Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B7-0305/2013Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B7-0305/2013

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Turkije

12.6.2013 - (2013/2664(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 110, leden 2 en 4, van het Reglement
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties:
EFD (B7‑0305/2013)
Verts/ALE (B7‑0306/2013)
S&D (B7‑0307/2013)
ALDE (B7‑0310/2013)
PPE (B7‑0311/2013)

Ria Oomen-Ruijten, Mairead McGuinness, Cristian Dan Preda, Arnaud Danjean, Roberta Angelilli, Eleni Theocharous, Bernd Posselt, Eija‑Riitta Korhola, Ivo Belet, Rafał Trzaskowski namens de PPE-Fractie
Hannes Swoboda, Libor Rouček, Raimon Obiols, Ana Gomes, Richard Howitt, Maria Eleni Koppa, María Muñiz De Urquiza, Emine Bozkurt, Boris Zala, Michael Cashman, Pino Arlacchi, Liisa Jaakonsaari namens de S&D-Fractie
Alexander Graf Lambsdorff, Guy Verhofstadt, Louis Michel, Graham Watson, Marietje Schaake, Johannes Cornelis van Baalen, Sarah Ludford, Frédérique Ries, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Edward McMillan-Scott, Hannu Takkula, Kristiina Ojuland namens de ALDE-Fractie
Hélène Flautre, Franziska Keller namens de ALDE-Fractie
Niki Tzavela, Fiorello Provera namens de EFD-Fractie


Procedure : 2013/2664(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B7-0305/2013
Ingediende teksten :
RC-B7-0305/2013
Debatten :
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Turkije

(2013/2664(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties, en met name die van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 over Turkije[1],

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–   gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,

–   gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het toetredingspartnerschap met de Republiek Turkije[2] ("het Toetredingspartnerschap"), alsmede de eerdere besluiten van de Raad betreffende het Toetredingspartnerschap van 2001, 2003 en 2006,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Turkse politie in de vroege ochtend van vrijdag 31 mei 2013 met extreem geweld heeft geprobeerd een groep demonstranten uiteen te drijven, die de afgelopen weken protesteerden tegen de geplande kap van bomen in het kader van een nieuw bouwproject in het Gezipark op het Taksimplein in Istanbul;

B.  overwegende dat het hardhandige politieoptreden heeft geleid tot gevechten met de betogers, die zich snel hebben uitgebreid naar andere steden in Turkije, en overwegende dat bij deze gevechten vier mensen zijn omgekomen en meer dan duizend werden gewond, dat massale arrestaties zijn verricht en dat ernstige schade is veroorzaakt aan particuliere en publieke eigendom; overwegende dat op grote schaal traangas is ingezet waarbij er traangasgranaten rechtstreeks op de betogers zijn afgevuurd, waardoor ernstige verwondingen werden toegebracht;

C. overwegende dat de demonstraties werden gesteund vanuit verschillende lagen van de Turkse samenleving; overwegende dat mannen en vrouwen in gelijke mate aan de protesten deelnamen;

D. overwegende dat de aanvankelijke scherpe veroordeling door de Turkse regering contraproductief lijkt te zijn geweest;

E.  overwegende dat artikel 34 van de Turkse grondwet het recht garandeert om zonder toestemming vreedzame vergaderingen en demonstraties zonder wapens te organiseren; overwegende dat artikel 26 van de Turkse grondwet de vrijheid van meningsuiting garandeert, en de artikelen 27 en 28 van de grondwet de "vrijheid van meningsuiting" alsmede de "ongehinderde verspreiding van gedachtegoed";

F.  overwegende dat de protesten verband houden met de bezorgdheid in bepaalde groepen binnen de Turkse maatschappij als gevolg van een reeks recente besluiten en wetshandelingen met betrekking tot kwesties als beperkingen op de verkoop van alcohol en hervormingen van het onderwijs;

G. overwegende dat de demonstranten steeds luider protesteren tegen wat zij voelen als gemis van een minderhedenvertegenwoordiging, tegen het autoritaire bestuur, en tegen misstanden in Turkije waar het gaat om rechtsstatelijkheid, goed bestuur, eerlijk proces en behoorlijke rechtsgang;

H. overwegende dat de Turkse mainstreammedia zich niet hebben uitgelaten over de demonstraties, en dat Twittergebruikers zijn gearresteerd;

I.   overwegende dat commissaris Füle en HV/VV Catherine Ashton op de gebeurtenissen hebben gereageerd;

J.   overwegende dat de vrijheid van vereniging en vergadering, de vrijheid van meningsuiting (inclusief via sociale media, zowel online als offline) en de persvrijheid fundamentele principes van de EU zijn;

1.  betuigt zijn medeleven met de families van de betogers en de politieagenten die zijn omgekomen en wenst de vele gewonden een spoedig herstel;

2.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het buitensporige gebruik van geweld door de Turkse politie als antwoord op de vreedzame, legitieme protesten in het Gezipark in Istanbul en verzoekt de Turkse autoriteiten het politiegeweld grondig te onderzoeken, de aansprakelijke personen voor het gerecht te brengen, en schadevergoeding aan te bieden aan de slachtoffers; waarschuwt de Turkse regering geen harde maatregelen tegen de demonstranten te nemen, en dringt er bij de premier op aan zich als verenigende en verzoenende partij op te stellen teneinde verdere escalatie te voorkomen;

3.  verzoekt de Turkse autoriteiten de rechten van alle burgers op vrijheid van meningsuiting, vreedzame vergadering en vreedzaam protest te garanderen en te eerbiedigen; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle vreedzame betogers die in hechtenis zijn genomen; wenst te worden geïnformeerd omtrent het precieze aantal arrestanten en gewonden;

