VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot verlenging en wijziging van Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad betreffende gedecentraliseerde samenwerking
(COM(2001) 576 – C5‑0509/2001 – 2001/0243(COD))

25 februari 2002 - ***I

Commissie ontwikkelingssamenwerking
Rapporteur: Maria Carrilho

Procedure : 2001/0243(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A5-0049/2002
Ingediende teksten :
A5-0049/2002
Debatten :
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

PROCEDUREVERLOOP

Bij schrijven van 23 oktober 2001 diende de Commissie, overeenkomstig artikel 251, lid 2 en artikel 179, lid 1 van het EG‑Verdrag, bij het Parlement het voorstel in voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot verlenging en wijziging van Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad betreffende gedecentraliseerde samenwerking (COM(2001) 576 – 2001/0243(COD)).

Op 25 oktober 2001 gaf de Voorzitter van het Parlement kennis van de verwijzing van dit voorstel naar de Commissie ontwikkelingssamenwerking als commissie ten principale en naar de Begrotingscommissie en Commissie begrotingscontrole als medeadviserende commissies (C5‑0509/2001).

De Commissie ontwikkelingssamenwerking benoemde op haar vergadering van 27 november 2001 Maria Carrilho tot rapporteur.

De commissie behandelde het Commissievoorstel en het ontwerpverslag op haar vergaderingen van 23 januari, 20 en 21 februari 2002.

Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met algemene stemmen haar goedkeuring aan de ontwerpwetgevingsresolutie.

Bij de stemming waren aanwezig: Joaquim Miranda (voorzitter), Margrietus J. van den Berg, Marieke Sanders-ten Holte en Anders Wijkman (ondervoorzitters), Maria Carrilho (rapporteur), Yasmine Boudjenah, Marie-Arlette Carlotti, John Alexander Corrie, Nirj Deva, Fernando Fernández Martín, Michael Gahler (verving Jürgen Zimmerling), Vitaliano Gemelli, Karin Junker, Glenys Kinnock, Karsten Knolle, Paul A.A.J.G. Lannoye, Nelly Maes (verving Didier Rod), Mario Mantovani (verving Hervé Novelli), Maria Martens (verving Luigi Cesaro), Miguel Angel Martínez Martínez, Hans Modrow, Luisa Morgantini, Tokia Saïfi en Francisca Sauquillo Pérez del Arco.

De Begrotingscommissie heeft op 21 november 2001 besloten geen advies uit te brengen. De Commissie begrotingscontrole heeft op 4 december 2001 besloten geen advies uit te brengen.

Het verslag werd ingediend op 25 februari 2002.

De termijn voor de indiening van amendementen wordt bekendgemaakt in de ontwerpagenda voor de vergaderperiode waarin het verslag wordt behandeld.

WETGEVINGSVOORSTEL

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot verlenging en wijziging van Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad betreffende gedecentraliseerde samenwerking (COM(2001) 576 – C5‑0509/2001 – 2001/0243(COD))

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst[1]Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Overweging 4 (nieuw)
 

(4)   Het belang van een gedecentraliseerde aanpak van ontwikkelingssamenwerking is thans ook benadrukt in de partnerschapsovereenkomst ACS-EG die op 23 juni 2000 in Cotonou is gesloten.

Motivering

Spreekt voor zich.

Amendement 2
Overweging 5 (nieuw)
 

(5)   Bij deze verordening wordt voor de gehele looptijd het financiële kader vastgesteld dat voor de Begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt is in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure1.

________

1 PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

Motivering

Dit is de standaardtekst inzake inachtneming van het Interinstitutioneel Akkoord van 1999, die gebruikt is in de verordening betreffende ontwortelde bevolkingsgroepen (2130/2001 van 29 oktober 2001).

Amendement 3
Overweging 6 (nieuw)
 

(6)   De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden1.

________

1 PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

Motivering

De verordening moet bijgesteld worden om te voldoen aan de nieuwe overeenkomst over comitologie waarin wordt bepaald dat het Parlement zich mag uitspreken over de door de commissies in het kader van hun uitvoeringsbevoegdheden gebruikte procedures, en deze mag controleren. De bepalingen van de vorige verordening betreffende comitologie waren gebaseerd op het besluit van 1987. De nieuwe bepalingen van de verordening moeten gebaseerd zijn op het besluit van 1999.

