Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B7-0039/2011Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B7-0039/2011

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de situatie van christenen in de context van vrijheid van godsdienst

18.1.2011

ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 4, van het Reglement
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties:
EFD (B7‑0039/2011)
S&D (B7‑0040/2011)
ALDE (B7‑0051/2011)
ECR (B7‑0054/2011)
PPE (B7‑0056/2011)
Verts/ALE (B7‑0058/2011)

Elmar Brok, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Ioannis Kasoulides, Joseph Daul, Mario Mauro, Jaime Mayor Oreja, Ernst Strasser, Tunne Kelam, Doris Pack, Mário David, Francisco José Millán Mon, Gay Mitchell, Filip Kaczmarek, Marietta Giannakou, Carlo Casini, Ria Oomen-Ruijten, Hans-Gert Pöttering, Anna Záborská, Traian Ungureanu, Cristiana Muscardini, Andrzej Grzyb, Constance Le Grip, Sari Essayah, Othmar Karas namens de PPE-Fractie
Adrian Severin, Hannes Swoboda, Richard Howitt, Kyriakos Mavronikolas, Guido Milana, Vincent Peillon, Gianni Pittella, David-Maria Sassoli, Patrizia Toia namens de S&D-Fractie
Marietje Schaake, Vincenzo Iovine, Marielle De Sarnez, Charles Goerens, Frédérique Ries, Kristiina Ojuland, Alexander Graf Lambsdorff, Ramon Tremosa i Balcells namens de ALDE-Fractie
Heidi Hautala, Nicole Kiil-Nielsen, Margrete Auken, Raül Romeva i Rueda namens de Verts/ALE-Fractie
Charles Tannock, Ryszard Antoni Legutko, Marek Henryk Migalski, Peter van Dalen, Michał Tomasz Kamiński, Adam Bielan, Konrad Szymański, Ryszard Czarnecki, Mirosław Piotrowski, Tomasz Piotr Poręba namens de ECR-Fractie
Fiorello Provera namens de EFD-Fractie
Cornelis de Jong, Takis Hadjigeorgiou, Kyriacos Triantaphyllides

Procedure : 2011/2521(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B7-0039/2011
Ingediende teksten :
RC-B7-0039/2011
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van christenen in de context van vrijheid van godsdienst

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties, met name die van 15 november 2007 over ernstige gebeurtenissen die een bedreiging vormen voor het bestaan van de christelijke en andere religieuze gemeenschappen, die van 21 januari 2010 over de recente aanvallen op christelijke gemeenschappen, die van 6 mei 2010 over de massale gruweldaden in Jos, Nigeria, die van 20 mei 2010 over de godsdienstvrijheid in Pakistan en die van 25 november 2010 over Irak: de doodstraf (in het bijzonder het geval Tariq Aziz) en het geweld tegen christenen,

–   gezien zijn jaarverslagen over de situatie van de mensenrechten in de wereld en zijn voorgaande resoluties over religieuze minderheden in de wereld, en met name zijn resolutie van 16 december 2010 over het Jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009,

–   gelet op artikel 18 van Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–   gelet op artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–   gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,

–   gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur over de vrijheid van godsdienst en overtuiging, in het bijzonder die van 29 december 2009, 16 februari 2010 en 29 juli 2010,

–   gelet op artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1950,

–   gezien artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–   gelet op artikel 3, lid 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–   gelet op artikel 17 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–   gezien de verklaring van 1 januari 2010 van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, Catherine Ashton, naar aanleiding van de aanval op gelovigen in een koptische kerk in Alexandrië (Egypte) op 1 januari 2011,

–   gezien de verklaring van Jerzy Buzek, Voorzitter van het Europees Parlement, over de dodelijke aanslag op een Egyptische kerk op 1 januari 2011,

–   gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Europese Unie herhaaldelijk heeft verklaard aan de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van geweten en de vrijheid van gedachte gehecht te zijn en heeft benadrukt dat regeringen overal ter wereld de plicht hebben deze vrijheden te garanderen; dat de ontwikkeling van de mensenrechten, de democratie en de burgerlijke vrijheden de gemeenschappelijke basis vormt voor de betrekkingen van de Europese Unie met derde landen, en vermeld is in de democratieclausule in de overeenkomsten tussen de EU en derde landen,