4.  betreurt de zeer harde reacties van de Turkse regering en premier Erdoğan, wier onwil om stappen te nemen in de richting van verzoening, onvermogen om zijn excuses aan te bieden en onwil om de reacties van een deel van de Turkse bevolking te begrijpen slechts hebben bijgedragen tot een verdere polarisering van de Turkse samenleving;

5.  verheugt zich over de gematigde reactie van president Gül en de door vicepremier Arinç betuigde verontschuldigingen aan de gewonde betogers alsmede over hun dialoog met het Taksimplatform en figuren van de politieke oppositie om spanningen weg te nemen; onderstreept hoezeer het belangrijk is dat tussen de Turkse regering en de vreedzame betogers een dialoog wordt gevoerd;

6.  herinnert Turkije eraan dat in een inclusieve, pluralistische democratie alle burgers zich vertegenwoordigd moeten voelen en het een taak is voor de meerderheid om de oppositie en het maatschappelijk middenveld bij het besluitvormingsproces te betrekken; herinnert ook de oppositiepartijen aan het feit dat het hun taak is hun bijdrage te leveren aan de totstandbrenging van een democratische politieke cultuur met eerbiediging van andere meningen en standpunten;

7.  maakt zich zorgen over de voortdurende confrontatie tussen de politieke partijen en het gebrek aan bereidheid van de regering en de oppositie om te streven naar consensus over belangrijke hervormingen; dringt er bij alle politieke actoren, de regering en de oppositie op aan samen te werken om de politieke pluraliteit in overheidsinstellingen te vergroten en de modernisering en democratisering van de staat en de samenleving te bevorderen;

8.  wijst op de essentiële rol van een systeem van "checks and balances" (wederzijdse controle) in het bestuur van een moderne, democratische staat, dat in het huidige constitutionele proces moet zijn terug te zien en dat gebaseerd moet zijn op het beginsel van de scheiding der machten en het evenwicht tussen de uitvoerende, wetgevende en de rechterlijke macht, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden – met name de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid – en een participerende politieke cultuur die een daadwerkelijke afspiegeling biedt van een pluralistische, democratische samenleving; is van mening dat de organisatie van vreedzame en legitieme protesten op zichzelf blijkt geeft van de dynamiek van het Turkse maatschappelijk middenveld; herinnert Turkije eraan hoe belangrijk het is dat de inspanningen tot verdere verbetering van zijn democratische instellingen, de rechtsstaat en de inachtneming van fundamentele vrijheden worden voortgezet;

9.  benadrukt de noodzaak van voortdurende intensieve scholing van de politie en het gerechtelijk apparaat, zowel in het kader van hun formele opleiding als gedurende hun actieve loopbaan, inzake de tenuitvoerlegging van het protocol van Istanbul (een reeks internationale richtsnoeren tegen marteling en mishandeling) alsmede op het gebied van het grote belang van individuele rechten en vrijheden;

10. dringt er bij de lokale en nationale autoriteiten in Turkije op aan het publiek bij alle plannen voor stads- en regionale ontwikkeling te raadplegen; herinnert eraan dat economische groei in evenwicht moet worden gebracht met sociale, ecologische, culturele en historische factoren; vindt dat alle daarvoor in aanmerking komende projecten in Turkije, zonder uitzondering, aan milieueffectbeoordeling moeten worden onderworpen;

11. merkt op dat deze ongekende protestgolf ook uiting geeft aan de toenemende onvrede onder delen van de Turkse bevolking over de wijze waarop ook de persoonlijke levensstijl aan regels wordt gebonden; herhaalt dat regeringen, in een democratische bestuursvorm, tolerantie moeten bevorderen en de vrijheid van godsdienst en overtuiging voor alle burgers moeten waarborgen; roept de regering op de pluraliteit en rijkdom van de Turkse samenleving te respecteren en degenen met een seculiere levensstijl te beschermen;

12. herinnert eraan dat de vrijheid van meningsuiting en de pluriformiteit van de media Europese kernwaarden zijn en dat echte vrijheid van meningsuiting een voorwaarde is voor een daadwerkelijk democratische, vrije en pluralistische samenleving; brengt in herinnering dat de vrijheid van meningsuiting niet alleen geldt voor informatie of ideeën die gunstig worden onthaald of die als ongevaarlijk worden beschouwd, maar ook, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, voor informatie en ideeën die de staat of een bepaald deel van de bevolking beledigen, schokken of storen;

13. maakt zich zorgen over de achteruitgang van de persvrijheid, bepaalde gevallen van censuur en de groeiende zelfcensuur in de Turkse media, ook op het internet; verzoekt de Turkse regering het beginsel van persvrijheid hoog te houden; benadrukt dat een onafhankelijke pers van essentieel belang is voor een democratische samenleving, en wijst in dit verband op de cruciale rol van de rechter voor de bescherming en versterking van de persvrijheid, die daarmee een publieke ruimte moet waarborgen voor vrij en voor ieder toegankelijk debat; is bezorgd over het grote aantal journalisten in de gevangenis en de vele lopende rechtszaken tegen journalisten; verlangt vrijlating van actievoerders via de sociale media;

14. herhaalt zijn zorg over het feit dat de meeste media geconcentreerd zijn in handen van grote conglomeraten met een breed scala aan zakelijke belangen; dringt andermaal aan op de aanneming van een nieuwe mediawet waarin onder meer de kwesties van onafhankelijkheid, eigendom en bestuurlijke controle worden geregeld;

15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de voorzitter van het Europees Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije.