instituut voor gendergelijkheid dat is gepubliceerd in oktober 2017,

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2016 over gendermainstreaming in de werkzaamheden van het Europees Parlement[15],

–  gezien artikel 12 bis van het Statuut,

–  gezien het op 26 april 2006 vastgestelde besluit van de Commissie betreffende het beleid van de Europese Commissie inzake de bescherming van de waardigheid van personen en de voorkoming van psychologische en seksuele intimidatie,

–  gezien de handleiding voor de leden van het Europees Parlement, getiteld "Geen intimidatie op de werkplek", dat in september 2017 is verschenen en het actieplan van de administratie van het Parlement over deze cruciale kwestie,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat gendergelijkheid een fundamentele waarde van de EU is; overwegende dat het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie een grondrecht is dat is verankerd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten, en dat dit recht volledig moet worden geëerbiedigd, gestimuleerd en toegepast in de wetgeving, de praktijk, de jurisprudentie en het dagelijks leven;

B.  overwegende dat volgens het Gender Equality Index Report 2017 alle EU-lidstaten nog een lange weg te gaan hebben om de gelijkheid van man en vrouw tot stand te brengen en dat er amper vooruitgang wordt geboekt; overwegende dat gendergerelateerd geweld zowel een oorzaak als een gevolg is van ongelijkheid tussen vrouwen en mannen;

C.  overwegende dat onder "seksuele intimidatie" ongewenst gedrag van seksuele aard wordt verstaan, met als doel of resultaat een persoon in zijn waardigheid aan te tasten of een intimiderende, vijandige, agressieve of verstorende sfeer te creëren; overwegende dat seksuele intimidatie wordt beschouwd als discriminatie op grond van geslacht; overwegende dat seksuele intimidatie kan bestaan uit een enkele handeling of aanhoudend gedrag;

D.  overwegende dat seksueel geweld en seksuele intimidatie op de werkplek een kwestie van gezondheid en veiligheid is, en onmiddellijk als zodanig moet worden behandeld en voorkomen;

E.  overwegende dat uit het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten getiteld "Geweld tegen vrouwen: een Europese enquête", gepubliceerd in maart 2014, blijkt dat één op de tien vrouwen al werd blootgesteld aan seksuele intimidatie of stalking via nieuwe technologieën, en dat 75 % van de vrouwen in een hoge leidinggevende functie te maken heeft gehad met seksuele intimidatie; overwegende dat dit aangeeft dat geen enkele vrouw en geen enkel meisje, ongeacht haar leeftijd of positie in het leven, veilig is voor seksueel geweld;

F.  overwegende dat geweld tegen vrouwen samenhangt met de ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen, met seksisme en met genderstereotypen, die ertoe hebben geleid dat mannen vrouwen domineren en discrimineren en dat vrouwen een volledige ontplooiing onmogelijk wordt gemaakt;

G.  overwegende dat de tolerantie voor geweld tegen vrouwen, inclusief seksuele intimidatie en seksueel misbruik, te groot is; overwegende dat het in feite gaat om een stelselmatige schending van de grondrechten en een ernstig misdrijf, dat als dusdanig moet worden bestraft; overwegende dat de straffeloosheid een halt moet worden toegeroepen door ervoor te zorgen dat de daders worden vervolgd en dat vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van geweld, passende ondersteuning en erkenning van het justitieel apparaat krijgen teneinde de vicieuze cirkel van stilte en eenzaamheid voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van geweld, te doorbreken;

H.  overwegende dat de dader bij gendergerelateerd geweld vaak iemand is die het slachtoffer al kent en dat het slachtoffer vaak afhankelijk is van die persoon, wat de angst kan vergroten om het geweld te melden;

I.  overwegende dat genderstereotypen en seksisme, waaronder seksistische haatdragende taal, wereldwijd zowel offline als online, in de publieke en de privésfeer, een van de onderliggende oorzaken van alle vormen van geweld tegen vrouwen zijn;

J.  overwegende dat blootstelling aan fysiek, seksueel of psychologisch geweld en misbruik ernstige gevolgen heeft voor de slachtoffers, en dat dit kan leiden tot fysieke, seksuele, emotionele of psychische schade of tot economisch verlies; overwegende dat dit ook een impact heeft op hun gezin en verwanten en op de maatschappij als geheel;

