Verslag - A4-0075/1997Verslag
A4-0075/1997

VERSLAG over de status van de niet-conventionele geneeskunde

6 maart 1997

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming
Rapporteur: Paul Lannoye

Op 27 oktober 1994 gaf de Voorzitter van het Europees Parlement kennis van de verwijzing van de door de heer Pimenta e.a. ingediende ontwerpresolutie over de status van de aanvullende of nietconventionele geneeskunde overeenkomstig artikel 45 van het Reglement naar de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming als commissie ten principale en naar de Commissie juridische zaken en rechten van de burger en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken als medeadviserende commissies.

Op 23 november 1994 besloot de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming een verslag op te stellen en verzocht bij schrijven van 28 november 1994 om toestemming. Op 16 januari 1995 deelde de Voorzitter van het Parlement mede dat de Conferentie van voorzitters toestemming had verleend hierover verslag uit te brengen.

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming benoemde reeds op haar vergadering van 20 december 1994 de heer Lannoye tot rapporteur.

Zij behandelde het ontwerpverslag op haar vergaderingen van 7 mei, 9 juli en 3 september 1996 en 27 februari 1997.

Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met 21 stemmen voor en 4 tegen bij 2 onthoudingen haar goedkeuring aan de ontwerpresolutie.

Bij de stemming waren aanwezig: de leden Collins, voorzitter; Lannoye, rapporteur en ondervoorzitter; Alber (verving Burtone), Aparicio Sánchez (verving Apolinário), Baldi (verving d'Aboville), Bébéar, Blokland, Breyer, Corbett (verving Bowe), Correia (verving Hulthén), De Coene (verving Kokkola), Díez de Rivera Icaza, Eisma, Feret, Florenz, Garosci (verving Cabrol), Graenitz, Hardstaff (verving Van Putten), Kirsten Jensen, McKenna, Kestelijn-Sierens (verving Olsson), Kronberger, Kuhn, Liese (verving Jackson), Marinucci, Needle, Pollack, Roth-Behrendt, Sornosa Martinez (verving Bertinotti), Tamino, Trakatellis en White.

Het advies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger is bij dit verslag gevoegd. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft op 24 maart 1995 besloten geen advies uit te brengen.

Het verslag werd bij de Griffie ingediend op 6 maart 1997.

De termijn voor de indiening van amendementen wordt bekendgemaakt in de ontwerpagenda voor de vergaderperiode waarin het verslag wordt behandeld.

A. ONTWERPRESOLUTIE

Resolutie over de status van de niet-conventionele geneeskunde

Het Europees Parlement,

- onder verwijzing naar de ontwerp-resolutie van de leden Pimenta, Dell'Alba, Diez de Rivera Icaza, Crowley, Ewing, Gonzalez Alvarez en Plumb over alternatieve (of niet-conventionele) geneeskunde (B4-0024/94),

- gelet op zijn resolutie van 13 juni 1991 over een richtlijn tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen [1],

- gelet op richtlijn 92/73/EEG [2] van de Raad tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen,

- gelet op begrotingslijn B6-8332 van de begroting van de EG voor het begrotingsjaar 1994, begrotingslijn B6-7142 voorlaatste alinea van de begroting van de EG voor het begrotingsjaar 1995, de alinea's 4 en 5 van begrotingslijn B6-7142 van de begroting van de EG voor het begrotingsjaar 1996 waarin 1 mln ecu is uitgetrokken voor "onderzoek naar de doelmatigheid van andere therapeutische methoden zoals chiropractie, osteopathie, acupunctuur, naturopathie, Chinese geneeskunde, antroposofische geneeskunde en fytotherapie, enz.",

- gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming en het advies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger (A4-0075/97),

A. overwegende dat een deel van de bevolking van de lidstaten van de Europese Unie zijn toevlucht neemt tot niet-conventionele geneeswijzen en therapieën en dat het derhalve niet realistisch zou zijn dit te negeren,

B. overwegende dat de, door sommige artsen gedeelde, opvatting dat verschillende behandelingsmethoden, zelfs verschillende benaderingen van gezondheid en ziekte, elkaar niet uitsluiten maar elkaar integendeel kunnen aanvullen, ook onder leden van de medische stand steeds wijder verbreid raakt,

C. overwegende dat het belangrijk is dat patiënten een zo breed mogelijke therapiekeuze gewaarborgd wordt door hun de grootst mogelijke veiligheid te garanderen en hun zo correct mogelijke informatie verschaffen over veiligheid, kwaliteit, effectiviteit en eventuele risico's van de zogenoemde niet-conventionele geneeskunde en hen te beschermen tegen niet-bevoegden,

D. overwegende dat de geneeswijzen en therapieën waarop de term "niet-conventionele geneeskunde" van toepassing is, gemeen hebben dat hun geldigheid niet of slechts gedeeltelijk wordt erkend; overwegende dat men een medische of chirurgische behandeling "alternatief" kan noemen wanneer zij kan worden toegepast ter vervanging van een andere behandeling, en "aanvullend" wanneer zij een aanvulling vormt op een andere behandeling; overwegende dat het misleidend is om te spreken van "alternatieve" of "aanvullende" geneeskunde omdat alleen uit de specifieke context waarin een therapie wordt toegepast, kan worden afgeleid of het in een bepaald geval om een alternatieve of aanvullende behandeling gaat; overwegende dat een alternatieve geneeswijze tegelijkertijd ook aanvullend kan zijn; overwegende dat in het onderhavige verslag de term "niet-conventionele geneeskunde" betrekking heeft op de begrippen "alternatieve geneeskunde", "natuurgeneeskunde" en "aanvullende geneeskunde", die in sommige lidstaten zonder onderscheid worden gehanteerd om geneeswijzen aan te duiden die afwijken van de conventionele geneeskunde,

E. overwegende dat de arts in het belang van een maximale bescherming van zijn eigen patiënten alle middelen en alle kennis op ongeacht welk terrein van de geneeskunst mag benutten in overeenstemming met zijn kennis en zijn geweten,

F. overwegende dat er een groot scala aan niet-conventionele geneeswijzen bestaat en dat enkele daarvan in sommige lidstaten een zekere vorm van wettelijke erkenning genieten en/of op Europees niveau een organisatiestructuur hebben (gemeenschappelijke basisopleiding, beroepscode, enz.) met name de chiropractie, de homeopathie, de antroposofische geneeskunde, de traditionele Chinese geneeskunde (met inbegrip van de acupunctuur), shiatsu, naturopathie, osteopathie, fytotherapie, enz.; overwegende dat er een groot scala aan niet-conventionele geneeswijzen bestaat, maar dat slechts een aantal niet-conventionele geneeswijzen voldoet aan elk van de volgende criteria, te weten: een zekere vorm van wettelijke erkenning in bepaalde lidstaten, een organisatiestructuur op Europees niveau en zelfreguleringsmechanismen,

G. gelet op het EG-Verdrag en in het bijzonder Titel III, de artikelen 52 t/m 66, betreffende het vrije verkeer van personen en de vrijheid van vestiging; overwegende dat de verschillen in status en erkenning van elk van deze niet-conventionele geneeswijzen binnen de Europese Unie een belemmering van deze vrijheden vormen; overwegende dat de vrijheid van beroepsuitoefening die sommige beroepsbeoefenaren in hun land genieten, in geen geval door een wijziging van de status of de erkenning van deze geneeswijzen op Europees niveau mag worden beperkt, evenmin als de vrijheid van patiënten om te kiezen voor niet-conventionele geneeswijzen; gelet op de verplichtingen van het Verdrag jegens de lidstaten, meer in het bijzonder hetgeen is bepaald in artikel 57, leden 1, 2 en 3,