Amendement 17
Overweging 7 (nieuw)
 

(7)   De totstandbrenging van een toekomstig strategisch kader voor gedecentraliseerde samenwerking vereist in het bijzonder een beoordeling van de activiteiten die door de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd en in het algemeen een brede discussie over gedecentraliseerde samenwerking.

Motivering

Zie amendement 9.

Amendement 5
ARTIKEL -1 (nieuw)
Artikel 3 (Verordening (EG) 1659/98)
 

Artikel 3 wordt vervangen door:

De samenwerkingspartners die krachtens deze verordening financiële steun kunnen verkrijgen, zijn de actoren van de gedecentraliseerde samenwerking in de Gemeenschap en in de ontwikkelingslanden, te weten: plaatselijke bestuursorganen, niet-gouvernementele organisaties, beroepsverenigingen en plaatselijke initiatiefgroepen, coöperaties, vakbonden, vrouwen- en jongerenorganisaties, instellingen voor onderwijs, cultuur en onderzoek, kerken en alle andere niet-gouvernementele verenigingen, die hun steentje kunnen bijdragen tot de ontwikkeling.

(Verordening (EG) 1659/98, toelichting op de wijzigingen: de samenwerkingspartners die krachtens deze verordening financiële steun kunnen verkrijgen, zijn de actoren van de gedecentraliseerde samenwerking in de Gemeenschap en uit de ontwikkelingslanden, te weten: plaatselijke besturen, niet-gouvernementele organisaties, organisaties van inheemse volken, beroepsverenigingen en plaatselijke initiatiefgroepen, coöperaties, vakbonden, vrouwen- en jongerenorganisaties, instellingen en organisaties voor onderwijs, cultuur en onderzoek, kerken en alle andere niet-gouvernementele verenigingen die hun steentje kunnen bijdragen tot de ontwikkeling.)

Motivering

Het is van essentieel belang dat inheemse volken betrokken worden bij het proces van duurzame ontwikkeling. Culturele ontwikkeling is een belangrijke factor voor duurzame ontwikkeling; de rechten op steun van de culturele instellingen moeten dan ook duidelijk vermeld worden.

Amendement 6
ARTIKEL 1, LID 1 (nieuw)
Artikel 4 (Verordening (EG) 1659/98)

1.   In artikel 4 wordt lid 1 vervangen door:

1.   In artikel 4 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De financiering door de Gemeenschap van de in artikel 1 bedoelde acties heeft betrekking op een periode van vijf jaar (1999-2003). Het financieel referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van dit programma, voor de periode 1999 tot en met 2003, beloopt 24 miljoen euro.

"1. Het financieel kader voor de uitvoering van deze verordening, wordt hierbij voor het tijdvak 1999 – 2003 vastgesteld op 24 miljoen euro.

De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit binnen de begrenzingen van de financiële vooruitzichten goedgekeurd.”

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit binnen de begrenzingen van de financiële vooruitzichten goedgekeurd.”

Motivering

Dit is een standaard tekst voor het 'financiële kader' die gebruikt is in de verordening betreffende ontwortelde bevolkingsgroepen.

Amendement 7
ARTIKEL 1, LID 1 bis (nieuw)
Artikel 8 (Verordening (EG) 1659/98)
 

1 bis.    Artikel 8 wordt vervangen door:

 

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het geografisch comité dat bevoegd is voor ontwikkelingszaken (hierna "het comité"genoemd)

 

2.   Wanneer naar dit lid verwezen wordt, zijn artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

 

De in artikel 4, lid 3 van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

 

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Motivering

De comitologieprocedure wordt hierdoor bijgewerkt overeenkomstig het Besluit van 1999, waarbij gebruik gemaakt wordt van de standaardtekst van de Raad die (behoudens een kleine wijziging) gebruikt wordt in de verordening betreffende ontwortelde bevolkingsgroepen.

Amendement 8
ARTIKEL 1, LID 2, bis 1
Artikel 9 (Verordening (EG) 1659/98)

"1. Om de twee jaar stelt de Commissie, volgens de in artikel 8, leden 2 en 3, bedoelde procedure, algemene strategische beleidslijnen en prioriteiten vast voor de in de komende jaren te voeren acties. Hierover licht zij het Europees Parlement in.