K.  overwegende dat alle lidstaten het Verdrag van Istanbul hebben ondertekend, maar dat slechts 15 het hebben geratificeerd; overwegende dat de toetreding van de EU tot het Verdrag de lidstaten niet vrijstelt van ratificatie ervan op nationaal niveau;

L.  overwegende dat in artikel 40 van het Verdrag van Istanbul wordt bepaald dat: "De partijen de wetgevende of andere maatregelen [nemen] die nodig zijn om te waarborgen dat elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek seksueel getint gedrag met het doel of gevolg de waardigheid van een persoon te schenden, in het bijzonder door het creëren van een intimiderende, vijandige, onterende, vernederende of beledigende omgeving, onderworpen is aan strafrechtelijke of andere juridische sancties";

M.  overwegende dat geweld en seksuele intimidatie in de Europese Unie wijdverbreid is;

N.  overwegende dat geweld en intimidatie in de politiek onevenredig vaak vrouwen treft vanwege hun geslacht;

O.  overwegende dat dergelijk geweld een schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden vormt, met inbegrip van de verplichting ervoor te zorgen dat vrouwen vrijelijk kunnen deelnemen aan de politieke vertegenwoordiging; overwegende dat dergelijke vrijheden zijn verankerd in internationale overeenkomsten, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), het actieprogramma van Peking en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's);

P.  overwegende dat uit een studie van de Interparlementaire Unie (IPU) is gebleken dat van de vrouwen die wereldwijd in de politiek actief zijn, inclusief die in 15 Europese landen, 81,8 % van de respondenten in alle landen en regio’s geconfronteerd wordt met psychologisch geweld, en dat 65,5 % verschillende keren, of vaak, vernederende seksistische opmerkingen heeft moeten aanhoren tijdens hun mandaatperiode;

Q.  overwegende dat scholing van EP-leden en -personeelsleden, met name personen die een leidinggevende functie bekleden, op het gebied van gendermainstreaming van cruciaal belang is bij het bevorderen van de integratie van het genderperspectief op alle beleidsgebieden en op alle niveaus; overwegende dat onvoldoende middelen en personeel worden toegekend om een reële vooruitgang in de gendermainstreaming van de werkzaamheden van het Parlement te waarborgen;

R.  overwegende dat seksuele intimidatie wordt gedefinieerd in artikel 12 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie;

S.  overwegende dat de Commissie op 26 april 2006 een besluit betreffende het beleid van de Commissie inzake de bescherming van de waardigheid van personen en de voorkoming van psychologische en seksuele intimidatie heeft vastgesteld;

T.  overwegende dat de meeste nationale parlementen in de EU geen actieve maatregelen treffen om seksuele intimidatie en seksueel misbruik op de werkplek te bestrijden; overwegende dat het Europees Parlement een specifiek adviescomité heeft opgericht ter behandeling van klachten over intimidatie tussen geaccrediteerde parlementaire medewerkers (APA’s) en leden, terwijl een adviescomité intimidatie en voorkoming ervan op de werkplek zich bezighoudt met overige formele procedures die verband houden met personeelsleden van de administratie van het Parlement en politieke fracties;

Nultolerantie voor seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU

1.  veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen, en betreurt het feit dat vrouwen en meisjes vaak worden blootgesteld aan seksuele intimidatie en seksueel misbruik, die een ernstige schending van hun mensenrechten en hun waardigheid zijn;

2.  herinnert eraan dat seksuele intimidatie verschillende vormen kan aannemen (fysiek, verbaal, schriftelijk of anderszins) en dat er mensen van het andere geslacht en van hetzelfde geslacht bij betrokken kunnen zijn; overwegende dat een heel scala van verschillende gedragingen kan worden beschouwd als seksuele intimidatie, o.a.: toezeggingen van enige vorm van beloning (gunstige carrièreperspectieven, enz.) in ruil voor seksuele gunsten, of dreiging met represaillemaatregelen als dergelijke verzoeken worden afgewezen; herhaaldelijke platte of suggestieve opmerkingen, of seksuele insinuaties; gebruik van grove en obscene taal en gebaren; herhaalde en overdreven complimenten over het uiterlijk van een collega; fysiek contact, tegen iemand aanschurken, knijpen, ongewenst zoenen; voyeurisme of exhibitionisme; gebruik van pornografisch materiaal;