B.  overwegende dat in artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten is bepaald dat iedereen recht heeft op de vrijheid van denken, geweten en godsdienst; dat dit recht mede de vrijheid omvat een zelf gekozen godsdienst of levensovertuiging te hebben of te aanvaarden, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen door de eredienst, het onderhouden van de geboden en voorschriften, door praktische toepassing en het onderwijzen ervan,

C. overwegende dat de vrijheid van denken, geweten en godsdienst geldt voor aanhangers van een godsdienst, maar ook atheïsten, agnostici en mensen zonder geloof,

D. overwegende dat het aantal aanvallen op christelijke gemeenschappen in 2010 wereldwijd is gestegen, alsook het aantal rechtszaken en doodstraffen wegens godslastering, die vaak tegen vrouwen gericht zijn; dat uit statistieken van de afgelopen jaren over godsdienstvrijheid blijkt dat de meeste daden van religieus geweld tegen christenen gericht was, zoals vermeld in het verslag van de organisatie "Aid to the Church in Need" van 2009 over godsdienstvrijheid in de wereld; dat de situatie van de christelijke gemeenschappen in sommige gevallen zodanig is dat hun voortbestaan wordt bedreigd, hetgeen zou leiden tot het verlies van een belangrijk deel van het religieuze erfgoed van de betrokken landen,

E.  overwegende dat er op 11 januari 2011 opnieuw onschuldige burgers gedood zijn bij gruwelijke aanvallen die tegen de christelijke gemeenschap in Nigeria gericht zijn; dat op 24 december 2010 aanslagen werden gepleegd op diverse kerken in Maiduguri en dat op 25 december 2010 in de Nigeriaanse stad Jos bomaanslagen werden gepleegd, waarbij 38 burgers om het leven kwamen en tientallen mensen gewond raakten; dat op 21 december 2010 met zwaarden en kapmessen uitgeruste mannen in Turu (Nigeria) een groep christelijke dorpsbewoners hebben aangevallen, waarbij drie doden en twee gewonden zijn gevallen; dat op 3 december 2010 zeven christenen, waaronder vrouwen en kinderen, zijn omgekomen en vier anderen gewond zijn geraakt bij een aanval in de stad Jos (Nigeria),

F.  overwegende dat de moord op de gouverneur van Punjab, Salmaan Taseer, op 4 januari 2011 en de zaak Asia Bibi in Pakistan aanleiding hebben gegeven tot protesten van de internationale gemeenschap,

G. overwegende dat bij een terroristische aanslag in op 1 januari 2011 in Alexandrië onschuldige burgers de dood hebben gevonden of gewond zijn geraakt,

H. overwegende dat bij een bomexplosie in een kapel in Sulu (Filippijnen) op 25 december 2010 in totaal elf gewonden zijn gevallen, waaronder een priester en een 9-jarig meisje,

I.   overwegende dat de kerstviering in de dorpen Rizokarpaso en Ayia Triada in het noordelijke deel van Cyprus op 25 december 2010 met geweld werd onderbroken,

J.   overwegende dat bij jihadistische bomaanslagen op 30 december 2010 tegen Assyrisch-christelijke families ten minste twee doden zijn gevallen en dat 14 gewonden mensen gewond zijn geraakt bij een reeks gecoördineerde bomaanslagen op huizen van christenen in Bagdad (Irak); overwegende dat op 27 december 2010 in Dujail (Irak) een Assyrisch-christelijke vrouw door een bermbom werd gedood, terwijl haar echtgenoot gewond raakte; dat op 22 november 2010 in Mosoel twee Iraakse christenen werden gedood; dat op 10 november 2010 bij een serie aanvallen op christelijke wijken in Bagdad onschuldige burgers zijn gedood; dat op 1 november 2010 bij een bloedbad in de Syrisch-katholieke kerk van Onze-Lieve-Vrouw van de Verlossing in Bagdad 52 mensen omkwamen, onder wie vrouwen en kinderen,