"1. Om de twee jaar evalueert de Commissie, volgens de in artikel 8, leden 2 en 3, bedoelde procedure, haar strategische beleidslijnen en stelt ze de prioriteiten vast voor de in de komende jaren te voeren acties. Hierover licht zij het Europees Parlement in.

Motivering

Strategische beleidslijnen moeten in het algemeen langer dan twee jaar geldig zijn aangezien ze goed onderbouwd, geformuleerd en uitgewerkt moeten zijn in conformiteit met en deel moeten uitmaken van een geloofwaardig scenario. Periodieke evaluatierapporten en beoordelingen zijn niettemin noodzakelijk. In verband hiermee moeten de prioriteiten vastgesteld en bevestigd of ingevoerd worden.

Amendement 9
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 12 (Verordening (EG) 1659/98)

“De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad ten minste acht maanden vóór het verstrijken van onderhavige verordening een algemene evaluatie voor van de acties die de Gemeenschap in het kader van deze verordening heeft gefinancierd; deze evaluatie gaat vergezeld van suggesties betreffende de toekomst van deze verordening.”

“De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad ten minste acht maanden vóór het verstrijken van onderhavige verordening een algemene evaluatie voor van de acties die de Gemeenschap in het kader van deze verordening heeft gefinancierd; deze evaluatie gaat vergezeld van suggesties betreffende de verdere bevordering van gedecentraliseerde samenwerking en de participatie van burgerorganisaties.”

Motivering

We wachten nog steeds op de door de Commissie beloofde mededeling over de civil society. De participatie van burgerorganisaties wordt benadrukt in de Overeenkomst van Cotonou, maar is ook belangrijk voor ontwikkelingslanden die niet tot de ACS behoren. Pas als er een breed debat hierover heeft plaatsgevonden en gedecentraliseerde samenwerking in een strategisch kader kan worden geplaatst kunnen we meer zeggen over een eventuele toekomst van deze verordening na eind 2003. Daarom spreken we over de verdere bevordering van gedecentraliseerde samenwerking en de participatie van burgerorganisaties en niet van deze specifieke verordening, en benadrukken tevens hoe belangrijk het is dat de Commissie de algemene evaluatie op tijd voorlegt.

  • [1] PB C nog niet gepubliceerd.

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot verlenging en wijziging van Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad betreffende gedecentraliseerde samenwerking (COM(2001) 576 – C5‑0509/2001 – 2001/0243(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad en het gewijzigde voorstel (COM(2001) 576[1]),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 179, lid 1 van het EG‑Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5‑0509/2001),

–   gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A5‑0049/2002),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1] PB C nog niet gepubliceerdMFN.

TOELICHTING

De gedecentraliseerde samenwerking moet een van de kenmerkende aspecten worden van de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Gemeenschap[1].

Sinds 1989, het jaar waarin gedecentraliseerde samenwerking formeel werd opgenomen in de Overeenkomst van Lomé, heeft het concept een lange weg afgelegd.

In 1992 verklaarde de Commissie dat in gedecentraliseerde samenwerking de wil van de Gemeenschap tot uiting komt om bij haar programma's een nauwere samenwerking aan te gaan met een zo breed mogelijk spectrum van plaatselijke actoren uit het maatschappelijke middenveld, zowel uit Europa als uit de ontwikkelingslanden, die eigen en aanvullende initiatieven op het gebied van ontwikkeling kunnen voorstellen[2]. Om dit idee concreet te ondersteunen creëerde de begrotingsautoriteit in 1992 een speciale begrotingslijn.

Het duurde echter nog zo'n drie jaar (10 juli 1995) voordat een Commissievoorstel voor een verordening van de Raad betreffende gedecentraliseerde samenwerking verscheen.

Daarna volgde een periode van vallen en opstaan. Het Europees Parlement, dat de gedecentraliseerde samenwerking van meet af aan steunde, introduceerde op enkele punten wijzigingen, die bijdroegen aan een verdere uitwerking van het idee (Rapporteur Luciano Vecchi).