H. overwegende dat zich reeds duidelijk een ontwikkeling heeft afgetekend, hetzij door de goedkeuring in enkele lidstaten van nationale wetgeving die de uitoefening van de nietconventionele geneeskunde liberaliseert en tegelijkertijd het verrichten van bepaalde specifieke handelingen voorbehoudt aan erkende beroepsbeoefenaren (de op 9 november 1993 door de Eerste Kamer aangenomen wet "Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg") hetzij door de goedkeuring van specifieke regelgeving (Wet op de osteopaten van 1993 en Wet op de chiropractici van 1994 in het Verenigd Koninkrijk, wetgeving inzake chiropractie van 1991 in Denemarken, in 1989 in Zweden en in Finland), of door de officiële goedkeuring van de opleiding (voor chiropractie in het Verenigd Koninkrijk en in de Noordse landen) of door de opneming van de geneeswijzen in de farmacopee (antroposofische geneeskunde in Duitsland),

I. overwegende dat Europese wetgeving inzake de status en de uitoefening van de nietconventionele geneeskunde een garantie voor de patiënten kan vormen; overwegende dat iedere geneeswijze verplicht zou moeten worden haar beroep op Europees niveau te organiseren (beroepscode, beroepsregisters en opleidingscriteria),

J. overwegende dat eerst de verschillende niet-conventionele geneeswijzen duidelijk moeten worden onderscheiden; overwegende dat daartoe klinische proeven, evaluatie van de behandelingsresultaten, fundamenteel onderzoek (werking) en andere wetenschappelijke studies of academisch onderzoek vereist is om de effectiviteit van de toegepaste therapieën te evalueren en dat deze evaluatie dient te geschieden volgens de voor de verschillende geneeswijzen geschikte methodologieën,

K. overwegende dat het opleggen van regelgeving voor en coördinatie van de opleidingscriteria waaraan beoefenaren van de diverse niet-conventionele geneeswijzen moeten voldoen, een onmisbare garantie voor de burgers zouden vormen; overwegende dat het zowel voor de patiënten als voor de beroepsbeoefenaren van essentieel belang is dat de beroepskwalificaties op een hoog niveau worden geharmoniseerd op basis van een rigoureus proces van zelfregulering binnen de beroepsgroep, dat vervolgens uitmondt in de verlening van een staatsdiploma dat beantwoordt aan de specifieke vereisten van elke discipline; overwegende dat het opleidingsniveau dient te beantwoorden aan de specifieke vereisten van de diverse nietconventionele medische disciplines,

L. overwegende dat de opleiding van beoefenaren van de conventionele geneeskunde een inleiding in enkele niet-conventionele geneeswijzen zou moeten omvatten,

M. overwegende dat het volledige scala aan farmaceutische producten en kruiden van de niet-conventionele geneeskunde in de Europese farmacopee moet worden opgenomen, teneinde de therapeuten in staat te stellen hun beroep op correcte wijze uit te oefenen en tegelijkertijd voor de patiënten te waarborgen dat de niet-conventionele geneeswijzen zorgvuldig worden gecontroleerd; overwegende dat het om dezelfde redenen noodzakelijk is de richtlijnen 65/65/EEG, 75/319/EEG en 92/73/EEG, alsmede verordening 2309/93 tot oprichting van een Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling te herzien, teneinde de kwaliteit en de veiligheid van de niet-conventionele geneeskunde te kunnen waarborgen,

N. overwegende dat de Raad in zijn resolutie 95/C 350/05 van 30 november 1995 over bereidingen op basis van medicinale planten [3] de Commissie verzoekt "de wettelijke status van de bereidingen op basis van medicinale planten, gelet op de communautaire bepalingen op het stuk van farmaceutische specialiteiten" te verduidelijken en "de specifieke voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de bescherming van de volksgezondheid te waarborgen" te bestuderen,

O. overwegende dat het noodzakelijk is de kwaliteit, de effectiviteit en de veiligheid van de onderzochte geneesmiddelen aan te tonen en over elk product monografieën te publiceren,

P. overwegende dat wetgeving op het gebied van toevoegingen aan voedingsmiddelen (vitaminen, sporenelementen, enz.), gezien de huidige wetgeving, zou bijdragen tot de bescherming van de consument zonder zijn toegangsmogelijkheden en zijn keuzevrijheid te beperken en ertoe zou leiden dat de gekwalificeerde beroepsbeoefenaren dergelijke middelen ongehinderd kunnen voorschrijven,

Q. overwegende dat de ontwikkeling en invoering, waar mogelijk, van niet-conventionele geneeswijzen in de veeteeltsector van groot belang is met het oog op een effectievere bescherming van de consument tegen residuen van farmacologische producten in vleesproducten en verbetering van het welzijn van dieren in de huidige veeteelt, mede gezien de op komst zijnde regelgeving inzake de technieken voor de biologische veehouderij,

R. overwegende dat er een overgangsperiode nodig is om iedere actieve beroepsbeoefenaar in staat te stellen zich aan de nieuwe wetgeving aan te passen en dat het noodzakelijk is een "erkenningscommissie" in te stellen die de situatie van de betrokken beroepsbeoefenaren per geval onderzoekt,

1. verzoekt de Commissie, als de resultaten van het onderzoek dit toestaan, een proces van erkenning van de niet-conventionele geneeswijzen op gang te brengen en de nodige stappen te ondernemen om de daarvoor noodzakelijke commissies in te stellen;

2. verzoekt de Commissie een grondig onderzoek naar de veiligheid, de effectiviteit, het toepassingsgebied en het aanvullende dan wel alternatieve karakter van alle niet-conventionele geneeswijzen uit te voeren, alsmede een vergelijkend onderzoek te verrichten naar de diverse nationale juridische modellen die van toepassing zijn op de beoefenaren van niet-conventionele geneeskunde; verzoekt de Commissie deze beide onderzoeken te gebruiken als basis voor eventuele coördinerende wetgeving inzake niet-conventionele geneeskunde; verzoekt de Commissie voorts prioriteit te geven aan de verschillende niet-conventionele geneeswijzen die reeds een zekere vorm van erkenning en organisatie op Europees niveau kennen, ontwerprichtlijnen in te dienen om de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening van de beoefenaren van de niet-conventionele geneeskunde (zoals wordt bepaald in art. 57, lid 3, van het Verdrag), alsmede de vrije toegang tot de voor de uitoefening van hun beroep benodigde geneesmiddelen te waarborgen en vervolgens de bestaande wetgeving betreffende de medische beroepen en de voor de uitoefening van deze beroepen benodigde geneesmiddelen te herzien;

3. verzoekt de Commissie bij de formulering van Europese wetgeving inzake de nietconventionele vormen van geneeskunde een duidelijk onderscheid te maken tussen de nietconventionele geneeswijzen met een "aanvullend" karakter en de zogenaamde "alternatieve" geneeswijzen, te weten zij die in de plaats treden van de conventionele geneeskunde;

4. verzoekt de Raad en het Europees Parlement om na afsluiting van de voorbereidende werkzaamheden overeenkomstig paragraaf 2 van dit verslag de ontwikkeling van onderzoeksprogramma's op het terrein van de niet-conventionele takken van geneeskunde te bevorderen en daarbij rekening te houden met individueel en collectief gedrag, alsook met de preventieve rol en de bijzonderheden van de niet-conventionele medische disciplines;

5. dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk een verslag voor te leggen aan de Raad en het Europees Parlement over de resultaten van de reeds verrichte studies en onderzoeken in het kader van de begrotingslijn B-7142 die sinds 1994 bestemd is voor onderzoek naar de doeltreffendheid van homeopathie en andere niet-conventionele geneeswijzen;

6. verzoekt de Commissie om er in het onderzoek naar de effectiviteit van de therapieën die in de niet-conventionele geneeskunde worden toegepast op toe te zien dat bij geen van deze geneeswijzen die in de lidstaten worden toegepast gebruik wordt gemaakt van geneesmiddelen die zijn gemaakt van organen van bedreigde diersoorten, daar dit zou neerkomen op betrokkenheid bij illegale handel;

7. verzoekt de Commissie een voorstel voor een richtlijn in te dienen inzake voedingssupplementen, die vaak een grensgeval vormen tussen een dieetproducten en geneesmiddelen. Een dergelijke wetgeving dient waarborgen te scheppen voor een goede wijze van fabricage met het oog op de bescherming van de consument, zonder de vrijheid van toegang of de keuze te beperken, en dient ook de vrijheid voor iedere beroepsbeoefenaar om deze producten aan te bevelen te waarborgen; verzoekt de Commissie de handelsbelemmeringen tussen de lidstaten op te heffen en de fabrikanten van gezondheidsproducten vrije toegang tot alle markten van de EU te verlenen;

8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de lidstaten, de Commissie en de Raad van Europa.

