Ontwerpresolutie - B8-0389/2018Ontwerpresolutie
B8-0389/2018

ONTWERPRESOLUTIE over de dreigende sloop van Khan al-Ahmar en andere bedoeïenendorpen

11.9.2018 - (2018/2849(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Neoklis Sylikiotis, Martina Anderson, Patrick Le Hyaric, Takis Hadjigeorgiou, João Ferreira, João Pimenta Lopes, Miguel Viegas, Eleonora Forenza, Marisa Matias, Merja Kyllönen, Kateřina Konečná, Ángela Vallina, Jiří Maštálka, Matt Carthy, Lynn Boylan, Liadh Ní Riada, Marie‑Christine Vergiat, Marie‑Pierre Vieu, Luke Ming Flanagan, Miguel Urbán Crespo, Tania González Peñas, Xabier Benito Ziluaga, Lola Sánchez Caldentey, Estefanía Torres Martínez, Sofia Sakorafa namens de GUE/NGL-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0384/2018

Procedure : 2018/2849(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0389/2018
Ingediende teksten :
B8-0389/2018
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0389/2018

Resolutie van het Europees Parlement over de dreigende sloop van Khan al-Ahmar en andere bedoeïenendorpen

(2018/2849(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Israël en Palestina,

–  gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, over de jongste ontwikkelingen met betrekking tot de Palestijnse gemeenschap in Khan al-Ahmar, met name de verklaringen van 18 juli 2018 en 7 september 2018,

–  gezien het Vierde Verdrag van Genève, en met name de artikelen 49 en 53,

–  gezien resolutie 194 van de Algemene Vergadering van de VN en resoluties 242 (1967), 252 (1968), 338 (1972), 476 (1980), 478 (1980), 1860 (2009) en 2334 (2016) van de VN-Veiligheidsraad,

–  gezien resolutie 67/19 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

–  gezien de VN-mensenrechtenverdragen waarbij Israël en Palestina partij zijn, waaronder het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (ICERD) en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR), die door Israël zijn ondertekend,

–  gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad getiteld "Ensuring accountability and justice for all violations of international law in the Occupied Palestinian Territory", die op 3 juli 2015 met unanieme steun van de EU werd aangenomen,

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

–  gezien de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël, en met name artikel 2,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Israël 51 jaar na de oorlog van 1967 nog steeds Palestina bezet houdt, in strijd met het internationaal recht en alle resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de VN over dit onderwerp, en overwegende dat de Palestijnse staat binnen de grenzen van 1967 en met Oost-Jeruzalem als hoofdstad nog steeds geen volwaardig lid van de VN is, als bedoeld in de VN-resolutie van 1948;

B.  overwegende dat het Europees Parlement zich herhaaldelijk onomwonden heeft uitgesproken voor de tweestatenoplossing, waarbij de staat Israël en een onafhankelijke, soevereine, vrije, aaneengesloten en leefbare staat Palestina met Oost-Jeruzalem als hoofdstad, binnen de grenzen van 1967, in vrede naast elkaar bestaan;

C.  overwegende dat de Israëlische nederzettingen krachtens het internationaal recht illegaal zijn en al vele jaren een belangrijke belemmering vormen voor de vredesinspanningen; overwegende dat het beleid van bezetting en kolonisatie dat door de Israëlische regering gevoerd wordt, in strijd is met het Vierde Verdrag van Genève, en leidt tot steeds verdere erosie of zelfs volledige uitholling van het vooruitzicht op verwezenlijking van een tweestatenoplossing, waarvoor in alle VN-resoluties en alle conclusies van de Raad van de EU over dit onderwerp gepleit wordt;

D.  overwegende dat Khan al-Ahmar één van de 18 bedoeïenengemeenschappen is die volgens de VN gevaar lopen om te worden ontruimd; overwegende dat deze gemeenschap bestaat uit 32 families, en in totaal 173 personen telt, waaronder 93 kinderen en tieners; overwegende dat het Israëlische leger opdracht heeft gegeven tot de sloop van alle bouwwerken in Khan al-Ahmar, waaronder de school (die ook wordt bezocht door kinderen uit andere gemeenschappen), een kliniek, een moskee en alle huizen; overwegende dat de EU humanitaire hulp heeft verstrekt aan Khan al-Ahmar, maar dat het Israëlische leger gebouwen die met deze hulp gerealiseerd zijn, heeft vernield en weigert deze schade te vergoeden; overwegende dat diverse lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Groot-Brittannië) er, nadat het hooggerechtshof van Israël toestemming had gegeven voor de sloop van het dorp, bij Israël op hebben aangedrongen om het bedoeïenendorp Khan al-Ahmar op de bezette Westoever niet te slopen;

E.  overwegende dat Khan al-Ahmar dichtbij de oostelijke toegangsweg tot Jeruzalem ligt, tussen een aantal Israëlische nederzettingen in een gebied dat van strategisch belang is voor de territoriale verbinding tussen Palestijnse gebieden en voor de economische ontwikkeling van de staat Palestina; overwegende dat er sprake is van ernstige schendingen van de rechten van de Palestijnse bevolking, zoals geweld door kolonisten, het verstoren van de watertoevoer, ernstige reisbeperkingen, sloop van woningen en gedwongen uitzettingen; overwegende dat de deportatie van de ingezetenen van een bezet gebied een ernstige schending van het internationale humanitaire recht en een oorlogsmisdrijf vormt; overwegende dat Israël sinds 1967 hele gemeenschappen heeft uitgezet en verdreven, en meer dan 50 000 Palestijnse woningen en bouwwerken heeft gesloopt; overwegende dat het ruimtelijkeordeningsbeleid wordt ingezet om de Palestijnen te verdrijven en Israëlische nederzettingen verder uit te breiden;

F.  overwegende dat derde partijen, waaronder de EU-lidstaten, krachtens het internationale recht deze nederzettingen niet mogen erkennen, helpen of bijstaan, en verplicht zijn zich ertegen te verzetten; overwegende dat er nog altijd producten via een preferentiële regeling uit Israëlische nederzettingen in de EU-lidstaten en dus op de Europese markt worden ingevoerd, hoewel de huidige EU-regelgeving de invoer van dergelijke producten onder preferentiële voorwaarden in het kader van de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël niet toestaat; overwegende dat de handel met Israëlische nederzettingen en de betrokkenheid van buitenlandse ondernemingen bij de oprichting van nederzettingen, de kolonisatie van bezette gebieden aanmoedigt;

G.  overwegende dat in de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël, meer bepaald in artikel 2, wordt bepaald dat de betrekkingen tussen de partijen berusten op de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen die ten grondslag ligt aan het interne en externe beleid van de partijen en die een essentieel onderdeel van deze overeenkomst vormt;

1.  dringt erop aan dat er een einde wordt gemaakt aan de al 51 jaar durende Israëlische bezetting van Palestina en Oost-Jeruzalem, waarmee het pad naar vrede zal worden geëffend;

2.  is van oordeel dat een akkoord tussen Israël en Palestina over de definitieve status van de grondgebieden, waarmee het internationale recht wordt nageleefd en uitvoering wordt gegeven aan de VN-resoluties, een enorme bijdrage kan leveren aan de vrede en stabiliteit in de hele regio;

3.  herinnert eraan dat Israël, als bezettende macht, de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het bieden van de noodzakelijke diensten, onderwijs en gezondheidszorg en voor het welzijn van de mensen die in de bezette gebieden leven;

4.  betreurt het recente besluit van het hooggerechtshof van Israël om beroepen die waren ingesteld tegen de sloop van het bedoeïenendorp Khan al‑Ahmar te verwerpen, waarmee de kans om tot een levensvatbare tweestatenoplossing te komen wederom wordt verkleind;

5.  veroordeelt ten sterkste de kolonisatiepolitiek die door Israël wordt gevoerd en de steeds verder gaande kolonisatie van gebieden, waarmee Israël het internationale recht schendt en de wrok onder de Palestijnse bevolking aanwakkert;

6.  benadrukt dat het slopen van bouwwerken, huizen, scholen en belangrijke infrastructuur in bezet Palestijns gebied strijdig is met het internationaal humanitair recht; steunt het standpunt van de secretaris-generaal van de VN dat degenen die het internationaal humanitair recht schenden, daarvoor ter verantwoording moeten worden geroepen;

7.  wijst erop dat differentiatie tussen Israël en de Israëlische nederzettingen de illegale bezetting van gebieden door Israël ontmoedigt en de territoriale basis voor een tweestatenoplossing, uitgaande van de grenzen van 1967, versterkt; doet een beroep op de EU om ervoor te zorgen dat in alle overeenkomsten tussen de EU en Israël ondubbelzinnig en uitdrukkelijk wordt vastgelegd dat deze niet van toepassing zijn op de door Israël in 1967 bezette gebieden, zoals is herhaald in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken; dringt aan op correcte etikettering van producten uit de Israëlische nederzettingen op de EU-markt, in overeenstemming met bestaande EU-wetgeving en het beleid dat de EU ten aanzien van deze kwestie al sinds jaar en dag voert; is van oordeel dat dit moet leiden tot een verbod op producten uit Israëlische nederzettingen, omdat deze producten verband houden met een ernstige schending van het internationaal humanitair recht; roept de Europese Unie voorts op om, overeenkomstig de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN, actie te ondernemen tegen Europese ondernemingen die betrokken zijn bij de illegale oprichting van nederzettingen door Israël, onder meer in en rond Oost-Jeruzalem, bijvoorbeeld in het gebied rond Khan al Ahmar;

8.  dringt er bij de VN op aan hun verantwoordelijkheid te nemen en met betrekking tot de Israëlische bezetting van Palestina concrete maatregelen te nemen die erop gericht zijn de tweestatenoplossing te realiseren en in het kader van het vredesproces in het Midden Oosten een actieve rol op zich te nemen;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Knesset, de Palestijnse Wetgevende Raad, de president en de regering van de Palestijnse staat, de president en de regering van Israël, de secretaris-generaal van de Arabische Liga, de secretaris-generaal van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de commissaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening.

Laatst bijgewerkt op: 13 september 2018
Juridische mededeling - Privacybeleid