Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B6-0525/2007Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B6-0525/2007

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE

12.12.2007

ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5 van het Reglement door
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de volgende fracties: over troostmeisjes

Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B6-0525/2007
Ingediende teksten :
RC-B6-0525/2007
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over troostmeisjes

Het Europees Parlement,

–  gezien het feit dat de slavenhandel in 2007 sinds 200 jaar is afgeschaft,

–  gelet op het Verdrag van 1921 betreffende de afschaffing van de vrouwen- en kinderhandel, dat Japan heeft ondertekend,

–  gelet op het Verdrag inzake dwangarbeid van 1930 (nr. 29), dat Japan heeft goedgekeurd,

–  gelet op Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid,

–  gelet op het verslag van 22 juni 1998 van speciaal VN-rapporteur Gay McDougall over stelselmatige verkrachting, seksuele slavernij en op slavernij lijkende praktijken tijdens gewapende conflicten,

–  gelet op de conclusies en aanbevelingen die de VN-commissie tegen foltering heeft geformuleerd tijdens haar 38ste bijeenkomst op 9 en 10 mei 2007,

–  gelet op het verslag van een studie van Nederlandse overheidsdocumenten betreffende de gedwongen prostitutie van Nederlandse vrouwen in Nederlands Oost-Indië tijdens de Japanse bezetting (Den Haag, 2004),

–  gelet op de op 30 juli 2007 aangenomen resoluties van het Amerikaanse Congres en de op 29 november 2007 aangenomen resoluties van het Canadese parlement,

–  gelet op artikel 115 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de regering van Japan gedurende de Japanse koloniale overheersing en oorlogsbezetting van Azië en de eilanden in de Stille Oceaan in de jaren dertig van de twintigste eeuw en tijdens de Tweede Wereldoorlog officieel het bevel gaf jonge vrouwen, de zogenaamde ianfu of 'troostmeisjes', te rekruteren voor het verlenen van seksuele diensten aan het Japanse keizerlijke leger,

B.  overwegende dat historici van mening zijn dat ruim 100.000 vrouwen tot slavernij werden gedwongen,

C.  overwegende dat het systeem van de troostmeisjes, een van de meest grootschalige gevallen van mensenhandel van de twintigste eeuw, aanleiding gaf tot groepsverkrachtingen, gedwongen abortussen, vernederingen en seksueel geweld, met verminking, overlijden of zelfmoord als gevolg,

D.  overwegende dat de tientallen processen van troostmeisjes die voor de Japanse rechtbanken zijn gebracht, uitgedraaid zijn op de afwijzing van de eis tot schadevergoeding van de aanklagers, hoewel de rechtbanken de rechtstreekse en onrechtstreekse betrokkenheid van het keizerlijke leger en de verantwoordelijkheid van de staat hebben erkend,

E.  overwegende dat de meeste slachtoffers van het systeem van de troostmeisjes overleden zijn en dat zij die nog leven, 80 jaar of ouder zijn,

F.  overwegende dat talrijke hooggeplaatste Japanse bestuurders en ambtenaren de afgelopen jaren verontschuldigende verklaringen hebben afgelegd over het troostmeisjessysteem, (PSE), maar dat sommige Japanse ambtenaren deze verklaringen recentelijk helaas hebben willen afzwakken of herroepen,

G.  overwegende dat de Japanse regering nooit volledige inlichtingen heeft verschaft over de werkelijke omvang van dit systeem van seksuele slavernij en dat nieuw, verplicht lesmateriaal voor Japanse scholen het tragische lot van de troostmeisjes evenals andere oorlogsmisdaden die Japan tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft begaan, soms minimaliseert,

H.  overwegende dat het mandaat van het Aziatische Vrouwenfonds, een privéstichting die er is gekomen op initiatief van de regering en die tot doel had compensatieprogramma's en -projecten voor het misbruik en het lijden van de troostmeisjes te implementeren, op 31 maart 2007 is afgelopen,

1.  toont zich tevreden over de uitstekende betrekkingen tussen de Europese Unie en Japan, die gebaseerd zijn op de gedeelde waarden van een meerpartijendemocratie, rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten,

2.  geeft uiting aan zijn solidariteit met de vrouwen die tijdens de Tweede Wereldoorlog het slachtoffer zijn geworden van het systeem van de troostmeisjes,

3.  is verheugd over de verklaringen over de troostmeisjes die de heer Yohei Kono, secretaris-generaal van het Japanse kabinet, en de heer Tomiichi Murayama, eerste minister, respectievelijk in 1993 en 1994 hebben afgelegd, evenals over de resoluties van 1995 en 2005 van het Japanse parlement waarin verontschuldigingen worden aangeboden voor alle oorlogsslachtoffers, slachtoffers van het troostmeisjessysteem inbegrepen,

4.  waardeert het feit dat de regering in 1995 het initiatief heeft genomen voor de oprichting van het inmiddels ontbonden Aziatische Vrouwenfonds, een privéstichting die voornamelijk gefinancierd werd met regeringsgeld en verscheidene honderden troostmeisjes als schadeloosstelling een zekere som geld heeft geschonken, maar is van mening dat dit humanitaire initiatief niet kan voldoen aan de eis van de slachtoffers tot wettelijke erkenning en vergoeding conform het internationaal publiekrecht, zoals speciaal VN-rapporteur over geweld tegen vrouwen Gay McDougall in haar verslag uit 1998 vaststelt,

5.  verzoekt de Japanse regering om formeel en op duidelijke en ondubbelzinnige wijze te erkennen dat het Japanse keizerlijke leger tijdens de koloniale overheersing en de oorlogsbezetting van Azië en de eilanden in de Stille Oceaan vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw tot aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, jonge vrouwen tot seksuele slavernij heeft gedwongen, zich hiervoor te verontschuldigen en de historische en wettelijke verantwoordelijkheid voor deze feiten op zich te nemen,

6.  verzoekt de Japanse regering om de implementatie van doeltreffende administratieve mechanismen voor het vergoeden van alle nog levende slachtoffers van het troostmeisjessysteem en van de families van de inmiddels overleden slachtoffers,

7.  verzoekt de Japanse Nationale Assemblee (Diet) wettelijke maatregelen te nemen die de bestaande obstakels voor het verkrijgen van een schadeloosstelling voor de Japanse rechtbanken wegnemen; benadrukt daarbij dat het recht van individuen om schadeloosstelling te eisen van de overheid, uitdrukkelijk moet worden opgenomen in de nationale wetgeving, en dat rechtszaken waarin om schadeloosstelling wordt gevraagd voor nog levende slachtoffers van seksuele slavernij (volgens de internationale rechtspraak een misdaad) voorrang moeten krijgen, de leeftijd van de slachtoffers in kwestie inachtgenomen,

8.  verzoekt de Japanse regering beweringen dat het onderwerpen en het tot slavernij dwingen van troostmeisjes nooit heeft plaatsgevonden, openbaar tegen te spreken,

9.  moedigt het volk en de regering van Japan aan om verder te werken aan de erkenning van hun hele nationale geschiedenis en de bewustwording inzake de handelingen van Japan in de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw, het fenomeen van de troostmeisjes inbegrepen; verzoekt de Japanse regering de huidige en komende generaties te informeren over deze gebeurtenissen,

10.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Japan, de VN-Mensenrechtenraad, de regeringen van de ASEAN-landen, de Democratische Volksrepubliek Korea, de Republiek Korea, de Volksrepubliek China, Taiwan en Oost-Timor, alsook aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.