K. overwegende dat de Iranese regering de campagne tegen christenen in de Islamitische republiek heeft aangescherpt en dat als gevolg daarvan de afgelopen maand 100 mensen gearresteerd werden en velen gedwongen werden het land te ontvluchten of geconfronteerd te worden met een strafrechtelijke aanklacht en een mogelijk doodvonnis,

L.  overwegende dat ook in Vietnam de activiteiten van de katholieke kerk en van andere godsdienstige gemeenschappen fel worden onderdrukt, zoals blijkt uit de ernstige situatie van de Vietnamese montagnards-gemeenschappen; dat echter de veranderde opstelling van het Vietnamese regime in de zaak van pater Nguyen Van Ly, die uiteindelijk werd vrijgelaten, moet worden toegejuicht,

M. overwegende dat dergelijke aanvallen door moslimextremisten ook aanvallen op het huidige regime in deze landen zijn, die tot doel hebben onrust te stoken en een burgeroorlog tussen de verschillende geloofsgemeenschappen op gang te brengen,

N. overwegende dat Europa, net als andere delen van de wereld, niet vrij is van gevallen van schending van de godsdienstvrijheid, aanvallen op leden van religieuze minderheden wegens hun overtuiging, en discriminatie op grond van religie,

O. overwegende dat een dialoog tussen de gemeenschappen van cruciaal belang is om vrede en wederzijds begrip tussen de volkeren te bevorderen,

1.  veroordeelt de recente aanvallen op christelijke gemeenschappen in verschillende landen en betuigt zijn solidariteit met de families van de slachtoffers; maakt zich ernstige zorgen over de toename van het aantal gevallen van intolerantie, repressie en geweld tegen christelijke gemeenschappen, met name in landen in Afrika, Azië en het Midden-Oosten;

2.  is ingenomen met de inspanningen van de zijde van de autoriteiten van de betrokken landen om de bedenkers en de plegers van de aanvallen op christelijke gemeenschappen te identificeren; verzoekt de regeringen ervoor te zorgen dat de plegers van deze misdaden en al degenen die verantwoordelijk zijn voor deze aanvallen, alsmede voor andere gewelddaden tegen christenen of andere religieuze of andere minderheden, voor het gerecht worden gebracht en volgens de regels worden berecht;

3.  veroordeelt krachtig alle vormen van geweld tegen christenen en andere religieuze gemeenschappen, alsook alle vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid op grond van godsdienst en geloof jegens gelovigen, geloofsverzakers en ongelovigen; onderstreept andermaal dat het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is;

4.  is bezorgd over de uittocht van christenen uit diverse landen, vooral in het Midden-Oosten, in de afgelopen jaren;

5.  is bezorgd over het feit dat de Pakistaanse godslasteringswet, waartegen gouverneur Salman Taseer publiekelijk gekant was, nog steeds wordt gebruikt om geloofsgemeenschappen te vervolgen, waaronder ook christenen zoals Asia Noreen, een christelijke moeder van vijf kinderen die ter dood is veroordeeld, en over het feit dat de moordenaar van gouverneur Salman Taseer door grote delen van de Pakistaanse samenleving als een held wordt beschouwd;

6.  is verheugd over de reactie van de publieke opinie in Egypte, die de terroristische aanslag krachtig veroordeelde en snel begreep dat de aanval was beraamd om de diepgewortelde traditionele banden tussen christenen en moslims in Egypte te ondergraven; is verheugd dat koptische christenen en moslims in Egypte samen tegen de aanval hebben betoogd; is ook verheugd dat de Egyptische president Hosni Moebarak, de grootsjeik van Al-Azhar en de grootmoefti van Egypte de aanval publiekelijk hebben veroordeeld;

7.  veroordeelt het feit dat de Turkse autoriteiten de kerstmis die de 300 overblijvende christenen op kerstdag aan het vieren waren in het noordelijke deel van Cyprus, met geweld heeft onderbroken;

8.  spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het misbruik van religie door plegers van terroristische aanslagen in verschillende delen van de wereld; veroordeelt de instrumentalisering van godsdienst in diverse politieke conflicten;

9.  dringt er bij de autoriteiten van landen waar alarmerend veel aanvallen tegen geloofsgemeenschappen plaatsvinden op aan dat zij hun verantwoordelijkheid op zich nemen door ervoor te zorgen dat alle geloofsgemeenschappen hun godsdienst normaal en in het openbaar kunnen beleven, meer inspanningen te leveren om de geloofsgemeenschappen in hun land een betrouwbare en doeltreffende bescherming te bieden en de persoonlijke veiligheid en fysieke integriteit van leden van geloofsgemeenschappen in hun land te garanderen, overeenkomstig de verplichtingen die zij reeds in internationaal verband zijn aangegaan;

10. benadrukt nogmaals dat de eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden, waartoe ook de vrijheid van godsdienst of geloof behoort, een fundamenteel beginsel en een fundamentele doelstelling van de Europese Unie is en een gemeenschappelijke basis vormt voor de betrekkingen van de EU met derde landen;

11. verzoekt de Raad, de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie extra aandacht te schenken aan de kwestie van de vrijheid van godsdienst of geloof en aan de situatie van de religieuze minderheden in het kader van de overeenkomsten en de samenwerking van de Europese Unie met derde landen, alsook in mensenrechtenverslagen;

12. vraagt dat op de aanstaande bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken op 31 januari 2011 gedebatteerd wordt over de kwestie van de vervolging van de christenen en de eerbiediging van de vrijheid van godsdienst of geloof; een debat dat in Europa concrete resultaten moet opleveren, met name voor wat betreft de instrumenten die kunnen worden gebruikt om te zorgen voor veiligheid en bescherming van bedreigde christelijke geloofsgemeenschappen waar ook ter wereld;

13. verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie dringend een EU-strategie voor de handhaving van het recht van de mens op godsdienstvrijheid te ontwikkelen, met inbegrip van een lijst van maatregelen tegen landen die bewust nalaten geloofsgemeenschappen te beschermen;

14. verzoekt de hoge vertegenwoordiger, in het licht van de recente gebeurtenissen en de toenemende noodzaak om de culturele en religieuze ontwikkelingen in internationale betrekkingen en moderne samenlevingen te analyseren en te duiden, binnen het Directoraat mensenrechten van de Europese Dienst voor extern optreden een permanent systeem op te zetten voor de monitoring van de situatie op het gebied van de beperking van de vrijheid van godsdienst en aanverwante rechten door regeringen of samenlevingen, en jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement;

15. verzoekt de Raad, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie een hoofdstuk over godsdienstvrijheid op te nemen in hun jaarverslag over de mensenrechten;

16. verzoekt de EU-instellingen te voldoen aan de verplichting van artikel 17 VWEU om een open, transparante en regelmatige dialoog te voeren met die kerken en religieuze, levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties, om ervoor te zorgen dat de vervolging van christenen en andere religieuze gemeenschappen een prioritaire kwestie is die stelselmatig wordt besproken;

17. verzoekt de leiders van alle religieuze gemeenschappen in Europa om aanslagen op christelijke en andere geloofsgemeenschappen te veroordelen op basis van gelijk respect voor elke geloofsgroep;

18. betuigt andermaal zijn steun voor alle initiatieven om de dialoog en het wederzijds respect tussen religieuze en andere gemeenschappen te bevorderen; verzoekt alle religieuze autoriteiten verdraagzaamheid te bevorderen en initiatieven te nemen tegen haat en gewelddadige en extremistische radicalisering;

19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Europese Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten, het parlement en de regering van Egypte, het parlement en de regering van Iran, het parlement en de regering van Irak, het parlement en de regering van Nigeria, het parlement en de regering van Pakistan, het parlement en de regering van de Filippijnen, het parlement en de regering van Vietnam en de Organisatie van de Islamitische Conferentie.