Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B6-0349/2008Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B6-0349/2008

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE

9.7.2008

ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5 van het Reglement, door
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de volgende fracties: over Kashmir

Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B6-0349/2008
Ingediende teksten :
RC-B6-0349/2008
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over Kashmir

Het Europees Parlement,

–  gelet op de aanbevelingen van de ad hoc delegatie van het Europees Parlement na de bezoeken aan Kashmir van 8 - 11 december 2003 en 20 - 24 juni 2004,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 mei 2006 over het Jaarlijks verslag over de mensenrechten in de wereld 2005 en het EU-beleid ter zake,

–  onder verwijzing naar zijn verslag over Kashmir: huidige situatie en vooruitzichten voor de toekomst, van 24 mei 2007,

–  gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat er volgens berichten sinds 2006 honderden ongeïdentificeerde graven zouden zijn gevonden in Jammu en Kashmir en dat er alleen al in een achttiental dorpen in het district Uri tenminste 940 lichamen zouden zijn gevonden,

B.  overwegende dat de in Srinagar opgerichte Vereniging van Ouders van verdwenen personen (Association of the Parents of Disappeared Persons, APDP) op 29 maart 2008 een rapport uitbracht waarin melding wordt gemaakt van de aanwezigheid van meerpersoonsgraven in plaatsen die vanwege hun nabijheid bij de bestandslijn met Pakistan niet toegankelijk zijn zonder specifieke toestemming van de veiligheidstroepen,

C.  overwegende dat volgens mensenrechtenorganisaties niet kan worden uitgesloten dat die graven de resten bevatten van de slachtoffers van onwettige executies, gedwongen verdwijningen, marteling en andere mishandelingen, alles tegen de achtergrond van het gewapend conflict dat sinds 1989 in Jammu and Kashmir voortduurt,

D.  overwegende dat de schattingen omtrent het aantal personen die sinds 1989 worden vermist, zeer uiteenlopen: waar verenigingen van familieleden van slachtoffers spreken van meer dan 8.000 vermisten, zou het volgens de regeringsautoriteiten om minder dan 4.000 personen gaan;

E.   overwegende dat in een rapport van de nationale politie uit 2006 wordt bevestigd dat sinds 1989 331 sterfgevallen in gevangenschap en 111 gedwongen verdwijningen hebben plaatsgevonden,

F.  overwegende dat de berichten over mensenrechtenschendingen blijven circuleren ondanks de verzekering van de Indiase regering van september 2005 dat geen schendingen van de mensenrechten in Jammu en Kashmir meer zouden worden getolereerd,

G.  overwegende dat Parvez Imroz, een gelauwerd mensenrechtenadvocaat, voorzitter van de Jammu & Kashmir Coalition of Civil Society (JKCCS) en oprichter van de Vereniging van Ouders van verdwenen personen (Association of the Parents of Disappeared Persons, APDP) op 30 juni in Srinagar een aanslag door zogenaamde veiligheidstroepen overleefde, en dat volgens berichten ook andere leden van het Internationale Tribunaal voor mensenrechten en rechtvaardigheid in Kashmir, dat door de Vereniging van Ouders van verdwenen personen (APDP) wordt gesteund, zijn lastiggevallen,

1.  verzoekt de regering van India met klem om onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te doen instellen naar alle plaatsen in Jammu en Kashmir waar de aanwezigheid van massagraven wordt vermoed, en als onverwijlde eerste maatregel deze plaatsen af te schermen om het bewijsmateriaal zeker te stellen;

2.   vraagt de Europese Commissie om de Indiase regering uit hoofde van het stabiliteitsinstrument financiële en technische bijstand te bieden voor een dergelijk grondig onderzoek, en voor eventuele verdere maatregelen ter oplossing van het conflict in Kashmir;

3.  vraagt de EU-lidstaten deze kwestie aan de orde te stellen in de komende dialoog over de mensenrechten die in de tweede helft van 2008 zal plaatsvinden;

4.  uit zijn bezorgdheid over de veiligheid van Pervez Imroz en andere mensenrechtenactivisten die onderzoek instellen naar de anonieme graven en andere berichten van mensenrechtenschendingen in Jammu en Kashmir, en doet een beroep op de Indiase autoriteiten op hun bescherming toe te zien en hen zonder vrees voor intimidatie en geweld hun werk te laten doen; vraagt de autoriteiten met klem om direct een onpartijdig onderzoek in te stellen naar de aanslag op Imroz Pervez, het resultaat daarvan openbaar te maken en de verantwoordelijke voor de rechter te brengen;

5.  herhaalt zijn oproep aan de Indiase regering en overheidsautoriteiten om alle berichten over gedwongen verdwijningen te onderzoeken; dringt erop aan dat alle zaken waarin militairen of agenten van veiligheiddiensten of politie van betrokkenheid worden verdacht aan een civiel parket worden toegewezen, en dat er één enkele openbare databank met de gegevens van alle vermiste personen en opgegraven lichamen wordt opgericht; vraagt de lidstaten alle mogelijke samenwerking tussen de Indiase en de Pakistaanse regering met het oog op dit onderzoek te bevorderen en te steunen;

6.  vraag de overheidsautoriteiten ervoor te zorgen dat alle detentieprocedures beantwoorden aan de minimumvereisten van internationale rechtsnormen, behoorlijke behandeling, registratie en vervolging, onmiddellijke toegang voor familieleden, advocaten en onafhankelijke rechters, alsmede verantwoordingsplicht in geval van inbreuken op deze procedures;

7.  spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de onwettige executies, gedwongen verdwijningen, martelingen, verkrachtingen en andere mensenrechtenschendingen die zich sinds het begin van het gewapende conflict in 1989 in Jammu en Kashmir hebben voorgedaan; eist dat de familieleden van de slachtoffers volledig schadeloos worden gesteld;

8.  roept alle regeringen op het VN-Verdrag inzake de bescherming van eenieder tegen gedwongen verdwijning zonder voorbehoud te ratificeren en uit te voeren, inclusief de verklaringen ingevolge de artikelen 31 en 32, de bevoegdheid van het Comité voor gedwongen verdwijningen (Committee on Enforced Disappearances) te erkennen, en het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof te ratificeren;

9.  dringt erop aan dat onbeperkte toegang tot beide zijden van de bestandslijn wordt verleend aan de speciale VN-rapporteurs in het kader van de speciale VN-procedures, met name de speciale rapporteurs inzake marteling en inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies, en de VN-werkgroep voor gedwongen of vrijwillige verdwijningen;

10.  herhaalt zijn oproep aan de Lok Sabha om de wet inzake de bescherming van de mensenrechten zodanig te wijzigen dat de mensenrechtencommissie onafhankelijk onderzoek kan instellen naar de berichten omtrent schendingen van de mensenrechten door leden van de krijgsmacht;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regering en het parlement van India, de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Pakistan, de regering en het parlement van de deelstaat Jammu en Kashmir en aan de secretaris-generaal van de VN.