  • [1]  PB C 183 van 15.7.1991, blz. 322.
  • [2]  PB L 297 van 13.10.1992, blz. 8.
  • [3] PB C 350 van 30.12.1995, blz. 6.

B. TOELICHTING

1. Inleiding

Uit opinie-onderzoek in de verschillende lidstaten van de Europese Unie blijkt dat burgers in toenemende mate belangstelling tonen voor de niet-conventionele geneeskunde [1]. In de landen waarover statistische gegevens beschikbaar zijn, maakt 20 tot 50% van de bevolking gebruik van niet-conventionele geneeswijzen.

Deze stijgende belangstelling is het gevolg van een toenemende ontevredenheid over de conventionele geneeskunde waarbij buitengewone technologische ontwikkelingen op medisch vlak weliswaar onloochenbaar tot successen hebben geleid, maar tegelijkertijd ook tot een verstoring van de verhouding arts-patiënt. Bovendien is het geneesmiddelenarsenaal waarop de conventionele geneeskunde is gebaseerd weliswaar effectief, maar toch worden vooral de symptomen bestreden, hetgeen vaak gepaard gaat met ongewenste bijwerkingen en zelfs ernstige vormen van verslaving.

Er is een tendens waarneembaar naar een menselijker geneeskunde waarin naar de patiënt als mens wordt gekeken en niet enkel naar een ziektebeeld. Vandaar de hernieuwde belangstelling voor traditionele geneeswijzen en zachtere geneeswijzen die minder gericht zijn op vernietiging van de ziekteverwekker, maar het menselijk lichaam veeleer het weerstandsvermogen pogen terug te geven om de ziekteverwekker het hoofd te bieden.

Dit betekent niet echter dat de conventionele en de niet-conventionele geneeskunde elkaar uitsluiten. Integendeel, zij kunnen elkaar juist aanvullen tot groot voordeel van de patiënt.

De niet-conventionele geneeskunde kent vele vormen, die hier onmogelijk allemaal kunnen worden opgesomd. Zij hebben echter één ding gemeen: zij worden niet of slechts gedeeltelijk door de medische autoriteiten erkend, hoewel er de afgelopen jaren pogingen zijn gedaan om enerzijds de heersende irrationele vooroordelen van de wetenschap aan te vechten en anderzijds, in de praktijk, patiënten op voorstel van hun arts bij wijze van experiment aanvullende behandelingen te laten ondergaan.

2. De wetgeving in de lidstaten van de Europese Unie

Op het gebied van de gezondheidszorg bestaan er binnen de Europese Unie twee totaal verschillende opvattingen. In de eerste opvatting wordt ervan uitgegaan dat alleen de medische stand (de artsen) de geneeskunde kunnen beoefenen en

zieken kunnen behandelen, zij het dat er uitzonderingen worden gemaakt voor enkele beroepsgroepen die ook bepaalde medische of paramedische handelingen mogen verrichten. Afgezien van deze uitzonderingsgevallen is beoefening van de geneeskunde verboden. Dit is de heersende opvatting in de Zuideuropese landen, Frankrijk, België en Luxemburg.

De feitelijke beoefening van niet-conventionele geneeswijzen in deze landen en de stijgende vraag van patiënten hebben echter geleid tot een zekere tolerantie, bijvoorbeeld in Frankrijk, waar de acupunctuur, sinds 1950 door de Académie de médecine erkend, legaal kan worden uitgeoefend door erkende artsen; bovendien worden homeopathische geneesmiddelen als zij op medisch recept zijn verstrekt, vergoed door de ziekenfondsen.

In de tweede opvatting, die domineert in de landen van Noord-Europa, wordt uitgegaan van een tegenovergestelde benadering: iedereen die dat wenst kan de geneeskunde beoefenen, maar bepaalde handelingen mogen uitsluitend verricht worden door artsen, die bovendien de regels in dit opzicht opstellen en als referentie gelden bij de inrichting van de gezondheidszorg en het volksgezondheidsbeleid.

In het Verenigd Koninkrijk en Ierland kan iedere niet-bevoegde persoon, dat wil zeggen iedereen die geen arts is, krachtens het gewoonterecht een therapie aanbieden op voorwaarde dat hij zich niet voor arts uitgeeft. Deze situatie heeft als groot nadeel dat, omdat er geen wettelijke erkenning bestaat van opleidingen en titels, er aan serieuze en vakbekwame beroepsbeoefenaren noch aan patiënten geen bescherming wordt geboden tegen minder gekwalificeerde beoefenaren of eventuele kwakzalvers. In deze leemte is in het Verenigd Koninkrijk voorzien door middel van de "Osteopaths Act" van 1993 en de "Chiropracters Act" van 1994.

In Nederland is in november 1993 een wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg goedgekeurd (BIG). Krachtens deze wet mag in beginsel iedereen medische zorg verstrekken, maar in de wet zijn de handelingen vastgelegd die uitsluitend mogen worden verricht door erkende beroepsbeoefenaren. Bovendien is in deze wet aan de vrijheid van het uitoefenen van de geneeskunde een strafbepaling toegevoegd: het toebrengen van schade aan de gezondheid van een persoon wordt bestraft.

In Duitsland bestaat de vrijheid van medische-zorgverlening al sinds 1873 en het beroep van Heilpraktiker (geneeskundige zonder artsdiploma) is sinds 1939 erkend. Hoewel een specifieke opleiding niet verplicht is, moeten de beoefenaren een examen medische basiskennis afleggen en ingeschreven zijn in een beroepsregister [2]. Bovendien zijn zowel homeopathische als antroposofische geneeswijzen opgenomen in de nationale farmacopee (met een specifieke commissie die in 1978 is ingesteld en waarin de vertegenwoordigers van de desbetreffende geneeswijze zitting hebben).

In Denemarken en Zweden ten slotte kunnen niet-medici en paramedici de niet-conventionele geneeskunde uitoefenen binnen bepaalde grenzen die zijn vastgelegd in de wetten van respectievelijk 14 mei 1970 en nr. 409 van 1960. Bovendien wordt de chiropractie in Denemarken (wet nr. 415 van 6 juni 1991), Zweden (wet nr. 1988/89: 96) en Finland als medisch beroep erkend.

3. De communautaire wetgeving

De verschillende benaderingen en wetgevingen in de lidstaten leiden tot een ongelijke behandeling van de Europese burgers. Zo kan een medische-zorgverstrekker die in het ene land officieel erkend is in een andere land voor de rechter worden gedaagd wegens het ongeoorloofd uitoefenen van de geneeskunde. Dit is in strijd met de vrijheden die zijn vastgelegd in het Verdrag van Rome, met name het vrije verkeer van personen en de vrijheid van vestiging (Titel III, art. 52 t/m 66 van het Verdrag).

Hoewel er sinds 1975 verscheidene richtlijnen zijn goedgekeurd over medische en paramedische beroepen, is dat niet het geval voor de niet-conventionele geneeskunde. Wel op indirecte wijze, door de goedkeuring van Richtlijn 92/73/EEG inzake homeopathische geneesmiddelen.

Er kan gerust gesteld worden dat de belangen van de farmaceutische industrie zwaarder hebben gewogen dan die van de burgers. Hoe valt anders te verklaren dat wij er nog niet in geslaagd zijn een specifieke methodologie te ontwerpen voor klinische proeven met homeopathische geneesmiddelen, terwijl de conventionele methodologie zonder enige aanpassing wordt erkend? Hoe valt voorts te verklaren dat bij verordening 2309/93 tot oprichting van een Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling homeopathische, antroposofische of fytotherapeutische geneesmiddelen niet zijn opgenomen in de gedecentraliseerde vergunningenprocedures.

Gezien deze lacunes kan het Parlement er bij de Commissie alleen maar op aandringen de nodige initiatieven te ontplooien om overeenkomstig artikel 57, lid 3, van het Verdrag "de voorwaarden waaronder de geneeskundige en paramedische beroepen worden uitgeoefend" te coördineren. Dit betekent niet dat de voorwaarden voor de uitoefening van de niet-conventionele medische beroepen moeten worden gestandaardiseerd, maar dat, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, het recht van iedere beroepsbeoefenaar om zich te vestigen wordt gewaarborgd door hem in staat te stellen zijn beroep uit te oefenen.

Hiervoor is het van essentieel belang de beroepsstatus van de niet-conventionele medische beroepsbeoefenaren te legaliseren en te harmoniseren, opleidingseisen vast te stellen, de bijbehorende geneesmiddelen in de Europese farmacopee op te nemen en te bepalen dat de kosten van medische zorg en geneesmiddelen door de sociale-zekerheidsinstanties worden vergoed.

4. Naar pluralisme in de medische zorg

De doelstelling is enerzijds de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de legitieme eisen van de beoefenaren van niet-conventionele medische beroepen te eerbiedigen en enerzijds te reageren op de toenemende vraag van de patiënten. Het gaat hierbij dus om het op elkaar afstemmen van vraag en aanbod op basis van een tweeledig vrijheidsbeginsel: de vrijheid van de patiënten om hun eigen behandelwijze te kiezen en de vrijheid van de beoefenaren om hun beroep uit te oefenen.

Het spreekt vanzelf dat dit tweeledige vrijheidsbeginsel gepaard gaat met waarborgen ten aanzien van de veiligheid van en de kwaliteit van de verstrekte behandeling. Voor de niet-conventionele geneeswijzen die al een zekere vorm van wettelijke erkenning in een of meerdere lidstaten genieten en/of beschikken over een beroepsorganisatie op Europees niveau [3], wordt ervan uitgegaan dat een therapie veilig is als zij door een bevoegd beroepsbeoefenaar wordt verstrekt. Ten aanzien van de effectiviteit bestaan er onderzoeken die hoewel gering in aantal over het algemeen overtuigend zijn als men zich niet beperkt tot een beoordeling van de effectiviteit op basis van de methodologie en de criteria die gelden voor de conventionele geneeskunde (met name dubbelblinde klinische experimenten).

Zo is chiropractie nu wetenschappelijk erkend als therapie, na verschillende onderzoeken in opdracht van overheidsinstanties, met name van de Medical Research Council in Groot-Brittannië, een instantie die wordt gefinancierd door de staat [4].

De homeopathie heeft tot op heden overtuigende bewijzen voor haar effectiviteit verzameld [5], hoewel de orthodoxe wetenschappelijke gemeenschap nog steeds niet overtuigd is. Hetzelfde geldt voor de acupunctuur, de traditionele Chinese geneeskunde, de osteopathie en tal van andere geneeswijzen.

Zoals de Commissie zelf heeft aangegeven, kan de therapeutische werking "volgens de algemeen aanvaardbare wetenschappelijke methodes niet worden bewezen of is (zij) op zijn zachtst gezegd, voorwerp van ernstige controverses" [6]. Deze opening naar pluralisme op medisch gebied heeft al een concreet gevolg gekend bij de goedkeuring van de begrotingen 1994, 1995 en 1996. In begrotingslijn B6-8332 van de begroting van de EU voor het begrotingsjaar 1994 is een nieuwe post van 1 miljoen ecu gecreëerd voor onderzoek naar homeopathie; begrotingslijn B6-7142, voorlaatste alinea, van de begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 1995 voorzag in een bedrag van 3 miljoen ecu voor het vervolg van het onderzoek naar de effectiviteit van homeopathie en de alinea's 4 en 5 van begrotingslijn B6-7142 van de begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 1996 voorzagen in een bedrag van 1 miljoen ecu voor het "onderzoek naar de werkzaamheid van andere therapeutische methoden zoals chiropractie, osteopathie, acupunctuur, naturopathie, Chinese geneeskunde, antroposofische geneeskunde en fytotherapie, enz.".

Het is duidelijk dat er meer gedaan moet worden om het erkenningsproces van de niet-conventionele geneeswijzen te begeleiden en te legitimeren. Zo moet er een dialoog tot stand gebracht worden tussen het universitaire milieu en deskundigen van iedere geneeswijze en moeten we multidisciplinaire onderzoeksprogramma's op basis van gezamenlijk vastgestelde methodologieën en adequate geldigheidscriteria worden opgezet. Wanneer een patiënt de werking van een homeopathisch geneesmiddel of van een osteopathische of andere techniek voelt, is er niet noodzakelijkerwijs sprake van een direct oorzakelijk verband. Klinische proeven, evaluatie van behandelingsresultaten en andere wetenschappelijke studies of academisch onderzoek zijn bovendien noodzakelijk om het waargenomen feiten en het verband daartussen te analyseren. De hypothese luidt dat een homeopathisch geneesmiddel, een osteopathische verrichting of een acupunctuurbehandeling een bepaalde werking heeft en dat deze aantoonbaar dient te zijn.

Deze noodzaak om het therapeutisch effect te bewijzen moet echter niet leiden tot discriminatie van niet-conventionele geneeswijzen ten opzichte van de conventionele geneeskunde: de goedkeuring van tal van therapieën door de conventionele geneeskunde is veeleer geschied op advies van de medische stand dan op basis van overtuigend wetenschappelijk onderzoek. Desalniettemin is het in principe correct dat er redelijkerwijs een onderscheid kan worden gemaakt tussen "wetenschappelijk" en "niet-wetenschappelijk" en dat in deze verdeling aan veranderingen onderhevig is. Naarmate een stijgend aantal behandelingen en complete geneeswijzen wetenschappelijk zijn gevalideerd, houden zij op "onorthodox" te zijn en gaan zij deel uitmaken van de dagelijkse praktijk, waardoor zij de facto niet meer tot de "niet-conventionele" therapieën behoren. In werkelijkheid is het verstandiger om niet van een simpele of rigide verdeling tussen wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk te spreken, maar van een fluctuerende waaier van bewijzen en aanvaardbaarheid, zoals men in de geschiedenis van de wetenschap vele malen heeft kunnen constateren.

5. De opleiding van niet-conventionele genezers

De kwaliteit van niet-conventionele geneeswijzen moet worden gewaarborgd door een erkende opleiding van genezers die wordt afgesloten met een diploma. Ook hier gaat het niet om uniformering, omdat het vereiste opleidingsniveau voor een optimale beroepskwalificatie per geneeswijze verschilt.

Volwaardige geneeswijzen als homeopathie, antroposofische geneeskunde, traditionele Chinese geneeskunde of naturopathie bijvoorbeeld zijn in principe even uitgebreid en compleet in hun toepassing als de conventionele westerse geneeskunde, ook al overlappen de pathologische en therapeutische gebieden van deze verschillende geneeswijzen elkaar niet exact. Een toenemend aantal genezers streeft naar volledige autonomie op het gebied van diagnose, behandeling en verantwoordelijkheid voor ziektegevallen. Tevens beschouwen steeds meer patiënten die van deze geneeswijzen gebruik maken, hun genezers niet als specialisten die een ziekte of een orgaan behandelen maar meer als huisartsen aan wie zij besloten hebben hun gezondheid toe te vertrouwen. Hoewel dat een intelligente samenwerking met conventionele artsen of andere beoefenaren van aanvullende geneeswijzen niet mag uitsluiten, vergt het een graad van professionele autonomie die een hoog verantwoordelijkheidsniveau ten aanzien van het welzijn van de patiënt met zich mee brengt, en een opleiding die even zwaar is als de huidige opleiding voor de uitoefening van de conventionele westerse geneeskunde. Studies die opleiden voor een volledige beroepskwalificatie zouden moeten en kunnen worden verzorgd door de universiteit of door een particuliere instelling die door de nationale overheid erkend en gesubsidieerd wordt. Dergelijke opleidingen dienen te worden afgesloten met een staatsdiploma of een diploma dat door de staat wordt erkend.

Andere geneeswijzen, als reflexologie, aromatherapie, traditionele oosterse massages, iriscopie, enz., worden uitgeoefend in aanvulling op alomvattende therapeutische technieken zoals de conventionele westerse geneeskunde, homeopathie, fytotherapie, naturopathie enz., of als aanvulling op elkaar, en de beoefenaren hiervan zien deze geneeswijzen over het algemeen niet als een autonome activiteit. De hiermee verband houdende diagnostiek en verantwoordelijkheden zouden beperkt moeten blijven tot de interpretatie van de symptomen of van de reeds door de gewone huisarts (van de conventionele of andere geneeskunde) vastgestelde aandoeningen. Het zou derhalve niet zinvol zijn om van deze genezers een volledige universitaire opleiding te eisen, maar er dient in ieder geval een kwalificatie van hoog niveau te worden behaald.

Ten slotte zijn er, en dat zal ook nog wel enige tijd zo blijven, beoefenaren van de homeopathie, fytotherapie, acupunctuur en andere belangrijke geneeswijzen die er de voorkeur aan geven hun werkzaamheden te zien als een aanvulling op die van breder of hoger gekwalificeerde personen (vaak artsen in de conventionele geneeskunde). Dergelijke genezers streven er niet naar autonoom te werken, maar laten kwesties als diagnose en algemene nabehandeling van de patiënten liever over aan huisartsen en verwijzen patiënten indien noodzakelijk door naar een specialist. Ook hier lijkt een voltooide universitaire opleiding niet op zijn plaats. Het is echter duidelijk dat deze genezers over een uitgebreide kennis moeten beschikken van de geneeswijze die zij van plan zijn te beoefenen, omdat er anders een twee-snelhedensysteem zou ontstaan, wat een bron van verwarring voor de patiënt zou zijn.

6. Legalisatie en harmonisatie van de status van de niet-conventionele genezers

Naast het hoge opleidingsniveau dat is vereist om de verschillende niet-conventionele geneeswijzen met maximale kwaliteitswaarborgen voor de patiënt te kunnen uitoefenen, is het in datzelfde licht van essentieel belang de beroepsstatus van de genezers te codificeren.

Het merendeel van de niet-conventionele geneeswijzen, en met name de geneeswijzen die in dit verslag worden genoemd, is reeds georganiseerd, in de meeste lidstaten zelfs op Europees niveau. Er wordt een beroepscode gehanteerd waarin de regels zijn vastgelegd waaraan de actieve beroepsbeoefenaren zich moeten houden, alsmede een register met de namen van de beoefenaren van het beroep. Daar deze beroepen geen wettelijke status hebben, kunnen er in een aantal lidstaten soms meerdere beroepsverenigingen naast elkaar bestaan, ieder met haar eigen beroepscode en register. Tussen de lidstaten bestaan aanzienlijke verschillen.

Een Europees initiatief analoog aan de richtlijnen betreffende de vrije vestiging en het vrije verkeer van diensten voor artsen, verpleegkundigen, tandartsen en vroedvrouwen, dient niet alleen gericht te zijn op harmonisatie van de status van de beoefenaren van de niet-conventionele geneeswijzen in de Europese Unie als geheel, maar ook in die lidstaten waar thans nog geen enkele vorm van wettelijke erkenning bestaat. Deze erkenning kan niet worden ondergebracht bij de conventionele medische stand en zijn nationale en Europese vertegenwoordigende organen, daar deze "nieuwe" geneeswijzen een autonome (holistische) of specifieke (per kennisgebied) benadering volgen.

De instelling van commissies van deskundigen waarin beoefenaren van de desbetreffende geneeswijzen en vertegenwoordigers van de medische stand op paritaire grondslag zijn vertegenwoordigd, lijkt een geschikte manier te zijn om de effectiviteit van de therapieën te evalueren, de verantwoordelijkheden af te bakenen, de toegestane handelingen te definiëren en besluiten te nemen over de erkenning van de verschillende niet-conventionele geneeswijzen of therapieën. Wat de interne organisatie betreft (beroepscode, beroepsregister, verhoging van het opleidingsniveau van momenteel werkzame genezers), dient iedere geneeswijze vrij te zijn haar eigen maatregelen te nemen.

7. Uitbreiding van de werkingssfeer van de sociale zekerheid

Daar in de meeste lidstaten een wettelijke status voor de niet-conventionele geneeswijzen ontbreekt, is het moeilijk om de kosten ervan door de huidige stelsels van sociale zekerheid te laten vergoeden. Er zijn in de Europese Unie op dit gebied twee benaderingen ontstaan. De eerste bestaat in de gedeeltelijke integratie van bepaalde niet-conventionele geneeswijzen. Dit is bijvoorbeeld het geval in Frankrijk, waar de homeopathische geneesmiddelen door de ziekenfondsen worden vergoed, terwijl homeopathie geenszins wettelijk is erkend en de verrichtingen van homeopaten niet in aanmerking komen voor een gedifferentieerde vergoeding. De tweede benadering, die veel wijder verbreid is, komt erop neer dat particuliere verzekeringsmaatschappijen een parallel vergoedingenstelsel hebben opgezet.

Geen van beide benaderingen is op langere termijn houdbaar. De eerste niet vanwege haar inconsistentie, de tweede niet omdat veralgemenisering van deze benadering zou neerkomen op een privatisering van de sociale zekerheid die een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van onze samenleving.

Het is logisch dat wanneer een therapie als waardevol wordt erkend, deze door de ziekenfondsen dient te worden vergoed. Er kan geen sprake zijn van vrije therapiekeuze door de patiënten, zelfs als de niet-conventionele geneeswijzen wettelijk worden erkend, als bij de vergoeding door de ziekenfondsen wordt gediscrimineerd.

Alle Europese sociale-zekerheidsstelsels kampen met hoge financieringstekorten. Dit mag echter geen rechtvaardiging zijn voor de uitsluiting van de niet-conventionele geneeswijzen. Er zou bij een algehele hervorming van de sociale zekerheid daarentegen juist rekening gehouden moeten worden met de preventieve aspecten van deze geneeswijzen. Zo zou gedacht kunnen worden aan een vergoedingenstelsel dat gebaseerd is op de totale te verwachten kosten van een ziekte en niet enkel op de behandelingen of de geneesmiddelen.

Voorts dient iedere genezer die wenst te werken binnen het sociale-zekerheidsstelsel dezelfde verplichtingen en tarieven van de ziekenfondsen, alsmede controle op de effectiviteit van de behandeling en de voorgeschreven geneesmiddelen te aanvaarden. Deze controle dient echter te worden uitgeoefend door deskundigen van het desbetreffende beroep.

Artsen en beoefenaren van niet-conventionele geneeswijzen die geen contract met een ziekenfonds wensen te sluiten, moeten daartoe de mogelijk hebben, mits de patiënten hierover vooraf duidelijk worden geïnformeerd. Anderzijds kunnen patiënten die dat wensen er niet van worden weerhouden zich aan te sluiten bij verzekeringsmaatschappijen om zich te verzekeren tegen niet vergoede ziektekosten.

8. Opname van de geneesmiddelen van de niet-conventionele geneeswijzen in de Europese farmacopee

De Europese farmacopee, zoals vastgesteld door de Raad van Europa, moet worden opengesteld voor andere farmacopees, met name voor de medicinale planten van de Chinese geneeskunde.

Het is zinloos de beroepsstatus van niet-conventionele genezers wettelijk te regelen als zij niet kunnen beschikken over alle geneesmiddelen die zij onontbeerlijk achten, te meer daar het beoogde hoge opleidingsniveau de vrees voor foutief voorschrijven van geneesmiddelen moet kunnen wegnemen. Herziening van de richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG is in deze context dan ook noodzakelijk. Deze herziening dient gericht te zijn op het vrije verkeer van alle geneesmiddelen, ongeacht hun aard, mits zij door een van de niet-conventionele geneeswijzen, op grond van de eigen criteria van deze geneeswijze zijn erkend. De herziening dient eveneens betrekking te hebben op de identificatieprotocollen van de grondstoffen waaruit geneesmiddelen worden samengesteld. Naast biologische testen is het noodzakelijk in de herziening ook de uitvoering van macroscopische en chromatografische analyses op te nemen. Voorts dient een evaluatiecommissie waarin namens iedere lidstaat gekwalificeerde beoefenaren van de niet-conventionele geneeswijzen, alsmede onderzoekers, vertegenwoordigers van de farmaceutische bedrijven en ter zake deskundige consumentenorganisaties en vertegenwoordigers van de Commissie zitting hebben de kwaliteitscriteria vast te stellen van de producten, alsook van de normen voor effectiviteit en veiligheid waarop de in de Europese farmacopee gepubliceerde productbeschrijvingen zullen worden gebaseerd. In verband hiermee dient ook verordening 2309/93 tot oprichting van een Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling aangepast te worden.

Aan het bestaande juridische instrumentarium dient bovendien Europese wetgeving te worden toegevoegd inzake voedingssupplementen die zich vaak op de grens dieetvoedsel/geneesmiddel bevinden. Deze nieuwe wetgeving moet het mogelijk maken een betere kwaliteit te garanderen met betrekking tot de bescherming van de consument en ervoor te zorgen dat er vanwege het huidige juridische vacuüm processen worden aangespannen tegen fabrikanten en/of verkopers van genoemde supplementen wegens het ongeoorloofd uitoefenen van de farmacie.

De aandacht van de Gemeenschap dient echter te worden gevestigd op de invoer uit derde landen waar verschillende wetgevingen van toepassing zijn op deze middelen. Het moet mogelijk zijn van de importeurs inzicht te eisen in de samenstelling en de kwaliteit van een middel. Dit op straffe van een verbod op de invoer van middelen die afkomstig zijn uit landen die weigeren essentiële kwaliteits- en specificatienormen toe te passen.

9. Zorgen voor een soepele overgang

Het is duidelijk dat een harmonisatie niet van de ene op de andere dag kan worden uitgevoerd. Het zal dan ook noodzakelijk zijn een moratorium vast te stellen op de gerechtelijke procedures die in sommige lidstaten (met name in Frankrijk) tegen beoefenaren van de in dit verslag genoemde nietconventionele geneeswijzen zijn aangespannen op grond van ongeoorloofde uitoefening van de geneeskunde. Bovendien kunnen niet alle genezers die een opleiding hebben gevolgd en hun beroep uitoefenen worden uitgesloten. Er dient dus een "erkenningscommissie" te worden ingesteld, bestaande uit deskundigen van de desbetreffende geneeswijzen en academisch gekwalificeerde docenten, die belast wordt met het per geval onderzoeken van de situatie, de beroepskennis en de diploma's van de diverse genezers en besluiten neemt over een eventuele verhoging van het opleidingsniveau.

  • [1] Met de term niet-conventionele geneeskunde worden niet de begrippen alternatieve en/of aanvullende geneeskunde bedoeld zoals die worden gebruikt in de conventionele geneeskunde (de term "alternatief" wordt bijvoorbeeld gebruikt wanneer een medische handeling beschreven wordt die een chirurgische ingreep kan vervangen en vice versa). Onder niet-conventionele geneeskunde worden in dit verslag geneeswijzen of therapieën verstaan als antroposofie, homeopathie, Chinese geneeskunde of naturopathie, die op zichzelf staande vormen van geneeskunde zijn en onderbouwd zijn met theoretische en/of filosofische concepten en waarin ziekte niet wordt gezien als een gevolg van het inwerken van externe factoren, maar veeleer als een verstoord evenwicht van het organisme.
  • [2] De Heilpraktiker kan als hij beschikt over een vergunning (Erlaubnis) niet-conventionele geneeskunde uitoefenen.
  • [3] Dit is met name het geval voor homeopathie, fytotherapie, antroposofische geneeskunde, naturopathie, acupunctuur, traditionele Chinese geneeskunde, osteopathie en chiropractie.
  • [4] - Randomised comparison of chiropractic and hospital outpatient treatment for low back pain of mechanical origin - T.W. Meade, Sandra Dyer, WendyBrowne, Joy Townsend, A.O. Frank, The Medical Research Council Epidemiology and Medical Care Unit, Northwick Park Hospital, Harrow, England, gepubliceerd in de British Medical Journal, nr. 300 van 2 juni 1990. - Randomised comparison of chiropractic and hospital outpatient treatment for low back pain: results from extended follow-up - T.W. Meade, SandraDyer, Wendy Browne, Joy Townsend, A.O. Frank, The Medical Research Council Epidemiology and Medical Care Unit, Northwick Park Hospital, Harrow, England, gepubliceerd in de British Medical Journal, nr. 311 van 5augustus 1995.
  • [5] - WALACH, H. (1992). Wissenschaftliche Homöopathische Arzneimittelprüfung. Doppelblinde crossover-Studie einer homöopathischen Hochpotenz gegen Placebo. Heidelberg : Haug. - LINDE K., JONAS W.B., MELCHAT D., WORKU F., WAGNER H., EITEK F. (1994). Human and Experimental Toxicology. in : Critical review and meta-analysis of serial agitated dilutions in experimental toxicology, nr. 13, blz..481-492. - KLEIGNEN J., KNIPSCHILD P., ter RIET G. (1991). Clinical trials of homeopathy : a meta analysis. In de British Medical Journal, nr 302, blz. 316-323.
  • [6] COM(90)0072, blz. 3.

BIJLAGE

ONTWERPRESOLUTIE (B4-0024/94)

ingediend overeenkomstig artikel 45 van het Reglement

door de leden Pimenta, Dell'Alba, Diez de Rivera Icaza, Crowley, Ewing, González Álvarez en Plumb

over alternatieve (of niet-conventionele) geneeskunde

Het Europees Parlement,

overwegende dat een aanzienlijk gedeelte van de bevolking (18-75% afhankelijk van de lidstaat) toegang heeft tot alternatieve behandelingsmethoden,

overwegende dat er maatregelen dienen te worden genomen ter waarborging van de vrije toegang voor patiënten tot de behandeling van hun keuze, inclusief alle passende garanties,

overwegende dat Europese wetgeving betreffende de legale uitoefening van de alternatieve geneeskunde één van deze garanties is,

overwegende dat de vrije keuze van behandelingsmethode, samen met andere mogelijkheden, kan worden verankerd in sociale-zekerheidsstelsels waarin geen sprake is discriminatie met betrekking tot vergoedingen voor diensten en farmaceutische producten die verband houden met de alternatieve geneeskunde,

overwegende dat ter waarborging van het recht van vrije vestiging overeenkomstig artikel 57, lid 3, van het Verdrag de beperkingen moeten worden opgeheven door middel van de coördinatie van de voorwaarden voor de uitoefening van geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen in de verschillende lidstaten,

verzoekt de Commissie de vereiste maatregelen te nemen teneinde de regelgeving voor de verschillende disciplines van de alternatieve geneeskunde te harmoniseren;

verzoekt de Raad in verband hiermee wetgeving vast te stellen om het recht van patiënten op een vrije keuze van behandelingsmethode, met inbegrip van alle nodige garanties, alsmede het recht voor beroepsbeoefenaren op vrije vestiging op effectieve wijze te waarborgen;

verzoekt de Raad een aanbeveling tot de lidstaten te richten betreffende opneming van de alternatieve geneeskunde in de sociale-zekerheidsstelsels.