Pas na twee jaar van discussies nam de Raad op 5 november 1997 zijn gemeenschappelijk standpunt aan - dat door het Parlement als te beperkt en impliciet nadelig voor de gedecentraliseerde samenwerking werd beschouwd[3]. Na de aanbeveling van het Parlement in tweede lezing over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (maart 1998) werd de verordening betreffende gedecentraliseerde samenwerking eindelijk goedgekeurd op 7 juli 1998. Daarmee werd een lijn gecreëerd voor de ondersteuning van "acties en initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling die ondernomen worden door actoren van de gedecentraliseerde samenwerking uit de Gemeenschap en uit de ontwikkelingslanden" (artikel 1). De verordening gold voor een periode van drie jaar, met een referentiebedrag van 18 miljoen € voor de periode 1999-2001.

Op basis van positieve evaluaties ten aanzien van de voortzetting van deze lijn[4], deed de Commissie twee maanden voor het verstrijken van deze verordening (23 oktober 2001) het Parlement een voorstel voor verlenging tot eind 2003 toekomen.

Het gaat er nu om "om van de experimentele fase over te stappen naar consolidatie van het concept op een grotere schaal in het kader van de officiële samenwerking", volgens de toelichting van de Commissie.

Het Europees Parlement staat derhalve positief tegenover het voorstel. Bovendien dreigt er, indien het Parlement de vertraging die is opgelopen door het late Commissievoorstel nog eens zou vergroten, een juridisch vacuüm (dat de financiële steun aan de begunstigden in gevaar zou brengen, met alle voorstelbare negatieve gevolgen van dien). Daarom wil het Parlement zich inzetten voor goedkeuring in eerste lezing. De rapporteur wil echter op enkele aspecten nader ingaan.

Wat is gedecentraliseerde samenwerking?

In weerwil van de verschillende referenties die te vinden zijn in de bestaande documenten is de definitie van het concept niet helemaal duidelijk. Het huidige voorstel van de Commissie spreekt over de noodzaak van "consolidatie van het concept". Het is derhalve nuttig om de meest relevante passages voor het opstellen van een definitie aan te halen.

De gedecentraliseerde samenwerking vormt "een nieuwe aanpak van ontwikkelingssamenwerking (…) waarin de actoren een centrale rol bij de uitvoering krijgen toebedeeld en waarmee er derhalve naar wordt gestreefd de acties enerzijds af te stemmen op de behoeften en anderzijds levensvatbaar te maken". Gedecentraliseerde samenwerking is "bedoeld (…) om de procedures inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie op de lange termijn daadwerkelijk te wijzigen"[5].

Als we trachten de gedecentraliseerde samenwerking aan een strategisch kader te koppelen stuiten we op verschillende elementen die ook niet duidelijk omschreven zijn, maar die reeds wijzen in de richting van een beleid voor een participerende ontwikkeling, met name het belang dat wordt toegekend aan het principe van toe-eigening, door de partnerlanden, van hun ontwikkelingsstrategieën en van een zo groot mogelijke participatie van alle segmenten van de samenleving[6], alsook de doelstellingen vermindering van de armoede, en bevordering en participatie van het maatschappelijk middenveld.

Het Commissievoorstel spreekt ook van "nieuwe strategische beleidslijnen"[7] voor de toekomst. Daarnaast zou tijdens het Belgische voorzitterschap een mededeling van de Commissie gepresenteerd moeten zijn over de civil society en ontwikkeling.

Wij kijken uit naar deze mededeling, want het is het streven van het Europees Parlement om de verschillende begrotingslijnen en uitvoeringsinstrumenten in coherente Europese strategieën op te nemen.

Doelgroepen van gedecentraliseerde samenwerking

De Gemeenschap ondersteunt acties en initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling die worden voorgesteld door organisaties in de Gemeenschap en in ontwikkelingslanden en die speciaal gericht zijn op bevordering van een meer participerende ontwikkeling, een grotere diversificatie en versterking van het maatschappelijke middenveld, en democratisering aan de basis in deze landen.

De partners bij dit soort ontwikkelingssamenwerking zijn: "plaatselijke besturen, niet-gouvernementele organisaties, beroepsverenigingen en plaatselijke initiatiefgroepen, coöperaties, vakbonden, vrouwen- en jongerenorganisaties, instellingen voor onderwijs en onderzoek, kerken en alle andere niet-gouvernementele verenigingen die hun steentje kunnen bijdragen tot de ontwikkeling"[8].