3.  dringt er bij de lidstaten op aan alle vormen van seksuele intimidatie en seksueel misbruik te criminaliseren, en zich er volledig voor in te zetten dat zij op effectieve wijze worden uitgebannen; dit behelst onder andere, maar niet uitsluitend: criminalisering van seksuele intimidatie in publieke ruimtes, in de politiek en op de werkplek; bewustmakingscampagnes over de rechten van slachtoffers van seksuele intimidatie en pesten; scholing van politie en medewerkers van het strafrechtelijk systeem over de rechten van slachtoffers en de handhaving van een strikt protocol voor de ondersteuning van de slachtoffers en het onderzoek naar beschuldigingen van seksuele intimidatie en pesten; verstrekking van kosteloos juridisch advies en steun voor slachtoffers die zaken aanhangig maken;

4.  verzoekt de Commissie duidelijke maatregelen voor te stellen om seksuele intimidatie op de werkplek doeltreffender te bestrijden; betreurt het dat, ondanks het bestaan van EU-wetgeving ter bescherming van personen tegen discriminatie op de arbeidsmarkt, 30 % van de werkzoekende transgenders discriminatie heeft ervaren bij het zoeken naar een baan en dat in het jaar voorafgaand aan het LGBT-onderzoek van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie, vrouwelijke transgenders zich waarschijnlijk het vaakst gediscrimineerd voelden; wijst erop dat dit een inbreuk op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is;

5.  dringt er bij de Commissie op aan actief een mentaliteits- en gedragsverandering te bevorderen en seksisme en genderstereotypen te bestrijden, onder andere door genderneutrale taal te bevorderen, door gecoördineerde inspanningen om de essentiële rol van de media en van reclame op dit gebied onder de aandacht te brengen en door iedereen, ook mannen en jongens, aan te moedigen een actieve rol te spelen in het voorkomen van alle vormen van geweld;

6.  dringt er bij de lidstaten op aan in hun curricula verplicht aandacht te besteden aan bewustmakingscampagnes over instemming met seksuele betrekkingen en seksueel intimidatie;

7.  dringt er bij de Commissie op aan een dialoog aan te gaan met de media over hun verantwoordelijkheid om objectieve informatie te verschaffen over seksueel geweld en seksuele intimidatie in publieke ruimtes, op de werkplek en elders en hen aan te moedigen aandacht te besteden aan bewustmakingscampagnes en aan het werk van maatschappelijke organisaties bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen;

8.  is verheugd over het feit dat de EU op 13 juni 2017 is toegetreden tot het Verdrag van Istanbul; dringt er bij de lidstaten op aan om de onderhandelingen over de ratificering en tenuitvoerlegging van het Verdrag van Istanbul te versnellen; verzoekt het Estse voorzitterschap om vaart te zetten achter de ratificatie van het Verdrag van Istanbul door de EU;

9.  dringt er bij de lidstaten op aan de bestaande EU-richtlijnen over dit onderwerp te handhaven, met name Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep en Richtlijn 2004/113/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, welke richtlijnen voorzien in een definitie van intimidatie en seksuele intimidatie en deze veroordelen, en voldoende financiële middelen en personeel vrij te maken om geweld, seksuele intimidatie en seksueel misbruik te bestrijden, de positie van vrouwen en meisjes te verbeteren, slachtoffers te beschermen en ervoor te zorgen dat ze worden gecompenseerd;

10.  dringt er bij de lidstaten op aan Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel en Verordening (EU) nr. 606/2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken en Richtlijn 2012/29/EU inzake de bescherming van slachtoffers volledig ten uitvoer te leggen; dringt er bij de Commissie op aan haar uitvoeringsverslag te publiceren dat zij al op 1 januari 2016 had moeten opstellen;

11.  verzoekt de Commissie een rechtshandeling in te dienen die lidstaten helpt bij de preventie en uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes en van gendergerelateerd geweld;

12.  verzoekt de Raad de overbruggingsclausule toe te passen, door een unaniem besluit aan te nemen waarmee geweld tegen vrouwen en meisjes (evenals andere vormen van gendergerelateerd geweld) wordt aangemerkt als een vorm van criminaliteit uit hoofde van artikel 83, lid 1, VWEU;

13.  verzoekt de Commissie om het huidige EU-kaderbesluit betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht zodanig te herzien dat daarin ook seksisme, misdrijven ingegeven door vooroordelen en aanzetting tot haat wegens seksuele geaardheid, genderidentiteit of geslachtskenmerken worden opgenomen;

14.  dringt er bij de Commissie op aan de verzameling van vergelijkbare, uitgesplitste gegevens over gendergerelateerd geweld op EU-niveau te verbeteren;

Seksuele intimidatie in de parlementen van het EU, met inbegrip van het Europees Parlement

15.  dringt er bij de lidstaten op aan de situatie met betrekking tot seksuele intimidatie en seksueel misbruik te onderzoeken, actieve maatregelen te treffen om het in hun nationale parlementen te bestrijden, en op adequate wijze een beleid van respect en waardigheid op de werkplek in te voeren en te handhaven voor verkozen leden en hun personeel; dringt erop aan dat er wordt toegezien op de tenuitvoerlegging van dat beleid;

16.  dringt er bij de lidstaten op aan beschermende ondersteuning te bieden aan parlementariërs in hun contact met het publiek, met name degenen die seksueel misbruik en bedreigingen met gendergerelateerd geweld ervaren, inclusief online;

17.  dringt erop aan om op alle niveaus beste praktijken uit te wisselen met andere instellingen en organisaties, zoals VN Vrouwen, de Raad van Europa, de EU-instellingen en belanghebbenden die betrokken zijn bij de bevordering van gendergelijkheid;

18.  benadrukt dat er een open en permanente dialoog met nationale parlementen moet worden gevoerd om een gezamenlijke benadering te bevorderen en beste praktijken te ontwikkelen met betrekking tot het stimuleren van gendermainstreaming en het bestrijden van seksuele intimidatie in parlementen;

19.  dringt erop aan dat er een comité van onafhankelijke deskundigen wordt opgericht met een mandaat om de situatie met betrekking tot seksuele intimidatie en seksueel misbruik in het Europees Parlement te onderzoeken;

20.  besluit het functioneren van het adviescomité dat klachten over intimidatie tussen APA’s en EP-leden behandelt, te herzien en te versterken; dringt erop aan dat het adviescomité intimidatie en voorkoming ervan wordt versterkt om de positieve maatregelen aan te scherpen en belangenconflicten te vermijden met betrekking tot leden van belangrijke commissiestructuren, en dat er een speciaal comité wordt opgericht dat zich bezighoudt met seksuele intimidatie, inclusief een juridisch adviseur en vertegenwoordigers van medisch personeel, om formele gevallen te onderzoeken, een vertrouwelijk register bij te houden en de beste maatregelen te treffen om te zorgen voor nultolerantie op alle niveaus van de instelling;

21.  is vastbesloten slachtoffers volledig te ondersteunen bij procedures binnen het Europees Parlement en/of met de plaatselijke politie, indien nodig urgente bescherming of vrijwaringsmaatregelen te bieden en artikel 12 bis van het Statuut volledig ten uitvoer te leggen, waarbij erop wordt toegezien dat zaken grondig worden onderzocht en er tuchtmaatregelen worden genomen;

22.  is vastbesloten toe te zien op de uitvoering van een krachtig en doeltreffend actieplan met het oog op preventie, ondersteuning en verplichte trainingen voor alle medewerkers en leden over respect en waardigheid op het werk zodat de nultolerantieaanpak de norm wordt; is vastbesloten zich hard te maken voor bewustmakingscampagnes met alle leden en diensten van de administratie, met speciale aandacht voor groepen in de zwakste posities, zoals stagiairs, geaccrediteerde parlementaire medewerkers en arbeidscontractanten;

23.  is vastbesloten een institutioneel netwerk van vertrouwenspersonen op te zetten om slachtoffers bij te staan en te adviseren, zoals bij de Commissie gebeurt;

24.  beveelt aan dat de Europese Ombudsman de Groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit van het Parlement elk jaar informeert over klachten van wanbeheer die betrekking hebben op gendergelijkheid in het Parlement, met inachtneming van het Besluit van het Europees Parlement inzake het Statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt;

o

o    o

25.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de nationale parlementen en regeringen van de lidstaten, de Raad, de Commissie, alsmede aan de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.