ADVIES

(artikel 147 van het Reglement)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming

inzake de juridische positie van niet-conventionele geneeswijzen

Commissie juridische zaken en rechten van de burger

Rapporteur voor advies: Siegbert Alber

PROCEDURE

De Commissie juridische zaken en rechten van de burger benoemde op haar vergadering van 29 oktober 1996 de heer Alber tot rapporteur voor advies.

Zij behandelde het ontwerpadvies op haar vergaderingen van 25-26 november 1996 en 27-28 januari 1997.

Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met 13 stemmen voor en 1 tegen haar goedkeuring aan de conclusies ervan.

Bij de stemming waren aanwezig: de leden De Clercq, voorzitter; Alber, rapporteur voor advies; Añoveros Trias de Bes, Berger, Cassidy, Cot, Crowley, Gebhardt, Herman (verving Ferri), Hory, D. Martin, Thors, Ullmann, Valverde López (verving Palacio Vallelersundi) en Zimmermann.

Het verslag-Lannoye is gericht op de erkenning van niet-conventionele geneeswijzen. Met name wordt gevraagd om de vaststelling van richtlijnen voor zeven genoemde geneeswijzen.

I. Algemene overwegingen

1. Bevoegdheid van de Gemeenschap en rechtsgrond

De grensoverschrijdende dimensie van de niet-conventionele geneeswijzen heeft betrekking op de vrijheid van vestiging en dienstverlening van niet-conventionele genezers, het goederenverkeer (met name geneesmiddelen) en het vrije verkeer van de patiënten (patiënten gaan naar de arts; vrije, grensoverschrijdende keuze).

Het EG-Verdrag noemt de gezondheid in de artikelen 3 sub o) en s) [1], 36, 56, 100 A, lid 3, en 129. Hoewel er in artikel 129 geen sprake is van communautaire wetgeving kan op grond van de vele verwijzingen naar de gezondheid worden geconcludeerd dat de bescherming van de gezondheid een zaak van de Unie is.

Zonder in te gaan op artikel 235 komen als rechtsgrond de artikelen 54, lid 2, 57, lid 1 en 2, 63, lid 2 en 100 A [2] in aanmerking.

Op grond van het specifieke karakter van lid 3 ("paramedische beroepen") lijkt artikel 57 in dit verband de meest geschikte rechtsgrond. In lid 1 is de onderlinge erkenning van diploma's en in artikel 2 de toegang en de uitoefening van zelfstandige werkzaamheden geregeld. De formulering van artikel 1 is algemeen gehouden en daarom kunnen diploma's op het gebied van de niet-conventionele geneeskunde die in de lidstaten reeds bestaan daaronder vallen. Ook de formulering van artikel 2 is algemeen. Er zijn geen redenen om activiteiten van de niet-conventionele geneeskunde hiervan uit te sluiten.

Aangezien de in aanmerking komende artikelen geen precieze formuleringen bevatten, kan bij de vraag naar de rechtsgrond worden uitgegaan van een brede beoordelingsmarge voor de bij het wetgevingsproces betrokken organen.

De bevoegdheid tot harmonisatie op grond van artikel 57, lid 2, is om de volgende redenen niet beperkt tot bestaande bepalingen die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. In de eerste plaats wordt in de formulering van artikel 57, lid 2, geen onderscheid gemaakt tussen bestaande en toekomstige bepalingen in wet- en regelgeving. In de tweede plaats kan het volledig ontbreken van bepalingen, afhankelijk van status van de desbetreffende regelgeving, worden uitgelegd als een volledig verbod of als een volledige liberalisering van de desbetreffende niet-conventionele geneeswijzen. Deze bepalingen kunnen dus in ieder geval worden geharmoniseerd. In de derde plaats spreekt een teleologisch argument tegen een nauwe uitleg van artikel 57, lid 2: het zou onzinnig zijn om te wachten op voldoende divergentie tussen de regelingen in de lidstaten om vervolgens de gewenste eenheid weer tot stand te brengen!

2. Subsidiariteit

In de eerste plaats dient te worden vastgesteld dat er enorme verschillen bestaan tussen de regels in de lidstaten op het gebied van de niet-conventionele geneeswijzen. Dit betekent dat de concurrentievoorwaarden voor niet-conventionele genezers in de lidstaten niet ook maar bij benadering gelijk zijn. Vanuit deze invalshoek is er een fundamentele behoefte aan Europees optreden. Anderzijds is geen Europese regeling noodzakelijk voor ingrepen in de organisatie en de premie- en vergoedingsplichten van de ziekenfondsen in de lidstaten; deze regelingen vallen volgens het subsidiariteitsbeginsel onder de lidstaten.

3. Abstracte definities of definitieve lijst?

De definities van de heer Lannoye dienen als volgt te worden aangevuld:

Het begrip "niet-conventionele geneeswijzen" dient zich ook uit te strekken tot niet of nog niet tot de conventionele medische wetenschap behorende geneeswijzen die met een hoge mate van waarschijnlijkheid tot de beloofde genezing leiden en waarvan de toepassing niet noodzakelijkerwijs afhankelijk is van de omstandigheid dat de beoefenaar in het bezit is van een door de staat toegekende graad in de medische wetenschap (artsdiploma).

Een abstracte definitie heeft de voorkeur boven een lijst van disciplines, omdat het niet terecht zou zijn nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de niet-conventionele geneeswijzen te beperken of zelfs te verbieden.

Bovendien zouden afzonderlijke richtlijnen voor elke niet-conventionele medische richting ondoelmatig zijn. Een algemene richtlijn - zoals voor de gevestigde geneeskunde - verdient de voorkeur.

Het niet voorhanden zijn van een omschrijving van een beroep in een lidstaat mag de uitoefening van dit beroep in deze lidstaat niet in de weg staan indien dit beroep binnen de werkingssfeer van een Europese richtlijn valt.

4. Gebruik van comités

Het inzetten van de door de heer Lannoye verlangde comités is in beginsel zinvol, maar zij dienen zich binnen de grenzen te bewegen van het besluit van de Raad van 13 juli 1987[3]. Ook in het verslag-Fontaine (A4-0268/96) over het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, getuigschriften en andere bewijzen van bevoegdheid wordt verzocht om een beheerscomité (type II b).

5. Patiëntenbescherming

Een belangrijk aspect van een doeltreffende gezondheidszorg is de bescherming van de patiënten. Deze kan worden verwezenlijkt door een zo hoog mogelijke kwalificatie, een voorlichtingsplicht en adequate compensatiemechanismen.