Gezien het belang van culturele factoren bij de ontwikkeling van de volkeren en de dynamische rol die vaak wordt gespeeld door culturele organisaties stellen wij voor een uitdrukkelijke verwijzing op te nemen naar deze categorie van organisaties.

In de Overeenkomst van Cotonou wordt verklaard dat "De bijdrage van de civiele samenleving tot het ontwikkelingsproces kan worden gestimuleerd door versterking van maatschappelijke organisaties en niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk op alle terreinen van de samenwerking"[9] en dat de opzet en ontwikkeling van dergelijke organisaties moet worden gesteund en gestimuleerd.

Begrotingsaspecten

In de verstreken verordening 1659/98 was een financieel referentiebedrag vastgesteld van 18 miljoen ECU voor de uitvoering van het programma in de periode 1999-2001. De Commissie heeft meegedeeld dat de vastgelegde kredieten voor deze periode 11.663.780 € beliepen. Het financieel referentiebedrag in de voorgaande verordening, die werd aangenomen krachtens de samenwerkingsprocedure, was indicatief en niet bindend voor de begrotingsautoriteit.

In artikel 1, punt 1 stelt de Commissie voor de periode 1999-2003 (van de nieuwe verlengde verordening) een referentiebedrag voor van 24 miljoen €.

Dat betekent dat voor de resterende jaren 2002 en 2003 een bedrag van 12.336.220 € beschikbaar zou zijn. Aangezien de verordening wordt goedgekeurd krachtens de medebeslissingsprocedure is de krediettoewijzing min of meer bindend en moet zoveel mogelijk in acht genomen worden.

De begroting 2002 voorziet in 3.300.000 € voor de lijn B7-6002. Wat betreft de nieuwe verordening moet alleen nog het bedrag in de begroting 2003 worden vastgesteld.

In 2001 heeft de Commissie 2 miljoen € van lijn B7-6000 (cofinanciering NGO's) naar lijn B7-6002 overgedragen. Dit is gebeurd zonder raadpleging van het Parlement daar het een overdracht tussen twee lijnen van hetzelfde hoofdstuk betrof.

Het Parlement wil hier uiting geven aan zijn bedenkingen ten aanzien van dit soort overdrachten in 2002.

Als er in 2002 geen overdracht naar B7-6002 wordt uitgevoerd moet de begroting 2003 voorzien in een bedrag van 9.036.220 € (12.336.220 € minus 3.300.000 €). In het licht van de voorgestelde overgang van een experimentele fase naar consolidering van gedecentraliseerde samenwerking is dit geen onredelijk bedrag. Als er in 2002 vanuit welke lijn ook een overdracht van zo'n 2 miljoen naar de lijn plaatsvindt worden de kredieten in de begroting 2003 met hetzelfde bedrag verminderd naar 7.036.220 €. Dat is een acceptabel bedrag. Het voorstel van de Commissie betreffende een referentiebedrag van 24 miljoen € kan dus ongewijzigd blijven.

Conclusie

In het licht van het bovenstaande steunt het Parlement het voorstel van de Commissie tot wijziging en verlenging van de bestaande verordening voor iets meer dan anderhalf jaar, vanuit de verwachting dat er voor eind 2003 meer duidelijkheid komt over de beleidsdoelstellingen en er een beslissende vooruitgang op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking kan worden geboekt.

  • [1] Zie overwegingen van Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende gedecentraliseerde samenwerking (PB L 213 van 30/7/1998, blz. 6-8).
  • [2] Verordening betreffende samenwerking met de ontwikkelingslanden in Azië en Latijns-Amerika.
  • [3] Zie Verslag-Vecchi, Toelichting.
  • [4] Seminar over ervaringen van projecten in het kader van de gedecentraliseerde samenwerking op 29 juni 2000 en het desbetreffend rapport van een evaluatiegroep van de Technische Hogeschool van Berlijn.
  • [5] Overwegingen in Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende gedecentraliseerde samenwerking.
  • [6] Verklaring van de Raad en de Commissie van 10 november 2000, over het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap.
  • [7] Toelichting van het voorstel van de Commissie van 23 oktober 2001, over de Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot verlenging en wijziging van Verordening (EG) nr. 1659/98.
  • [8] Ibidem, artikelen 1 en 3.
  • [9] Overeenkomst van Cotonou, artikel 7.