5.1. Kwalificatieniveau voor niet-conventionele genezers

a) Conventioneel geschoolde artsen die een niet-conventionele geneeswijze toepassen, beschikken over de kennis die hen in staat stelt indien noodzakelijk traditionele therapieën toe te passen. Een dergelijk kwalificatieniveau moet worden toegejuicht en de bedenkingen ten aanzien van deze personengroep zijn dan ook het geringst. Geschoolde artsen die zich bezighouden met nietconventionele geneeswijzen kunnen dus zonder enige bedenking als niet-conventioneel genezer werkzaam zijn.

b) Niet-conventionele genezers zonder artsdiploma bezitten op grond van hun opleiding vaak niet de noodzakelijke basiskennis. Daarom moet in dit geval worden gestreefd naar het hoogst mogelijke kwalificatieniveau. Dit kan worden gewaarborgd via zelfregulering binnen de beroepsgroep: beroepsorganisaties kunnen waken over de toelating tot en de uitoefening van de desbetreffende discipline. Op voorwaarde van een voldoende beroepseer bij de leden van de beroepsgroep komen zij als eersten in aanmerking om over hun collega's te oordelen. Men kan er daarbij van uitgaan dat de beroepsverenigingen strenge maatstaven zullen aanleggen om de concurrentie te beperken. Dergelijke beroepsorganisaties dienen gecontroleerd te kunnen worden door de bevoegde overheidsinstanties. Als minimum moet het kwalificatieniveau worden verlangd dat in één lidstaat geldt voor het beroep van Heilpraktiker. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat dit kwalificatieniveau niet in abstract termen wordt omschreven, maar door de bevoegde instanties die hierin een grote mate van vrijheid hebben als aanwezig of niet aanwezig kan worden beschouwd[4]. Van niet-conventionele genezers moet echter een basiskennis van de traditionele geneeskunde en diepgaande kennis van de desbetreffende niet-conventionele geneeswijze worden verlangd.

5.2. Preventie- en compensatiemechanismen

Voor de bescherming van de patiënten enerzijds vooral een voorlichtingsplicht en anderzijds verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen in aanmerking. De verplichte voorlichting dient zo uitgebreid mogelijk door de behandelaar zelf te worden verstrekt. Voorlichtingscampagnes kunnen eveneens een positieve bijdrage leveren. De inhoud van de voorlichting dient door de beroepsorganisaties te worden vastgesteld en gecontroleerd. Een verplichte aansprakelijkheidsverzekering dient gepaard te gaan met een verplicht lidmaatschap van de van toepassing zijnde beroepsorganisatie. De aansprakelijkheidsverzekering dient op hetzelfde niveau te liggen als de aansprakelijkheidsverzekeringen voor conventionele artsen.

II. Juridische conclusies en amendementen

A) Conclusies

1. Het begrip "niet-conventionele geneeswijzen" dient zich ook uit te strekken tot niet of nog niet tot de conventionele medische wetenschap behorende geneeswijzen die met een hoge mate van waarschijnlijkheid tot de beloofde genezing leiden en waarvan de toepassing niet noodzakelijkerwijs afhankelijk is van de omstandigheid dat de beoefenaar in het bezit is van een door de staat toegekende graad in de medische wetenschap (artsdiploma).

2. De aanwezigheid van een communautaire bevoegdheid op het gebied van de niet-conventionele geneeskunde moet in beginsel worden erkend. Regelgeving op dit gebied kan met name worden gebaseerd op artikel 57, de leden 1 en 2. Daarom moet in de tekst van de resolutie een expliciete verwijzing naar artikel 138 B, lid 2, van het Verdrag worden opgenomen.

3. Hoofddoel van iedere communautaire regeling moet zijn de vrije therapiekeuze van de patiënten te waarborgen, hen volledig te informeren over de voordelen, beperkingen en gevaren van de keuze voor niet-conventionele geneeswijzen, en hen te beschermen tegen kwakzalvers.

4. Niet-conventionele genezers dienen te beschikken over het hoogst mogelijke kwalificatieniveau. Er moet een kwalificatieniveau worden geëist dat ten minste gelijk is aan het niveau dat bijvoorbeeld in Duitsland wordt verlangd voor het beroep van Heilpraktiker.

5. Preventie- en compensatiemechanismen dienen in het algemeen een verplichte lidmaatschap van door de overheid controleerbare beroepsorganisaties te omvatten en in het bijzonder uitvoerige verstrekking van voorlichting en het verplicht sluiten van een aansprakelijkheidsverzekering door degene die de niet-conventionele behandeling uitvoert.

B) De volgende punten in het verslag-Lannoye dienen te worden gewijzigd:

6. Bij de verwijzing in het tweede streepje van de ontwerp-resolutie bij het ontwerp-verslag naar de ontwerp-resolutie van de parlementaire assemblée van de Raad van Europa van 28 januari 1994 moet worden opgemerkt dat deze tekst alleen de mening weergeeft van de ondertekenaars van de ontwerp-resolutie en dat dit geen door de parlementaire assemblée aangenomen advies is. Dit tweede streepje dient derhalve te worden geschrapt.

7. De passage over de verplichtingen die uit het Verdrag voor de lidstaten voortvloeien, en meer in het bijzonder, de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 57, lid 3, waarin de lidstaten worden aangemoedigd de voorwaarden waaronder de medische en paramedische beroepen worden uitgeoefend te coördineren in overweging F, derde nevenzin, moet worden geschrapt, omdat uit artikel 57, lid 3, geen verplichting voortvloeit.

8. De kwestie van de vergoeding door de ziekenfondsen valt niet onder de bevoegdheid van de Unie. Overweging L dient dus in deze zin te worden gewijzigd.

9. Afzonderlijke richtlijnen over de afzonderlijke niet-conventionele geneeswijzen zijn wellicht ongewenst. De Commissie dient, in samenwerking met deskundigen van de diverse specialismen te beoordelen of in dit verband de voorkeur moet worden gegeven aan een regeling via een algemene richtlijn.

10. De passage over het beroep wegens nalatigheid in paragraaf 2 van het ontwerp-verslag is gezien de formulering van artikel van 175, lid 2, onhoudbaar en moet daarom worden geschrapt.

11. Commissies zoals bedoeld in paragraaf 6 van het ontwerp-verslag kunnen alleen bij bindende wetgeving worden ingesteld. Deze wetgeving moet stoelen op rechtsgronden in het Verdrag. De bepalingen ten aanzien van de paritaire vertegenwoordiging van de conventionele en de niet-conventionele sector in de commissie van deskundigen, zoals bedoeld in paragraaf 6 a), en het zelfreguleringsbeginsel voor de evaluatiecommissie, zoals bedoeld in paragraaf 6 b), bieden niet de noodzakelijke garanties voor de bescherming van de patiënten. Deze bepalingen dienen dan ook te worden geschrapt.

12. Het in paragraaf 7 van het ontwerp-verslag verlangde moratorium is vanuit juridisch oogpunt bedenkelijk en een inbreuk op de strafrechtelijke bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten. Alle hierop betrekking hebbende passages in de resolutie bij het verslag-Lannoye dienen derhalve te worden geschrapt.

  • [1] Consumentenbescherming; deze kan betrekking hebben op geneesmiddelen.
  • [2] Richtlijn 92/73 (PB L 297 van 13.10.1992, blz. 8) was gebaseerd op artikel 100 A.
  • [3] PB L 197 van 18.7.1987, blz. 33.
  • [4] Wet betreffende de beroepsmatige uitoefening van de geneeskunde zonder artsdiploma (Heilpraktikergesetz) van 17 februari 1939 (RGB1 I S. 251; BGB1 III 2122-2); eerste uitvoeringsverordening bij de wet over de beroepsmatige uitoefening van de geneeskunde zonder artsdiploma (Heilpraktikergesetz) van 18 februari 1939 (RGB1 I S. 251; BGB1 III 2122-2-1); zie paragraaf 1 van de "Heilpraktikerwet", alsmede de paragrafen 3 (1), 3 (2) en 4 van de uitvoeringsverordening. Voor de opleiding tot Heilpraktiker bestaan particuliere scholen, die echter niet verplicht zijn. De gezondheidsdiensten controleren aan de hand van "richtsnoeren" de kennis en vaardigheden van de kandidaat-Heilpraktiker, voordat deze een vergunning krijgt voor het uitoefenen van het beroep. De Heilpraktiker zijn in verschillende privaatrechtelijke organisaties georganiseerd.